• No results found

BUREAUONDERZOEK ARCHEOLOGIE, DUURSWOLD, GEMEENTE DELFZIJL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BUREAUONDERZOEK ARCHEOLOGIE, DUURSWOLD, GEMEENTE DELFZIJL"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WATERSCHAP HUNZE EN AA'S

17 december 2014 078225035:0.1 - Definitief C05052.000035.0100

(2)
(3)

Inhoud

1 Inleiding...3

1.1 Aanleiding voor het onderzoek...3

1.2 Plangebied en onderzoeksgebied...3

1.3 Huidige situatie plangebied ...5

1.4 Toekomstige situatie plangebied ...6

1.5 Doel van het bureauonderzoek ...7

1.6 Werkwijze ...7

1.7 Juridisch- en beleidskader...7

1.7.1 Verdrag van Malta ...7

1.7.2 Wet op de Archeologische Monumentenzorg...8

1.7.3 Gemeentelijk beleid gemeente Delfzijl ...8

2 Landschap...10

2.1 Inleiding ...10

2.2 Geologie en geomorfologie...11

2.3 Bodem...11

2.4 Hoogtebestand AHN...12

2.4.1 Focal mean ...13

2.5 Grondwater...15

2.6 Conclusie landschap...15

3 Historie...16

3.1 Inleiding ...16

3.2 Historie ...17

3.2.1 Prehistorie ...17

3.2.2 IJzertijd en Romeinse Tijd ...17

3.2.3 Middeleeuwen en Nieuwe Tijd...17

3.3 Historisch kaartmateriaal...18

4 Archeologie ...20

4.1 Inleiding ...20

4.2 Gemeentelijke archeologische verwachtingskaart...20

4.3 De Indicatieve Waarden kaart archeologie...21

4.4 AMK...22

4.5 Archis 2: Vondstmeldingen en waarnemingen...23

4.6 Eerder uitgevoerd onderzoek...24

5 Conclusie en aanbevelingen...26

5.1 Conclusies en verwachtingsmodel ...26

5.2 Advies...27

Literatuurlijst ...28

Colofon...29

(4)
(5)

1 Inleiding

1.1

AANLEIDING VOOR HET ONDERZOEK

In opdracht van het Waterschap Hunze en Aa’s heeft ARCADIS Nederland BV een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Duurswold (gemeente Delfzijl) in de provincie Groningen. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van het Eemskanaal en is opgedeeld in 5 verschillende locaties. In planlocatie 1 zal een natuurvriendelijke oever aangelegd worden waarbij de huidige oever 1.80 meter verlaagd zal worden waardoor er een talud ontstaat. Bij deze werkzaamheden zal de bodem verstoord worden. De planlocaties 2, 3, 4 en 5 bevinden zich ten oosten van planlocatie 1 en liggen in een sloot die richting het noorden naar het Eemskanaal loopt. Op deze 4 planlocaties zullen duikers aangebracht worden waarbij bodem verstorende activiteiten plaats zullen vinden. Een overzicht van de verschillende deellocaties waar bodemingrepen zullen plaats gaan vinden is te zien op Figuur 2 .

Bij de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen kunnen mogelijk archeologische waarden worden verstoord. Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische waarden die zich in het plangebied kunnen bevinden.

1.2

PLANGEBIED EN ONDERZOEKSGEBIED

Voor het bureauonderzoek is uitgegaan van een onderzoeksgebied dat bestaat uit het plangebied en een zone van 500 meter daaromheen (Figuur 2). Hierdoor wordt een completer beeld verkregen van de aanwezige waarden in en rondom het plangebied en kunnen resultaten uit de omgeving worden geëxtrapoleerd. Figuur 1 geeft een ruimere weergave van de ligging van het onderzoeksgebied.

(6)

Figuur 1. Het onderzoeksgebied op regionale schaal weergegeven.

Figuur 2. Locatie onderzoeksgebied en plangebied.

(7)

1.3

HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED

Het plangebied ligt ten zuiden van het Oosterhorn kanaal en heeft een voornamelijk agrarische bestemming. Het gebied betreft grotendeels weilanden en is niet bebouwd (Figuur 3). Planlocatie 1 ligt direct aan het afwateringskanaal van Duurswold. Planlocatie 2 tot en met 5 liggen in een sloot naast de Koveltempweg. Aan de overkant van het Oosterhorn kanaal ligt een gebied met een industriële bestemming ook bevindt zich hier de Farmsummer haven (Figuur 2).

Figuur 3. Huidige situatie plangebied op luchtfoto weergegeven.

(8)

Tabel 1. Administratieve gegevens.

Objectgegevens onderzoek –BO Engelgaarde

ARCADIS Projectnummer C05052.000035.0100

Projectnaam BO Duurswold, gemeente Delfzijl

Plaats Delfzijl

Gemeente Delfzijl

Provincie Groningen

Coördinaten (X,Y) 257534, 592609

Oppervlakte plangebied Circa 4.950 m²

Onderzoeksmelding Archis2 64265, 64270

Archeoregio Fries-Groningskleigebied (regio 7)

Uitvoerder ARCADIS Nederland BV

Contactpersoon I.E. Benjamins ARCADIS

Opdrachtgever Waterschap Hunze en Aa’s

Bevoegd Gezag De gemeente Delfzijl, in deze vertegenwoordigd door

stichting Libau

Uitvoeringsperiode onderzoek November 2014

Beheerder en plaats documentatie ARCADIS Nederland BV, locatie Assen

ARCADIS rapportnummer 31

1.4

TOEKOMSTIGE SITUATIE PLANGEBIED

In de toekomst zal er op de locatie van planlocatie 1 langs het afwateringskanaal van Duurswold 550 meter natuurvriendelijke oever en een kade aangelegd worden. Hierbij wordt de oever tot -1.82 meter onder het maaiveld afgegraven over een breedte van 5 meter. De bestaande kade die ten zuiden van het plangebied loopt wordt doorgetrokken naast de nieuwe natuurlijke oevers. Het zuidelijke deel van de kade moet deels opgehoogd worden. Noordelijk van de ophoging moet een sloot gedempt worden. Ten zuiden van de bocht in het kanaal zal daarnaast nog een handmatig te bedienen inlaat aangelegd worden.

De bosschages ten noorden van plangebied 1 zullen deels gekapt worden.

Bij planlocatie 2 wordt een duiker verwijderd en een vaste dam aangebracht met een duiker erin van PVC met een diameter van 300 cm. Bij planlocatie 3 wordt er in een vaste dam een duiker van PVC met een diameter van 300 cm aangebracht. Bij planlocatie 4 wordt een nieuwe stuw gebouwd. Bij planlocatie 5 wordt in een vaste dam een duiker van PVC met een diameter van 300 cm aangebracht.

Deze aanpassingen hebben effect op het waterpeil.

Het huidige peil is bij planlocatie 1:

 Wp 1,12 m – NAP

 Zp 1,07 m – NAP

Het toekomstige waterpeil wordt bij planlocatie 1:

 Wp 1,02 m – NAP

 Zp 1,22 m – NAP

Ter plekke van de planlocaties 2 t/m 4 wordt het toekomstige peil:

 Wp 1,75 m - NAP

 Zp 1,25 m - NAP

(9)

En ter plekke van planlocatie 5 is en blijft het peil:

 Wp 2,75 m - NAP

 Zp 2,45 m - NAP

1.5

DOEL VAN HET BUREAUONDERZOEK

Het doel van het bureauonderzoek is het inventariseren van bekende gegevens in en nabij het plangebied en het opstellen van een specifiek advies voor eventueel vervolgonderzoek op locaties waar mogelijk archeologische resten zullen worden verstoord.

1. Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische waarden die zich mogelijk in het plangebied bevinden of verwacht worden.

2. Aan de hand van dit bureauonderzoek wordt een uitspraak gedaan over de noodzaak van eventueel archeologisch vervolgonderzoek.

De conclusies van onderhavig onderzoek zijn richtinggevend voor eventueel vervolgonderzoek.

Op deze manier kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden volwaardig worden meegenomen in de verdere ruimtelijke ontwikkeling.

1.6

WERKWIJZE

De werkzaamheden bestaan uit een bureaustudie. Deze richt zich op archeologische bronnen als de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de archeologische database Archis2 van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid. Ook wordt gebruik gemaakt van de topografische kaart, de geomorfologische kaart, de hoogtekaart (AHN) en de bodemkaart. Ten slotte is historisch kaartmateriaal gebruikt om de bestemming van het plangebied in het verleden vast te stellen.

Historische kaarten zijn met name waardevol voor het lokaliseren van vindplaatsen uit de late

Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, zeker indien deze gegevens kunnen worden gecombineerd met Archis II- meldingen.

1.7

JURIDISCH- EN BELEIDSKADER

Monumentenwet 1988, Verdrag van Malta 1992, Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007 (WAMz), Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.3), nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWRO), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), provinciaal beleid, gemeentelijk beleid.

1.7.1

VERDRAG VAN MALTA

Op 16 januari 1992 is door de Raad van Europa het Europese verdrag van Malta - ook wel bekend als de Conventie van Malta of het Verdrag van Valletta - gesloten. Aanleiding was de toenemende druk op het archeologisch erfgoed in Europa, onder meer door ruimtelijke ontwikkelingen, waardoor bodemarchief ongezien verloren dreigde te gaan. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Grondslag van het verdrag is dat dit archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

In het Verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:

 Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde "behoud in situ"

(artikel 4, tweede lid). Opgraven is het (gedocumenteerd) vernietigen van het bodemarchief en is in principe niet het eerste streven. De gedachte daarachter is dat er bodemarchief voor toekomstige generaties bewaard moet blijven. Zij hebben immers betere onderzoekstechnieken en stellen andere onderzoeksvragen.

(10)

 Tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologievriendelijke alternatieven (artikel 5).

Zo wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Door er vooraf rekening mee te houden, wordt vertraging in bouwprocessen voorkomen.

 Het ‘de verstoorder betaalt’-principe. De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor de kosten van het archeologisch onderzoek en de uitwerking van de resultaten (artikel 6). Dit principe is geïntroduceerd als een stimulans om locaties voor ruimtelijke ontwikkeling te zoeken waarbij de archeologische verwachtingswaarden minder hoog zijn.

In Nederland ontstond na het ondertekenen van het Verdrag een praktijk die men de ‘geest van Malta’ is gaan noemen. In afwachting van de implementatie van het verdrag werd bij het gebruik van het bestaande ruimtelijke instrumentarium de archeologie steeds vaker als één van de af te wegen belangen opgenomen.

Zo werd bij infrastructurele rijksprojecten al sinds 1987 standaard archeologisch onderzoek gedaan.

Provincies hebben in de jaren ‘90 in hun streekplannen kaders voor de toetsing van het archeologische belang opgenomen. In veel bestemmingsplannen zijn aanlegvergunningenstelsels voor archeologie opgenomen.

1.7.2

WET OP DE ARCHEOLOGISCHE MONUMENTENZORG

De op 1 september 2007 van kracht geworden Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) is een aanpassing op de Monumentenwet 1988 en regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze wet heeft echter geen zelfstandige betekenis maar heeft wijzigingen doorgevoerd in een aantal andere wetten, te weten de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer en de Woningwet.

Sinds de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de implementatie van de WAMz in die wet te vinden en is de Woningwet niet meer relevant voor de archeologische monumentenzorg. De regeling van de bouwvergunning is namelijk over gegaan naar de Wabo.

Thans stelt de Wabo een omgevingsvergunning verplicht voor het bouwen van een bouwwerk.

De Monumentenwet bepaalt in samenhang met de Wabo dat aan deze omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden die nodig zijn in het belang van de archeologische monumentenzorg.

Voorts regelt de WAMz dat van de aanvrager van een omgevingsvergunning kan worden verlangd dat hij een rapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag wordt verstoord, wordt vastgesteld (zie art. 14, derde lid, 37, derde lid, 39, tweede lid, 40, eerste lid en 41, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 en art. 3a van de Ontgrondingenwet).

1.7.3

GEMEENTELIJK BELEID GEMEENTE DELFZIJL

De verwachtingskaart biedt een actueel overzicht van de archeologische verwachtingen en bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen. Aan de begrenzingen en waarde-stelling van de terreinen ligt een breed scala van gegevens ten grondslag die hebben gediend ter onderbouwing.

(11)

Onderstaand zijn de belangrijkste eenheden op de archeologische verwachtingskaart en de bijbehorende beleidsadviezen beknopt weergegeven:

Tabel 2 Archeologisch beleid Gemeente Delfzijl.

Verwachting Vrijstellingsoppervlak Vrijstellingsdiepte

Wr-a 1 Geen vrijstelling Geen vrijstelling

Wr-a2 < 50m² < 40 cm

Wr-a3 < 100m² < 40 cm

Wr-a4 < 200 m2 < 45 cm

Geen Vrijgeven Vrijgeven

Figuur 4. Schematische weergave van de AMZ-cyclus

(12)

2 Landschap

2.1

INLEIDING

Het menselijke doen en laten werd en wordt in grote mate bepaald door de landschappelijke omgeving, en de mogelijkheden die daardoor geboden worden. De geologische, geomorfologische en bodemkundige situaties zijn daarom van belang voor een archeologisch onderzoek.

Het gebied is ontstaan in het Holoceen en bevindt zich in een knipkleilandschap. Dit landschap ligt als een brede gordel van Ten Boer via Appingedam naar Woldendorp (Spoelstra en Teekens, 2006). Als gevolg van zeespiegelstijging vult het Noordzeebekken zich sinds het begin van het Holoceen (8.000 v.

Chr.). Deze zeespiegelstijging zorgde voor kustontwikkeling waarbij er evenwijdig aan de kustlijn in het kustgebied kwelderwallen ontstonden. Door dat deze kwelder steeds verder opslibde werden deze wallen steeds hoger en kwamen ze na verloop van tijd enkel nog maar bij de hoogste vloeden onder water te staan. Achter de kwelderwallen bevond zich een rustig gebied dat niet in directe verbinding met de zee stond en waar dat het slib en fijne sediment dat tijdens een overstroming achter de kwelderwal kwam kon bezinken. In dit relatief rustige milieu werden knipkleigronden gevormd (Berendsen, 1997). Deze gronden bestaan uit zeer zware klei met slechte hydrologische eigenschappen (Berendsen, 1997).

Nadat de kwelderwal zodanig hoog was dat deze ook tijdens de zwaarste storm niet meer overstroomde werden deze hogere wallen in het landschap geschikt voor bewoning. Dit systeem van kwelderwallen breidde zich steeds meer uit naar het noorden en vormde in de loop der tijd de huidige kuststrook. Na de aanleg van dijken langs de kust, vanaf 1000 n. Chr., stopt de natuurlijke vorming van het kwelderwallen- en knipkleilandschap (Spoelstra en Teekens, 2006).

In 2006 is door Oranjewoud een booronderzoek uitgevoerd op ongeveer 100 tot 200 meter afstand van het onderhavige plangebied. Bij dit eerder uitgevoerde onderzoek is uit de boringen gebleken dat de bodem in het plangebied onverstoord is. Uit de boringen kwam dat de natuurlijke, onverstoorde ondergrond zich bevindt op gemiddeld 125-150 cm beneden het maaiveld. Deze ondergrond bestaat uit matig zware tot zware klei die van stug naar slap overloopt. Deze klei is in het Holoceen afgezet bij de opslibbing van de kwelders. Onder de kleilaag ligt een veenlaag van variërende dikte. Deze veenlaag ligt direct op het Pleistocene dekzand. Dit veen is afgezet gedurende de eerste perioden van het Holoceen, onder invloed van de stijgende grondwaterspiegel. Daarnaast is er uit de boringen gebleken dat er in het door Oranjewoud onderzochte gebied kwelderwallen liggen. Eén hiervan bevindt zich ter hoogte van het plangebied waar onderhavig onderzoek op gericht is. Een uitgebreide beschrijving van dit onderzoek is te vinden in het rapport van Oranjewoud (Spoelstra en Teekens, 2006).

De aanwezigheid van hogere ruggen (mogelijke kwelderwallen) staat aangegeven op de geomorfologische kaart (Figuur 5). De kwelderwallen waren hogere plaatsen in het landschap en daardoor geschikt als woonplaats. Om deze reden heeft dit gedeelte van het plangebied een middelhoge tot hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. De top van de kwelderwal bestaat uit matig humeuze zware zavel. De zandige fractie bevindt zich in laagjes tussen de kleifractie. Aangezien de kwelderwal zich

(13)

tijdens de vorming het dichtst bij de zee bevond, bezonken de relatief zware zanddeeltjes hier het eerst. De kleideeltjes bezonken in het rustige water achter de kwelderwal. Door het grotere volume van de

zanddeeltjes ligt de kwelder rug iets hoger ten opzichte van NAP dan de achtergelegen knipkleigebieden (Berendsen, 1997) dit is te zien op het AHN (Figuur 7). De knipkleigebieden waren geschikt voor

akkerbouw.

2.2

GEOLOGIE EN GEOMORFOLOGIE

Geomorfologisch gezien bevindt het plangebied zich in een zone met lage ruggen en heuvels. Deze zone gaat in het zuidwesten van het onderzoeksgebied over in een vlakte (zie Figuur 5). Daarnaast bevindt er zich in het westen van het onderzoeksgebied een wierde. De aanwezigheid van deze wierde is echter niet van belang voor dit onderzoek.

Figuur 5. De Geomorfologische kaart.

2.3

BODEM

Op de bodemkaart (Figuur 6) is te zien dat het noodoostelijke stuk van planlocatie 1 in het plangebied ligt op knippoldervaaggronden met zavel en lichte klei. Het zuidwestelijke stuk van deze planlocatie bevindt zich in knippoldervaaggronden met zware klei. Ook de planlocaties 2, 3, 4 en 5 liggen in

knippoldervaaggronden met zware klei. Het grootste gedeelte van het onderzoeksgebied bestaat ook uit deze soort gronden. Het westen van het onderzoeksgebied bestaat uit knippige poldervaaggronden met klei. Ook ligt er in het westen van het onderzoeksgebied een zone met oude bewoning. Dit is ter hoogte van de locatie waar op de geomorfologische kaart de wierde staat aangegeven.

Knippoldervaaggronden zijn bodems die zijn gevormd in het rustige milieu achter kwelderwallen en bestaan voornamelijk uit kalkloze klei (Berendsen, 1997).

(14)

Figuur 6. De Bodemkaart.

2.4

HOOGTEBESTAND AHN

Het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) geeft de precieze en gedetailleerde maaiveldhoogtes in heel Nederland. Het AHN is een belangrijk hulpmiddel bij archeologisch onderzoek in het buitengebied.

Met behulp van de AHN kunnen hoogteverschillen worden gevisualiseerd, die op hun beurt indicatief kunnen zijn voor bepaalde geomorfologische en geografische kenmerken van het landschap. De

maaiveldhoogtes worden in een kleurenschaal weergegeven, waarbij in rood de hoge delen, en in blauw de lage delen worden weergegeven. In Figuur 7 is het AHN van het plangebied weergegeven.

Figuur 7 geeft weer dat de hoogtes binnen planlocatie 1 variëren. Binnen deze planzone liggen lager gelegen gedeeltes met een - 0.74m en -0.50m NAP die afgewisseld worden met locaties met een hoogte van -0.24m tot -0.00m + NAP. De planlocaties 2, 3, 4 en 5 bevinden zich in een gebeid met een hoogte variërend tussen -0.74 en 0.50 NAP. Duidelijk op het AHN zijn de hogere plaatsen tussen planlocatie 1 en 2 t/m 5 en in het noorden en oosten van het onderzoeksgebied waarvan de hoogste top 0.26m tot 0.50m NAP ligt.

Ook de wierde komt duidelijk als hoger plaats in het onderzoeksgebied naar voren. Het zuiden en westen van het onderzoeksgebied ligt grotendeel op een hoogte tussen -0.99m en -0.75m NAP. Op het AHN komen de hogere ruggen duidelijk naar voren en ook de daarachter gelegen vlaktes zijn goed te zien op het kaartbeeld. Planlocatie 1 bevindt zich op het hoger gelegen gebied waardoor deze plaats mogelijk interessant is voor bewoningsresten vanaf de IJzertijd, de andere planlocaties bevinden zich aan de rand van deze hogere zone.

(15)

Figuur 7. Het AHN.

2.4.1

FOCAL MEAN

Naast het gebruikelijke AHN is er bij dit bureauonderzoek ook gebruik gemaakt van Focal mean. Dit is een techniek waardoor het micro reliëf van een geselecteerd gebied nauwkeurig zichtbaar gemaakt kan worden. Hierdoor kunnen kleinschalige hoogtes in een gebied, zoals donken of kopjes die archeologisch vaak interessant zijn herkend worden.

De absolute hoogtes in meters ten opzichte van NAP vormen namelijk een onduidelijke graadmeter voor het bepalen welke kopjes archeologisch interessant zijn. Vaak is er sprake van een zeker verloop in absolute hoogte, het is daarom belangrijk de relatieve hoogte van kopjes ten opzichte van hun omgeving te bepalen. Het is mogelijk door een GIS bewerking in het AHN de kopjes zichtbaar te maken. De natuurlijke helling leidt bovendien tot te veel hoogteklassen, waardoor het totale beeld onoverzichtelijk wordt.

Bovendien valt het 'microreliëf' weg in de klassen.

Hellingcompensatie DHM d.m.v. Focal mean

De van nature hellende ondergrond wordt door middel van een GIS- pakket berekend en van de AHN afgetrokken. Met de Focal mean berekening worden in een GIS de waarden berekend door middel van een bewegend raam over het rasterfile (in dit geval het AHN; zie Figuur 8). De gemiddelde waarde per rastercel wordt bepaald door zijn buurcellen en de cel zelf. Voor elke cel wordt een waarde berekend, startend links boven in het raster. NoData cellen worden in deze berekening genegeerd. Het resultaat is een raster met een vloeiende helling. De grootte en vorm van het raam is door de gebruiker zelf te bepalen.

Het bewerkte AHN is weer gegeven in Figuur 9. Op deze kaart is het micro reliëf van het onderzoeksgebied afgebeeld.

(16)

Figuur 8. Focal mean berekening door middel van concentrisch raam.

Wanneer de AHN met de met Focal mean bewerkte kaart wordt vergeleken is te zien dat er verschillende kleine ophogingen in het plangebied zichtbaar zijn die op het AHN met Focal mean niet te zien zijn. Verder is te zien dat op de plaatsen binnen het onderzoeksgebied waar op het gewone AHN het maaiveld op 0,00m tot 0,25 m + NAP in plaats van tussen -0,99 m en -0,75m NAP ligt. Door deze hogere

maaiveldhoogte nemen de mogelijkheden voor bewoning toe en dus in die zin ook de kans op het aantreffen van archeologische resten.

Het grootste gedeelte van het hoger gelegen gebied dat te zien is op het AHN is hier meer geleidelijk weergegeven waardoor de hoogte verschillen minder groot zijn. De hogere plaatsen ten westen van de planlocaties 3 tot en met 5 worden veroorzaakt door de aanwezigheid van een wierde op die locatie (Figuur 9).

Binnen planlocatie 1 is op het AHN met Focal mean in de bocht een verhoging in het maaiveld te zien.

Deze bult bevat een hogere kans op het aantreffen van archeologische resten. Met deze plaats moet dan ook extra rekening gehouden worden bij een eventueel vervolgonderzoek.

Figuur 9. Het AHN, Focal mean.

A H N (+c m N .A.P.)

Fo c a l

Sta tistic s Fo c a l_75

m

Minus A H N -

fo c a l 75 m r = 75 m

(17)

2.5

GRONDWATER

Het grondwaterpeil bepaalt voor een groot deel de mate van conservering van archeologische waarden in de bodem. Archeologische resten die zich onder de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) bevinden worden door het water tegen degradatie beschermd. Vooral organische resten blijven in een natte omgeving veelal goed geconserveerd. Resten die boven de GLG liggen raken in de loop van de tijd steeds ernstiger aangetast door verdroging en oxidatie. Wanneer de grondwaterstand door verstoringen veranderd kan dat ernstige gevolgen hebben voor het in de bodem aanwezige bodemarchief.

Diepte en dynamiek van de grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld wordt aangeduid met de term grondwatertrappen (Gt). Grondwatertrappen worden op de bodemkaart van nat naar droog aangeduid met de Romeinse cijfers I-VII en zijn gebaseerd op de gemiddeld hoogste en de gemiddeld laagste grondwaterstand (afgekort met GHG en GLG). Onderstaande tabel (Tabel 3) geeft een overzicht van de indeling van de grondwatertrappen met bijbehorende grondwaterstanden.

Tabel 3. Grondwatertrappen.

Grondwatertrap I II III IV V VI VII

GHG in cm beneden maaiveld (<20) (<40) <40 >40 <40 40-80 >80 GLG in cm beneden maaiveld <50 50-80 80-120 80-120 >120 >120 (>160)

Het plan- en onderzoeksgebied liggen in een zone met grondwatertrap V. Dat betekend dat de GHG >40 cm beneden het maaiveld is en de GLG 80-120 cm beneden het maaiveld ligt. Deze grondwatertrap geeft aan dat het gebied redelijk droog is.

2.6

CONCLUSIE LANDSCHAP

Het onderzoeksgebied betreft een knipkleilandschap dat vanaf het begin van het Holoceen (8.000 v. Chr.) is ontstaan. De bodem bestaat voornamelijk uit zware klei en klei en wordt geclassificeerd als

knippoldervaaggrond. Geomorfologisch gezien ligt het plangebied op een gebied met lage heuvels en ruggen. Dit zijn waarschijnlijk oude kwelderwallen die deel uitmaakte van het voormalige kustgebied.

De aanwezigheid van deze ruggen en heuvels bood in het verleden geschikte bewoningslocaties in het kustgebied.

(18)

3 Historie

3.1

INLEIDING

De historie van een onderzoeksgebied speelt een grote rol bij het bepalen van de archeologische verwachting. Historische bronnen kunnen informatie over de ontwikkelingen in het onderzoeksgebied geven. Voor de negentiende en twintigste eeuw zijn de ontwikkelingen te achterhalen door historisch kaartmateriaal te onderzoeken. Kaarten worden met een relatief grote regelmaat geproduceerd, en laten de ontwikkeling van een landschap nauwkeurig zien.

Voor eerdere perioden zijn archeologisch onderzoek en historische bronnen van belang. In onderstaande tabel zijn de verschillende archeologische perioden weergegeven waar verder in dit bureauonderzoek over zal worden gesproken.

Tabel 4: Archeologische perioden (Bron: ABR)

Periode Begin Einde

Nieuwe Tijd 1500 Heden

Late Middeleeuwen 1050 1500

Vroege Middeleeuwen 450 1050

Romeinse Tijd 12 v. Chr. 450

Late IJzertijd 250 v. Chr. 12 v. Chr.

Midden IJzertijd 500 v. Chr. 250 v. Chr.

Vroege IJzertijd 800 v. Chr. 500 v. Chr.

Late Bronstijd 1.100 v. Chr. 800 v. Chr.

Midden Bronstijd 1.800 v. Chr. 1.100 v. Chr.

Vroege Bronstijd 2.000 v. Chr. 1.800 v. Chr.

Laat Neolithicum 2.850 v. Chr. 2.000 v. Chr.

Midden Neolithicum 4.200 v. Chr. 2.850 v. Chr.

Vroeg Neolithicum 5.300 v. Chr. 4.200 v. Chr.

Laat Mesolithicum 6.450 v. Chr. 4.900 v. Chr.

Midden Mesolithicum 7.100 v. Chr. 6.450 v. Chr.

Vroeg Mesolithicum 8.800 v. Chr. 7.100 v. Chr.

Laat Paleolithicum 35.000 v. Chr. 8.800 v. Chr.

Midden Paleolithicum 300.000 v. Chr. 35.000 v. Chr.

(19)

3.2

HISTORIE

3.2.1

PREHISTORIE

In de laatste ijstijd, het Weichselien, de periode voor het Holoceen lag in deze streek een dekzandgebied.

Dit dekzand is nog onder de holocene afzettingen aanwezig en kan mogelijk sporen van jager- verzamelaars bevatten. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delfzijl is vermeld dat dit dekzand op een diepte van ongeveer 3.0 m –mv zit. Doordat er op dit dekzand veenontwikkeling heeft plaatsgevonden wat daarna ook nog door marine sedimenten is afgedekt, bestaat de kans dat de resten van deze jager-verzamelaars zich nog in de top van het dekzand bevinden en goed geconserveerd zijn.

3.2.2

IJZERTIJD EN ROMEINSE TIJD

Vanaf het begin van het Holoceen, toen de zeespiegel begon te stijgen, vond in dit gebied sedimentatie plaats en werd langzaam een kustvlakte gecreëerd. Gezien de relatief late ontwikkeling en de dynamiek van het kustgebied is dit gebied voor lange tijd niet bewoonbaar geweest. Doordat dit gebied nog onder grote invloed van de zee stond waren de omstandigheden voor bewoning hier niet optimaal. Daarnaast was door de lage ligging van het land de mogelijkheid voor succesvol landbouw nagenoeg nihil. Na stabilisatie van het gebied door eeuwen lange afzettingen waardoor het gebied langzaam ophoogde ontstonden er kwelderwallen die niet meer overstroomden en die hoge en droge locaties in het lage landschap vormden. Dit waren plaatsen die wel mogelijkheden voor bewoning boden en vanaf de IJzertijd (500 v. Chr.) bewoond werden.

3.2.3

MIDDELEEUWEN EN NIEUWE TIJD

De lage gronden achter de kwelderruggen hadden een agrarische functie en diende met name als

weidegrond voor vee. Deze gronden werden over het algemeen pas vanaf de vroege middeleeuwen (vanaf circa 600 na Chr.) bewoond. Vanaf de late middeleeuwen werd de afwatering van de laaggelegen

gebieden verbeterd door de aanleg van een aantal afwateringskanalen, onder andere het

afwateringskanaal van Duurswold. Het gebied bleef echter overwegend in gebruik als weidegrond. De bewoning in deze perioden heeft voornamelijk plaats gevonden op de kwelderwallen en de wierden. Ook van deze perioden kunnen de sporen in de top van deze hogere locaties aangetroffen worden.

(20)

3.3

HISTORISCH KAARTMATERIAAL

Figuur 10. De topografisch Militaire kaart uit 1850.

Op de historische kaart (Figuur 10) is te zien dat het gebied veel sterker geperceleerd is dan tegenwoordig.

De percelen liggen haaks op het afwateringskanaal van Duurswold en tussen de percelen bevinden zich sloten waarmee het gebied kon worden afgewaterd. Het afwateringskanaal liep toen van zuid naar west door het plangebied en van het Oosterhorn kanaal was halverwege de 19eeeuw nog geen sprake.

Binnen het onderzoeksgebied ligt een aantal boerderijen en ook in het plangebied ter hoogte van

planlocatie 3 en 4 heeft een erf met boerderij gelegen die tegenwoordig is verdwenen. Ook iets ten oosten van planlocatie 2 staat bebouwing aangegeven. In het oosten van het onderzoeksgebied ligt een wierde met de naam ‘Geefsweer’. Langs deze wierde loopt een weg die in het noorden naar het voormalige plaatsje Farmsum loopt. Op de planlocaties 2 tot en met 5 is op de kaart ook een oude weg te zien die ‘de Breede Laan’ werd genoemd en ook richting Farmsum liep. Ten noordwesten van het plangebied, in het ovale perceel, is ook een lokale verhoging te zien. Ook deze verhoging is langs een weg gelegen. Er is op deze verhoging echter geen bebouwing te zien, mogelijk waren deze verhogingen voor het vee bedoeld waardoor ze bij overstromingen droog konden staan. In het zuiden van het onderzoeksgebied aan weerszijden van het kanaal liggen ook verschillende bewoningskernen. Op de historische kaart van 1902 is er hier al een aantal van verdwenen. Ook de aftakking van het kanaal in het westen van het

onderzoeksgebied ontbreekt grotendeels op de kaart van 1902 en is tegenwoordig helemaal verdwenen.

(21)

Figuur 11. Topografische kaart 1953

Figuur 12. Topografische kaart 1962

Op bovenstaande kaarten is zichtbaar in welke periode het Afwateringskanaal van Duurswold zijn huidige vorm heeft gekregen. Op de kaart uit 1953 ligt het kanaal nog als een rechte lijn van zuid naar noord (oostelijk deel kaart). Op de kaart uit 1962 ligt het kanaal er in zijn huidige vorm. Gezien de jonge leeftijd van het kanaal in zijn huidige vorm is er vanuit cultuurhistorisch en archeologisch oogpunt geen bezwaar tegen de aanleg van natuurvriendelijke oevers in het plangebied.

(22)

4 Archeologie

4.1

INLEIDING

Om een archeologische verwachting voor een gebied op te kunnen stellen, is eerst kennis nodig van de reeds bekende archeologische waarden, en van de verwachting die voor het gebied geldt. In dit hoofdstuk zullen de bekende archeologische waarden en verwachtingen uit verschillende bronnen beschreven worden.

4.2

GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE VERWACHTINGSKAART

De gemeentelijke beleidskaart is in 2008 opgesteld door RAAP en in 2012 herzien en aangevuld met nieuwe informatie. Binnen de gemeente Delfzijl wordt een codering gehanteerd voor archeologische en historische elementen. Deze codering betreffen Wr-1a, Wr-2a, Wr-3a en Wr-4a waarbij Wr1a het hoogste is en Wr-4a het laagste. Daarnaast wordt er op de beleidskaart ook onderscheid gemaakt tussen een hoge en lage archeologische trefkans. Er zijn geen zones met een middelhoge trefkans geselecteerd (de Jong et al., 2013). Verschillende algemene classificaties hebben een Wr codering gehad:

 Wr-a 1 : Wettelijk beschermd terrein

 Wr-a 2: AMK-terreinen en cultuurhistorisch waardevolle terreinen

− Wierden

− Historische boerderijplaatsen

− Archeologische waarnemingen

 Wr-a 3: Historische kernen en bebouwing, en cultuurhistorisch en cultuurlandschappelijk waardevolle elementen: bureauonderzoek bij ingrepen > 100m².

− Historische kernen en bebouwing

− Cultuurlandschappelijk waardevol gebied

− Waterlopen

− Oude wegen

 Wr-a 4: Gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en rivierdalen: bureauonderzoek bij ingrepen > 200m² en dieper dan 45 cm beneden het maaiveld

− Gebieden met een hoge archeologische verwachting op de beleidskaart

 Gebieden met een lage archeologische verwachting: er is geen bureauonderzoek nodig in de volgende gebieden:

− Gebieden met een lage archeologische verwachting op basis van de bodemsoort

− Percelen die volgens de aardkundige kaarten zijn afgegraven

− Bebouwde delen van naoorlogse woonwijken, industrieterreinen

− Bebouwde erven

− Afgetichelde gebieden

− Al op aanwezigheid van archeologische waarden onderzochte gebieden.

(23)

Indien er binnen de zone met lage verwachtingen voor archeologie Wr-a 2/3/4 elementen bevinden moet wel archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Figuur 13. Gemeentelijke archeologische beleidskaart.

Het plangebied ligt vrijwel volledig in een gebied met hogere heuvels en ruggen (Figuur 5). Hiervoor geldt een hoge archeologische verwachting. Behoud in situ is het uitgangspunt, indien dit niet mogelijk is, dient bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 200 m2en tevens dieper reiken dan 45 cm in gebieden met een hoge archeologisch verwachting, archeologisch onderzoek plaats te vinden in de vorm van archeologisch bureauonderzoek. Dit vanwege de verstoringsdiepte van maximaal 180 cm -Mv. Voor de geplande aanleg van kades (ophoging) geldt geen archeologische onderzoeksplicht.

Het uiterlijke zuiden van het plangebied ligt in een zone die geomorfologisch geclassificeerd is als vlakte (Figuur 5) en een lage archeologische verwachting heeft. Voor dit gebied is geen archeologische onderzoek verplicht.

Midden in het onderzoeksgebied bevindt zich een wierde, iets meer oostelijk van het plangebied maar nog wel binnen het onderzoeksgebied ligt nog een wierde met daarop meerdere boerderijplaatsen. Ook in het zuidwesten van het onderzoeksgebied liggen nog een aantal wierden.

4.3

DE INDICATIEVE WAARDEN KAART ARCHEOLOGIE

Op de IKAW (Figuur 14) is te zien dat het grootste gedeelte van het plangebied een middelhoge verwachting voor archeologie heeft. Planlocaties 2 tot en met 5 bevinden zich allemaal in deze verwachtingszone. Het zuidelijke gedeelte van planlocatie 1 ligt ook in deze middelhoge verwachtingszone, het noordelijke gedeelte heeft een hoge archeologische verwachting.

De Wierde Geefsweer, in het oosten van het onderzoeksgebied, heeft ook een hoge archeologische verwachting.

(24)

Figuur 14. De IKAW met het onderzoeksgebied en het plangebied.

4.4

AMK

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) geeft terreinen weer van archeologische waarde, hoge archeologische waarde, zeer hoge archeologische waarde en beschermde terreinen met zeer hoge archeologische waarde.

Binnen het plangebied bevinden zich geen AMK-terreinen. Binnen het ruimere onderzoeksgebied bevinden zich twee AMK-terreinen van hoge archeologische waarde (Figuur 15):

 AMK-terrein 5815 betreft de wierde Geefsweer. Het is een Middeleeuwse wierde met een hoge archeologische verwachting.

 AMK-terrein 5814 betreft een nederzetting uit de IJzertijd en/of Romeinse Tijd met een hoge

archeologische waarde. Deze nederzetting is mogelijk overslibd geraakt maar was aangetroffen bij de uitbreiding van het afwateringskanaal van Duurswold. In ARCHIS2 is gemeld dat de nederzetting deels is verstoord maar dat het andere deel mogelijk nog intact kan zijn.

(25)

Figuur 15. Kaart met AMK terreinen binnen het plangebied.

4.5

ARCHIS 2: VONDSTMELDINGEN EN WAARNEMINGEN

Archeologische vondsten kunnen wanneer ze worden aangetroffen worden aangemeld bij de

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze meldingen worden geregistreerd in Archis II als zogenaamde vondstmeldingen. Wanneer een vondstmelding gecontroleerd is, wordt deze opgewaardeerd tot een waarneming.

Er bevinden zich geen vondstmeldingen binnen het plangebied en het ruimere onderzoeksgebied.

Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen bekend.

Binnen het ruimere onderzoeksgebied zijn zeven waarnemingen bekend (Figuur 16):

 Waarneming 39515: Dorpswierde Farmsum met onbekende datering

 Waarneming 238099: Aardewerk, handgevormd, vermoedelijk Middeleeuws

 Waarneming 39516: Wierde, met onbekende datering

 Waarneming 34267: Wierde, aardewerk (kogelpotten) datering Vroege Middeleeuwen tot en met Late Middeleeuwen

 Waarneming 39488: Nederzetting, cultuurlaag en aardewerk handgevormd (Vroege Romeinse Tijd tot en met Midden Romeinse Tijd.

 Waarneming 410375: deze vondsten zijn aangetroffen bij een proefsleuvenonderzoek dat is uitgevoerd in 2007 door Oranjewoud. Bij dit onderzoek zijn aardewerk en glas daterend uit de Late IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd

 Waarneming 410377: deze vondsten zijn gedaan bij een proefsleuvenonderzoek van Oranjewoud in 2007. Bij dit onderzoek is glas en keramiek uit de Nieuwe Tijd naar voren gekomen.

(26)

Figuur 16. Archeologische waarnemingen in het onderzoeksgebied.

Uit de bekende waarneming komt naar voren dat dit gebied al vanaf de IJzertijd bezocht is.

4.6

EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK

Op Figuur 17 zijn de verschillende onderzoeksmeldingen uit het onderzoeksgebied afgebeeld. In het onderzoeksgebied zijn in het verleden vier eerdere onderzoeken uitgevoerd. Één hier van

(onderzoeksmelding 19417) ligt in het plangebied op planlocatie 1. Op Figuur 17 is de ligging van dit onderzoek echter verkeerd weergegeven. Het betreft een booronderzoek bestaande uit één raai boringen die 100-200 meter meer oostelijk lag dan dat er op Figuur 17 is afgebeeld. De boringen zijn dus niet zoals het op Figuur 17 lijkt in het plangebied van dit onderzoek gezet.

Binnen het plangebied is één archeologisch onderzoek uitgevoerd.

 Onderzoeksmelding 19417: Bureauonderzoek en IVO op het WACO-leidingtracé tussen Farmsum en Geefsweer uit 2006 uitgevoerd door Oranjewoud. Het tracé snijdt een kwelderwal met daarop meerdere beschermde archeologische monumenten. Het gaat om wierden en huisterpen vanaf de Midden-IJzertijd. Het tracé snijdt bovendien een archeologisch monument (nr. 5814). Dit is een overslibde nederzetting uit de IJzertijd-Romeinse tijd. Bij dit monument worden direct waarderende boringen uitgevoerd.

Advies na dit onderzoek: op basis van het bureau- en veldonderzoek luidt de aanbeveling dat een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden ter plaatste van het AMK-terrein 5814 en de circa 100 meter ten noorden hiervan alwaar een vegetatiehorizont is aangetroffen dient te worden uitgevoerd.

Binnen het ruimere onderzoeksgebied zijn wel archeologische onderzoeken verricht:

(27)

 Onderzoeksmelding 22374: Archeologische begeleiding van de aanleg waterleiding. Uitgevoerd door middel van proefsleuven voorafgaand aan de aanleg. Uitgevoerd in 2007. Na aanleiding van dit onderzoek is het gebied vrijgegeven.

 Onderzoeksmelding 51341: Archeologisch bureauonderzoek uit 2012. Aanbeveling na dit onderzoek:

door middel van een booronderzoek na gaan of er voor het huidige onderzoeksgebied, sprake is van een overslibde nederzetting uit de ijzertijd-Romeinse tijd of dat ook hier indicaties zijn voor van elders opgebracht materiaal.

 Onderzoeksmelding 25957: Archeologisch bureauonderzoek uit 2007 naar het tracé voor een evt. te graven waterleiding van de Eemshaven naar Borgsweer en Eemshaven naar Kibbelgaarn, langs de N33. Conclusie van het onderzoek: Binnen een afstand van 500 m aan weerszijden van het geplande tracé in het oostelijke deelgebied zijn diverse archeologische waarnemingen en monumenten

aanwezig. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de graafwerkzaamheden een karterend onderzoek uit te laten voeren door middel van grondboringen. Zie rapport voor gedetailleerd advies.

Figuur 17. Onderzoeksmeldingen in het onderzoeksgebied.

(28)

5 Conclusie en aanbevelingen

5.1

CONCLUSIES EN VERWACHTINGSMODEL

Uit dit bureauonderzoek blijkt dat er tijdens de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk archeologische waarden worden verstoord. Eerder uitgevoerd bureauonderzoek en booronderzoek heeft in het noorden van het plangebied de aanwezigheid van kwelderwallen aangetoond. Meer naar het zuiden toe zijn bij de boringen knippoldervaaggronden aangetroffen. De bodem binnen het plangebied is

mogelijk intact.

Onder de kleiafzettingen bevindt zich een veenlaag die in het Holoceen op het Pleistocene dekzand is ontwikkeld. Op dit Pleistocene dekzand dat op een diepte van ongeveer 3,0 m –mv ligt kunnen mogelijk steentijdvondsten uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum aangetroffen worden die goed

geconserveerd zijn door de aanwezigheid van dit veen. Mogelijke vondsten uit deze perioden zijn vuursteen artefacten, afvallagen en haardresten.

Gezien de jonge leeftijd van het kanaal in zijn huidige vorm (aangelegd in de periode tussen 1953 en 1962) is er vanuit cultuurhistorisch en archeologisch oogpunt geen bezwaar tegen de aanleg van

natuurvriendelijke oevers in het plangebied.

De aanwezigheid van een veenlaag indiceert dat het gebied in het Neolithicum en waarschijnlijk ook later in de Bronstijd te nat was voor bewoning. Veengebieden werden in die perioden echter wel gebruikt voor het deponeren van bijzondere objecten. Mogelijk kunnen er in het veen dus deposities of dumpzones aangetroffen worden. Vondsten hierbij kunnen bijlen, zwaarden of veenlijken zijn. Het is ook mogelijk om in deze laag veenbruggen of knuppelpaden aan te treffen.

Na de periode van veenvorming is er in het gebied klei afgezet en werden er kwelderwallen en

knippoldervaaggronden gevormd. Het grootste gedeelte van het plangebied bevindt zich op een kwelder rug die vanaf de IJzertijd geschikt was om te bewonen. Achter deze hogere rug lagen knippige

poldervaaggronden die zich meer leenden voor landbouw dan voor bewoning, deze gronden hebben een lage archeologische verwachting gekregen. Ook bevinden zich binnen het plangebied en

onderzoeksgebied wierden en boerderijplaatsen die mogelijk ook al vanaf de IJzertijd bewoond zijn. In de top van de kwelderwallen kunnen resten van bewoning vanaf de IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd aangetroffen worden. Archeologische sporen die in deze laag aangetroffen kunnen worden zijn

boerderijplaatsen met resten van woonhuizen, bijgebouwen, waterputten, afvalkuilen, metaalvondsten en aardewerk.

Bij het historisch onderzoek is naar voren gekomen dat het gebied in het verleden meer geperceleerd was dan tegenwoordig. Ook staan er nog verschillende boerderijen op de kaart getekend die tegenwoordig niet

(29)

meer in het gebied staan. Het afwateringskanaal was halverwege de 19eeeuw wel al aanwezig maar had in die periode een iets andere loop dan tegenwoordig.

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart geldt er binnen het plangebied hoofdzakelijk een hoge archeologische verwachting. Deze hoge archeologische verwachting is vanwege de bekende archeologische waarden binnen het plangebied en op de specifieke bodemopbouw ter plaatse en de veronderstelde gaafheid hiervan. De lager gelegen knippoldervaaggronden hebben een lage archeologische verwachting gekregen. Binnen het plangebied bevinden zich geen archeologische vondstmeldingen. Ten zuiden van het plangebied ligt een overslibde nederzetting (AMK-5814). Ten oosten van het plangebied ligt het een oude wierde (AMK-5815).

5.2

ADVIES

Op basis van bovenstaande verwachting en conclusies wordt een vervolgonderzoek geadviseerd voor planlocatie 1. De bodemverstoring zal plaats vinden tot maximaal 1,82 –mv over een tracé van 550 meter waardoor de kans op verstoring van eventueel aanwezige archeologische resten aanwezig is. Op planlocatie 4 gaat een nieuwe stuw aangelegd worden waardoor de bodem waarschijnlijk verstoord wordt. Op planlocaties 2, 3 en 5 bevindt zich een vaste dam waarin een duiker geplaatst gaat worden.

Door de aanwezigheid van deze vaste dammen zal de bodem op deze planlocaties waarschijnlijk al verstoord zijn.

 Voor planlocatie 1 wordt een archeologische begeleiding in de vorm van een inspectie van het talud, na aanleg van de natuurvriendelijke oevers, uit te voeren. Op deze wijze kunnen eventueel aanwezige archeologische resten worden gedocumenteerd en ex-situ worden bewaard. Deze inspectie dient te bestaan uit een visuele inspectie en uit metaaldetectie.

 Geadviseerd wordt om planlocatie 2 vrij te geven

 Geadviseerd wordt om planlocatie 3 vrij te geven

 Voor planlocatie 4 wordt ook een archeologische begeleiding in de vorm van een inspectie achteraf geadviseerd.

 Geadviseerd wordt om planlocatie 5 vrij te geven

Alvorens dergelijke inspecties kunnen worden uitgevoerd dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld. In dit PvE worden namens het Bevoegd Gezag de eisen en randvoorwaarden voor het onderzoek vastgesteld.

Bovenstaande aanbevelingen zijn opgesteld in afstemming met het Bevoegd Gezag, de gemeente Delfzijl, vertegenwoordigd door stichting Libau.

Wij maken u erop attent dat bovenstaand advies niet uitsluit dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) toevalsvondsten kunnen worden aangetroffen, zoals bedoeld in paragraaf 7, artikel 53 van de Monumentenwet. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij het Bevoegd Gezag, de gemeente Delfzijl, in deze vertegenwoordigd door stichting Libau.

(30)

Literatuurlijst

Archeologische kaarten en databastanden

 Archeologisch informatie Systeem II (Archis II), Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort, 2009.

 Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN).

 Bodemkaart Nederland (1:50:000); Alterra

 Geomorfologische Kaart (1:50:000); Alterra

 Grondwaterkaart (1:50.000); Alterra

 Herziende Archeologische Beleidsadvieskaart en Verwachtingskaart gemeente Delfzijl (2012); Stichting Libau)

 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW)

 Militaire Topografische kaart 1850

 Topografische kaart

Internetbronnen

 archis.archis2.nl

 www.watwaswaar.nl Overige bronnen

Berendsen, H.J.A., 1997: Landschappelijk Nederland. Fysische geografie van Nederland. Assen

Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land, Inleiding in de geologie en de geomorfologie, Assen.

Jong, de M, A. Mennens-van Zeist en J. Molema, 2013. Herziening archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Delfzijl.

Spoelstra, A. en P.C. Teekens, 2006. Archeologisch rapport 2006/87 Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek voor een leidingtracé tussen Delfzijl en Geefsweer.

.

(31)

Colofon

BUREAUONDERZOEK ARCHEOLOGIE, DUURSWOLD, GEMEENTE DELFZIJL

OPDRACHTGEVER:

Waterschap Hunze en Aa's

STATUS:

Definitief

AUTEUR:

drs. I.E. Benjamins Ineke de Jongh

GECONTROLEERD DOOR:

W.A. Ytsma

VRIJGEGEVEN DOOR:

drs. I.E. Benjamins

17 december 2014 078225035:0.1

ARCADIS NEDERLAND BV Zendmastweg 19

Postbus 63 9400 AB Assen Tel 0592 392 111 Fax 0592 353 112 www.arcadis.nl

Handelsregister 09036504

©ARCADIS. Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, digitale reproductie of anderszins.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag, de Gemeente Heemskerk (mevr. Bot-Oostendorp) en diens

In boring 6, 7, 8 en boring 25 bestaat de basis van het bodemprofiel uit een dik pakket rietveen van de Formatie van Nieuwkoop (Hollandveen). In diverse boringen zijn

Het plangebied ligt volgens de archeologische waarden- en beleidskaart van de Gemeente Oud-Beijerland (2009) in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting

- Hoewel zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied ter plaatse van een ‘Terrein van Hoge Archeologische Waarde’ ligt (gerelateerd aan de oude dorpskern van Margraten) kan op basis

15 Beoordeling door dhr. Vermunt, archeologisch adviseur van gemeente Steenbergen.. Het betreft een poldervaaggrond. In het onderliggende kleipakket is nauwelijks sprake van

Hamaland Advies heeft in opdracht van BJZ.nu Bestemmingsplannen een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Wethouder Swagemakersstraat te

Hoewel de nederzettingen zich op de hoger gelegen beekdalflanken hebben bevonden kunnen off-site waarden uit deze perioden in het beekdal worden verwacht.. Dumpzones naast een

Hamaland Advies heeft in opdracht van Terra Agribusiness een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase) uitgevoerd voor