Sociaal-emotionele ondersteuning, een vergelijking van twee meetinstrumenten
Theo van Tilburg*
S u m m ary
Social support, a comparison o f tw o m ethods o f measurem ent
Summation o f support received fr o m individual relationships produces a fig u re re
flecting the total support received fr o m the respondent’s personal network. Support received fr o m respondent’s personal netw ork can also be assessed globally by asking questions about the respondent’s netw ork as one whole. A survey with 419 adults used both measurements. A com parison o f the tw o instrum ents dem onstrated that global assessment corresponds to a greater degree with a sum m ation derived fr o m eight relationships than with one derived fr o m seven or fe w e r relationships. H ow ever, the correlation was too sm all (r = . 461) to allow the conclusion that both instru
ments measure the same. The results o f global assessment deviated in the case o f some respondents fr o m what m ight be expected on the basis o f data derived fr o m all the respondents. These deviations were b o u n d up with evaluative factors. This indi
cates that global assessment o f support can lead to confounding o f social support with loneliness.
Inleiding
In tal van onderzoeken is een verband aangetoond tussen de aard van de per
soonlijke relaties van individuen en hun m entaal en fysiek welbevinden
* De auteur is verbonden aan de vakgroep M ethoden en Technieken van Sociaal-W etenschap
pelijk Onderzoek van de Vrije Universiteit, Valeriusplein 14, 1075 BH A m sterdam .
De studie is mogelijk gemaakt d o o r subsidie van het Fonds voor Onderzoek naar de M aatschap
pelijke Dienstverlening en d o o r subsidie van het Koningin Juliana Fonds.
Met dank aan de leden van de vakgroep M ethoden en Technieken, in het bijzonder Jenny de Jong-Gierveld, voor het waardevolle com m entaar op eerdere versies van deze tekst.
(voor een overzicht, zie Berkman, 1985; Kessler en M cLeod, 1985; Peplau, 1985). Wanneer men sterk sociaal-em otioneel ondersteunende relaties heeft,
bijvoorbeeld met een partner o f een vriend(in), is er een grotere kans op wel
bevinden. Onder het begrip sociaal-em otionele ondersteuning vatten we po
sitieve inhoudelijke aspecten van persoonlijke relaties sam en, zoals het kun
nen delen van em oties, het ontvangen van advies, het verkrijgen van prakti
sche hulp en het ontvangen van genegenheid (Van Tilburg, 1985). (In dit arti
kel zullen we verder sociaal-em otionele ondersteuning aanduiden als onder
steuning o f steun; met relaties bedoelen we persoonlijke relaties van het individu.)
Voor het m eten van ondersteuning in onderzoek met behulp van vragen
lijsten zijn veel instrumenten voorhanden. D e kwaliteit van deze instrumen
ten is echter veelal onduidelijk o f twijfelachtig (H ouse en Kahn, 1985). Dat het gebruik van slechte meetinstrumenten de conclusies over de betekenis van ondersteuning voor het welbevinden kan beïnvloeden, is treffend aange
toond door Kessler en M cLeod (1985). Zo maakt het nogal verschil o f onder
steuning wordt gedefinieerd en geoperationaliseerd in directe termen van evaluatie o f op een descriptieve wijze. Een op evaluatie berustende werk
wijze onderzoekt ondersteuning als een waardering, in termen van een v o l
doende (versus een tekortschietende) bevrediging van behoeften aan steun (bijvoorbeeld bij het oplossen van problemen). Een dergelijke bepaling van de waarde van steun kom t op bepaalde punten overeen met de definitie en operationalisering van eenzaamheid en welbevinden; ook dan worden op evaluatiegerichte meetinstrumenten ingezet (D e Jong-Gierveld, 1984). Wil men constam inatie tussen het begrip ondersteuning enerzijds en verschijnse
len zoals eenzaamheid anderzijds voorkom en (Peplau, 1985; R ook, 1984), dan kan de om vang van de ondersteuning meer descriptief geoperationali
seerd worden als de (verwachte) frequentie van bepaalde positieve interacties en transacties binnen bepaalde relaties o f een verzameling van relaties (con
form Kahn, 1979). Anders gezegd, het gaat o m ‘resources - potential useful inform ation or things’ (Cohen en Syme, 1985, p. 4), om ‘environmental pro
visions gained through transactions with premary group m em bers’ (Gott- lieb, 1985, p. 357). De descriptieve operationalisering wordt door ons gepre
fereerd, te meer daar positieve interacties en transacties voor individuen ook belangrijk kunnen zijn wanneer deze acties niet geleid hebben tot het volle
dig oplossen van problemen (I.G . Sarason, Levine, Basham en B .R . Sara- son, 1983).
Gegeven deze stand van zaken is nader onderzoek naar specifieke m oge
lijkheden en onm ogelijkheden van instrumenten voor het meten van onder
steuning gewenst. In dit artikel vergelijken we twee typen instrumenten ter
bepaling van sociaal-emotionele ondersteuning die beide uitgaan van de (verwachte) frequentie van positieve interacties en transacties in relaties: een globale en een relatie-specifieke meting.
De omvang van de ondersteuning binnen persoonlijke relaties w ordt vaak globaal bepaald (zie bijvoorbeeld B arrera, 1981; Cohen, M ermelstein, Ka- marck en H oberm an, 1985; Kaplan, Cassel en Gore, 1977; Lin, Dean en En- sel, 1981; Procidano en Heller, 1983; T urner, Frankel en Levin, 1983). ‘Glo
baal’ betekent dat vragen gesteld worden over alle persoonlijke relaties te za- men.
Een tweede type instrum ent betreft een relatie-specifieke bepaling van de omvang van ondersteuning (zie bijvoorbeeld House, 1981; N orbeck, Lind- seyenCarrieri, 1981; Schaefer, C oyneen Lazarus, 1981). Bij deze procedure wordt van een aantal relaties van het individu afzonderlijk vastgesteld welke de omvang van de steun is. Op basis van deze gegevens kan vervolgens door sommering ook de omvang van de steun over alle relaties (waarover aan de respondent vragen zijn gesteld) worden vastgesteld.
De praktische bruikbaarheid van de twee typen instrum enten loopt uiteen.
Vergeleken met de relatie-specifieke bepaling is het voordeel van de globale bepaling dat slechts een relatief klein aantal vragen gesteld behoeft te wor
den om inform atie te verzamelen over de relaties van een individu. Als na
deel kan genoemd worden d at globale bepalingen van de om vang van de on
dersteuning niet geschikt zijn om onderscheidingen aan te brengen naar de verschillende ‘bronnen’ van ondersteuning.
Wanneer de twee typen m eetinstrum enten als resultaat eenzelfde omvang van de steun zouden geven, zou een keuze voor een van beide instrum enten alleen afhankelijk zijn van het onderzoeksdoel. H et is echter de vraag o f een globale meting hetzelfde resultaat oplevert als een relatie-specifieke meting.
Aan een globale bepaling van de omvang van de steun ligt in feite de assump
tie ten grondslag dat de rapportering door de ondervraagde van de door hem of haar verwachte of verkregen steun binnen de relaties is gebaseerd op een sommering van de steun verwacht o f verkregen van de afzonderlijke relaties.
Deze assumptie w ordt over het algemeen niet geëxpliciteerd, en het is ook de vraag of bij een controle zal blijken dat deze assum ptie terecht gem aakt wordt. Bij de globale bepaling w ordt geabstraheerd van het concrete niveau van de afzonderlijke relaties, en w ordt derhalve verondersteld dat de onder
vraagden overzicht hebben over het geheel van de persoonlijke relaties. Het is echter niet uit te sluiten dat niet alle relaties betrokken worden bij het bepa
len van het totaal van de ondersteuning, o f dat andere aspecten dan de steun van de relaties meegewogen w orden. In dat geval w orden de uitkom sten van
de globale meting in een bepaalde richting vertekenend.
Gebruikers van de globale m eetinstrum enten veronderstellen dat de bete
kenis van de evaluatieve elementen te verwaarlozen is. We hebben echter twijfels bij deze veronderstelling. In dit artikel w ordt verslag gedaan van een onderzoek dat to t doel had de globale meting van ondersteuning te controle
ren op de genoemde assumptie. We gebruiken daarbij de meer genuanceerde relatie-specifieke meting als standaard. In één survey is zowel het globale als het relatie-specifieke m eetinstrum ent gebruikt. Bij het controleren van de globale meting staan de volgende vragen centraal: Ten eerste, wanneer we mensen vragen de omvang van de ondersteuning die ze binnen de relaties ver
krijgen globaal vast te stellen, kom en de uitkom sten hiervan dan overeen met een sommering van de om vang van de ondersteuning die men verkrijgt van de afzonderlijke relaties? W anneer zou blijken dat de vraag ontkennend beantw oord m oet worden, m oet vervolgens worden nagegaan o f evaluatieve factoren achterhaald kunnen w orden die de uitkom st van de globale meting van steun misschien mede hebben bepaald. H ieruit volgt een tweede vraag:
Welke factoren kunnen mede verklaren dat een globale m eting van de steun van relaties niet overeenkom t met een sommering van de steun over de af
zonderlijke relaties?
Voor het formuleren van hypothesen om trent deze tweede vraag van de probleemstelling sluiten we aan bij enkele ideeën van Andrews en W hitney (1976, p. 219-220): (1) Veranderingen in de om standigheden van de betrok
kene kunnen de uitkom st van een globale meting van de steun vertekenen.
W anneer recentelijk het aantal relaties verminderd is o f relaties verslechterd zijn, zal niet alleen de om vang van de steun verminderd zijn, m aar zal een evaluatie extra negatief uitvallen. (2) Een tweede factor kan zijn dat de feite
lijke situatie afw ijkt van de ideaal geachte situatie. W anneer men problem en heeft, verwacht men (meer) steun te verkrijgen. W anneer deze steun verkre
gen w ordt en adequaat is, zullen de gevolgen van de problem en beperkt blij
ven o f zal men de problem en kunnen oplossen. H et verkeren in een situatie die als problem atisch ervaren w ordt, samen m et een tekortschietende steun zal kunnen leiden to t een meer dan evenredig negatieve schatting van de om vang van de globaal gemeten steun.
Opzet van het onderzoek O n d e rv ra a g d e n
In de periode oktober 1985-januari 1986 zijn 419 m annen en vrouwen van 20
jaar en ouder ondervraagd over omvang, aard en betekenis van persoonlijke relaties. De nam en en adressen zijn verkregen door het trekken van een naar burgerlijke staat en sekse gestratificeerde steekproef uit de bevolkingsre
gisters van Purm erend (ruim 45 000 inwoners) en Haarlem m erm eer (ruim 80000 inwoners). In Purm erend werden respondenten geselecteerd die woonden in het oude stadscentrum en in twee buitenwijken. In H aarlem m er
meer zijn inwoners uit de zestien kleinste dorpen geselecteerd (mediane grootte ongeveer 700 inwoners). Ten aanzien van een aantal kenm erken is de steekproef een weerspiegeling van de Nederlandse bevolking.1
Vragenlijst
Met de respondenten zijn gesprekken gevoerd van gemiddeld twee en een half uur, aan de hand van een vragenlijst m et zowel open als voorgestructu
reerde vragen. De lijst bevatte vragen naar demografische kenm erken, leef-, werk- en woonsituatie, persoonlijkheidskenm erken, sociale contacten, on
dersteuning, problem atische situaties en reacties daarop, eenzaamheid en welbevinden.
Relatie-specifieke bepaling van ondersteuning
Door middel van twee vragen zijn de prim aire relaties van de ondervraagden geïdentificeerd. De eerste vraag was o f men personen wilde noemen met wie men het meest te m aken had en met wie men nauwe, persoonlijke banden had. Deze identificatieprocedure wordt de affectieve benadering genoemd (Fischer, 1982): in de intensiteit van de affectieve gevoelens van de onder
vraagden ten opzichte van anderen is het criterium gelegen om een persoon wel of niet te noemen als prim aire relatie (Broom en Selznick, 1963). De ge
noemde personen, aangeduid door een voornaam o f een initiaal, werden door de ondervraagden op een lijst geplaatst. W anneer men negen o f meer personen op de lijst had geplaatst, werd een tweede vraag gesteld: ‘Wilt u de acht personen met wie u de nauwste band heeft noemen en omcirkelen? ’ Ver
volgens werden over elk van deze (maximaal) acht personen vragen gesteld.
Dit betrof vragen naar sociaal-structurele kenm erken van de genoemde per
soon en vragen naar positieve en negatieve inhoudelijke aspecten van de rela
tie met de persoon.
Van de vragen naar positieve inhoudelijke aspecten hadden vijf vragen be
trekking op de inhoud die de genoemde relatie had voor de ondervraagden in hun gewone, dagelijkse leven (zie de bijlage, vraag 1, 2, 3, 4, 5, 6). Bijvoor
beeld: ‘Merkt u dat hij/zij om u geeft?’ met als antwoordm ogelijkheden
‘nooit’, ‘wel eens’ en ‘vaak’. V ijf vragen hadden betrekking op de mogelijk
te realiseren inhoud van de relatie in het geval zich ernstige problemen zou
den voordoen2 (bijlage, vraag 9 ,1 0 , 12, 13,14). Bijvoorbeeld: ‘Zou hij/zij u
praktische hulp geven?’ met als antwoordmogelijkheden ‘nee’, ‘eventueel’
en ‘zeker”. Een schaalwaarde voor ondersteuning is berekend door de ant
woorden ‘vaak’, respectievelijk ‘zeker’ te sommeren over de afzonderlijke inhoudelijke aspecten voor elke relatie. We noem en dit de gesommeerde to- taalsteun (de schaalwaarde kan variëren tussen 0 en 80, M okken’s H -coëffi- ciënt = .33, alfa = .95, N = 419).
Daarnaast werden drie vragen gesteld naar negatieve inhoudelijke aspec
ten (bijlage, vraag 3, 7, 11). Ten slotte werden nog twee directe vragen ge
steld naar de m ate van vertrouwelijkheid en ondersteuning in de relatie (vraag 8 en 15).
G lobale bepaling van ondersteuning
D e vragen naar positieve en negatieve inhoudelijke aspecten werden aan de ondervraagden nogm aals voorgelegd met het doel de om vang van de onder
steuning van de relaties g lobaal vast te stellen. In de introductie bij deze vra
gen werd de nadruk gelegd op het globale karakter van de vraag door te ver
wijzen naar ‘het totaal van de mensen met wie u om gaat’. Vervolgens werden de vragen gesteld, bijvoorbeeld: ‘Merkt u dat de mensen met wie u omgaat om u geven?’ met als antwoordm ogelijkheden ‘nee’, ‘som s’ en ‘vaak’. De tien vragen naar positieve inhoudelijke aspecten werden steeds direct ge
volgd door een vraag naar de adequaatheid van de ondersteuning: ‘Is dit v o l
doende voor u ? ’, met als antwoordm ogelijkheden ‘n ee!’, ‘nee’, ‘min o f meer’, ‘ja ’ en ‘ja !’. A naloog aan de vragen voor de afzonderlijke relaties wa
ren ook nu de vragen verdeeld in vijf vragen naar de actuele inhoud in dage
lijkse situaties en vijf vragen die betrekking hadden op het verkrijgen van steun in geval van ernstige problem en.3
A n d ere m eetinstrum enten
Recente veranderingen in het aantal relaties zijn geïnventariseerd door een vraag te stellen naar relaties die verloren zijn gegaan in het jaar voorafgaand aan het interview. Deze vraag werd gevolgd door vragen naar de oorzaak van het verlies en de aard van de relatie. Problemen zijn geïnventariseerd door een lijst van twintig situaties voor te leggen met de vraag o f deze situaties op dat m om ent als problematisch ervaren werden. Verschillende situaties wer
den onderscheiden: de relatie met de partner o f de kinderen, het verlies van relaties, en overige situaties van de ondervraagde (betrekking hebbend op het huishouden, werk, school, huisvesting, inkom en, gezondheid). Ook werden enkele situaties, betrekking hebbend op personen uit de naaste om geving
van de respondent, voorgelegd die door de ondervraagde als problem atisch ervaren zouden kunnen worden: werkloosheid, gezondheidsproblemen, huisvestingsproblemen, en financiële problem en. De lijst met situaties is ge
baseerd op het onderzoek van Ormel (1980).
Procedure
Uitwerking van de eerste vraag van de probleem stelling
We stellen dat de globale vaststelling van de steun overeenkom t met het ge
sommeerde totaal van de steun van de afzonderlijke relaties wanneer aan twee criteria is voldaan:
1. De samenhang tussen de globaal bepaalde totaalsteun en de gesom
meerde steun van de afzonderlijke relaties zal toenem en wanneer meer re
laties in de sommering betrokken worden. D aartoe berekenen we eerst de sommering op basis van één steungever (de meest-steungevende), vervol
gens op basis van de meest-steungevende en de op-één-na meest-steunge- vende, enzovoorts, totd at de steun van acht relaties in de sommering be
trokken is.
2. Respondenten die veel (respectievelijk weinig) steun krijgen, gemeten via de sommering, rapporteren ook veel (respectievelijk weinig) steun, geme
ten via de globale vaststelling. De correlatie tussen de globaal bepaalde steun en de gesommeerde steun zal dan hoog moeten zijn (minstens .60).
Wanneer aan één criterium niet is voldaan, zullen we de tweede vraag van de probleemstelling trachten te beantw oorden.
Uitwerking van de tweede vraag van de probleem stelling
We zullen nagaan of, rekening houdend met de score op de relatie-specifieke meting van de steun van de ondervraagde, één van de in de inleiding ge
noemde factoren veroorzaakt d at de resultaten van de globale meting verte
kend worden. Ook gaan we dan na welke richting deze vertekening heeft:
onder- of overschatten bij rapportage van de steun over het gehele netwerk.
Daartoe zal een regressieanalyse uitgevoerd w orden met als afhankelijke va
riabele de globaal gemeten steun. Als onafhankelijke variabelen worden, naast de over de acht afzonderlijke relaties gesommeerde steun, ingezet: de beoordeling van de adequaatheid van de steun, het al dan niet op dat m o
ment ervaren van problem en (op het gebied van relaties, situaties van m en
sen in de naaste omgeving, en overige problem en), en het al dan niet verloren hebben van relaties in het ja a r voorafgaand aan het interview.
R esultaten
Beantwoording van de eerste vraag van de probleemstelling
We onderzoeken eerst de samenhang tussen beide meetinstrumenten wan
neer een verschillend aantal relaties, startend bij één en oplopend tot acht, in de sommering betrokken wordt. De correlaties tussen enerzijds de globaal gemeten steun van de relaties en anderzijds de acht berekeningen van de ge
sommeerde totaalsteun zijn respectievelijk:. 300 (gesommeerd alleen over de m eest-steungevende), .388 (gesommeerd over de meest-steungevende en de op-één-na m eest-steungevende relatie), .419 (gesommeerd over drie relatie), .430 (vier relaties), .443 (vijf relaties), .451 (zes relaties), .458 (zeven rela
ties), .461 (acht relaties) (N = 416). Opvallend is de ‘breuk’ in de rij correla
ties na de eerste, en de tamelijk geleidelijke stijging daarna. Duidelijk is dat de steun van uitsluitend de meest-steungevende de slechtste voorspeller is van de globaal bepaalde totaalsteun. De gegevens wijzen in de richting van een overeenkomst tussen beide instrumenten. De gesommeerde steun over de acht afzonderlijke relaties geeft de hoogste correlatie met de globaal be
paalde omvang van de steun (r = .461,21.2 % verklaarde variantie, N = 416).4 Ook deze correlatie is echter nog laag. Er zijn kennelijk veel respondenten die veel totaalsteun krijgen, gemeten via sommering, en rapporteren weinig steun te krijgen gemeten via de globale bepaling (onderschatting), o f om ge
keerd (overschatting).
B eantw oording van d e tw eede vraag van d e probleem stellin g
Teneinde na te gaan o f evaluatieve factoren de rapportering van de globaal gemeten steun beïnvloeden, is een regressieanalyse uitgevoerd. D oor de ge
som m eerde steun als onafhankelijke variabele in de regressievergelijking op te nemen, te zamen met de evaluatieve factoren, kan het effect van deze va
riabelen in hun onderlinge samenhang nagegaan worden. Uit de regressie
analyse blijkt dat naast de sommering van de steun van de acht relaties (b e ta = .4 2 , p < .0 0 1 ) , de beoordeling van de adequaatheid van de steun (beta = .21, p < .001) en het als problematisch ervaren van situaties van men
sen in de naaste omgeving (beta = -.1 0 ,p < .0 5 ) significant bijdragen aan de verklaring van de scores op de globaal bepaalde steun (totaal 28,3% ver
klaarde variantie). De beoordeling van de steun als voldoende leidt tot een overschatting van de gerapporteerde steun, op globale wijze gemeten. Het door de respondent als problematisch ervaren van situaties van mensen in de naaste omgeving van de respondent leidt tot onderschatting. Het als proble
matisch ervaren van de situatie waarin men zelf verkeert, en het verlies van
relaties in het jaar voorafgaand aan het interview blijken niet significant (p< .05) bij te dragen aan een onder- o f overschatting.
Discussie
Uit de vergelijking van de globaal bepaalde steun met de gesommeerde steun blijkt dat de globaal bepaalde totale steun sterker samenhangt met de somme
ring van de steun van acht relaties dan met de sommering van zeven o f m in
der relaties. Onze conclusie is dat de meting van de omvang van de steun door een globale bepaling gebaseerd is op inform atie van een groot aantal persoonlijke relaties. Echter, de samenhang tussen de globale en de gesom
meerde bepaling van de om vang van de steun is te gering om te concluderen dat beide instrum enten hetzelfde meten.
Bij sommige respondenten wijkt de globaal bepaalde totaalsteun a f van hetgeen op basis van de gegevens van alle respondenten gemiddeld verwacht zou mogen worden. Dit zijn zowel afwijkingen naar onder (men onderschat de totale steun) als naar boven (men overschat). De onder- en overschatting hangt mede samen met factoren waarin een evaluatie van de relatie to t uit
drukking komt. W anneer de ondervraagden de verkregen ondersteuning als voldoende beoordelen, rapporteert men meer dan evenredig veel steun in antwoord op de globaal gestelde vragen over de relaties; men overschat dan.
Wanneer de ondervraagden zich zorgen m aken over de situatie waarin an
dere personen, in de naaste omgeving van de ondervraagden, verkeren, rap porteert men m inder dan evenredig veel steun; men onderschat dan.
We concluderen dat de globale bepaling een wijze van meting van de om vang van de ondersteuning is waarvan de implicaties nog niet volledig duide
lijk zijn. Evaluaties beïnvloeden mede de resultaten van de globale bepaling van de om vang van de ondersteuning. Daarm ee is aangegeven dat de meting van ondersteuning via een globale bepaling vertekeningen heeft w aardoor ondersteuning gecontamineerd kan zijn met een evaluatie van de persoon
lijke relaties en eenzaamheid. Zolang niet precies bekend is welke verteke
ningen bij de globale meting van ondersteuning optreden, dient ons inziens de voorkeur gegeven te worden aan instrum enten die zo concreet mogelijk de verschillende persoonlijke relaties van individuen beschrijven naar onder
steunende inhoud. De door ons gehanteerde relatie-specifieke meting is zo ’n instrument.
Nader onderzoek is nodig naar het proces d at hier beschreven is als onder
en overschatting. Kunnen de om standigheden waarin men verkeert een na
der licht werpen op dit proces? Hebben we een onderscheid gevonden tussen
de klagers, diegenen die pessimistisch zijn ingesteld, en de optimisten? Een dergelijk persoonlijk kenmerk beïnvloedt wellicht de wijze waarop men met
problemen om gaat, en kan van groot belang zijn voor het zich welbevinden
van individuen.
N oten
1. De gegevens van de respondenten zijn vergeleken m et de gegevens van Ploegm akers en Van Leeuwen (1985) over de samenstelling van de Nederlandse bevolking in 1981. A fzonderlijk voor m annen en voor vrouwen is nagegaan o f de positie in het huishouden van de onge
huwde, gehuwde, gescheiden en verweduwde respondenten verschilde van de inwoners van Nederland van 18 ja a r en ouder. C hi-kw adraat toetsen wezen uit dat voor geen van de acht categorieën van burgerlijke staat en sekse een significant verschil bestond. Vervolgens is na
gegaan voor m annelijke en vrouw elijke respondenten o f de leeftijd binnen vier categorieën van een indeling n aar positie in het huishouden verschilde van de Nederlandse bevolking.
O ok nu w erden geen significante verschillen gevonden.
2. U it een proefonderzoek is gebleken dat de verwachtingen over het verkrijgen van steun in problem atische situaties gebaseerd is op de verkregen steun in eerdere problem atische situa
ties (Van T ilburg, 1985).
3. A fhankelijk van de beantw oording van een serie vragen naar het ervaren van een bepaalde si
tuatie als probleem situatie werd aan de ondervraagden een variant van vragen n aar steun in probleem situaties voorgelegd: (1) W anneer men zei in problem en te verkeren: de variant
‘verkregen steun in het heden’. (2) Indien m en problem en gekend had de v ariant ‘verkregen steun in het verleden’. (3) Indien men geen problem en genoem d had de variant ‘verwachte steun w anneer m en problem en tegen zou kom en’.
4. De correlatie tussen de uitkom sten van beide m eetinstrum enten, gecontroleerd voor de aard van de aan de respondent voorgelegde v ariant van de globale m eting, is .481 (N = 413).
L iteratuur
A ndrew s, F .M . en S.B. W hitney (1976). Social indicators o f well-being: Am erican’s percepti
ons o f life quality. New York: Plenum .
B arrera, M. (1981), ‘Social support in the adjustm ent o f pregnant adolescents: Assesment is
sues’ . In: B .H . G ottlieb (E d.), Social networks and social support (p. 69-96). Beverly Hills:
Sage.
Berkm an, L .F . (1985), ‘The relationship o f social netw orks and social support to m orbidity and m ortality’. In: S. C ohen en S.L . Syme (Eds.), Social support and health (p. 241-262). O r
lando: A cadam ic Press.
Broom , L. en P . Selznick (1963), Sociology: A text with adapted readings (3rd ed.). New York:
H arper en Row.
C ohen, S., R. M erm elstein, T . Kam arck e n H .M . H oberm an (1985), ‘M easuring the functional com ponents o f social su p p o rt’. In: I.G . Sarason & B.R. Sarason (Eds.), Social support:
Theory, research and applications (p. 73-94). D ordrecht: M artinus N ijhoff.
C ohen, S. en S.L . Syme (1985), ‘Issues in the study and application o f social su p p o rt’. In: S. C o
hen & S.L. Syme (Eds.), Social support and health (p. 3-22). O rlando: Academ ic Press.
Fischer, C.S. (1982), To dw ell am ong frien d s: Personal netw orks in tow n a n d city. Chicago:
University o f Chicago Press.
Gottlieb, B.H. (1985), ‘Social support and the study o f personal relationships’. Journal o f Per
sonal and Social Relationships, 2, 351-375.
House, J.S. en R.L. Kahn (1985), ‘Measures and concepts o f social su p p o rt’. In S. Cohen &
S.L. Syme (Eds.), Social sup p o rt a nd health (pp. 83-108). O rlando: A cadem ic Press.
House, J.S. (1981), W ork stress a n d social support. Reading, MA: Addison-W esley.
Jong-Gierveld, J. de (1984), Eenzaam heid:E en m eersporigonderzoek. Deventer: Van Loghum Slaterus.
Kahn, R.L. (1979), ‘Aging and social su p p o rt’. In: M .W . Riley (E d.), A g in g fr o m birth to death: Interdisciplinary perspectives (p. 72-92). B oulder, CO: W estview Press.
Kaplan, B .H ., J.C . Cassel en S. G ore (1977), ‘Social support and h ealth’. M edical Care, 15, 47-58.
Kessler, R.C. en J.D . M cLeod (1985), ‘Social support and m ental health in com m unity sam ples’. In: S. Cohen & S.L. Syme (Eds.), Social support and health (p. 219-240). Orlando:
Academic Press.
Lin, N., A. Dean en W .M . Ensel (1981), ‘Social support scales: A m ethodological n o te’. Schi
zophrenia Bulletin, 7,73-89.
Norbeck, J.S ., A .M . Lindsey en V .L. C arrieri (1981), ‘The developm ent o f an instrum ent to measure social su p p o rt’. N ursing Research, 30, 264-269.
Ormel, H. (1980), M oeite m et leven o f een m oeilijk leven: Een vervolgonderzoek naar de in
vloed van psychosociale belasting op het welbevinden van driehonderd nederlanders. G ro
ningen: Konstapel.
Peplau, L.A . (1985), ‘Loneliness research: Basic concepts and findings’. In: I.G . Sarason &
B.R. Sarason (Eds.), Social support: Theory, research and applications (p. 269-286). D or
drecht: M artinus N ijhoff.
Ploegmakers, M .J.H . en L .T h van Leeuwen (1985), H uishoudens in Nederland: Twee decennia verandering - een statistische analyse over de periode 1960-1981. M inisterie van Volkshuis
vesting, Ruimtelijke O rdening en M ilieubeheer.
Procidano, M .E . en K. Heller (1983), ‘M easures o f perceived social support from friends and from family: Three validation studies’. A m erican Journal o f C o m m u n ity Psychology, 11, 1-24.
Rook, K.S. (1984), ‘Research on social sup p o rt, loneliness, and social isolation: T ow ard and in
tegration’. In: P. Shaver (E d.) R eview o fp erso n a lity and social psychology (Vol. 5, pp. 239
264). Beverly Hills: Sage.
Sarason, I.G ., H .M . Levine, R.B. Basham en B.R. Sarason (1983), ‘Assessing social support:
The social support questionnaire’. Journal o f Personality and Social Psychology, 44, 127-139.
Schaefer, C., J.C . Coyne en R.S. L azarus (1981), ‘The health-related functions o f social sup
port’. Journal o f Behavioral M edicine, 4, 416-406.
Tilburg, T. van (1985), De betekenis van ondersteuning in prim aire relaties: Een uitwerking ten behoeve van onderzoek naar de ervaren ondersteuning, w enselijk geachte verbondenheid, en eenzaamheid. A m sterdam : VU-uitgeverij.
Turner, R .J., B.G. Frankel en D .M . Levin (1983), ‘Social support: Conceptualization, measure
ment, and implications for m ental h ealth’. Research in C o m m u n ity and M ental H ealth, 3, 67-111.
Ik noem nu een aan tal betekenissen op die relaties voor m ensen kunnen hebben, en vraag aan u m et welke van de personen van de lijst o f u een dergelijke relatie heeft. H et gaat ons erom wat hij o f zij voor u betekent in uw gewone, dagelijkse leven. W ilt u voor elke persoon het van toepas
sing zijnde antw oord omcirckelen?
1. Ieder mens heeft wel angsten, bijv. voor een ongeluk. Voelt u zich bij h e m /h a ar veilig?
(n o o it/w el/een s/v aak )
2. M erkt u dat h ij/z ij om u geeft? (nooit/w el eens/vaak) 3. H eeft u m et h e m /h a ar ruzie? (nooit/w el eens/vaak)
4. W ordt u door h e m /h a a r aangehaald, krijgt u een zoen, o f een extra warm e handdruk?
(nooit/w el eens/vaak)
5. L aat u stom m iteiten aan h e m /h a a r merken? (nooit/w el eens/vaak)
6. W ordt u door h e m /h a ar geholpen met kleine dingen, zoals iets lenen, oppas, klusjes, b o o d schappen doen? (nooit/w el e en s/ vaak)
7. W ordt u d o o r h e m /h a ar overstuur gem aakt? (nooit/w el eens/vaak) 8. H oe vertrouw elijk is deze relatie? (n iet/m atig /sterk /z ee r sterk)
We hebben het to t nu toe gehad over wat de mensen in het gewone leven v oor u betekenen. Nu wil ik het graag m et u hebben over w at de door u genoemde personen voor u betekenen als u ern
stige problemen heeft. -
9 .Zou u met h e m /h a a r uw gevoelens kunnen delen? (nee/eventueel/zeker) lO.Zou u in tranen n aar h e m /h a a r toe kunnen gaan? (nee/eventueel/zeker) 11 .Zou h ij/zij u (ongewenst) hulp opdringen? (nee/eventueel/zeker) 12. Zou h ij/z ij u goede raad geven? (nee/eventueel/zeker)
13. Zou h ij/zij u praktische hulp geven, zoals oppas, vervoer, het doen van boodschappen?
(nee/eventueel/zeker)
14. Z ou h ij/zij m et u m eegaan als u het moeilijk vindt ergens alleen naar toe te gaan? (nee/even
tueel/zeker)
15. H oe ondersteunend is deze relatie? (n iet/m atig /sterk /z ee r sterk) B ijlage: R e la tie-sp ecifiek e m etin g v a n o n d e rste u n in g