• No results found

Bedrijfsvoertuigen en btw : vierde beslissing eindelijk gepubliceerd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bedrijfsvoertuigen en btw : vierde beslissing eindelijk gepubliceerd"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 30-35

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Bedrijfsvoertuigen en btw : vierde beslissing eindelijk gepubliceerd

p. 6/ Btw – vrijstellingsregeling – maximumomzet van 5 580 euro naar 25 000 euro

p. 11/ Standpunt van de Commissie omtrent

interesten, royalty’s, tantièmes en dividenden

Bedrijfsvoertuigen en btw : vierde beslissing eindelijk gepubliceerd

We waren al een paar maanden aan het uitkijken naar een vierde administratieve beslissing over de btw-behandeling van de bedrijfsmiddelen met gemengd gebruik, vooral van belang voor de be- drijfsvoertuigen omdat daarover de meeste vragen restten. Met de publicatie van de administratieve be- slissing nr. E.T. 119.650/4 van 9 september 2013 is het nu zover. Deze nieuwe administratieve commen- taar heeft alleszins de verdienste dat ze sommige punten opklaart die in de voorgaande beslissingen onduidelijk waren gebleven. Ze brengt ook enige nieuwigheden aan, onder meer wat de btw van toe- passing op de «fiscale» lichte vrachtwagens betreft.

In dit artikel bespreken wij de gevolgen van deze be- slissing voor de belastingplichtigen.

1. Korte terugblik op een administratieve saga…

Sinds de inwerkingtreding op 1 januari 20111 van het nieuwe artikel 45, § 1quinquies van het Btw- Wetboek, werden al heel wat administratieve com- mentaren gewijd aan de btw-behandeling van de bedrijfsmiddelen met gemengd gebruik, namelijk : – Beslissing nr. E.T. 119.650/1 van 20  oktober

2011 : deze eerste administratieve beslissing be- oogde commentaar te leveren bij de praktische toepassingsmodaliteiten van de nieuwe aftrekre- geling die tien maanden eerder in werking was getreden. Maar wegens de niet-afl atende kritiek

1 Programmawet van 29 december 2010 (BS 31 december 2010, 4de  editie).

op de toepassing ervan, werd de uitvoering van deze beslissing op 4 november 2011 opgeschort.

– Beslissing nr. E.T. 119.650/2 van 23  december 2011 : deze tweede beslissing behandelde de ge- volgen van de opschorting van de beslissing van 20 oktober 2011. Voor de roerende bedrijfsmid- delen, de bedrijfsvoertuigen inbegrepen, kregen de belastingplichtigen de toelating om het tijd- stip van invoering van de nieuwe regeling te kie- zen : ofwel pasten ze de nieuwe regeling toe van- af 1 januari 2011, ofwel vanaf 1 januari 2012. Er werd echter geen enkele praktische modaliteit meegedeeld.

– Beslissing nr. E.T. 119.650/3 van 11  december 2012  : de derde administratieve beslissing stelt een aantal praktische methoden voor de bereke- ning van het percentage beroepsgebruik van de voertuigen voorop. Dit volstond echter niet en er bleven heel wat vragen onbeantwoord, wat voor de belastingplichtigen aanleiding gaf tot heel wat rechtsonzekerheid.

– Beslissing nr. E.T. 119.650/4 van 9  september 2013  : deze vierde administratieve beslissing tracht tegemoet te komen aan de talrijke strui- kelblokken die nog in de praktijk ondervonden werden en tot dusver onopgelost bleven. We zul- len zien in welke mate deze beslissing de door de belastingplichtigen gewenste antwoorden kan leveren.

(2)

2. Aftrek van de btw op bedrijfs- voertuigen met gemengd gebruik

2.1. Belangrijkste beginselen van de nieuwe regeling

Wanneer een bedrijfsvoertuig door de gebruiker zo- wel voor beroepsdoeleinden als voor privédoelein- den wordt gebruikt, wordt het gebruik «gemengd»

genoemd. Bijgevolg is de btw geheven van de aan- koop of de huur van het voertuig, alsook van alle kosten die met het gebruik ervan verband houden (brandstof, onderhoud en herstelling, ...), in prin- cipe, slechts aftrekbaar tot beloop van het percen- tage beroepsgebruik van dat voertuig ( artikel  45,

§ 1quinquies van het Btw-Wetboek).

Met andere woorden voert de nieuwe aftrekrege- ling een «proportionele aftrek» van de btw op basis van het beroepsgebruik in, in plaats van de oude forfaitaire aftrek die steeds gelijk was aan 50  %.

Onder de oude aftrekregeling kon een belasting- plichtige immers 50  % van de btw op de aankoop of de huur van een voertuig (met inbegrip van alle ermee verband houdende kosten) aftrekken, zon- der de verhouding van het beroepsgebruik dat hij van het voertuig maakte te moeten berekenen of er zich zorgen over te maken. Om het privégebruik dat van het voertuig werd gemaakt te compense- ren, moest wel btw worden betaald op het voordeel van alle aard vastgesteld inzake de toepassing van de directe belastingen.

Maar in de nieuwe aftrekregeling moet de belas- tingplichtige de voorbelasting op het aangekochte of gehuurde voertuig aftrekken tot beloop van het percentage beroepsgebruik met een maximum van 50  %. Deze regel geldt wanneer het voertuig om niet ter beschikking wordt gesteld.

Wanneer het voertuig echter onder bezwarende ti- tel ter beschikking wordt gesteld, met name wan- neer de werkgever een nettobijdrage (i.e. aftrek van het nettoloon) eist, is de btw-aftrek altijd gelijk aan 50 % (zoals van toepassing was vóór de inwer- kingtreding van de nieuwe regeling).

In dit geval moet de werkgever btw betalen op de door de werknemer betaalde nettobijdrage. Maar om te vermijden dat die nettobijdrage te gering zou worden bepaald, eist de administratie dat die nettobijdrage ten minste gelijk is aan de normale waarde van het voertuig, te berekenen volgens een formule die enkel geldt op het vlak van de btw (cf.

punt 3.2.). In de praktijk wordt deze normale waar- de gelijkgesteld met een «voordeel van alle aard»

inzake de btw. Merk wel op dat, als de door de werk-

nemer betaalde nettobijdrage lager is dan de nor- male waarde, de werkgever btw verschuldigd is op het verschil tussen de normale waarde en de door de werknemer betaalde nettobijdrage (cf. punt 3.2.).

Dienaangaande dient onderstreept te worden dat het voordeel van alle aard inzake de directe belas- tingen geen enkel belang meer heeft voor de btw, en dit in tegenstelling tot de vroegere toestand. Onder de oude regeling aanvaardde de btw-administratie, om redenen van vereenvoudiging, dat het bedrag van het voordeel van alle aard inzake de directe belastingen als maatstaf van heffi ng werd aange- merkt voor de betaling van de btw op het privége- bruik van het bedrijfsvoertuig (samenlezing van de artikelen 19, §  1 en 33, 2° van het Btw-Wetboek).

Thans is het enkel de door de werknemer betaalde nettobijdrage die als maatstaf van heffi ng dient voor de belasting van het privégebruik van het be- drijfsvoertuig (behalve wanneer de nettobijdrage lager is dan de normale waarde, in welk geval de normale waarde als maatstaf van heffi ng geldt).

2.2. Bepaling van het percentage

beroepsgebruik voor andere voertuigen dan de «fi scale» lichte vrachtwagens

We mogen niet uit het oog verliezen dat het percen- tage beroepsgebruik van een voertuig altijd moet worden bepaald, ongeacht het om niet dan wel on- der bewarende titel ter beschikking wordt gesteld.

In het eerste geval bepaalt dit percentage immers het recht op aftrek van de belastingplichtige, en in het tweede geval is het een parameter voor de noodzakelijke berekening van de normale waarde.

Om het percentage beroepsgebruik van een be- drijfsvoertuig vast te stellen onder de nieuwe rege- ling stelt de btw-administratie de volgende metho- den voorop :

Methode 1: de belastingplichtige houdt via manu- ele invoer (rittenboekje, softwareprogramma) of op een geautomatiseerde wijze een rittenadminis- tratie bij. Deze methode komt erop neer dat het werkelijk beroepsgebruik, op basis van de afge- legde kilometers, wordt vastgesteld aan de hand van een per rit in te vullen rittenboekje. Volgens de administratie veronderstelt een volledige rit- tenadministratie het bijhouden van een aantal ge- gevens met betrekking tot de dagelijkse verplaat- singen voor beroepsdoeleinden (datum van de rit, beginadres, eindadres, afgelegde kilometers per rit, totaal afgelegde kilometers per dag).

Daarnaast eist de administratie dat de kilometer- stand bij het begin en einde van het kalenderjaar wordt geregistreerd. Merk op dat deze methode

(3)

vereist dat het beroepsgebruik per afzonderlijk voertuig wordt bepaald (enkel een behoorlijk ge- houden rittenadministratie dient als basis om het recht op aftrek vast te stellen).

Methode 2 : een tweede methode is de combinatie van een forfait en werkelijk gebruik. De belas- tingplichtige heeft de mogelijkheid het aantal afgelegde kilometers over een jaar vast te stel- len. Bijgevolg kan de belastingplichtige de ver- houding van het reëel privématig gebruik van een voertuig als volgt vaststellen :

(Afstand WoonWerk × 2 × 200) + 6 000 km × 100

Totaal afgelegde km

De kilometers afgelegd tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling (en we herinneren eraan dat die beschouwd worden als privématig) moeten vermenigvuldigd worden met 2 wegens de dagelijks afgelegde afstand heen en terug en met 200 voor het forfaitair bepaald aantal effec- tief gepresteerde werkdagen per kalenderjaar (dit aantal houdt al rekening met vakantieda- gen, ziektedagen, dagen telewerk en deeltijdse arbeid, onderstreept de administratie).

Daarbij worden 6 000 km gevoegd voor het for- faitair bepaald overig privégebruik per kalender- jaar (voor het gebruik tijdens het weekend). Daar- uit volgt dat het beroepsgebruik gelijk is aan het verschil tussen het met bovenstaande formule bekomen percentage privégebruik en 100 %.

De administratie wijst erop dat deze formule moet aangepast worden indien zich in de loop van een kalenderjaar een wijziging voordoet in- zake het gebruik van het vervoermiddel. Wan- neer een vervoermiddel in de loop van een ka- lenderjaar in gebruik wordt genomen, dienen de parameters «200» en «6  000 km» dienovereen- komstig te worden aangepast.

Wanneer de afstand van de woonplaats naar de werkplaats wijzigt in de loop van het kalender- jaar (bij verhuis), dient de parameter «Afstand WoonWerk» in dat geval pro rata temporis te worden berekend, terwijl de parameters «200»

en «6 000» ongewijzigd blijven.

In haar vierde beslissing voegt de administratie er nog aan toe dat, wanneer de woonplaats (of ver- blijfplaats) samenvalt met de plaats van tewerk- stelling of de plaats waar of van waaruit de econo- mische activiteit wordt uitgeoefend, de parameter

«Afstand WoonWerk» een waarde «0» krijgt.

Methode 3 : een derde methode die de belasting- plichtigen wordt geboden, is de vaststelling van een soort algemeen forfait. Wanneer een belas- tingplichtige niet in staat is om het reëel be- roepsmatig gebruik van een voertuig te bewijzen of indien hij de te zware administratieve last wil vermijden, aanvaardt de administratie een for- faitair beroepsgebruik van 35 %.

In tegenstelling tot het bepaalde in de adminis- tratieve beslissing van 11  december 2012, is niet meer vereist dat de belastingplichtige over minimaal vier vervoermiddelen met gemengd gebruik beschikt om deze derde methode te mo- gen toepassen, zodat een belastingplichtige die slechts over één enkel voertuig beschikt nu ook dit forfait mag toepassen. Noteer wel dat deze methode niet kan gecombineerd worden met de methoden 1 en 2 en moet worden toegepast ge- durende ten minste vier kalenderjaren.

2.3. Bepaling van het percentage

beroepsgebruik voor de «fi scale» lichte vrachtwagens

Voor de voertuigen van het type «fi scale» lichte vrachtwagens2, waarvan de kenmerken in de voor- melde administratieve beslissing van 9  september 2013 worden gedefi nieerd, moet het percentage be- roepsgebruik worden vastgesteld volgens een com- pleet andere regeling dan voor de andere voertuigen.

Merk wel op dat de lichte vrachtwagens die uitslui- tend beroepsmatig worden gebruikt en/of die niet (of slechts onbeduidend) worden gebruikt voor de economische doeleinden van de belastingplichtige, niet aan deze afzonderlijke regeling onderworpen zijn, aldus de nieuwe administratieve beslissing.

Om het percentage beroepsgebruik van een «fi s- cale» lichte vrachtwagen vast te stellen, zou de be- lastingplichtige volgens de btw-administratie over twee methoden beschikken :

Methode 1 : is identiek aan methode 1 die de adminis- tratie vooropstelt voor de andere vervoermiddelen;

Methode 4 : deze nieuwe methode is specifi ek voorzien voor de «fi scale» lichte vrachtwagens en komt neer op een algemeen forfait gelijk aan 85  % beroepsgebruik. Dit forfait is evenwel be- perkt tot de fi scale lichte vrachtwagens die door de belastingplichtige overwegend worden ge- bruikt om goederen te vervoeren in het kader van diens economische activiteit.

2 De administratie gebruikt in haar beslissing van 9 september 2013 het begrip «fi scale» lichte vrachtwagen onder verwijzing naar artikel 4, § 2 van het Wetboek van de met de Inkomstenbelastingen Gelijkgestelde Belastingen.

(4)

In dit verband zal de administratie overgaan tot een feitelijke beoordeling waarbij, onder meer, rekening wordt gehouden met de economische activiteit van de belastingplichtige om na te gaan (i) of het vervoer van goederen (grondstoffen, materialen, ...) een kenmerkend element is van zijn activiteit, (ii) of de lichte vrachtwagen (open laadbak, afgesloten laadruimte, aantal zitplaat- sen, ...) die door de belastingplichtige wordt ge- bruikt verband houdt met zijn economische acti- viteit en (iii) met de identiteit van de persoon aan wie het vervoermiddel ter beschikking wordt ge- steld (zijn functies en taken).

Indien het gebruik van de lichte vrachtwagen door de belastingplichtige niet beantwoordt aan de voormelde voorwaarden, wordt slechts een af- trek van 35 % aanvaard.

Merk nog op dat, indien de belastingplichtige opteert voor de toepassing van methode 4 (85 % en/ of 35  %), hij die methode voor alle «fi scale»

lichte vrachtwagens en gedurende ten minste vier kalenderjaren moet toepassen.

2.4. Aftrek volgens een globaal gemiddeld aftrekpercentage

De btw-administratie aanvaardt ook dat de belas- tingplichtigen die toepassing maken van methode 1 en/of methode 2 een afzonderlijk globaal gemiddeld aftrekpercentage toepassen.

Dergelijk percentage kan worden toegepast voor de «klassieke» bedrijfsvoertuigen (bedoeld door artikel 45, § 2, lid 1 van het Btw-Wetboek), de fi scale lichte vrachtwagens (met toepassing van methode 1), de autovoertuigen bestemd voor het be- zoldigd personenvervoer (beoogd door artikel 45,

§ 2, lid 2, j) van het Btw-Wetboek) en de bromfi et- sen en motorfi etsen (beoogd door artikel 45, § 2, lid 2, g van het Btw-Wetboek).

Voor de vaststelling van dat aftrekpercentage moet eerst het percentage beroepsgebruik per voertuig worden bepaald overeenkomstig de methoden 1 en/of 2, met een maximum van 50 % voor de perso- nenauto’s en 100  % voor de andere voertuigen en, vervolgens, het gemiddelde van deze individuele ge- bruikspercentages op basis van het aantal voertui- gen worden gemaakt, waarvan het resultaat mag afgerond worden op de hogere eenheid. Op deze wij- ze kan één enkel percentage worden gebruikt per categorie om de voorbelasting af te trekken.

2.5. Toepassing in de tijd van de nieuwe regeling

Uit de verschillende administratieve beslissingen blijkt dat de belastingplichtige de volgende keuze3 heeft met betrekking tot de invoering van de oude of de nieuwe aftrekregeling (rekening gehouden met het feit dat, als de keuze werd gemaakt in 2011, de nieuwe regeling onvermijdelijk in 2012 toepasselijk is) :

Jaar Mogelijk-

heid 1

Mogelijk- heid 2

Mogelijk- heid 3

2010 Oude

regeling

Oude regeling

Oude regeling

2011 Oude

regeling

Oude regeling

Nieuwe rege- ling (optie) behalve fi scale lichte vrachtwagen

2012 Oude

regeling

Nieuwe rege- ling (optie)

Nieuwe regeling

2013 Nieuwe

regeling

Nieuwe regeling

Nieuwe regeling In geval de belastingplichtige beslist om de nieuwe aftrekregeling niet voor de jaren 2011 en 2012 toe te passen, mag hij steeds, op alle kosten over die twee jaar, 50  % van de btw aftrekken volgens de oude regeling.

Die belastingplichtige zal echter btw moeten beta- len op het voordeel van alle aard inzake de directe belastingen. We onderstrepen nog dat het bedrag van de aldus te betalen btw vanaf 2012, jaar van inwerkingtreding van de nieuwe regeling voor de bepaling van het voordeel van alle aard op het vlak van de directe belastingen4, in de meeste gevallen aanzienlijk hoger zal zijn.

3. Praktische toepassingsgevallen

Onderstaande voorbeelden gaan uit van de veronder- stelling dat de belastingplichtige beslist heeft om de nieuwe regeling inzake de aftrek van de btw op de be- drijfsvoertuigen toe te passen vanaf 1  januari 2012.

3.1. Terbeschikkingstelling om niet

Een belastingplichtige beschikt over een fl eet nieu- we bedrijfsvoertuigen, waarvan twee lichte vracht- wagens, twee motorfi etsen en een geleasede vracht- wagen. Het recht op aftrek van de btw kan als volgt worden bepaald :

3 Ph. Gamito, S. Kirsch en B. Mariscal, «Fiscalité des voitures de société à usage mixte – impôts directs et TVA», Kluwer, 2013, p. 78.

(5)

Uitgesloten van een methode Methode Percentage beroepsgebruik Aftrekpercentage

Personenwagen A / 100 % 50 %

Personenwagen B / 0 % 0 %

Toepassing van een methode

Personenwagen C 1 65 % 50 %

Personenwagen D 2 26 % 26 %

Globaal gemiddeld aftrekpercentage 38,33 % (afgerond op 39 %)

Lichte vrachtwagen F 1 83 % 83 %

Lichte vrachtwagen G 1 90 % 90 %

Globaal gemiddeld aftrekpercentage 86,50 % (afgerond op 87 %)

Motorfi ets H 1 32 % 32 %

Motorfi ets I 2 55 % 55 %

Globaal gemiddeld aftrekpercentage 43,50 % (afgerond op 44 %)

Vrachtwagen J / 100 % 100 %

Merk op dat wanneer de belastingplichtige beslist om voor de andere bedrijfsvoertuigen dan de «fi s- cale» lichte vrachtwagens methode 3 toe te pas- sen, hij niet verplicht is om methode 4 toe te pas- sen en vice versa.

3.2. Terbeschikkingstelling onder bezwarende titel

Een belastingplichtige beschikt over een wagen- park van twee geleasede bedrijfsvoertuigen. Hij betaalt een leasingfactuur van 700 euro (excl. btw) voor voertuig A. Hij beslist om methode 2 toe te passen voor de twee voertuigen. De (jaarlijkse) ge- gevens kunnen als volgt worden samengevat:

Aard van het vervoer- middel

Methode Bijdrage (btw incl.)

Afstand- Woon-Werk

Totaal afge- legde km v/h

voertuig

Kosten (leasing, brandstof, her-

stel) btw excl.

Percentage beroepsgebruik

Aftrekpercentage

Voertuig A 2 ja : €125 20 21 000 13 400 33,33 % 50,00 %

Voertuig B 2 neen 7 14 000 8 800 37,20 % 37,20 %

Voor voertuig A wordt het percentage beroepsma- tig gebruik als volgt bepaald : 100 – (((20 x 2 x 200) + 6  000) / 21  000) x 100 = 33,33  %. Opmerking  : aangezien van de gebruiker een nettobijdrage van 125 euro wordt gevraagd (en bijgevolg een recht op aftrek van 50  % wordt verleend), moet nagegaan worden of deze bijdrage in overeenstemming is met de normale waarde die als volgt wordt berekend : – Nominale waarde : (€ 8 400 + € 5 000) x (50,00 %

– 33,33 %) = € 2 234

– Jaarlijkse bijdrage (btw excl.)  : ((€ 125 x 12) – ((€ 125 x 12) x 21 %)/1,21) = € 1 240

Het door de gebruiker betaalde nettobedrag (1 240 euro op jaarbasis) is 994 euro lager dan de normale waarde (2 234 euro). Bijgevolg moet de belasting- plichtige, bovenop de btw van 260 euro op de bij- drage, een btw van 209 euro betalen op het verschil van 994 euro.

Voor voertuig B wordt het percentage beroepsma- tig gebruik als volgt bepaald : 100 – (((7 x 2 x 200) + 6  000)/14  000) x 100 = 37,20  %. Aangezien er van de gebruiker van het voertuig geen bijdrage wordt gevraagd, zal de aftrek van de voorbelasting beperkt worden tot beloop van 37,20  %. De belas-

tingplichtige zal echter geen btw moeten betalen op het voordeel van alle aard inzake de directe belastingen.

4. Conclusie

Op deze vierde administratieve beslissing betref- fende de bedrijfsmiddelen met gemengd gebruik zaten de belastingplichtigen met ongeduld te wachten, vooral om opheldering te krijgen over de btw-behandeling van de bedrijfsvoertuigen waarvoor gebruik gemaakt wordt van de aftrek- methoden 2 en 3 en de «fi scale» lichte vrachtwa- gens.

Voor de «klassieke» bedrijfsvoertuigen blijven de parameters voor de berekening van methode 2 on- gewijzigd ten opzichte van de vorige beslissing (nr.

E.T.119.650/3). Daarenboven bevestigt de adminis- tratie de toepassing van een «0»-parameter voor de berekening van de afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling voor de handelaars en personen die geen vaste werkplaats hebben.

Voor methode 3 wordt voorts de voorwaarde van

4 Programmawet van 29 maart 2012 (BS 6 april 2012).

(6)

de beschikking over ten minste vier voertuigen af- geschaft, zodat een belastingplichtige die slechts over één bedrijfsvoertuig beschikt ook methode 3 kan toepassen.

Deze beslissing heeft trouwens de verdienste dat ze de btw-behandeling opheldert van de «fi scale»

lichte vrachtwagens, waarvoor voortaan een afzon- derlijke regeling is voorzien. Door de invoering van een vierde methode met twee aftrekpercenta- ges (85 % en 35 %) naargelang de bestemming van het gebruik van de lichte vrachtwagen en feitelijke parameters die verband houden met de economi- sche activiteit van de belastingplichtige, wil de ad- ministratie de strijd aangaan met misbruiken. Dit is onzes inziens volledig in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever.

Wat nog op een oplossing wacht is, onder andere, de btw-behandeling van de gemengde belasting- plichtigen. Want omdat hun recht op aftrek van de voorbelasting beperkt is tot beloop van hun belastbare handelingen, worden gemengde be- lastingplichtigen die onder bezwarende titel be-

drijfsvoertuigen ter beschikking van hun werk- nemers stellen benadeeld. Zij moeten 21  % btw betalen op de bijdrage (en eventueel op het ver- schil tussen de normale waarde en de bijdrage), zonder dat een coëffi ciënt (functie van hun recht op aftrek) wordt toegepast, zoals vroeger wel het geval was.

Het is te hopen dat de administratie snel een oplos- sing aanreikt voor dit probleem, om de gedane uit- gaven te belasten met inaanmerkingneming van het recht op beperkte aftrek ten name van de ge- mengde belastingplichtigen, die reeds een dubbele beperking van hun recht op aftrek van de voorbe- lasting op de inkomende kosten met betrekking tot hun voertuigen ondergaan.

Sebastian KIRSCH, Senior VAT Manager – KPMG

Philippe GAMITO, Senior VAT Adviser – KPMG

Btw – vrijstellingsregeling –

maximumomzet van 5 580 euro naar 25 000 euro

1. Probleemstelling

Voor de heffi ng van de btw kunnen, of moeten, ver- schillende belastingregelingen toepasselijk zijn.

We vermelden onder meer de normale regeling, de forfaitaire regeling, de vrijstellingsregeling, de bijzondere regeling voor landbouwondernemin- gen, enz.

Die verschillende belastingregelingen zijn het ge- volg van een verplichting en/of van een keuze van de belastingplichtige, wanneer de voorwaarden voor de toepassing van een andere regeling dan de normale regeling van toepassing kunnen zijn.

Eén van de voorwaarden die toegang verlenen tot de vrijstellingsregeling is dat het maximumbedrag van de jaaromzet 5 580 euro bedraagt.

Dat bedrag dateert al van 1 januari 1993 en werd sindsdien nooit aangepast.

Maar de Belgische fi scale autoriteiten hebben nu aan de Europese autoriteiten de toelating ge- vraagd, en bekomen, om dit bedrag tot 25 000 euro te mogen optrekken.

Voor de inwerkingtreding van dit «nieuwe» bedrag werden al verschillende data naar voren gescho- ven. Sommigen maakten gewag van 1  juli 2013.

Maar de minister van Financiën denkt eerder aan 1  januari 2014. Gelet op de budgettaire weerslag ervan, moet er binnen de regering alleszins over- eenstemming daarover worden bereikt.

Deze wijziging impliceert uiteraard de wijziging van artikel 1 van het KB nr. 19 tot uitvoering van artikel 56, § 2 WBTW.

(7)

Uit ervaring weten wij nochtans dat de publicatie in het Belgisch Staatsblad van sommige wijzigin- gen van koninklijk besluiten tot uitvoering van het WBTW al eens wat vertraging kan oplopen.

Dat feitelijke gegeven staat de behoorlijke prakti- sche toepassing binnen de gestelde termijn ervan in de weg en berokkent de boekhoudkundige en fi scale beroepsbeoefenaars heel wat last. Nemen we de publicatie in het Belgisch Staatsblad van 8 mei 2013 van de «technische aanpassingen» tot wijzi- ging van de koninklijke besluiten nr. 1, 2, 3, 4, 7, 10, 13, 14, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 31, 39, 46, 48, 51, 53, 54 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde. Die wijzigingen zijn al op 1  januari 2013 in werking getreden, hetzij een achterstand van 128 dagen tussen de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en de inwerkingtreding (zonder van de latere verbeterin- gen te gewagen, als erratum gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 5 juni 2013…).

Daarom vinden wij het nuttig de geplande wijzi- ging nu al onder de aandacht te brengen.

Wij zullen deze aankondiging ook aangrijpen om de gevolgen van deze verhoging van het maxi- mumbedrag van de jaaromzet voor de toepassing van de vrijstellingsregeling op de kleine onderne- mingen (nog eens) in het licht te stellen.

De toepassing van een jaaromzet van 25 000 euro in plaats van 5  580 euro, heeft immers een weer- slag op de heffi ng van de belasting, de herziening van de aftrek in het voordeel of het nadeel van de belastingplichtige, de verplichtingen met betrek- king tot de facturering en de boekhouding, enz., naargelang de belastingplichtige onderworpen is aan de normale (of forfaitaire) regeling van de btw, dan wel aan de vrijstellingsregeling.

2. Uit de vrijstellingsregeling gesloten handelingen

De vrijstellingsregeling is niet toepasselijk op : – de handelingen bedoeld in de artikelen 8 (optie

voor de occasionele onderwerping met het oog op de vervreemding van een gebouw, met in- begrip van de zakelijke rechten erop, onder de btw-regeling) en 8bis WBTW (verplichte onder- werping voor de intracommunautaire levering van een nieuw vervoermiddel – minder dan zes maanden oud en minder dan 6 000 km voor be- paalde landvoertuigen);

– de handelingen die bestaan uit een werk in on- roerende staat (art. 19, § 2 WBTW en art. 20, § 2, lid 2 en 3 van het KB nr. 1);

– de handelingen bedoeld in de bijzondere regeling voor landbouwondernemers (art. 57 WBTW);

– de handelingen bedoeld in artikel 58, § 1 (tabaks- fabricaten) en § 2 WBTW (vis, schaal-, schelp- en weekdieren verkocht in de gemeentelijke vis- mijn);

– de handelingen verricht door belastingplichti- gen die niet in België zijn gevestigd.

Die laatste uitsluiting beoogt uiteraard de belasting- plichtigen die elders gevestigd zijn dan in ons land.

Wanneer dergelijke belastingplichtigen occasio- neel, zonder vaste vestiging in België, komen deel- nemen aan kerst- of andere markten of standjes uitbaten ter gelegenheid van diverse evenementen (tijdelijke handelsbeurzen, tijdelijke verkooppun- ten, ...), zijn ze ambtshalve aan de Belgische btw- regeling onderworpen, ongeacht de omzet die ze hier te lande verwezenlijken.

In tegenstelling tot een nochtans wijd verbreide praktijk, hebben deze buitenlandse belastingplich- tige geen aanspraak op de in België gangbare vrij- stellingsregeling. Zij kunnen evenmin vragen om die handelingen onder de vrijstellingsregeling te plaatsen waarop ze in hun eigen lidstaat van de Europese Unie aanspraak hebben.

Voor de heffi ng van de Belgische btw (en, onder meer, ook van de Belgische accijnzen op wijnen en andere geestrijke dranken) moeten deze «buiten- landse» belastingplichtigen voorafgaandelijk con- tact opnemen met de Belgische fi scale autoriteiten om de voldoening van de daarop verschuldigde be- lasting in België te regelen.

Tweedehandsgoederen onderworpen aan de bijzon- dere regeling van belastingheffi ng over de winst- marge kunnen wel onderworpen blijven aan de vrijstellingsregeling die van toepassing is in de lid- staat waarin de verkoper geïdentifi ceerd is. De btw van hun land blijft dus ook van toepassing voor de verkopen die ze in België verrichten, zonder dat ze een onderscheid moeten maken tussen de hande- lingen verricht in of buiten de lidstaat waar ze zijn geïdentifi ceerd.

Hetzelfde geldt uiteraard voor een handelaar die gevestigd en geïdentifi ceerd is in België, wanneer hij in een andere lidstaat van de EU tweedehands- goederen verkoopt die onderworpen zijn aan de regeling van belastingheffi ng over de winstmarge (art. 58, § 4 WBTW). Op die handelingen blijft de Belgische btw van toepassing, zelfs al worden ze buiten België, maar binnen de Europese Unie ver- richt. Dat betekent dat, bij de vaststelling van de

(8)

winstmarge, de in andere lidstaten gerealiseerde verkopen samengevoegd worden met de verkopen in België.

3. Bepaling van de jaaromzet met betrekking tot de

vrijstellingsregeling

De omzet die als maatstaf dient voor de toepassing van de vrijstellingsregeling wordt gevormd door het bedrag, exclusief btw, van de belastbare leve- ringen van goederen en diensten, alsmede door het bedrag van de door het WBTW vrijgestelde hande- lingen (uitvoer, ambassades, ...).

Er wordt evenwel geen rekening gehouden met : – de overdracht van investeringsgoederen;

– de handelingen die uit de vrijstellingsregeling gesloten zijn (zie punt 2);

– de handelingen vrijgesteld op grond van artikel 44, § 1 en 2 WBTW (artsen, ziekenhuizen, voor- drachtgevers, artiesten, sommige vzw’s, onder- wijsinstellingen, enz.);

– de handelingen vrijgesteld op grond van artikel 44, § 3, 3° (postzegels en fi scale zegels) en 13°

WBTW (weddenschappen, loterijen en andere kans- of geldspelen).

De andere door artikel 44, § 3 WBTW vrijgestelde handelingen, zoals onroerende verhuur, ... moeten wel in aanmerking worden genomen.

4. Algemene werking van de vrijstellingsregeling

De btw-verplichtingen in verband met deze rege- ling zijn eenvoudig gehouden. Hierna volgt een overzicht ervan.

Op de onder de vrijstellingsregeling verrichte uit- gaande handelingen is geen btw opeisbaar. Op de facturen of op de als zodanig geldende stukken die de kleine onderneming uitreikt voor de door haar geleverde goederen of verrichte diensten mag de be- lasting, onder welke vorm dan ook, niet worden ver- meld en dient de vermelding te worden aangebracht :

«Kleine onderneming onderworpen aan de vrijstel- lingsregeling van belasting. Btw niet toepasselijk».

De aan de vrijstellingsregeling onderworpen belas- tingplichtige moet geen periodieke btw-aangiften indienen. Dit impliceert dat de aan de vrijstellings- regeling onderworpen belastingplichtige niet over het recht op aftrek van de voorbelasting beschikt.

De belastingplichtige die de vrijstellingsregeling toepast, is ertoe gehouden, vóór 31 maart van het volgend jaar, de administratie in kennis te stellen

van het totaalbedrag van de omzet, gerealiseerd in de loop van het voorgaand kalenderjaar, en wel in het daartoe bestemde kader van de jaarlijkse op- gave der afnemers-belastingplichtigen.

De kleine ondernemingen die onderworpen zijn aan de vrijstellingsregeling, zijn ontheven van het houden van een inkomend en een uitgaand factuurboek, voor zover zij de betrokken stukken bewaren volgens een ononderbroken reeks eraan toegekende nummers.

Die kleine ondernemingen moeten wel het regis- ter van de intracommunautaire verwervingen en de ontvangen diensten waarvoor zij zelf gehouden zijn tot betaling van de btw op die inkomende han- delingen bijhouden. Om de betaling van de Belgi- sche btw op deze handelingen te regelen, dienen zij een bijzondere aangifte in te dienen.

5. Toegang tot de vrijstellingsregeling

5.1. Verplichting

Wanneer een belastingplichtige die niet aan de vrij- stellingsregeling is onderworpen, tijdens het verstre- ken kalenderjaar een jaaromzet heeft gerealiseerd die het vastgesteld bedrag niet overschrijdt, zal hij van rechtswege aan de vrijstellingsregeling onder- worpen worden vanaf 1 juli van het volgende jaar.

De belastingplichtige die niet wenst te genieten van deze vrijstellingsregeling, moet het controle- kantoor waaronder hij ressorteert daarvan voor 1 juni inlichten bij ter post aangetekende brief.

5.2. Optie

De belastingplichtige kan bij de aanvang van zijn werkzaamheid de toepassing van de vrijstellings- regeling aanvragen, indien hij meent aan de voor- waarden daartoe te voldoen.

Indien de belastingplichtige, in de loop van zijn werkzaamheid, aan de vrijstellingsregeling wenst onderworpen te worden vanaf 1  januari van het volgende jaar, moet hij in de loop van het laatste kwartaal, maar vóór 15  december van het lopend jaar, een aanvraag daartoe indienen bij het contro- lekantoor waaronder hij ressorteert. Die aanvraag moet worden verricht bij een ter post aangetekende brief waarin tevens melding moet worden gemaakt van de omzet van de eerste drie kwartalen van het lopend jaar, alsmede een raming van de omzet van het vierde kwartaal.

(9)

6. Einde van de vrijstellingsregeling

6.1. Verplichting

Wanneer het totaalbedrag van de omzet, in de loop van een kalenderjaar, de vastgestelde drempel overschrijdt, wordt de kleine onderneming onder- worpen aan de normale regeling van de belasting of eventueel aan de forfaitaire regeling, vanaf de eerste handeling, in haar geheel genomen, waar- voor het bedrag wordt overschreden.

Ze is ertoe gehouden het btw-controlekantoor waar- onder ze ressorteert hiervan onmiddellijk kennis te geven. In dezelfde brief kan de onderneming even- tueel opteren voor de forfaitaire regeling, indien ze de voorwaarden daartoe vervult. Bij ontstentenis van dergelijke optie zal ze aan de normale regeling worden onderworpen.

Een uitzonderlijke overschrijding van de maxi- mumomzet kan evenwel worden gedoogd. Tot dus- ver aanvaardt de administratie een uitzonderlijke overschrijding indien ze niet meer bedraagt dan 10 % van de drempel van 5 580 euro. De toekomst zal uitwijzen of de administratie die 10 % zal ver- minderen, wanneer de maximum jaaromzet op 25 000 euro zal gebracht zijn.

6.2. Optie

De belastingplichtige die wenst te genieten van de vrijstellingsregeling vanaf 1  januari van het vol- gend jaar, kan te dien einde een aanvraag indienen bij het btw-controlekantoor waaronder hij ressor- teert in de loop van het laatste kwartaal maar vóór 15 december van het lopend jaar.

De aanvraag moet worden verricht bij een ter post aangetekende brief. Daarin moet tevens mel- ding worden gemaakt van de omzet van de eerste drie kwartalen van het lopend jaar, alsmede van een raming van de omzet van het vierde kwar- taal.

7. Gevolgen bij verandering van belastingregeling

7.1. Einde van de vrijstellingsregeling door toetreding tot de normale regeling of de forfaitaire regeling

In dergelijk geval gaat de belastingplichtige over van een regeling zonder recht op aftrek van de voorbelasting naar een regeling met recht op aftrek.

De belastingplichtige die niet langer onderwor- pen is aan de vrijstellingsregeling kan, mits na- leving van de modaliteiten en voorwaarden die gesteld zijn voor de aftrek van de voorbelasting, dan ook teruggaaf verkrijgen van de btw gehe- ven op :

– de andere goederen dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden vervreemd en van de diensten die nog niet werden gebruikt bij de wijziging van belastingregeling;

– de bedrijfsmiddelen die bij de wijziging nog be- staan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn en het herzieningstijdvak met betrekking tot die bedrijfsmiddelen niet is verstreken. Dat herzieningstijdvak bedraagt normaliter vijf jaar.

Voor wat de btw betreft, geheven op handelin- gen die strekken of bijdragen tot de oprichting of de aankoop van een gebouw, met inbegrip van de zakelijke rechten erop, bedraagt het herzie- ningstijdvak evenwel 15 jaar.

De teruggaaf is afhankelijk van de indiening bij het btw-controlekantoor waaronder de belasting- plichtige ressorteert, binnen drie maanden vanaf de wijziging van belastingregeling, van een inven- taris van de voorraad op het tijdstip van die wij- ziging en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen.

Die inventaris moet de uiteenzetting bevatten van de voor teruggaaf vatbare btw (datum van aan- schaffi ng, maatstaf van heffi ng, toepasselijk ta- rief, terug te geven bedrag).

Die stukken worden opgemaakt in drie exempla- ren waarvan er twee bestemd zijn voor het btw- controlekantoor.

De belastingplichtige oefent zijn recht op terug- gaaf uit bij het indienen van de aangifte met be- trekking tot de handelingen van de laatste maand van het kalenderkwartaal na dat waarin deze stuk- ken bij het btw-controlekantoor werden ingediend.

Daarenboven moet de belastingplichtige zich in re- gel stellen met de boekhouding die vereist is voor de regeling waartoe hij toetreedt.

Want de boekhoudkundige verplichtingen worden veel strenger, wanneer de belastingplichtige de vrijstellingsregeling verlaat om toe te treden tot de normale regeling, zonder de specifi eke eisen te ver- geten met betrekking tot de forfaitaire regeling, mocht de belastingplichtige daarvoor opteren.

Dienaangaande wijzen we erop dat, als alle voor- waarden vervuld zijn, een BVBA die een dubbele

(10)

boekhouding voert, volledig in overeenstemming met de wet van 17  juli 1975 en de uitvoeringsbe- sluiten ervan, toch het voordeel van de forfaitaire regeling inzake de btw, met of zonder inaanmer- kingneming van de voorraden, kan inroepen.

7.2. Toetreding tot de

vrijstellingsregeling door uittreding uit de normale regeling of de forfaitaire regeling

In dit geval gaat de belastingplichtige over van een regeling met recht op aftrek van de voorbelasting naar een regeling zonder recht op aftrek.

Derhalve moet hij overgaan tot herziening van de door hem verrichte aftrek van de btw geheven op : – de andere goederen dan bedrijfsmiddelen, die

nog niet werden vervreemd en van de diensten die nog niet werden gebruikt bij de wijziging van belastingregeling;

– de nog bruikbare bedrijfsmiddelen die op dat tijdstip bestaan en waarvan de aftrek nog kan worden herzien.

Het bedrag van de terug te storten btw wordt be- paald op basis van een gedetailleerde inventaris van de voorraad en van een staat van de op dat tijd- stip nog bruikbare bedrijfsmiddelen (drie exempla- ren waarvan twee bestemd voor het btw-controle- kantoor – cf. punt 7.1).

Deze stukken moeten binnen de maand vanaf de wijziging van belastingregeling (! binnen drie maanden bij het einde van de vrijstellingsregeling – zie punt 7.1) bij het controlekantoor worden in- gediend.

8. Slotbeschouwingen

De beoefenaars van de boekhoudkundige en fi sca- le beroepen doen er goed aan niet tot het laatste ogenblik te wachten om een analyse te maken van de dossiers van hun cliënten die zouden kunnen betrokken zijn bij de verhoging van de maximum jaaromzet met het oog op de toepassing van de vrij- stellingsregeling.

Die wijziging zal, bij een eventuele toetreding tot of uittreding uit de vrijstellingsregeling, onder ande- re aanleiding geven tot een onderzoek van de indi- viduele toestand, een gedachtewisseling met de be- trokken cliënt om hem te adviseren en zijn wensen te vernemen, de precieze bepaling van de geldelijke belangen (berekening van de terug te krijgen of te- rug te storten btw), het opmaken van de inventaris- sen en andere stukken betreffende de goederen en diensten met inbegrip van de voor herziening vat- bare bedrijfsmiddelen, de indiening van de vereiste stukken bij het btw-controlekantoor binnen de ge- stelde termijnen, de vereiste aanpassingen van de boekhouding, het overeenkomen (of herzien) van het ereloon i.v.m. de gewijzigde prestaties, ...

Als het ook maar enigszins mogelijk is, kan best vermeden worden dat men later overhaast tewerk moet gaan, gesteld dat de tijdspanne tussen de offi - ciële mededeling van de aangekondigde verhoging van de omzetdrempel en de inwerkingtreding er- van waarschijnlijk zeer kort zal zijn.

Yvon COLSON

(11)

Standpunt van de Commissie omtrent interesten, royalty’s, tantièmes en

dividenden

Het twaalfde advies van de Commissie voor Boek- houdkundige Normen van de lopende jaargang behandelt de erkenning van de opbrengsten en kosten die overeenstemmen met interesten en ro- yalty’s, evenals de toewijzing van de resultaten in de vorm van dividenden en tantièmes en de op- brengsten die overeenstemmen met dividenden en tantièmes.

1. Probleemstelling

Artikel 31, § 1 van de Vierde Europese Richtlijn betreffende de jaarrekening van bepaalde vennoot- schappen bepaalt o.a. dat winsten slechts mogen op- genomen worden voor zover zij op de balansdatum gerealiseerd zijn en dat lasten en baten betreffende het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, moeten worden in aanmerking genomen, ongeacht het tijdstip van betaling/ ontvangst.

Noch de richtlijn, noch het Belgische boekhoud- recht omschrijven wat moet worden verstaan on- der «gerealiseerde winsten» en «lasten en baten be- treffende het boekjaar».

2. Vraagstelling

De Commissie gaat na hoe de toerekening van opbrengsten en kosten aan een bepaald boekjaar dient te gebeuren, specifi ek wanneer het gaat over interesten en royalty’s, dividenden en tantièmes (en opbrengsten die overeenstemmen met dividen- den en tantièmes).

3. Interesten in de vorm van opbrengsten

De Commissie behandelt enkel de interesten van leningen die geen onzekerheid inhouden over het verwachte rendement en die moeten worden be- schouwd als burgerlijke vruchten de welke worden geacht van dag tot dag te worden verkregen.

Wat betreft de begunstigde onderneming geeft de Commissie aan dat de verlopen interest pro rata als opbrengst moet geboekt worden op afsluitings- datum van het boekjaar, zonder de vervaldag van de

interesten af te wachten. De overlopende rekening van het actief «491 Verkregen opbrengsten» wordt hiervoor gebruikt. De desgevallend verschuldigde roerende voorheffi ng op deze interesten moet als kost worden geboekt.

Voor inresultaatneming van vastrentende effecten die berekend zijn op basis van het actuariële ren- dement, verwijst de Commissie naar haar eerdere adviezen 148/5 en 147/2. Voor het overige verwijst de Commissie naar haar advies 137/7.

Wat betreft de onderneming die de interesten is verschuldigd, deze moet deze interesten als kost boeken naarmate ze zijn verlopen, zonder de verval- dag van de interesten af te wachten. Aan het einde van het boekjaar dient de vennootschap de interest- kosten pro rata temporis te boeken. Hiervoor wordt de overlopende rekening van het passief «492 Toe te rekenen kosten» gebruikt.

4. Royalty’s

Onder royalty’s verstaat de Commissie als de be- dragen die worden betaald of ontvangen voor het gebruik van intellectuele rechten (octrooien, mer- ken, tekeningen, modellen, ...)

Bij de begunstigde dienen de opbrengsten die voortvloeien uit de royalty’s eveneens geboekt te worden naarmate de royalty’s zijn verlopen. Hier- voor wordt, net als bij de interesten, de overlopende rekening van het actief «491 Verkregen opbreng- sten» gebruikt.

Bij de schuldenaar moeten de royalty’s, net als de interesten, geboekt te worden als kosten naarmate ze zijn verlopen, zonder hun vervaldag af te wach- ten. De overlopende rekening van het passief «492 Toe te rekenen kosten» wordt hiervoor gebruikt.

Voor het overige verwijst de Commissie naar haar advies 104.

(12)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Jean-Marie CONTER, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Jean-Marie CONTER, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Xavier SCHRAEPEN, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met kluwer – www.kluwer.be

5. Dividenden

Bij de begunstigde dienen de opbrengsten die over- eenstemmen met dividenden4 geboekt worden op het moment dat de algemene vergadering (of de raad van bestuur, in geval van interimdividend) be- slist om de dividenden uit te keren. Dat is het mo- ment waarop de vordering van de aandeelhouders ten opzichte van de vennootschap ontstaat.

Bij de vennootschap die de dividenden verschul- digd is, vormen deze een winstbestemming. De jaarrekening wordt opgesteld na de resultaatsbe- stemming  : de dividenden die door de algemene vergadering zullen worden gedecreteerd, zullen bij de opstelling van de jaarrekening worden geboekt door, respectievelijk, de overlopende rekeningen

«694 Vergoeding van het kapitaal» te debiteren en de schuldenrekening «47 Schulden uit de bestem- ming van het resultaat» te crediteren.

Voor het overige verwijst de Commissie naar het advies 133/33.

6. Tantièmes

Bij de begunstigde moeten de opbrengsten die voortvloeien uit tantièmes5 eveneens worden ge- boekt op het moment dat de algemene vergadering van de vennootschap die de tantièmes uitkeert, be- slist om de tantièmes uit te keren.

Bij de vennootschap die de tantièmes verschuldigd is, vormen tantièmes een winstbestemming. De jaarrekening wordt opgesteld na de resultaatsbe- stemming: de tantièmes die door de algemene ver- gadering zullen worden gedecreteerd, zullen bij

4 Dividenden zijn de uitkeringen van (een deel van) de winst aan de aandeelhouders van een onderneming.

5 Tantièmes zijn de uitkeringen van (een deel van) de winst aan de bestuurders van de onderneming.

de opstelling van de jaarrekening worden geboekt door, respectievelijk, de overlopende rekeningen

«695 Bestuurders of zaakvoerders» te debiteren en de schuldenrekening «47 Schulden uit de bestem- ming van het resultaat» te crediteren.

Voor het overige verwijst de Commissie naar het advies 133/33.

7. Onzekerheid

Bemerk dat artikel 33, tweede lid van KB/W.Venn.

bepaalt dat «er rekening moet worden gehouden met de kosten en de opbrengsten die betrekking hebben op het boekjaar of op voorgaande boekja- ren, ongeacht de dag waarop deze kosten en op- brengsten worden betaald of geïnd, behalve indien de effectieve inning van deze opbrengsten onzeker is».

De laatste zinsnede inzake onzekerheid moet vol- gens de Commissie zo worden geïnterpreteerd dat wanneer op basis van de criteria van voorzichtig- heid, oprechtheid en goede trouw de effectieve in- ning van een opbrengst, bij aanvang en integraal, onzeker is, het de onderneming vrij staat de op- brengst niet in resultaat te nemen zolang de ef- fectieve inning onzeker blijft. Dezelfde opbrengst mag echter ook als resultaat worden geboekt; in dat geval zal voor de onzekerheid omtrent de in- ning een waardevermindering worden geboekt ten laste van de resultatenrekening.

Prof. dr. Stijn GOEMINNE Faculteit Economie & Bedrijfskunde, Universiteit Gent

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

U wordt verzocht om een “Verklaring Naamgebruik” in te vullen. Op deze verklaring kunt u aangeven hoe u na het huwelijk/partnerschap aangeschreven wilt worden. 4) uw eigen

5p 12 Bereken welk percentage van de in die 9,0 s toegevoerde elektrische energie nodig is voor het verwarmen van de ring

o Toelichting waarom investering daadwerkelijk niet gepleegd wordt zonder ontheffing o Overleggen van cashflow en break even analyse, waarbij in ieder geval de volgende.

Een ander deel van het gebruikte frituurvet wordt gebruikt als biobrandstof voor energieopwekking!. Meer informatie vindt u ook

Wanneer de laagste dosering van 1 mg Glimepiride Mylan uw bloedsuiker te veel verlaagt (hypoglykemie), kan uw arts beslissen om uw bloedsuikerspiegel gereguleerd moet worden door

De gedachte dat de individuele militair die op uitzending gaat er in juridische zin alleen voor staat, zou net zo absurd moeten zijn als de gedachte dat een militair zelf maar

• Rijbewijs en voertuigverzekering (WA) alleen voor voertuigen die harder kunnen dan 25 km/u of zwaarder zijn dan 35 kilo. Waarbij via het rijbewijs onderscheid in leeftijd

Het betreft injectienaalden van het merk Terumo, waarbij er mogelijk sprake zou kunnen zijn van loslatende lijmdeeltjes welke in het bloed van patiënten terecht zouden