• No results found

Woord en wereld Een inleiding tot de taalfilosofie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Woord en wereld Een inleiding tot de taalfilosofie"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Woord en wereld

Een inleiding tot de taalfilosofie

Filip Buekens

Acco Leuven / Den Haag

(2)

Inleiding

Dit boek leidt de lezer doorheen enkele belangrijke theorieën in de (analytische) taal- filosofie. Zonder kennis van die theorieën kun je geen inzicht verwerven in heden- daagse taalfilosofie, semantiek, epistemologie of metafysica. (Het is geen overzicht van de taalfilosofie in toto.) Hoofdstuk I schetst de grondslagen van Fregeaanse semantiek zoals werd ontwikkeld in Begriffschrift (1872) en vorm gegeven in de (filosofische) semantiek. Hoofdstuk II laat zien hoe de semantische analyse van identiteitsuitspra- ken tot een fundamenteel inzicht bij Frege heeft geleid: naast referentie moet ook Betekenis (met een hoofdletter!) een centrale rol in de semantiek spelen. Hoofdstuk III begint met een uiteenzetting over het begrip ‘mogelijke wereld’. Dat is nodig om enkele belangrijke metafysische inzichten van Saul Kripke te begrijpen die in Naming and Necessity (1972/1980) ontwikkeld werd. Na bespreking van Kripkes kritiek op Frege bekijken we veronderstellingen en gevolgen van Kripkes opvattingen: hoe wor- den identiteitsuitspraken geanalyseerd, wat is hun modale status en welke vormen van essentialisme volgen daaruit? In het hoofdstuk IV vragen we ons af hoe we primitieve identiteiten kunnen verklaren. Hier wordt de link tussen taalfilosofie en klassieke me- tafysische problemen verder uitgewerkt. Dit boek sluit ook aan bij het eerder versche- nen De Transparantie van Waarheid (Acco, 2014), dat voortbouwt op Freges opvat- tingen over waarheid en uitmondt in de presentatie van de minimalistische waarheids- theorie. In hoofdstuk V onderzoeken we theorieën over indexicale en demonstratieve termen en hoe hun betekenis in een Fregeaans kader onderzocht kan worden.

De volgende hoofdstukken kijken naar het gebruik van taal als een vorm van handelen, afstemmen en samenwerken. Hoofdstuk VI bespreekt taalfilosofische inzichten van Ludwig Wittgenstein in de Philosophische Untersuchungen. In hoofdstuk VII bekijken we taalhandelingen, theorieën over beweringen en een voorbeeld van ‘analytische her- meneutiek’: wat is epistemisch begrip van een bewering? Hoe kun je epistemisch begrip vanuit semantisch, epistemologisch en cognitief perspectief vorm geven?

In deze uiteenzetting streef ik didactische helderheid na. Historische details en an- dere interpretaties van centrale punten vindt de lezer in vakliteratuur. Het boek vereist enige kennis van de propositie- en predicatenlogica. Je kunt die kennis verwerven of

(3)

INLEIDING

bijspijkeren als je hoofdstukken 1 tot 8 van het handboek Logica en Argumentatieleer (Buekens en Demey, Acco, 2017) hebt bestudeerd – of een gelijkaardig handboek.

(4)

Hoofdstuk I. Freges uitgangspunten

I.1 De semantische dimensie van taal

Veel taalfilosofie voor de tijd van Gottlob Frege (1848-1925) was gerommel in de mar- ge van metafysica en filosofische psychologie. De meeste filosofen dachten dat Aristo- teles alles had gezegd wat er over logica te zeggen viel (een enorme vergissing, zo blijkt nu). De échte bloei van de logica vond plaats in de twintigste eeuw en de agenda én het eerste hoofdstuk van dat intellectuele avontuur werd door Gottlob Frege neerge- schreven. Hij stelde (naast logische vragen) als eerste de vraag hoe we een systematisch en onderbouwd antwoord kunnen geven op de vraag naar de betekenis van een woord.

Freges theorieën werden opgepikt door Bertrand Russell en Ludwig Wittgenstein en hebben de toon gezet in de analytische taalfilosofie. Die traditie zouden we de seman- tische kijk op taal kunnen noemen: ‘Wat is de betekenis van woorden?’ wordt bekeken vanuit de vraag hoe taal kennis over de wereld kan helpen doorgeven.

De communicatief-pragmatische visie op taal vond haar oorsprong in theorieën van Wittgenstein (Philosophische Untersuchungen (eng. Philosophical Investigations, 1953), Paul Grice (‘Meaning’, 1957, ‘Logic and Conversation’, 1969) en John Searle (Speech Acts, 1969). Aanzetten tot theorieën over taalhandelingen vind je al eerder in de fenomenologie van Edmund Husserl en Adolf Reinach maar die fenomenologische traditie heeft zich na de Eerste Wereldoorlog niet verder kunnen ontwikkelen. (Het West-Vlaamse front eiste ook onder filosofen haar slachtoffers). Die traditie stelt de vraag wat we doen met taal, hoe we woorden in communicatieve interactie inzetten en wat het doel is van communicatie.

Wat is de betekenis van een woord? Je zou op die vraag een naïef antwoord kunnen ge- ven: als je een woord begrijpt, kun je een uitleg geven, het woord verklaren aan iemand die het nog niet kent (wat betekent ‘procrastinatie’, wat is de betekenis van het woord

‘primoolfark’?). Gottlob Frege gaf een technisch antwoord op die vraag, die wijst naar de onderliggende opvattingen over semantiek, logica en redeneren. Een theorie over de betekenis van een woord moet verankerd zijn in een theorie over taal, en Frege was de eerste die zo’n theorie ontwierp. Zijn ‘model’ voor een taal was de taal van de wiskunde, maar de centrale krachtlijnen zijn ook op natuurlijke talen van toepassing.

(5)

FREGES UITGANGSPUNTEN

Frege gaf het volgende antwoord: de semantische waarde van een woord is wat het systematisch bijdraagt tot de inhoud van zinnen waarin het woord voorkomt, dus tot de propositie die een zin uitdrukt. Een zin is bovendien geen verzameling woorden maar een semantisch gestructureerd geheel, waarvan de inhoud het formaat van een propositie heeft. In de predicatenlogica wordt de interne logische structuur van een zin expliciet gemaakt door de zin te vertalen in een logische metataal. De vertaling van een zin als ‘Alle mensen zijn sterfelijk’ in de predicatenlogica luidt:

x (Mens (x) ⊃Sterfelijk (x))

en die vertaling toont de structuur van de propositie die aan de Nederlandse zin en zijn logische vertaling gemeenschappelijk is. De propositie zélf is een abstracte enti- teit en volgens Frege zelfs iets met de allures van een Platoons ideaal object. Rudolf Carnap, de logisch-positivist die een minimalistische en pragmatische visie op propo- sities introduceerde, stelt dat proposities theoretische objecten zijn die we invoeren om zorgvuldig na te denken over de betekenis van zinnen – meer niet. Die ‘Carnapi- aanse’ opvatting van proposities laat bijna alle inzichten van Frege intact. Hiermee is de term ‘propositie’ stipulatief geïntroduceerd. De stipulatieve definitie laat open wat we op grond van verdere inzichten in taal, denken, waarheid, verwijzing, enzovoort nog meer kunnen zeggen over die dingen.

Wanneer je in een logische metataal vastlegt of uitschrijft onder welke voorwaarde een zin uit de objecttaal waar is, moet de logische vertaling in elk geval de waarheids- waarde van de oorspronkelijke zin bewaren. Een vertaling van een zin in een logische metataal maakt de logische structuur van die zin expliciet. Voor een ware zin zal de eraan toegekende propositie niet alleen de inhoud van die zin maar ook wat het geval is (‘in de actuele wereld’) karakteriseren. Alleen wanneer we een zin gebruiken om iets te beweren, wordt het vervuld zijn van de waarheidsvoorwaarde van die zin ook expliciet aangeduid door de spreker, door de act van het beweren: wie beweert dat het regent, wil de luisteraar iets laten weten over de wereld. ‘Hierbij beweer ik dat p’ maakt dat duidelijk, maar meestal laten we dat performatieve element weg. Wie ‘het regent’

zegt, heeft de intentie om dat te beweren, tenzij je communicatief duidelijk maakt dat het om een vraag ging. Wanneer je een vraag stelt of een verzoek doet, gebruik je ook zinnen, maar niet met de intentie die we in theoretische termen kunnen omschrijven als ‘communiceren dat hun waarheidsvoorwaarde vervuld is’. Je wil de ander iets laten weten of een verzoek richten tot de ander. En in nog andere omstandigheden zul je met je uiting afstemming van houdingen willen bereiken (Tomasello, 2008).

‘Systematisch bijdragen tot de uitgedrukte propositie’ betekent in die context dat een term verondersteld wordt dezelfde semantische waarde bij te dragen wanneer hij in diverse semantische contexten (zinnen) voorkomt. Geldige inferenties verklaren is een van de stelregels die het toekennen van een logische vorm heeft. Neem de redenering

‘Alle A zijn B, alle B zijn C, en dus zijn alle A ook C’. De gemeenschappelijke verschij- ning van de termen A, B en C in premissen en conclusies verklaart mee waarom we in

(6)

FREGES UITGANGSPUNTEN

de conclusies iets zeggen over A’s en C’s, en dat op grond van premissen waarin van de- zelfde A’s en C’s (en bovendien ook B’s) sprake is. Dat we aan dezelfde letters dezelfde waarde toekennen, is geen conventie of geen geheugensteuntje. Het drukt het funda- mentele inzicht uit dat, als je de semantische waarde van een term kent, je in je verder gebruik van die term gebonden bent door die semantische waarde. Wie zich niet houdt aan de betekenis van een woord wanneer hij dat woord gebruikt, houdt zich niet aan een norm. Omdat elke norm een standaard heeft waaruit blijkt dat de norm vervuld is of de spreker zich aan de norm gehouden heeft, komen we daar verderop nog op terug.

De term ‘semantische waarde van een woord’ (= wat het woord bijdraagt, of toevoegt, aan de propositie die door de zin wordt uitgedrukt) is een semi-technisch begrip dat er ons van weerhoudt om ‘betekenis’ al te snel te verbinden met beelden die een woord oproept of de subjectieve associaties en connotaties die ermee verbonden zijn. Het predicaat ‘is een mof ’ heeft dezelfde semantische waarde als ‘is een Duitser’ (een verza- meling individuen aanduiden), maar je gebruikt alleen de eerste term als scheldwoord.

‘Mof ’ heeft een pejoratieve toon of kleur, en we kiezen onze bewoordingen vaak op basis van het vermijden of juist accentueren van woorden met een uitgesproken toon.

De toon (of kleur) van een woord is communicatief relevant maar hoort niet tot de betekenis van een woord. Immers ‘is een Duitser’ en ‘is een Mof ’ hebben dezelfde extensie en alleen de extensie is logisch-semantisch relevant. Een propositie maakt ab- stractie van de subjectieve voorstellingen, associaties of verdere bedoelingen die we met de taalhandeling hebben. Die zijn belangrijk om het communicatieve proces te doen slagen, maar in de Fregeaanse opvatting van semantiek horen ze geen rol te spe- len. Fregeaanse semantiek is dus een soort ‘model’ van communicatie, dat zoals elk weten- schappelijk model idealiseringen en distorsies bevat en dus in zekere zin een ‘nuttige fictie’

is. De belangrijkste idealisatie is dat Frege alleen rekening houdt met woorden die waarheidsfunctioneel zijn. Zo vallen interjecties en de kleur van woorden buiten de semantiek (zie Neale, 1999). Frege beperkt de functie van communicatie tot het door- geven van kennis. Dat is een goed uitgangspunt voor semantiek: kennis betreft immers datgene wat het geval is, en een ware uitspraak zegt, of articuleert, wat het geval is. Dat uitgangspunt heeft ook beperkingen, want wat we willen vastleggen met beweringen wat al dan niet het geval kan zijn – is minder dan wat we door onze woordkeuze willen evoceren – ook iets waar Freges semantiek abstractie van maakt. Dat neemt niet weg dat het aanspreken van ons voorstellingsvermogen een geïntendeerd effect van een taal- handeling kan zijn. Wie metaforisch spreekt, wil juist die beelden oproepen. Hierover meer in hoofdstuk VI.

In dit Fregeaanse model (dat bijna alle taalfilosofen accepteren) maken we dus onder- scheid tussen

a. Taalhandelingen, die in tijd en ruimte gesitueerd zijn, een agent of spreker heb- ben en tot een ontvanger gericht zijn en kennis willen overdragen, iemand tot handelen willen aanzetten, of iets verzoeken.

(7)

FREGES UITGANGSPUNTEN

b. Zinnen (S, S’, S” ...) uit een taal L, waarmee we handelingen verrichten.

c. Proposities (p, q, r, ...) die de (of een) inhoud van een zin vastleggen, en tussen < >

haakjes zullen staan of cursief staan. Je leest <p> als ‘dat p’.

We uiten nooit een zin zonder een taalhandeling te stellen en we voeren nooit een taalhandeling uit zonder met die handeling bij een geïntendeerde hoorder of ontvan- ger iets te willen bereiken (Austin, 1960; Godfrey-Smith, 2012). Wanneer iemand be- weert dat het regent, dan is de default verwachting dat de hoorder, door te accepteren wat de spreker beweert, de inhoud van die bewering tot gedeelde kennis (common knowledge) of minstens tot gedeelde overtuiging maakt. Wanneer we een waardeoor- deel geven, willen we dat de ontvanger dezelfde of minstens een gelijkaardige hou- ding aanneemt. Communicatie is vaak een win-winspel omdat communicatie waarbij de zender door de ontvanger wordt uitgebuit, of de zender de ontvanger uitbuit, tot desintegratie van communicatie leidt. Die visie ziet taal als een gereedschap dat coör- dinatie en samenwerking tussen personen tot stand helpt brengen. Ze gaat in tegen de wat romantische visie dat taal in de eerste plaats een ‘wereldbeeld’ zou creëren, of de (post)moderne visie dat onze woorden, door naar elkaar te verwijzen, ‘een wereld construeren’. De gedachte dat taal de wereld ‘maakt’ en we alles ‘zien’ ‘via de taal’ heeft iets fascinerends omdat ze de Kantiaanse ‘intuïtie’ versterkt dat we de wereld ‘zoals hij echt is’ nooit zullen kennen.

Verder kunnen we onderscheid maken tussen type-zinnen en tokens (concrete voor- komens van types). De type-zin ik ben gek kan door talloze personen worden uitge- sproken en drukt in elk van die uitingen een andere inhoud of propositie uit omdat de referentie of inhoud van ‘ik’ door een contextgevoelige regel bepaald wordt: ‘ik’

verwijst naar de spreker in de context. In communicatie hebben we altijd met tokens te maken. Jij en ik kunnen verschillende tokens van de type-zin ‘ik ben gek’ uiten, maar onze tokens zijn met verschillende proposities verbonden omdat het woordje

‘ik’ zijn semantische waarde toegekend krijgt op grond van de context. We hebben niet hetzelfde gezegd als we beiden die zin uiten. Jouw en mijn zin drukken verschillende proposities uit, ze hebben een verschillende inhoud.

Om de hoorder/ontvanger iets te laten weten, haar tot handelen aan te zetten of met haar afstemming over te verkiezen opties te bereiken, moet hij of zij weten wat de in- houd is van de gebruikte zin en herkennen wat de spreker, door het uiten van die zin, van haar wil. Of we een communicatief doel al dan niet bereiken, hangt af van de vraag of de uiting door de ontvanger niet alleen begrepen maar ook geaccepteerd wordt.

Ben je bereid te geloven dat ik gek ben als ik beweer dat ik gek ben? Ben je bereid een antwoord op mijn vraag te geven? Een bevel op te volgen? Het doel van communicatie kan niet beperkt zijn tot het tot stand komen van wederzijds begrip. Essentieel sociale wezens willen samen iets bereiken en doen dat door kennis uit te wisselen, vragen te stellen, of de ander tot een handeling aan te zetten (het doel van een verzoek of bevel is dat je het specifieke verzoek van de spreker op je ‘to do’-lijst zet). ‘Jij bent gek!’ kan

(8)

FREGES UITGANGSPUNTEN

ik uiten met het doel je voorstel af te wijzen, maar ‘Jij bent gek’ betekent niet ‘ik wijs je voorstel af ’. De betekenis van een zin valt niet samen met wat je doet als je die zin uitspreekt en evenmin met wat je van de ander wil met je taalhandeling. ‘Je bent gek!’

betekent niet dat je je beledigd voelt. Het kan dat gevolg hebben, maar mocht het dat betekenen, dan zouden die woorden, telkens wanneer ze gebruikt worden in een taalhandeling, om conceptuele redenen betekenen dat de ontvanger zich beledigd zou voelen, quod non!

We zullen ook zeggen dat zinnen, geuit door een zender, of spreker, proposities arti- culeren. Je kunt naar proposities (of inhouden) verwijzen of ze beschrijven zonder ze te articuleren. Dat doen we wanneer we spreken over wat iemand gezegd heeft, zonder zelf te zeggen wàt er precies gezegd werd, zoals in

Alles wat ik in deze tekst zeg, is waar.

Wat Frege toen gezegd heeft, wordt door mij vandaag herhaald.

Volgende week zal ik iets zeggen wat u niet bevalt.

Een zin hoeft niet alle constituenten of elementen uit de ermee geassocieerde pro- positie te articuleren. Als ik ‘Het regent’ uit, doe ik dat meestal met de intentie om te zeggen dat het hier regent, (en dat met de verdere intentie je te waarschuwen voor aankomende regen) maar in de zin is de expliciete verwijzing naar het tijdstip wegge- laten of niet gearticuleerd (Perry, 1986). De propositie bevat in dit voorbeeld een on- gearticuleerde constituent – een constituent die mee vastlegt wat de inhoud is die door de spreker gecommuniceerd wordt. Het doel van die taalhandeling is de ontvanger te waarschuwen, en dat doel wordt gerealiseerd door een zin te uiten die een propositie partieel articuleert.

Logische analyse leert ons welke propositie door een zin semantisch gearticuleerd wordt: ‘Alle mensen zijn sterfelijk’ is logisch gezien een universele gekwantificeerde uitspraak: ‘voor alle x geldt: als x mens is, dan is x sterfelijk’, legt beter vast welke pro- positie wordt uitgedrukt (zie Buekens en Demey, 2017 voor verdere ontwikkeling van die ideeën in de context van de functie van logica). De logische vertaling van een zin in een logisch heldere metataal behoudt de propositie die door de oorspronkelijke zin gearticuleerd wordt, maar de vertaling is niet identiek met die propositie. De uitgedrukte propositie is de abstracte entiteit die de oorspronkelijke zin én de logische vertaling ge- meenschappelijk hebben. De propositie zelf is een abstracte, gestructureerde entiteit, samengesteld uit semantische waarden en relaties tussen die waarden. Veel filosofen die wars zijn van abstracte entiteiten, nemen aan dat het voldoende is de metatalige waarheidsvoorwaarde van een zin te geven om de inhoud ervan te hebben weergege- ven. Dat standpunt wordt ingenomen door W.V. Quine en D. Davidson. We zullen de notie van een propositie blijven gebruiken omdat het een handig instrument is om over inhouden van zinnen te spreken.

(9)

FREGES UITGANGSPUNTEN

Verder nemen we aan dat proposities die beweringen of overtuigingen inhoudelijk karakteriseren, ook de wereld zélf karakteriseren – met name wanneer die uitspra- ken of overtuigingen waar zijn. (Bij uitbreiding karakteriseert de propositie die met een verlangen verbonden is, wat het geval is wanneer het verlangen vervuld is.). Een ware propositie is vanuit dat perspectief een functie die als argument de actuele we- reld heeft, en als waarde de waarheidswaarde waar aflevert. Zulke functies zijn ab- stracte, vrijwel wiskundige entiteiten. ‘De wereld is van die aard dat de Aarde rond de zon draait’ is hetzelfde als te zeggen: de propositie dat de Aarde rond de zon draait is een functie die, toegepast op de actuele wereld, de waarheidswaarde waar aflevert.

I.2 Proposities: Freges kernstellingen

Hier volgen de kernstellingen van een Fregeaanse semantische theorie over proposi- ties:

(1) Een (token) zin (die dus woorden bevat) heeft talloze eigenschappen die niet semantisch relevant zijn. De wijze waarop hij uitgesproken wordt, de tongval van de spreker, de toon waarop gesproken wordt, kan communicatieve relevantie hebben, maar wat relevant is voor het vastleggen van de waarheidswaarde van een zin, is de inhoud die de zin heeft.

(2) We zijn geïnteresseerd in kennis, en dus waarheid, omdat weten wat het geval is, bijdraagt tot het succes van onze projecten. Hoe kan een bewering kennis helpen doorgeven? Ze kan dat slechts als we de inhoud van de bewering kennen. Aan- nemen dat een bewering waar is, laat je toe af te leiden wat het geval is:

(X’ bewering dat p) is waar X beweert dat p, en p

(3) De inhoud van een bewering heeft het formaat van een propositie. Wanneer het slechts de bedoeling zou zijn om dingen in de wereld aan te duiden, zouden in- houden het formaat van namen hebben (denk aan de labels voor planten in de kruidentuin). De wereld ‘meten’ wij, mensen, met behulp van inhouden met pro- positioneel formaat. Dat is complexer dan het indelen van de wereld met namen.

‘Wat het geval is’, wordt gekarakteriseerd door alle ware proposities. (Ludwig Wittgenstein: ‘Die Welt ist alles was der Fall ist’, Tractatus 1).

(4) Wanneer zinnen S en S’ dezelfde propositie <p> articuleren, hebben ze noodza- kelijk dezelfde waarheidswaarde. Verschillende sprekers en verschillende zinnen kunnen dezelfde propositie uitdrukken. Een propositie is alleen al om die reden een abstracte entiteit. Sommige proposities worden nooit uitgedrukt. Ze zijn ab- stracte objecten, die onafhankelijk van ons (sprekers, denkers) bestaan. (Dat is

(10)

FREGES UITGANGSPUNTEN

consistent met de optie dat haar ingrediënten concrete entiteiten (objecten, per- sonen, gebeurtenissen) zijn.

(5) Proposities zijn objecten die niet alleen waar of onwaar kunnen zijn; ze kunnen ook noodzakelijk of contingent waar zijn. Ze hebben bijgevolg een modaal pro- fiel. De propositie die we aan een zin toekennen, moet het modaal profiel van die zin (of uitspraak) bewaren.

Waarheid en inhoud zijn in die theorie conceptueel verbonden: inhoud is dát aspect van een zin op grond waarvan je waarheid of onwaarheid eraan toekent, en waarom een zin waar noch onwaar kan zijn – wanneer hij geen propositie uitdrukt of arti- culeert. In de propositie wordt niets opgenomen dat met de kleur van de gebruikte woorden samenhangt, of over het doel van de bewering. De waarheid of onwaarheid van die inhoud is nooit wat je met het uiten van een zin bij de ander wil bereiken.

Sprekers richten zich niet tot de wereld of de context maar tot andere personen. Ie- mand iets laten weten veronderstelt dat de gearticuleerde propositie waar is, maar het doel van de spreker is kennisoverdracht, het delen van informatie met de ander. We beweren iets omdat we weten dat het de ander zal interesseren, tot iets zal aanzetten, of zal verrassen. Communicatie beoogt een geïntendeerd en herkend cognitief of af- fectief effect op de ander. Als we iets zeggen, is de waarheid van wat we zeggen nooit wat op zich van belang is. Het is altijd van belang in het licht van een doelstelling die niet realiseerbaar is zonder dat de bewering waar is (en niet alle communicatieve doel- stellingen hebben die eigenschap – denk aan fictie, fantaseren of het construeren van wat-als-scenario’s). Als inhoud een abstractie is van de communicatieve impact van een uiting, dan is waarheid een eigenschap van die inhoud, toegekend aan die inhoud wanneer hij vastlegt wat het geval is (Buekens, 2014). De samenhang tussen waarheid en inhoud wordt verkend in de logica.

Epistemologie onderzoekt wat het betekent goede redenen te geven voor de overtui- ging dat een propositie p waar is. Kennis van de semantische structuur van een zin is daarvoor een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde. Je moet vaak veel meer weten dan de inhoud van een zin om te weten dat die zin waar is.

De propositie die de inhoud van een bewering (assertie) semantisch karakteriseert of vastlegt, karakteriseert bovendien de actuele wereld juist dan wanneer hij waar is.

Maar daaruit volgt natuurlijk niet dat die bewering of overtuiging moest bestaan om wat beweerd is, het geval te laten zijn. Dat is de ‘realistische’ intuïtie achter waarheid:

wat het geval is, hangt niet af van het bestaan van een zin of uiting die zegt wat het geval is. Als ik ‘Ik besta’ uitspreek, articuleert de zin dat FB bestaat, maar het is niet noodzakelijk die zin uit te spreken opdat ik zou bestaan (zie Buekens, 2014, voor ver- dere uitwerking van dit alethisch realisme).

Proposities zijn in deze Fregeaanse traditie abstracte entiteiten, waarvan de precieze ingrediënten voorlopig niet vastgelegd worden: het kunnen objecten, eigenschappen, voorwaarden of wat dan ook zijn. We zullen ze soms ook als functies van werelden

(11)

FREGES UITGANGSPUNTEN

naar waarheidswaarden opvatten. Dat is nuttig omdat soms zeer verwante proposities toch in verschillende werelden waar kunnen zijn (zie hoofdstuk III en IV).

In theorieën over waarheid en betekenis (inhoud) heeft de vraag wat nu precies het

‘primitieve’ concept is (waarheid of betekenis) tot veel discussies geleid. Als waarheid primitief is, heb je een beter begrip van dat concept dan van het concept betekenis.

Als betekenis primitief is, wordt waarheid uitgelegd in termen van betekenis. Wellicht is dat een onoplosbaar probleem. Waarheid en betekenis behoren samen met andere concepten (intenties, verwijzen, ‘over iets spreken’, ...) tot de kern van ons manifeste beeld of conceptuele raamwerk. Het zijn manifeste – geen theoretische! – concepten.

Hoe kunnen we inzicht in die concepten verwerven? Dat kan, door precies na te gaan hoe de concepten waarheid, betekenis, bedoeling, kennis, ... samenhangen. Vanuit deze optiek is taalfilosofie het verkennen van ons manifeste beeld van betekenis, waarheid, geldige inferentie, bedoeling ..., en wordt dat beeld waar nodig aangevuld met artifici- ele concepten om zorgvuldiger te kunnen spreken over een complex probleem. (Een van die ‘artificiële’ concepten is het concept van een propositie. Je zou dat conceptuele raamwerk een Carnapiaanse interpretatie kunnen geven: binnen dat raamwerk kun- nen we gerichte, ‘interne’ vragen stellen over waarheid en betekenis van zinnen.)1 Er valt veel te zeggen voor de stelling dat niet betekenis maar waarheid het primitieve concept is, maar daar zullen we hier niet verder op ingaan (maar zie Buekens, 2014, voor verdere beschouwingen). Een reden waarom waarheid primitiever is, zal wel re- levant worden: het is op basis van intuïties over welke uitspraken waar zijn en welke onwaar zijn dat we vaak semantische discussies helpen beslechten. Twee zinnen waar- van de ene waar is en de andere onwaar, kunnen nooit dezelfde propositie uitdrukken, en twee verschillende zinnen die dezelfde propositie uitdrukken, kunnen niet tegelijk waar en onwaar zijn. En twee zinnen die beide waar zijn, hoeven daarom nog niet dezelfde propositie uit te drukken. Een logische vertaling van een zin in een verhelde- rende metataal moet intuïties over waarheid behouden. Er bestaan ook logische intuï- ties: een geldige redenering moet, als de premissen waar zijn, altijd (‘noodzakelijk’) tot een ware conclusie leiden.

I.3 Kennisoverdracht en betekenis

Het uitgangspunt van Gottlob Frege, zowel in Sinn und Bedeutung (1892) als in Der Gedanke (1918), luidt als volgt: communicatie zorgt ervoor dat je (als ‘ontvanger’) kennis verwerft en (als ‘zender’) kennis kunt doorgeven. Wanneer we enkel geloven wat we met eigen ogen zien of zelf uit observaties hebben afgeleid, zouden we heel weinig te weten kunnen komen. Veel van wat we weten, werd ons verteld en wordt in woord en geschrift en via elektronische weg doorgegeven en gedistribueerd. Zinnen

(12)

FREGES UITGANGSPUNTEN

bevestigen of ontkennen – iets wat we doen in beweringen – laat ons toe aan anderen te communiceren wat het geval is en zo kennis te distribueren. Het antwoord op de vraag ‘hoe weet je dat?’ luidt vaak: ‘ik heb het in de krant gelezen’ of ‘iemand heeft het me verteld.’ Wie beweert dat p, hoort dat te doen slechts als de spreker kennis bezit en ernaar streeft dat de ander te weten komt dat p (Williamson, 2000). Sommigen verdedigen een zwakkere regel: wie een zin bevestigt, presenteert zich aan de persoon tot wie de assertie gericht is als iemand die uitdrukt wat het geval is (Davidson, 1984).

Dat betekent natuurlijk niet dat beweringen altijd kennis helpen doorgeven. Er be- staan immers ook onware beweringen, en sprekers hoeven niet altijd kennis te bezitten – iedereen kan zich vergissen. Kennisoverdracht is de basisfunctie van taal, maar een theorie over taal moet ook kunnen verklaren waarom beweringen onwaar kunnen zijn en de basisfunctie niet uitgeoefend wordt.

Een Fregeaanse opvatting over betekenis stelt de volgende vraag: hoe is taal in staat die kennisoverdracht te realiseren? Wat moeten we over de semantische eigenschappen van woorden en zinnen zeggen om die functie van taal – een centrale functie! – te kunnen verklaren? Communicatie is een vorm van samenwerking tussen personen die tot op bepaalde hoogte gelijkaardige of gelijklopende belangen hebben. Kennis door- geven en ontvangen leidt vaak (maar niet altijd!) tot het wederzijds ondersteunen van elkaars belangen of gedeelde projecten. Uitwisseling van signalen die de belangen van zender en ontvanger systematisch ondermijnt, zal onvermijdelijk desintegreren omdat zenders en ontvangers elkaar signalen gaan negeren (Godfrey-Smith, 2012).

Een communicatiemedium dat bruikbaar is voor kennisoverdracht, moet twee dimen- sies hebben. In de eerste plaats moet het een relatie tot stand brengen met objecten, personen, gebeurtenissen en eigenschappen in de wereld waarover we willen spreken en waar die kennis betrekking op heeft. De woorden die we gebruiken ‘gaan over’, ‘ver- wijzen naar’, ‘vestigen onze aandacht op’ ingrediënten van de wereld – de dingen waar- over we denken en willen spreken. Hoe die relatie tussen woorden en dingen tot stand komt, wordt onderzocht in de meta-semantiek (zie hoofdstuk III). Personen begrijpen elkaar omdat ze semantische kennis delen: je behoort tot een taalgemeenschap die een taal L spreekt wanneer je weet waar woorden uit L naar verwijzen. Je gebruik van die woorden manifesteert je (impliciete) kennis van de semantiek van L. Wanneer je iets beweert, beoordeel je een propositie als waar. Je beoordeelt niet dat de termen verwijzen of de predicaten een extensie hebben, ook al volgt dat impliciet uit het be- oordelen van de gebruikte zin als waar. Je veronderstelt dat de extensie van een term tot de extensie van een predicaat behoort, maar het was niet constitutief voor de waarheid van de uitgedrukte propositie dat de gebruikte namen en termen bestaan. (Herlees dit aandachtig, denk erover na en pas toe op eenvoudige voorbeelden!) Wat al dan niet het geval is, wordt nooit door ons of de taal bepaald. Hoe we spreken over, of articule- ren wat al dan niet het geval is, ligt in onze handen.

(13)

FREGES UITGANGSPUNTEN

Wanneer ik je waarschuw dat er een trein op je afkomt, verwerf je kennis alleen dan wanneer je herkent dat ik de intentie heb je voor de aanstormende trein te waarschu- wen. Als je die communicatieve intentie herkent, weet je dat ik je wil waarschuwen. Je springt opzij, ontwijkt de trein en overleeft zo’n drama. Het begrijpen van die taalhan- deling vereist dus zowel semantische kennis – kennis van de betekenis mijn woorden – als kennis van wat ik wilde bereiken bij jou. Ik wilde je waarschuwen en je begreep mijn bedoeling. Je werd daardoor een gewaarschuwd persoon. Welnu, iemand iets wil- len laten weten door het uiten van een zin S is een vorm van intentioneel (doelgericht) handelen dat zowel semantische als pragmatische intenties vereist: door het uiten van een zin S (die betekent dat p) wil je de intentie om Y te laten weten dat p, realiseren.

Iemand iets laten weten is iets anders dan afstemming van houdingen zoeken of willen dat de ander iets doet. Kennisoverdracht vereist dat je de communicatieve intentie om iets te beweren kunt herkennen (wat communicatieve intenties precies zijn, bespreken we in verder in dit boek). Wat je doet met een zin die een propositie uitdrukt, of die nu waar is of niet, wordt niet afgedwongen door de inhoud van die zin of de waarheid van die inhoud.2

I.4 Freges methodologische aandachtspunten

In Grundlagen der Arithmetik (Grondslagen van de rekenkunde, 1893) denkt Frege na over de semantiek van de taal die wiskundigen gebruiken en formuleert hij drie fun- damentele aanbevelingen, die in de hedendaagse semantiek nog altijd centraal staan:

X Maak onderscheid tussen het psychologische en het logische, het subjectieve en het objectieve.

X Verlies nooit het onderscheid tussen taal (concepten) en de wereld (objecten) uit het oog.

X De betekenis (semantische waarde) van een woord is zijn bijdrage tot de betekenis of inhoud van een zin. Die inhoud wordt als waar of onwaar beoordeeld. Dat staat bekend als Freges Contextprincipe, vaak slordig uitgedrukt als: ‘enkel in de context van een zin heeft een woord betekenis’.

Wat houden die principes in?

I.4.1 Antipsychologisme

Freges antipsychologisme – de idee dat betekenis of inhoud een objectief domein is dat los van het psychologische bestudeerd kan worden – behelst een doortastende kritiek op klassieke ideationele betekenistheorieën, die door veel empiristen verdedigd wer- den. ‘Gesproken woorden zijn symbolen van mentale ervaringen’ schrijft Aristoteles

(14)

FREGES UITGANGSPUNTEN

in De Interpretatione (16a3). Bekender is de opvatting van John Locke (1632-1704).

De vraag hoe een woord betekenis heeft of toegekend krijgt, beantwoordt hij in boek III, hoofdstuk 2 van zijn Essay Concerning Human Understanding als volgt:

“Man, though he have a great variety of Thoughts, and such, from which others, as well as himself, might receive Profit and Delight; yet they are all within his own Breast, invisible, and hidden from others, nor can of themselves be made appear... Thus we may conceive how Words which were by nature so well adapted to that purpose, come to be made use of by Men, as the Signs of their Ideas; not by any natural connexion that there is between particular articulate sounds and certain Ideas, for then there would be but one Language amongst all Men; but by a voluntary imposition... the use men have of these Marks, being either to record their own Thoughts for the assistance of their own Memory; or as it were to bring out their Ideas, and lay then before the view of others: Words in their primary or immediate Signification, stand for nothing, but the Ideas in the Mind of him that uses them...”

[cursiveringen door Locke]

Locke gebruikt het volgende argument: wanneer je een verschijnsel van het type A (het explanandum) verklaart in termen van fenomenen van het type B, ga je er impli- ciet van uit dat B (het explanans) inzichtelijker is dan A (het explanandum). Volgens Locke (en veel van zijn tijdgenoten, zoals Descartes, Berkeley en zelfs Hume) was het denken, de wereld der innerlijke ideeën, een voor het subject transparante wereld. De term ‘idee’ wordt in die context dus niet gebruikt als ‘inval’ of ‘ingeving’ maar als pri- mitief bestanddeel van denkactiviteit. Het begrip ‘voorstelling’ of ‘mentale represen- tatie’ zou ook dienst kunnen doen. De buitenwereld werd als opaak ervaren en was een potentieel misleider van de rede. De publieke, gedeelde taal is een stoorfactor, een oorzaak van misplaatste disputen:

“The greatest part of Disputes were more about the signification of Words, than a real dif- ference in the Conception Things desired.” (ibid., III.ix.16)

De relatie tussen ideeën (de Lockeaanse basisingrediënten van denken) en de wereld is volgens Locke onproblematisch. Tussen de idee paard en paarden bestaat een na- tuurlijke, representationele relatie. De relatie tussen ideeën en woorden is daarentegen conventioneel: de idee paard had ook anders kunnen worden uitgedrukt. Ideeën zijn transparante entiteiten: we kunnen ons niet vergissen over hun inhoud. Ideeën en de objecten waar ze over gaan, staan dus niet op hetzelfde epistemische niveau: we kennen perfect de ideeën die zich in ons hoofd bevinden, maar we hebben niet altijd perfecte kennis van dingen waar die ideeën voor staan. Locke accepteert, althans in die context, het Cartesiaanse uitgangspunt dat we geprivilegieerde toegang hebben tot ideeën en dat het fundament van kennis (en dus ook: semantische kennis) zelfkennis is (kennis van de wereld steunt op en vertrekt van zelfkennis). Hij doet een beroep op een epis- temologisch argument om een semantische kwestie te beslechten: woorden staan voor ideeën die ze uitdrukken.

(15)

FREGES UITGANGSPUNTEN

Over de relatie tussen ideeën en de objecten die ze representeren, doet Locke de vol- gende suggesties: ideeën zijn het resultaat van een abstractieproces en zijn combineer- baar tot complexe ideeën. De relatie tussen de interne idee en het gerepresenteerde fragment van de wereld is van causale aard: sensorisch contact met dingen produceert eenvoudige ideeën. De algemene idee zwaan wordt gevormd uit eenvoudige ideeën die ontstaan door waarneming van individuele zwanen. Abstractie – het proces dat leidt tot algemene ideeën – bestaat uit het weglaten van aspecten die eenvoudige idee- en van andere eenvoudige ideeën onderscheiden. De aldus ontstane algemene ideeën zijn bruikbaar in denkprocessen.

Woorden drukken ideeën uit, ideeën representeren objecten en gebeurtenissen in de wereld. Daaruit volgt een derde relatie: woorden verwijzen, via de ideeën die ze uit- drukken, naar objecten en gebeurtenissen in de wereld.

Ideeën

Woorden Objecten

Worden uitgedrukt

door representeren

Verwijzen naar

Figuur I.1. De relatie tussen ideeën en objecten.

Hadden we de beschikking over telepathie, dan zouden misverstanden veroorzaakt door het verkeerd begrip van woorden uitgesloten worden.

Een theorie die de semantische waarde van een woord met gedachten of ideeën (in recente terminologie: representaties) identificeert, veronderstelt dat publieke taal de uitdrukking is van vooraf bestaande ideeën die functioneren in een taal van het denken. Dergelijke theorieën ontwerpen geen semantische theorie. Ze verklaren de semantische eigenschappen van publieke talen in termen van een ander medium (de

‘taal van het denken’), maar voor die ‘mentale talen’ kun je precies dezelfde vraag stel- len als voor natuurlijke publieke talen: hoe komen ideeën aan hun betekenis? Of zijn het magische intrinsiek betekenisvolle toestanden? Semantiek moet woorden en zin- nen verbinden met buitentalige elementen (objecten, gebeurtenissen, abstracte of concrete entiteiten), niet met woorden en zinnen uit andere talen. Het argument daarvoor ontleent Frege aan de belangrijkste functie van taal: kennisoverdracht over de wereld mogelijk maken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Project Toegankelijkheid Raadhuis, schouw Winkelstraat Bloemendaal dorp en schouw Veen en Duin zijn afgerond. Het pad naar de app “van Ongehinderd” loopt niet over rozen. Er is

Een algemene term voor technologieën die worden gebruikt voor draadloze sensornetwerken!.  Lange levensduur van

De rendieren deden niet alleen dienst als trekdier voor de slede, ze leverden hen ook melk, vlees en

Tijdens de lessen muziek zingen we niet alleen liedjes maar we luisteren er ook naar.. We gebruiken muziek instrumentjes, zingen en we

Als GGDrU spannen we ons in, samen met gemeenten en andere partners, om voor alle inwoners kansen op goede omstandigheden te creëren, voor een zo gezond mogelijk leven, thuis, in

Zij gebruiken hierbij veel teksten die ze niet zelf geschre- ven hebben, maar weten vaak niet hoe die auteursrechtelijk beschermd zijn, of de universiteit een licentie heeft voor

Ik ga vaak naar het Koch omdat, ik vind, er zijn niet echt andere leuke plekjes, ik vind alleen Koch leuk om iets te doen.. Want ja, voor de rest zijn er niet zoveel

Missie &amp; Visie Doelen Rollen &amp; taken Werkafspraken Onderlinge verhoudingen?. Missie