• No results found

Zaaien vanuit een schip

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zaaien vanuit een schip"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zaaien vanuit een schip

Over de gelijkenis van de zaaier in Mattheüs 13:1-23

Bachelorscriptie Student: H.J. van Abbema Docent-begeleider: Dr. M.C. Mulder Theologische universiteit Apeldoorn mei 2016

(2)

… en hetgeen Ik hun had gegeven, dat ontgaat hun. (Jer. 8:13b)

Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder mijn leerlingen. (Jes. 8:16)

(3)

Inhoud

Inleiding 5

Hoofdstuk 1 Onderzoeksopzet 7

1.1 De probleemstelling 7

1.2 De hoofdvraag 7

1.3 De deelvragen: hoe, wat en waarom 8

Hoofdstuk 2 De methode 11

2.1 Algemene hermeneutische richtlijnen 11

2.2 Hermeneutische richtlijnen voor gelijkenissen 12

2.2.1 Wat een gelijkenis is 12

2.2.2 Over de woorden parabool en masjaal in de Bijbel 13 2.2.3 Richtlijnen om een gelijkenis uit te leggen 14

Hoofdstuk 3 De exegese 15

3.1 Tekst en vertaling van Mattheüs 13:1-23 15

3.2 Exegese van Mattheüs 13:1-23 16

3.2.1 De gelijkenis van de zaaier, Mattheüs 13:1-9 17 3.2.2 De profetie en haar vervulling, Mattheüs 13:10-17 19 3.2.3 Het Woord en zijn hoorders, Mattheüs 13:18-23 22

3.3 Conclusie 24

Hoofdstuk 4 Verborgen openbaringen 25

4.1 De positie van de gelijkenis van de zaaier in Mattheüs 25 4.2 De vervulling van Jesaja 6:9,10 en de gelijkenis van de zaaier 26

4.3 De werking van de gelijkenissen 27

4.4 Het doel van de gelijkenissen 29

4.5 Aanleiding, werking en doel van de gelijkenis van de zaaier 30

Hoofdstuk 5 Conclusie 33

Literatuur 37

(4)
(5)

Inleiding

Voor u ligt het resultaat van een onderzoek naar de gelijkenis van de zaaier. Een overbekende gelijkenis. Alleen, een nauwkeurig lezen en exegetiseren van zo’n bekende tekst kan wel eens tot resultaten leiden waaraan van te voren nog niet werd gedacht.

In deze scriptie wordt in het eerste hoofdstuk probleemstellingen geformuleerd gevolgd door de onderzoeksvragen. Daarmee wordt direct de structuur van dit onderzoek in kaart gebracht. Mijn uitgangspunt voor de uitleg van de gelijkenis wordt in het tweede hoofdstuk van dit verslag nader verwoord en verantwoord. Dit is het hoofdstuk over de methode om de onderzoeksvragen te beantwoorden. In het derde hoofdstuk zal een exegese volgen van Mattheüs 13:1-23, de gelijkenis van de zaaier met de toelichting en de uitleg van Jezus Christus. Met deze exegese probeer ik de betekenis van de tekst weer te geven. Daartoe geef ik eerst een vertaling en relevante achtergrondinformatie. Als de betekenis van de tekst is geformuleerd, leg ik enkele verbanden in het vierde hoofdstuk. Feitelijk is dit hoofdstuk een nadere uitwerking van het derde hoofdstuk en heeft een meer canoniek-theologisch karakter. Ten slotte levert het vijfde hoofdstuk een conclusie.

Geachte lezer, ik wens u een aangenaam leesuur. Als u citaten uit de Schrift tegenkomt, dan geef ik die in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap 1951, tenzij anders vermeld. Hopelijk draagt dit bescheiden onderzoek bij aan begrip van de gelijkenis van de zaaier en van de andere gelijkenissen.

Harm van Abbema 17 mei 2016

(6)

hij keert de ploeg

en ziet de meeuwen duiken stil glimlachend

hij kan z’n land weer ruiken

’t doodse land

waar ieder eens op stond leeft langzaam op bij elke nieuwe voor hij keert het land en heft het leven hoog.1

1 tiemen w. rasker, brood op het water (Groningen: De Vuurbaak, [1979]) 32.

(7)

Hoofdstuk 1 Onderzoeksopzet 1.1 De probleemstelling

De gelijkenis van de zaaier, zoals deze in Mattheüs 13:3b-9 door Jezus wordt verteld2, stelt de lezer voor enkele vragen.3 In de literatuur wordt bijvoorbeeld betwist of de uitleg van de gelijkenis, zoals vermeld in 13:18-23, echt Jezus’ woorden zijn.4 Ook de vraag naar het punt van vergelijking kan gesteld worden. Gaat het om de zaaier, het zaad, de gronden of de oogst? Of mogelijk die alle samen? Is de gelijkenis dan op te vatten als allegorie, zodat elk beeld een betekenis heeft, of gaat het om de overdracht van één centrale boodschap?5 En verder, zijn de gelijkenissen bedoeld om de boodschap van het Koninkrijk dichterbij te brengen of om te verblinden en doof te maken? Hoe is in dit kader de toelichting op het geven van de gelijkenissen in Mattheüs 13:10-17 te verstaan?

Deze en dergelijke vragen breng ik samen in een probleemstelling met de volgende aspecten:

1. Problemen rond de uitleg van een gelijkenis.

2. Wat zegt de gelijkenis van Jezus in Mattheüs 13:3b-9, gelet ook op de uitleg verderop in 13:18-23.

3. Wat is de werking of functie van gelijkenissen.

4. Wat is de functie van de gelijkenis van Jezus in Mattheüs 13:3b-9 gezien de context van het evangelie naar Mattheüs.

5. Heeft de gelijkenis van de zaaier, als eerste in een reeks en met een aparte uitleg, ook een sleutelfunctie tot het verstaan van de daaropvolgende gelijkenissen?

Deze aspecten van de probleemstelling zijn onder te verdelen in wat de methode van uitleg is, de inhoud van de tekst en de functie van de gelijkenis in het licht van het evangelie naar Mattheüs.

1.2 De hoofdvraag

Gezien de gevarieerde aspecten van de probleemstelling formuleer ik de hoofdvraag van dit onderzoek als volgt:

Welk onderwijs geeft Jezus met de gelijkenis van de zaaier?

Deze algemene vraag specificeer ik, met inachtneming van genoemde onderdelen van de probleemstelling, als volgt:

2 Matth. 13:18.

3 De Staten Vertaling noteert Gelijkenis van het zaad. De Nieuwe Bijbelvertaling hanteert in algemene zin over het gehele hoofdstuk: Gelijkenissen over het Koninkrijk van de hemel. G.E. Ladd en T.R. Schreiner spreken van ‘The Parable of the soils’, Ladd, G.E., A Theology of the New Testament (Grand Rapids: Eerdmans, 1993) 93 en Schreiner, T.R., New Testament Theology. Magnifying God in Christ (Nottingham: Apollos, 2008) 60.

4 Dodd, C.H., The Parables of the Kingdom (Welwyn: Nisbet, 1965) 3, 145.

5 Ladd, A Theology of the New Testament, 93.

(8)

Wat is de betekenis, de werking en het doel van de gelijkenis uit Mattheüs 13:3b-9 in de context van het Mattheüsevangelie en Mattheüs 13:1-23 in het bijzonder?

Deze vraag bevat enkele onderdelen die ik afzonderlijk behandel. Daarover gaat de volgende paragraaf.

1.3 De deelvragen: hoe, wat en waarom

De hoofdvraag van dit onderzoek laat zich in drie deelvragen beantwoorden. Allereerst de uitleg van de gelijkenis. Hiervoor gelden algemene uitgangspunten voor de exegese van de Heilige Schrift, waartoe het evangelie naar Mattheüs behoort (NGB 4), en specifieke regels of richtlijnen voor de uitleg van gelijkenissen. De eerste deelvraag is methodisch van aard en luidt:

1. Hoe leg je een gelijkenis uit?

Zodra vastgesteld is hoe een gelijkenis moet worden uitgelegd, welke exegetische richtlijnen daarvoor gelden, kan overgegaan worden tot de beantwoording van de tweede deelvraag. Deze vraag gaat over de betekenis van de gelijkenis van de zaaier. Hierbij komt de tekst en de uitleg van de gelijkenis ter sprake, respectievelijk Mattheüs 13:3b-9 en 13:18-23, evenals de tekstgedeelten in het directe tekstverband, namelijk Mattheüs 13:1-3a en 10-17. De tweede deelvraag is algemeen gesteld:

2. Wat is de uitleg van Mattheüs 13:1-23?

Een derde vraag is de nadere bepaling van de aanleiding, de werking en het doel van de gelijkenissen. Hierbij gaat het erom waarom Jezus deze gelijkenis uitspreekt. De waaromvraag heeft drie componenten:

3a. Wat is de aanleiding tot het geven van de gelijkenis van de zaaier?

3b. Wat is de werking of functie van de gelijkenis van de zaaier?

3c. Met welk doel is de gelijkenis van de zaaier gegeven?

Bij vraag 3a zal ik letten op de context van het evangelie naar Mattheüs waarbij het dan met name gaat om de voorafgaande hoofdstukken (4.1) en de vervulling van Jesaja 6:9 en 10 (4.2). Hierbij zal ik dan ook gebruik maken van de resultaten van de beantwoording van deelvraag 2. Bij de beantwoording van de vragen 3b en 3c zal ik gebruik maken van de resultaten uit de beantwoording van de deelvragen 1, 2 en 3a. De aandacht gaat dan ook uit naar de betekenis van

(9)

de gelijkenis van de zaaier voor het verstaan van de daaropvolgende gelijkenissen; in welke zin dus gesproken kan worden van een sleutelgelijkenis (4.3, 4.4).6

Met de beantwoording van deze vijf deelvragen kan tenslotte in de conclusie een antwoord worden geformuleerd op de vraag wat het onderwijs van de gelijkenis van de zaaier inhoudt.

Ten overvloede zij vermeld dat vanwege de limitatie van dit onderzoek niet zo uitgebreid op zaken wordt ingegaan als mogelijk is. Bijvoorbeeld, een uitgebreid onderzoek naar de akkerbouw in Palestina in de eerste eeuw moet achterwege blijven, welke interessante resultaten daaruit ook zouden komen. In dit onderzoek kunnen slechts enkele relevante aspecten verwerkt worden in verband met de exegese.

6 Baars, A., Bene Meritus. Bundel met kritische beschouwingen over kerk, prediking, pastoraat en liturgie (Apeldoorn:

De Banier, 2014) 76.

(10)

brood op het water bijtwonden aan de hand schroeiplekken in het hart maar op de reis

langs waterwegen weet ik mijn brood dat uitgeworpen is Woord dat mijn brood is laat mij eten.7

7 rasker, brood op het water, 8.

(11)

Hoofdstuk 2 De methode

In dit hoofdstuk geef ik een verantwoording van de manier waarop ik Mattheüs 13:1-23 in hoofdstuk 3 uitleg. Hierbij gaat het om de methode van uitleg. Wat is daarvoor het uitgangspunt en welke richtlijnen zijn op te stellen? Ik richt me in dit hoofdstuk op de beantwoording van de eerste deelvraag: Hoe leg je een gelijkenis uit?

2.1 Algemene hermeneutische richtlijnen

Het vakgebied dat zich bezighoudt met de regels omtrent de uitleg van de Bijbel is de hermeneutiek. Het woord hermeneutiek komt van het Griekse ἑρμηνεία en kan vertalen (Joh.

1:47, I Cor. 12:10) maar ook uitleggen of verklaren betekenen (I Cor. 14:26). In die laatste zin hanteer ik het hier. Uiteindelijk gaat het erom, daarbij hetzelfde te denken als wat God - de eigenlijke Auteur van de Schrift - bedoelde, en middels de schrijvers te boek stelde. Hierbij komt het aan op wedergeboorte, verlichting, bezieling en leiding door de Heilige Geest.8 Van belang is allereerst dat de Heilige Schrift het Woord van God is en hogere autoriteit heeft dan de menselijke onderzoeker. Daarom is de Schrift ook betrouwbaar en zelf bepalend voor haar verklaring.9 Voor het geloof en de gelovige exegeet is de Schrift ook duidelijk en genoegzaam (NGB 5 en 7).

Aangezien het Woord van God door mensen op schrift is gesteld, is het relevant rekening te houden met de tijd en de omstandigheden waaronder een Bijbelboek tot stand kwam. Algemene hermeneutische regels gelden daarom ook voor de Heilige Schrift. Hierbij is te denken aan schrijver(s) en geadresseerde(n). Wat de aanleiding en het doel was van het schrijven. In welke omstandigheden, tijd en plaats het geschrift is opgesteld en de vorm waarin.10

Om te komen tot uitleg van een gedeelte van het Woord zal ik de tekst zo nauwkeurig mogelijk proberen vast te stellen. Hiervoor zal ik eventueel tekstkritische opmerkingen maken. Daarbij is het uitgangspunt dat elk Schriftwoord θεόπνευστος is (door God geademd, 2 Tim. 3:16, zie ook NGB 3).11

Als conclusie zijn de volgende algemene richtlijnen voor de uitleg op te stellen:

1. De Heilige Schrift is het Woord van God en daarom betrouwbaar en haar eigen uitlegster.

2. Rekening moet worden gehouden met het gegeven dat God zijn Woord door mensen op schrift heeft laten stellen. Zo is te letten op deze zaken: schrijver, geadresseerden aanleiding, doel, verband, tijd, plaats en vorm.

8 Greijdanus, Schriftbeginselen ter Schriftverklaring (Kampen: Kok, 1946) 7-9.

9 Greijdanus, Schriftbeginselen ter Schriftverklaring, 145: a) Sacra Scriptura autopistos est, b) Sacra Scriptura sui ipsius interpres est, c) Sacra Scriptura supremus index controversiarum est. De Schrift is norma normans in onderscheiding van de norma normata zoals de analogia fidei, zie Gaffin, R.B. The Redemptive-Historical Response in: Porter, S.E. &

Stovell, B.M. (eds.) Biblical Hermeneutics. Five views (Downers Grove: IVP Academic, 2012) 183.

10 Greijdanus, Schriftbeginselen ter Schriftverklaring, 110.

11 Berkouwer, G.C., Het probleem der Schriftkritiek (Kampen: Kok, [1938]) 302, 309. Dit in onderscheiding van Schriftkritiek, waarbij de Heilige Schrift door een vreemde maatstaf wordt beoordeeld, geschift en haar gezag begrensd. Feitelijk wordt het onderwerp van onderzoek daardoor gewijzigd en zo onwetenschappelijk en strijdig met het gegeven dat elk Schriftwoord θεόπνευστοςis.

(12)

3. Voor de uitleg is het nodig de tekst vast te stellen en te vertalen.

4. De uitlegger komt tot het verstaan van de Schrift middels het geloof en de leiding door de Heilige Geest.

2.2 Hermeneutische richtlijnen voor gelijkenissen

Om tot exegese van de gelijkenis te komen is het nodig eerst te bepalen welke uitlegkundige richtlijnen daarvoor van toepassing kunnen zijn. Bovenstaande paragraaf heeft daartoe al de nodige algemene richtlijnen opgeleverd. Op basis daarvan komt de vraag naar voren welke richtlijnen op te stellen zijn voor de exegese van een gelijkenis. Daarover meer in deze paragraaf.

2.2.1 Wat een gelijkenis is

De gelijkenis heeft duidelijk een Oudtestamentische achtergrond. Te denken valt aan de gelijkenis die Nathan David voorhield (II Sam. 12:1-7), het lied van de wijngaard (Jes. 5:1-7) en de gelijkenis van de landman (Jes. 28:23-29).12 Jezus’ hantering van gelijkenissen is daarom niet uniek. Ook rabbijnen hanteerden gelijkenissen en Jezus zal ze zeker gekend hebben. De gehanteerde beelden hadden een alledaagse achtergrond.13 Gelijkenissen bij rabbijnen waren een didactisch hulpmiddel om de Schrift te verstaan. Jezus hanteert ze echter als direct onderwijs over het Koninkrijk. Hier komt bij dat Jezus’ gelijkenissen, zoals die van de verloren zoon, de interesse of weerstand van de hoorders in sterke mate opwekt. Zijn spreekwijze dwingt tot stellingname tegenover Jezus en het Koninkrijk. De hoorder wordt getrokken in een proces van verstaan waar hij niet neutraal tegenover kan blijven staan.14 Dit zie je na het uitspreken van de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters, als de schriftgeleerden en overpriesters Jezus proberen te doden. Lucas verklaart daarover in 20:19b: ‘Want zij begrepen, dat Hij deze gelijkenis met het oog op hen gesproken had.’

Beknopt gesteld is een gelijkenis een uitgewerkte vergelijking met beelden uit het leven gegrepen.15 Een uitgebreidere definitie van Brouwer luidt: ‘een gelijkenis is een tot een verhaal uitgewerkte vergelijking of beeldspraak, aan het menschelijk leven ontleend, die dient om een geestelijke waarheid in verband met Gods Koninkrijk en Jezus’ werkzaamheid duidelijk te maken of aan te duiden.’16

In onderscheiding van de gelijkenis geeft de allegorie een voortgezette beeldspraak. Beeldspraak of metafoor is het gebruik van een woord op een ongewone wijze, zonder dat wordt aangegeven dat er sprake van een vergelijking is.17 De allegorie is dus in elk opzicht beeldspraak. Een voorbeeld van Guido Gezelle: ‘Ik ben een blomme en doe des morgens open, des avonds toe mijn

12 Stuhlmacher, P., Biblische Theologie des Neuen Testaments. Band 1: Grundlegung. Von Jesus zu Paulus (Göttingen:

Vandenhoeck & Ruprecht, 1992) 76.

13Trimp, P.J., Sprekende Beelden. Bijbelstudie over gelijkenissen van Jezus (Barneveld: De Vuurbaak, 1990) 10, 11.

14 Stuhlmacher, Biblische Theologie des Neuen Testaments, 76, 77.

15 Trimp, Sprekende Beelden, 11.

16 Brouwer, A.M., De Gelijkenissen (Leiden: Sijthoff’s, 1946), 30.

17 Brouwer, De Gelijkenissen, 24.

(13)

blad, om beurtelings nadien, wanneer gij, zonne, zult, heropgestaan, mij nopen te ontwaken nog eens, of mijn hoofd den slaap te biên.’18

Na deze eerste kennismaking met gelijkenissen volgt in onderstaande paragraaf een meer formele behandeling van de Griekse en Hebreeuwse woorden voor gelijkenis.

2.2.2 Over de woorden parabool en masjaal in de Bijbel

Het Griekse woord παραβολή wordt 50 keer in het Nieuwe Testament gehanteerd. De tweemaal dat het in de brief aan de Hebreeën voorkomt (Hebr. 9:9 en 11:19) duidt het beeld of type aan.

De overige 48 keren komt het woord in de synoptische Evangeliën voor en is het met name vertaald met gelijkenis en een enkele maal als spreuk (Luc. 4:23).19 Hierbij is op te merken dat het niet altijd om een gelijkenis in de strikte betekenis van het woord gaat.20 Gemeenschappelijk kenmerk is dat het een beeldend karakter vertoont.21 De betekenis van het woord in het Grieks is echter niet exact onderscheiden van allegorie maar de betekenissen van beide woorden lopen vloeiend in elkaar over. Ze zijn ook niet onderscheiden wat betreft een of meer punten van vergelijking.22

In het Oude Testament is παραβολή in de regel de vertaling van het Hebreeuwse לשמ (masjaal).

Masjaal heeft echter meerdere betekenissen in het Oude Testament. Het komt voor als spreekwoord in I Samuël 10:12; 24:14 en Ezechiël 18:2, daarnaast als wijsheidsspreuk in Spreuken 1:1. Vervolgens als raadselspreuk in Richteren 14:12, Ezechiël 17:2 en 21:1. In Numeri 23:7,18 en 24:3 heeft masjaal de betekenis van orakelspreuk.23 De masjaal als raadselspreuk kenmerkt zich door drie elementen:

1. er is een verberging van de waarheid,

2. toch een heendringen, door het raadsel, naar de waarheid, 3. hij wil de hoorder uit zijn tent lokken.24

Of we in de gelijkenis van de zaaier van doen hebben met deze elementen, zal ons moeten brengen tot de gedachte dat we van doen hebben met een masjaal als raadselspreuk.25 Daarbij is de masjaal als retorische figuur een leerfiguur en nader te bepalen als openbarings-, levendmakings- en beproevingsmiddel.26 De masjaal behoeft dus de interpretatiearbeid van de hoorder. Het is een manier waarop Jezus als de messiaanse leraar van de wijsheid onderwijst.

Meer dan Salomo is hier (Matth. 12:42).27

18 Gezelle, G., Gedichten (Utrecht: Het Spectrum, 1953) 294.

19 Bible Works 9. Brouwer doet het voorstel bij meerdere teksten, zoals Marc. 7:15 en Matth. 13:10 met een ander woord als gelijkenis te vertalen. Brouwer, De Gelijkenissen, 31, 32.

20 Keulers, J. Het evangelie volgens Mattheüs (Roermond: Romen, 1950) 176.

21 Bruggen, J. van, Het lezen van de Bijbel (Kampen: Kok, 1981) 153.

22 Van Bruggen, Het lezen van de Bijbel, 152.

23 Brouwer, De Gelijkenissen, 32-34.

24 Schilder, K., Christus in Zijn lijden. Overwegingen van het lijdensevangelie. Deel II: Christus in den doorgang van Zijn lijden (Kampen: Kok, 1951) 441.

25 Zo bijvoorbeeld R. Schippers in: Schippers, R., Gelijkenissen van Jezus (Kampen: Kok, 1962) 8. Van Bruggen wijst erop dat parabool in algemene zin niet raadselspreuk is gaan betekenen, Van Bruggen, Het lezen van de Bijbel, 152.

26 Schilder, Christus in Zijn lijden II, 86.

27 Stuhlmacher, Biblische Theologie des Neuen Testaments,78, 79.

(14)

2.2.3 Richtlijnen om een gelijkenis uit te leggen

Het is een correcte waarneming van Van Koetsveld en Jülicher geweest dat niet elk onderdeel van een gelijkenis een betekenis heeft.28 Sommige onderdelen behoren eenvoudigweg tot de setting van het verhaal.29 Dat Jülicher tegenover de allegorische uitleg stelde dat een gelijkenis slechts een enkel punt van vergelijking heeft, is als overcompensatie af te wijzen, zoals Mattheüs 13:3 en 13:19-23 tonen.30 Ook de reconstructie van een gelijkenis, op basis van redactiekritiek of veronderstelde groei van de tekst door traditie, behandel ik niet in dit onderzoek. Dergelijke reconstructies missen namelijk de materiële basis in de tekstoverlevering.31 Dit gegeven, samen met de gedifferentieerde betekenissen van de termen masjaal en parabool, leidt tot de overtuiging de grenzen van de exegeserichtlijnen niet te veel te beperken. Daardoor loop je namelijk het risico de gelijkenis in een door een van te voren bepaald stramien verwrongen uit te leggen.

Uit bovenstaand literatuuronderzoek zijn de volgende richtlijnen op te maken die antwoord geven op de eerste onderzoeksvraag: Hoe leg je een gelijkenis uit? Naast de algemene richtlijnen zoals in paragraaf 2.1 aangegeven noteren we als antwoord:

1. Om te voorkomen dat aan elk onderdeel van het beeld een betekenis wordt ontleend, de allegorische methode, is het van belang de betekende zaak als uitgangspunt te nemen voor de verklaring. Hierbij is niet uitgesloten dat er meer punten van vergelijking kunnen zijn (2.2.1, 2.2.3, 3.2.3).32

2. Een gelijkenis van Jezus houdt verband met de komst van het Koninkrijk van God (2.2.1, 3.2.2).

3. Een gelijkenis toont iets van het werk van Jezus (2.2.1, 3.2, 3.2.1, 4.1).

4. De gelijkenis als masjaal vereist interpretatiearbeid van de hoorder (2.2.2, 4.3).

5. De gelijkenis dwingt de hoorder tot een positiekeuze tegenover Jezus en het Koninkrijk (2.2.1, 4.4).

28 Brouwer, De Gelijkenissen, VII.

29 Keener, C.S. The Gospel of Matthew. A Socio-Rhetorical Commentary (Grand Rapids: Eerdmans, 2009) 382, 383.

30 Schreiner, New Testament Theology, 60 en Keener, The Gospel of Matthew, 383, 384.

31 Van Bruggen, Het lezen van de Bijbel, 150 en Keener, The Gospel of Matthew, 381.

32 Greijdanus, Schriftbeginselen ter Schriftverklaring, 143, 144.

(15)

Hoofdstuk 3 De Exegese

In dit hoofdstuk wordt een exegese gegeven van Mattheüs 13:1-23. Het is de pericoop over de gelijkenis van de zaaier. Jezus geeft daarbij aan waarom Hij spreekt in gelijkenissen en Hij geeft uitleg van de gelijkenis. Na het vaststellen en vertalen van de tekst (3.1) worden algemene zaken over de pericoop behandeld (3.2) waarna de afzonderlijke delen van de pericoop worden uitgelegd (3.2.1-3.2.3). Tenslotte volgt de conclusie (3.3) met een antwoord op de tweede deelvraag van dit onderzoek: Wat is de uitleg van Mattheüs 13:1-23?

3.1 Tekst en vertaling van Mattheüs 13:1-23

Bij onderstaande vertaling uit NA28 geef ik in voetnoten verantwoording van tekstkeuze.

1Op die dag ging Jezus het huis uit en zat bij het meer, 2en vele menigten verzamelden zich bij Hem, zodat Hij aan boord van een schip ging en daar zat, en heel de menigte stond op het strand. 3En Hij sprak vele dingen tot hen in gelijkenissen, zeggende: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien33. 4En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op.

5Ook viel een deel op de steenachtige plaatsen waar het niet veel aarde had, en terstond kwam het op omdat het geen diepe grond had. 6En nadat de zon was opgekomen werd het verbrand, en omdat het geen wortel had verdorde het. 7Ook viel een deel bij de dorens, en de dorens kwamen op en verstikten het. 8Ook viel een deel op de goede grond en het gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig. 9Wie oren heeft om te horen34 moet horen.

10En de discipelen kwamen bij Hem en zeiden: Waarom spreekt U in gelijkenissen tot hen? 11En Hij antwoordde en zei hen: Omdat het aan u is gegeven de geheimen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar aan hen is dat niet gegeven. 12Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben, maar wie niet heeft, ook wat hij heeft zal van hem weggenomen worden. 13Hierom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen noch begrijpen, 14en de profetie van Jesaja wordt volkomen aan hen vervuld, die zegt:

‘met het gehoor zult u horen maar beslist niets begrijpen, en ziende zult u zien, maar beslist niets waarnemen, 15want het hart van dit volk is hard geworden en met de oren horen zij moeilijk en hun ogen sluiten zij, opdat zij nooit zien met de ogen en horen met de oren en met het hart begrijpen en zich bekeren en Ik hen genees.’

16Maar uw ogen zijn gelukzalig omdat zij zien en uw oren omdat zij horen. 17Want voorwaar, Ik zeg u dat vele profeten en rechtvaardigen begeerden te zien wat u ziet en zagen het niet en te horen wat u hoort en zij hoorden het niet.

33 Enkele voorname tekstgetuigen, a, L, W, f 1.13, 33, 700, hebben hier een infinitivus van de aoristus in plaats van praesens. Omdat het een verhalende tekst is, is de aoristus goed verklaarbaar, voor de vertaling maakt het niet uit. Ik volg hier NA28 (praesens).

34 Hier volg ik niet de erg kleine selectie van NA28 maar𝔐, a2, C, D, E, F, W, f 1.13, 33 en laat ἀκούειν niet weg. Het benadrukt de indringende aanspraak, zie ook Ez. 12:2.

(16)

18U dan, hoort de gelijkenis van de zaaier35. 19Een ieder die het woord van het Koninkrijk hoort en niet begrijpt, de boze komt en rooft wat in zijn hart gezaaid is36, hij is de langs de weg gezaaide. 20En de op de steenachtige plaatsen gezaaide is hij die het woord hoort en het onmiddellijk met vreugde aanneemt, 21maar hij heeft geen wortel in zich want hij is iemand van het ogenblik. Wanneer de verdrukking of de vervolging komt vanwege het woord dan komt hij onmiddellijk ten val. 22En de gezaaide in de dorens, is hij die het woord hoort en de zorgen van deze37 wereld en de verleiding van de rijkdom verstikken het woord en hij brengt geen vrucht voort. 23En de op de goede grond gezaaide, is hij die het woord hoort en begrijpt, ja hij draagt vrucht, en de een brengt honderd-, de ander zestig-, en een ander dertigvoudig voort.

3.2 Exegese van Mattheüs 13:1-23

De gelijkenis van de zaaier is de eerste gelijkenis in een reeks. Deze gelijkenis wordt ook als eerste verhaald door Marcus en Lucas, Marcus 4:1-20 en Lucas 8:4-15. Opmerkelijk is dat Marcus minder gelijkenissen verhaalt dan Mattheüs. Marcus vermeldt dat Jezus het woord tot het volk sprak in vele dergelijke gelijkenissen (Marc. 4:33). Lucas vermeldt na de gelijkenis van de zaaier alleen nog het onderwijs over het ware horen en voegt verderop gelijkenissen in tussen Lucas 10:25 en 20:19. In alle vier evangeliën komt de profetie uit Jesaja 6:9,10 terug (Joh. 12:40, Luc.

8:10, Marc. 4: 12 en Matth. 13:14,15). Deze profetie klinkt verder door in het vervolg van het Nieuwe Testament (Hand. 28:26,27, in vergelijkbare zin Rom. 11:8).

Qua inhoud en samenstelling van de gelijkenissen is Mattheüs onafhankelijk.38 Hij heeft als doel bij zijn Joodse volksgenoten het evangelie van Jezus als de beloofde Messias ingang te doen vinden. Oorspronkelijk zou Mattheüs zijn evangelie in het Aramees hebben opgeschreven, zelf was hij als belastingambtenaar zeker in staat het ook in het Grieks te schrijven. Dat hij Joodse lezers op het oog had, blijkt bijvoorbeeld uit het vrijuit weergeven van Joodse wetenswaardigheden die Marcus toelicht en de vele verwijzing naar het Oude Testament. Omdat het evangelie voor de verwoesting van Jeruzalem is te dateren, waarvoor Jezus waarschuwt in Mattheüs 24, heeft het een sterk apologetisch en appellerend karakter.39

De gelijkenissen staan in Mattheüs na de confrontatie met de Farizeeën (Matth. 12:24-45) en tussen de verwerping van Jezus door zijn familie en dorpsgenoten (Matth. 12:46-50 en 13:53- 58).40 Het lijkt er sterk op dat de Heere Jezus de gelijkenissen in twee colleges heeft gegeven. In Mattheüs 13:36 laat Jezus het volk gaan en gaat Hij terug naar huis, zo is 13:3-33 als een eerste deel van het gelijkenisonderwijs te zien. Het tweede deel, al of niet in huis, loopt dan van 13:36- 52. In 13:53 verlaat Jezus de plaats om naar Nazareth te gaan. Afzonderlijk legt Hij de

35 𝔐, a2, C, D, L, W, Q, f 1.13 hebben hier praesens, welke ik volg, Zie de noot bij vers 3.

36 Hier is sprake van een anakoloet: deze komt veel voor na πᾶς. Blass, F., Debrunner, A., Grammatik des neutestamentlichen Griechisch (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1965) 295, §466.

37 Hier volg ik 𝔐, a1, C, E, F, G, L, W, Q, f 1.13, 33 die τούτου hebben na τοῦ αἰῶνος. Ik proef hier het contrast met het eerdere en verderop volgende τὸν λόγον en het contrast met vers 19 τὸν λόγον τῆς βασιλείας.

38 Zoals onder meer blijkt uit vers 12, het omdat van vers 13 waar Marcus en Lucas opdat hebben, het volledige citaat van Jes. 6:9,10 als vervullingscitaat, de andere volgorde van dertig- en zestig- en honderdvoud in de verzen 8 en 23.

39 Vonk, C., De voorzeide leer. Deel I De Heilige Schrift, qa Mattheüs-Marcus (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1988) 10, 11, ontleent aan Eusebius – Papias. Levi is Mattheüs, Matth. 9:9, zie Marc. 2:14 en Luc. 5:27-32.

40 Keener, C.S. The Gospel of Matthew, 371.

(17)

gelijkenissen aan zijn discipelen uit (Matth. 13:10-23; 36-43). Het begrip van de eerste gelijkenis is van belang voor het verstaan van de volgende, Marcus 4:13. In paragraaf 4.1 en 4.3 zal ik hier verder op ingaan. Voor nu is vast te stellen dat bij de exegese iets door kan gaan klinken van verscheidene groepen die Jezus afwezen en een groep die zijn onderwijs aannam.

Dat er een ernstig en dreigend karakter van gelijkenissen uitgaat, blijkt uit de Oudtestamentische gelijkenissen. Dichtbij het door Jezus’ aangehaalde verhardingscitaat uit Jesaja 6:9,10 staat het lied van de wijngaard, Jesaja 5:1,2. Met die wijngaard liep het niet goed af (Jes. 5:5-30). Als Jezus dan gaat spreken in gelijkenissen waardoor het verhardingscitaat van Jesaja wordt vervuld, dan ligt daarin een beoordeling van het volk opgesloten die gelijkenis vertoont met de waardeloze wijngaard van Jesaja 5.

Na deze eerste inleidende opmerkingen over de tekst nu de verdere uitleg.

3.2.1 De gelijkenis van de zaaier, Mattheüs 13:1-9

Vs 1-3a Dat Mattheüs in onderscheiding van Marcus het huis noemt waar Jezus uitging toont dat Mattheüs dit zelf heeft gezien.41 Jezus en Mattheüs woonden een tijdlang in dezelfde stad.42 Het is van belang op te merken dat Mattheüs daarbij ‘die dag’ noemt. Daarmee brengt hij het spreken van gelijkenissen en deze eerste gelijkenis in verband met voorafgaande conflicten.43 In Mattheüs 12:46 wordt al iets over de omvang van de schare duidelijk.44 Om verder te gaan in het onderwijs gaat Jezus naar buiten. Jezus gaat eerst bij de zee zitten, maar vanwege de zeer grote toeloop gaat Hij een schip in.45 Het gaan in het schip schiep een afstand tot de hoorders en was nuttig voor de akoestiek, zodat Hij goed verstaanbaar was.46 Ook is een dergelijke afstand zichtbaar bij het uitspreken van de bergrede, 5:1. Het wijst het belang aan van wat Jezus gaat zeggen. Dat Jezus neerzat is de gebruikelijke wijze van Joodse rabbi’s om te onderwijzen.47 Vs 3b-9 Voor de gelijkenis van de zaaier is naast de genoemde synoptische parallelplaatsen ook te verwijzen naar 4 Ezra 8:41 en 9:31. Daar wordt middels beeldspraak duidelijk gemaakt dat niet iedereen behouden wordt en God zijn wet in Israël zaait wat tot vrucht dragen leidt.48 De Oudtestamentische gelijkenissen lieten vaak geen rooskleurig beeld zien van het volk, zoals het lied van de wijngaard (3.2). Omdat de gelijkenis van de zaaier niet begint met een formule in de zin van ‘het Koninkrijk is gelijk aan’ dienen we het eigensoortige karakter van deze gelijkenis op te merken. We kunnen spreken van een thematische of programmatische gelijkenis, ze wil iets

41 Keener denkt aan de schrijfstijl van Mattheüs, Keener, The Gospel of Matthew, 374.

42 Waal, C. van der, Sola Scriptura. Wegwijzer bij het bijbellezen, deel 2 (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1985) 8.

43Pace Brouwer, De Gelijkenissen, 137. Het buitenstaan van zijn familie in 12:46,47 toont dat Hij binnenshuis was.

44 Uitgebreider Marc. 3:20.

45 mogelijk dat van Simon, Luc. 5:3.

46 Klaiber, W. Das Matthäusevangelium. Teilband 1: Mt 1,1-16,20 (Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 2015) 263.

47 Keener, The Gospel of Matthew, 164.

48 Keener, The Gospel of Matthew, 385. 4 Ezra 8:41: ‘Want gelijk de landman op de aarde veel zaad zaait, en vele planten plant, maar alle die in de tijd gezaaid zijn niet worden behouden, noch alle, die geplant zijn wortelen krijgen, zo ook alle die in de wereld gezaaid zijn, worden niet behouden.’ 4 Ezra 9:31: ‘Want ziet ik zaai mijn wet onder u, en zij zal in u vrucht voortbrengen, en gij zult daarin verheerlijkt worden in eeuwigheid.’ 9:33 volgt met: ‘Want die ze ontvangen hebben, zijn verloren gegaan, dewijl zij niet bewaarden wat in hen gezaaid was.’ (SV)

(18)

gaan duidelijk maken over de toehoorders van Jezus’ onderwijs, maar ook over het effect van het onderwijs.49

Het beeld van de boer die zaait is uit het leven gegrepen en voor de hoorders direct duidelijk.

Jezus vraagt vanaf het begin aandacht: ἰδοὺ, zie of let op. De hoorders moeten opletten. In de patristiek wordt Jezus wel als de zaaier gezien, zoals bij Chrysostomus.50 In de tekst is daar ook aanwijzing voor, evenals Jezus uit het huis ging om te leren, gaat de zaaier uit om te zaaien, vers 1 en 3.

Het zaaien gaat vooraf aan het ploegen in Palestina, waarom de zaaier dus niet slordig is als hij zaait op het pad.51 Zo’n pad wordt door de dorpsbewoners die door het veld lopen als het ware ingelopen. Ook zo’n voetpad werd omgeploegd.52 Het tweede type plek waar het zaad terecht komt heeft een steenachtige ondergrond. Steenachtig landschap komt in Palestina veel voor. De grond erop is dun en omdat het warm is, ontkiemt het zaad snel en schiet het op.53 Het gebrek aan wortel voorkomt voldoende voeding waardoor de plant snel verdort in de oriëntaalse zon. In vers 7 wordt de derde grond genoemd, de grond waar ook dorens groeien. Met het maaien zijn de dorens ook verwijderd, maar mogelijk niet met wortel en al, zodat ze later, ook na het ploegen, weer opkomen.54 De dorens verstikken of wurgen de goede plant. Tenslotte valt een deel in goede aarde welke wel vrucht geeft. De opbrengst van dertig- zestig- of honderdvoud is niet irrealistisch of idealistisch. Bij goede vruchtbare grond in Palestina kan een korenplant meerdere aren dragen vol korrels. Een volle aar kan twintig of vijfentwintig korrels bevatten, zodat een plant met vier volle aren dus honderd graankorrels kan opbrengen. Voorzeker komt de boer met vreugde de rijke opbrengst in zijn schuur brengen, Psalm 126:6. Maar dit goede einde van deze gelijkenis laat onverlet het contrast met het voorgaande. De nadruk ligt op het zaaien en het effect ervan.55 De Heere laat daarom een duidelijke waarschuwing volgen bij de afsluiting van de gelijkenis: Wie oren heeft om te horen, die hore! Met deze uitdrukking, die ook in Mattheüs 11:14 voorkomt, spoort Jezus aan tot overdenking van het gezegde. De hoorder stelle zich de vraag: Begrijp ik wat Hij zegt? Wat is de betekende zaak van dit beeld? De aansporing tot horen voor wie oren heeft, houdt verband met het separaat volgende onderwijs aan de discipelen die navraag doen.

49 Vgl. Bruggen, J. van, Matteüs. Het evangelie voor Israël, CNT-3 (Kampen: Kok, 1990) 247. Jeremias spreekt van een Kontrastgleichnis omdat er uiteindelijk een ruime oogst is in contrast met het voorafgaande falen. Evenals Justinus Martyr zegt Jeremias dat het gaat om bemoediging van de christelijke prediker bij twijfel aan resultaat op de verkondiging. God belooft resultaat en doet het komen. Jeremias, J., Die Gleichnisse Jesu (Göttingen: Vandenhoeck und Ruprecht, 1998) 149, 150. Nel spreekt van een programmatische gelijkenis, die alle aspecten van de andere gelijkenissen bevat, namelijk de groei van het Koninkrijk, de beslissing en het oordeel. Nel, M., ‘The Mysteries of the Kingdom of Heaven According to Matthew 13:10-17’, Neotestamentica 43.2 (2009) 277.

50 Keener, The Gospel of Matthew, 385.

51 Jeremias, Die Gleichnisse Jesu, 7. Het ploegen na het maaien komt zelfs nu nog voor, zie daar bij noot 3. De schets aan de voorkant van deze scriptie toont de voor ons gangbare tegenovergestelde volgorde. Deze schets is gemaakt door Irma Zwart op mijn verzoek. Bijzonder zijn de trekken op het gelaat van de zaaier, ik zie er iets van lijden ingetekend.

Ook in de hand lijkt een wond geslagen.

52 Rienecker, F., Das Evangelium des Matthäus (Wuppertal: R. Brockhaus Verlag, 1972) 171.

53 Keener, The Gospel of Matthew, 377.

54 Rienecker, Das Evangelium des Matthäus, 171.

55 Ladd, A Theology of the New Testament, 94.

(19)

3.2.2 De profetie en haar vervulling, Mattheüs 13:10-17

Vs 10 De discipelen doen navraag bij de Heere om te weten te komen waarom Hij in gelijkenissen tot hen spreekt. Lucas spreekt van de vraag naar de bedoeling van de gelijkenissen en Marcus van de vraag naar de gelijkenissen. Beide aspecten, de bedoeling en de betekenis, stellen de discipelen aan de orde. Dit blijkt ook uit het antwoord van de Heere.56 De nadruk ligt allereerst op de bedoeling. Jezus’ manier van onderwijzen is duidelijk omgeslagen, en de discipelen merken dat op, daarna volgt de uitleg.57 Als we letten op Marcus 4:10 zullen we niet alleen aan de twaalf discipelen hebben te denken maar ook aan de wijdere kring eromheen.

Vs 11-13 De geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen is aan de discipelen gegeven, maar niet aan de menigte, 13:11. Duidelijk stelt Mattheüs hier het antithetisch spreken door Jezus centraal. Dat blijkt uit de twee antithetische parallelismen in de verzen 11 en 12, en de tegenstelling tussen 13-15 en 16,17.58

Het openbaren van geheimenissen door God aan mensen is een Oudtestamentisch gegeven. De droom van koning Nebukadnessar kon Daniël slechts uitleggen door openbaring van Godswege (Dan. 2:19-23; 27,28,47). Het onderwerp was het geheimenis van het komende Koninkrijk der hemelen, de uitvoering van Gods eschatologische gedachten en plan. De manier waarop dat gebeurt, dat het Koninkrijk komt, is een verborgenheid, een geheim, zoals de gelijkenissen van het mosterdzaadje en het zuurdesem tonen.59

Zo geldt ook dat de kennis van de geheimenissen van het Koninkrijk aan de discipelen is gegeven en zij dat niet vanwege eigen begripsvermogen vatten. Het kwam ook voor dat zij het niet vatten, Mattheüs 15:15-17. Jezus verklaart de discipelen dan zijn onderwijs. Ook zijn Vader, die in de hemelen is, openbaart hen verborgenheden, 11:25; 16:17. Het geheimenis was eeuwenlang verzwegen, maar is nu tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekendgemaakt onder alle volken, Romeinen 16:25,26.

Jezus’ opvatting van het Koninkrijk is onderscheiden van Joodse opvattingen uit die dagen. Een rabbi zou leren dat door berouw en de belofte de Thora te onderhouden, iemand het Koninkrijk van God op zich heeft genomen. Jezus leert echter dat het Koninkrijk van God is gekomen nu Hij door de Geest van God duivelen uitdrijft, 12:28. Het gaat erom dit te geloven.60 Daarnaast dachten de Joden dat het Koninkrijk met apocalyptische kracht zou komen en alle (politieke) vijanden direct zou overwinnen en wegdoen. In tegenstelling hiermee laat Jezus zien dat het door zijn prediking geleidelijk en verborgen komt terwijl zijn tekenen de aanwezigheid bevestigen.

Men moet geen opzienbarende dingen verwachten, wanneer Gods rijk komt.61 Het oordeel en de consummatie van het rijk zal later volgen.62 Het Koninkrijk houdt verband met de vervulling van Gods beloften van verlossing en komt tot stand onder de Zoon des mensen, nazaat van David,

56 Zie Marc. 4:13 Niet alleen de leervorm, ook de uitleg komt ter sprake.

57 Nel, ‘The Mysteries of the Kingdom of Heaven According to Matthew 13:10-17’, 272.

58 Nel, ‘The Mysteries of the Kingdom of Heaven According to Matthew 13:10-17’, 273, 274.

59 Ladd, A Theology of the New Testament, 91, 92.

60Dodd, The Parables of the Kingdom, 29.

61 Van der Waal, Sola Scriptura, 22.

62 Schreiner, New Testament Theology, 60. Bij Koninkrijk is niet te denken aan Gods koningsheerschappij, welke Hij nooit verloren heeft, maar aan zijn Koninkrijk. Dit Koninkrijk is nabij gekomen, Matth. 4:17. Smitt, J.W., Opdat vervuld zou worden. Deel II (Groningen: De Vuurbaak, 1977) 76, 77.

(20)

met een nieuw verbond. God regeert als Koning in Israël en over de gehele aarde, die vruchtbaar is als een nieuwe schepping. Het meest karakteristiek voor het Koninkrijk is het werk van Christus daarin. Doordat Hij zich onderwerpt aan Gods wil en zijn leven geeft voor zijn volk wordt het Koninkrijk verworven. In Jezus’ dienst is het Koninkrijk gekomen, het is present in Hem.63 Hij, de Zoon en Heere van David, is de Koning van dit Koninkrijk. Het gaat erom dat nu Hij er is en onderwijst, dat het volk, dat Hij komt redden, Hem gelovig aanvaardt. De gelijkenissen dwingen daartoe tot positiebepaling.64

Jezus licht de gave van het kennen van de geheimenissen toe met een spreuk. Hij laat de wijsheid uit Spreuken 11:24: ‘Er zijn er, die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen; terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden’65 doorklinken in: ‘Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben, maar wie niet heeft, ook wat hij heeft zal van hem weggenomen worden.’66 Het tweede antithetische deel van vers 12 toont dat de hoorders, het verbondsvolk, een zeker bezit hebben. Immers, aan hun voorvaderen zijn de beloften gedaan en die beloften gelden ook hen. Ondertussen wordt hen dat ontnomen omdat zij toch niet hebben.

Wat hebben ze dan niet? Jezus geeft het antwoord in vers 13: ‘omdat zij ziende niet zien en horende niet horen noch begrijpen’.67 Dit zien, horen en begrijpen is te verbinden aan het zien van de tekenen die Jezus deed, het horen van de woorden die Hij sprak en het begrijpen dat Gods beloften van verlossing door Hem werden vervuld.68 In tegenstelling tot de erkenning daarvan wordt Jezus’ macht door de Farizeeën toegekend aan Beëlzebul (Matth. 12:24) en nemen zijn dorpsgenoten aanstoot aan Hem, 13:57. Dit wordt als schuldige blindheid en doofheid voorgesteld, terwijl het overduidelijk was dat Jezus door de vinger Gods de demonen uitwierp, Lucas 11:20. De vervulling van beloften ontgaat hun door negatie van Jezus’ Persoon en werk.

Vs 14,15 Nu verbindt de Heere de verhardingsprofetie van Jesaja 6:9,10 het met voorgaande en verklaart dat deze in vervulling gaat.69 Het ἀναπληροῦται van vers 14 vertaalt Smitt met:

‘voorzeker bezig in vervulling is te gaan’.70 Hier lijkt het mij beter de nadruk te leggen op het volledig in vervulling gaan, na een eerste voorlopige vervulling. Die volle vervulling komt uit in het verwerpen van de boodschap en het werk van Christus.71 Jesaja kreeg met zijn roeping de programmatische opdracht mee het hart van dit volk vet te maken, de oren doof en de ogen te doen dichtkleven. Tot het volk moet hij zeggen: ‘Luistert aandachtig – maar verstaat vooral niet;

ziet scherp toe – maar merkt vooral niet op!’72 Met zijn prediking moest hij dus laten doorklinken

63 Schreiner, New Testament Theology, 49, 51, 53, 54, 57, 58.

64 Stuhlmacher, Biblische Theologie des Neuen Testaments,77.

65 Zie ook Spr. 1:5 en 9:9.

66 Eigen vertaling.

67 Eigen vertaling.

68 Zoals de verscheidene vervullingscitaten uit het evangelie naar Mattheüs aantonen.

69 Het citaat heeft een chiastische vorm, Nel, ‘The Mysteries of the Kingdom of Heaven According to Matthew 13:10- 17’, 274. 14b een parallelisme en vs 15 een chiasme.

70 Smitt, Opdat vervuld zou worden. Deel II, 81, 83.

71 Delling, G. in: Kittel, G. (ed.), Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament (Stuttgart: Kohlhammer, 1933) 305, Band VI. Noot 6, de eerste vervulling in de Babylonische ballingschap (vgl. 1 Esdra 1:54). Vergelijkbaar ook Grosheide, F.W., Het heilig Evangelie volgens Mattheus (Amsterdam: Bottenburg, 1922) 163.

72 Vertaling van J.P. Lettinga, in: Ohman, H.M., Een woord gesproken op zijn tijd. (Franeker: Van Wijnen, [1988]) 35.

(21)

dat het volk toch niet wilde opletten. Daarom zal middels zijn profeteren het volk verhard worden, waarvan direct al in de dialoog met het hoofd van het volk, koning Achaz, iets duidelijk wordt (Jes. 7:12,13). Dit komt nu tot volkomen vervulling door het werk van Christus. Jesaja zag de heerlijkheid van Christus en sprak van Hem (Joh. 12:41). Zo leert Johannes dat deze profetie in volheid op Jezus Christus betrekking heeft.

In de ballingschap blijkt het volk niet in te zien waarom het in ballingschap is gegaan. Het volk had wel veel gezien maar het niet in gedachtenis gehouden, de oren wel open gehad, maar niet gehoord, Jesaja 42:18-25. Het motief van oren hebben en niet horen stellen ook andere profeten voor en typeren dat als schuldige weerspannigheid (Zach. 7:11,12, Jer. 5:21; 8:13 en Ez. 2:4,5;

3:7, 27; 12:2). Daarom is de vervulling van Jesaja’s profetie door Jezus’ werk niet een verontschuldiging van het niet verstaan en opmerken van het volk. Tevens herbergt dit de aanvang van het oordeel over Israël in en van een schifting tussen hen die de Heere met ernst willen horen en hen die dat niet willen. Uit het niet willen horen, vers 13, volgt tenslotte het niet meer kunnen horen, vers 15.73 Dit alles valt onder de paraplu van vers 11 (omdat het u gegeven is…). Calvijn merkt op: ‘Laat ons deze zaken dan gelijkelijk vasthouden, dat allen, die God niet door den Geest der aanneming verlicht, van een gezonden zin beroofd zijn, en daarom door het Woord Gods nog te meer verblind worden, en dat toch zijzelven er de schuld van dragen, omdat hunne verblinding vrijwillig is.’74

Bij dit volk75, vers 15, is specifiek te denken aan het volk Israël hetwelk Mattheüs op het oog heeft en waarvan Jezus de Redder is.76 Van Jezus heeft het volk tekenen en wonderen gezien maar ze geloven niet in Hem evenals het volk dat uit Egypte was getrokken de tekenen en wonderen in Egypte hadden gezien, maar God hen geen hart had gegeven om het te verstaan (Deut. 29:3,4).77 De opdracht van Jesaja om te verblinden betekent alleen niet dat de waarheid aan het zondige volk onthouden wordt.78 Ieder individu onder dit volk blijft verantwoordelijk zich te bekeren tot God om vergeving van zonde en schuld te krijgen.79 De in 13:15 genoemde genezing is hier figuurlijk bedoeld en toont het eigenlijke doel van Jezus’ komst, verzoening tot stand brengen.80 Weigering van horen, bekeren en genezen worden, brengt het oordeel. Hoewel dit oordeel onafwendbaar is, heeft het zuivering als doel voor een betere toekomst.81 Het verhardingsmandaat van Jesaja eindigt immers in 6:13 met de woorden: ‘Evenals van een terebint en een eik na het vellen een tronk overblijft, zo zal zijn tronk een heilig zaad zijn’, zie ook Jesaja 4:3 en 7:3 (Sear-Jasub, de naam van de zoon van Jesaja, betekent: een rest keert terug).

Vs 16,17 De Heere spreekt nu de ogen en oren van de discipelen zalig, omdat die zien en horen.

Dit vers is tegengesteld aan het niet horen en niet zien van vers 13, dit blijkt uit de opening van het vers: ὑμῶν δὲ. De discipelen hebben niet de zaligheid in zichzelf, maar krijgen die door het

73 Rienecker, Das Evangelium des Matthäus, 171.

74 Calvijn, J., De Evangeliën van Mattheus, Markus en Lukas (Kampen: De Groot-Goudriaan, 1979) 235, 236.

75 Niet: mijn volk, fijn opgemerkt in noot 29 op Jes. 6:9, SV.

76 Keener, The Gospel of Matthew, 97.

77 zie ook Jes. 42:18-25.

78 Naudé, J.A. in: VanGemeren W. (ed.) New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis Vol. 3 (Carlisle: Paternoster, 1997) 1011.

79 Luc, NIDOTTE vol. 2, 91. Ez. 18.

80 Keener, The Gospel of Matthew,298.

81 Luc, NIDOTTE vol. 2, 752.

(22)

horen van Jezus’ woorden en het zien van zijn werken. Wat zij te horen en te zien krijgen bevat buitengewoon veel. Vele profeten en rechtvaardigen hebben het begeerd te zien. Van Abraham zegt Jezus dat die zijn dag heeft gezien en zich erin heeft verheugd (Joh. 8:56). We zagen al dat Johannes meedeelt dat Jesaja de heerlijkheid van Hem zag (Joh. 12:41). De schrijver aan de Hebreeën meldt ons: ‘slechts uit de verte hebben zij die (belofte) gezien en begroet’ (Hebr. 11:13) en Petrus zegt: ‘Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna’ (I Petr. 1:10,11). Omdat de Heere uitdrukkelijk verzekert - ἀμὴν γὰρ λέγω - dat vele profeten en rechtvaardigen Hem begeerden te zien en te horen, verklaart Hij dat de Oudtestamentische profetieën en verwachtingen op Hem betrekking hebben (Luc. 24:25-27; 44-47). Aanvankelijk zullen de discipelen nog niet de rijkdom hebben verstaan, daarin, dat de beloften in Hem vervuld werden, maar in bepaalde mate hebben ze het wel verstaan.82

3.2.3 Het Woord en zijn hoorders, Mattheüs 13:18-23

Vs 18 Jezus vervolgt direct met de uitleg van de gelijkenis van de zaaier. Hijzelf noemt de gelijkenis: τὴν παραβολὴν τοῦ σπείραντος. Hoewel in de uitleg nadruk wordt gelegd op het zaad en de gronden in de gelijkenis, begint de gelijkenis met de zaaier. Hij gaat uit zaaien. De Heere geeft de gelijkenis de titel: de gelijkenis van de zaaier. Het is goed daar stil bij te staan. Evenals het van groot belang is, dat Jezus Zelf de sleutel is tot het verstaan van de gelijkenis, Hij legt de gelijkenis uit.83

Vs 19-23 Het zaad dat op de weg valt is de eerste tekening van wat met het zaad kan gebeuren in de gelijkenis. Jezus legt de gelijkenis in dezelfde volgorde uit zoals Hij die verteld heeft. Wat direct opvalt, is dat Hij het zaad lijkt te identificeren met de hoorder. Aan het slot van vers 19 zegt Hij: ‘die is de langs de weg gezaaide’, en zo ook bij de andere zaaigronden. Wat is dus het zaad en wat de gronden? Het zaad is wel het woord te noemen (Marc. 4:14). In Mattheüs 13:19 heet het τὸν λόγον τῆς βασιλείας en in de verzen 20-23 steeds τὸν λόγον. In die verzen zullen we evengoed aan τὸν λόγον τῆς βασιλείας hebben te denken, alleen wordt het verkort weergegeven.

Het gaat steeds om hetzelfde woord. Van belang is alleen niet dat woord op zich, en niet alleen het horen van dat woord, maar het aannemen van het woord en het doen van de wil van de Vader die in de hemelen is, 12:50. Wie dat doet is Jezus’ broeder en zuster en moeder. De vergelijking is dus niet uitsluitend zaad of grond, maar de werking van het woord aan de hoorder. Om het eenvoudig te zeggen, er moet niet analytisch maar organisch naar gekeken worden. Of, het gaat niet om de vaststaande aard van het hart, maar om de stellingname tegenover Gods Woord en de verwerking daarvan.84 Overigens is te letten op het lied van de wijngaard en de gelijkenis van 4 Ezra 8:41, waar met het geplante mensen wordt vergeleken. Vervolgens wordt in 4 Ezra 9:31 gesproken dat God zijn wet als zaad zaait en dat die wet vruchten zal voortbrengen, waarin de

82 Matth. 13:51,Keener, The Gospel of Matthew,380.

83 Schilder, Christus in Zijn lijden. II, 87.

84 In die zin Rienecker, Das Evangelium des Matthäus, 178.

(23)

rechtvaardigen in eeuwigheid verheerlijkt worden. Wat de mens opbrengt, wordt bepaald door wat Gods Woord in hem opbrengt. Daarbij wordt de verantwoordelijkheid van de mens ingesloten.

Over de langs de weg gezaaide. Men hoort het woord, maar slaat er geen acht op. Het komt niet eens tot ontkiemen, de boze rooft het weg. Het probleem ligt hier niet in het niet begrijpen van het woord, maar in het niet erkennen dat het van belang is voor iemands leven.85 Vervolgens noemt Jezus de op de steenachtige plaatsen gezaaide, vers 20,21. Weer ligt de nadruk op het samengaan van woord en hoorder. De vreugde waarmee het woord wordt aangenomen is echter van oppervlakkige aard. Kenmerkend in de beide verzen is het woordje εὐθὺς. Zo snel en direct de hoorder het woord aanneemt, zo snel komt hij ten val. Hij wordt geërgerd (SV) als er verdrukking komt om dat woord. Het blijkt dat hij geen wortel in zich heeft, want hij is iemand van het ogenblik. Zijn stellingname tegenover het evangelie van het Koninkrijk is oppervlakkig.86 De dorens, vers 22, staan symbool voor de verdrukking en verstikking van de graanplant, dit zijn de zorgen van de wereld en de verleiding van de rijkdom. Hoe de macht van het geld het leven van Gods volk kan innemen laat Jezus ook zien bij de reiniging van de tempel (Matth. 21:12).

Daardoor komt het dat er geen vruchten worden opgebracht waarop vervloeking volgt, zoals de vervloeking van de vijgeboom als tekenhandeling toont, 21:19. En Judas Iskariot komt ertoe Jezus voor dertig zilverlingen over te leveren, 26:15 (de letterlijke vervulling van Zach. 11:12).

Inderdaad kan men niet twee heren dienen, 6:24. Dat de zorgen van de wereld het zoeken van het Koninkrijk verhinderen leert Jezus in 6:25-34, waarbij Hij zijn leerlingen bemoedigt en leert vertrouwen op hun hemelse Vader.

Het verstaan, het begrijpen, is een belangrijk motief in het evangelie naar Mattheüs.87 Het is vanwege het begrijpen dat de in de goede aarde gezaaide wel vrucht voortbrengt. Tegenover de eerste grond, vers 19 (en 13 en 14!), verstaat de in de goede aarde gezaaide het wel (vs 16). Hij gaat niet oppervlakkig met het woord om of laat zich verleiden, maar is werkzaam en draagt vrucht. Daar is ook variatie in het vrucht dragen, zoals in het natuurlijke, zo ook in het geestelijke.

85 Klaiber, Das Matthäusevangelium, 270. Zie Ez. 33:32. Een voorname barrière voor het aannemen van de waarheid zijn onze worldview beliefs. We neigen er toe waarheden die nieuw voor ons zijn niet te onderzoeken vanwege ideeën of concepten die we als onmogelijk of niet plausibel achten, Issler, ‘Five Key Barriers to deep Learning and Character Formation Based Primarily on Jesus’ Parable of the Four Soils’,Christian Education Journal Series 3, Vol. 9 (2012)148.

86 Zie Jak. 1:23, 24.

87 Keener, The Gospel of Matthew, 53.

(24)

3.3 Conclusie

We komen met de voorgaande exegese op de beantwoording van de tweede deelvraag: Wat is de uitleg van Mattheüs 13:1-23? Het antwoord op deze vraag, de betekenis van de pericoop, stel ik als volgt op.

Jezus is vanwege de drukte het huis uitgegaan om zijn onderwijs voort te zetten in een schip terwijl het volk op het strand staat. Vanwege weerstand tegen zijn Persoon, woord en werk gaat Hij in een nieuwe vorm leren, in gelijkenissen. Deze leervorm dwingt de hoorders om bij Jezus door te vragen naar de betekenis van het beeldverhaal. Daardoor toont men Hem te erkennen als de Openbaarder van de geheimenissen van het Koninkrijk. Hiermee brengt deze leerfiguur het tot een scheiding tussen de hoorders. De eerste gelijkenis, de gelijkenis van de zaaier, die het woord aan het volk doet horen, beeldt dit uit. Hiermee brengt Jezus de programmatische verhardingsprofetie van Jesaja tot de eindelijke volle vervulling. De bedoeling van God om zijn volk door Jezus te verlossen, zal verwerkelijkt worden aan de rest die naar Jezus hoort in geloof.

Tot het gelovig horen en aannemen, danwel het oppervlakkig horen en verwerpen van Jezus’

onderwijs, dwingt de leerfiguur van de gelijkenis. Met het verhardingscitaat spreekt Jezus een oordeel uit over de dove, verstokte en schuldige hoorders, die zelf verantwoordelijk zijn voor hun hardhorendheid. De discipelen daarentegen, die tot Hem komen voor uitleg, spreekt de Heere zalig. In Jezus’ woord en werk worden de Oudtestamentische beloften vervuld. Voor wie zich bekeert en dat gelooft is er genezing, hij draagt vrucht.

(25)

Hoofdstuk 4 Verborgen openbaringen

In dit hoofdstuk probeer ik een antwoord te formuleren op vraag waarom Jezus de gelijkenis van de zaaier uitsprak. Deze vraag is in paragraaf 1.3 uitgekristalliseerd in drie deelvragen: Wat is de aanleiding, de werking en het doel van de gelijkenis van de zaaier?

In paragraaf 4.1 draag ik gegevens aan uit het Mattheüsevangelie om meer duidelijkheid te krijgen over de aanleiding tot het uitspreken van de gelijkenis van de zaaier. Daarna, in 4.2, let ik op de vervulling van Jesaja 6:9,10 in verband met de gelijkenis van de zaaier. Vervolgens bespreek ik de werking van de gelijkenissen en het doel van de gelijkenissen in 4.3 en 4.4. Daaruit trek ik in 4.5 conclusies in verband met de gelijkenis van de zaaier.

4.1 De positie van de gelijkenis van de zaaier in het evangelie naar Mattheüs

Mattheüs heeft het evangelie op een geordende wijze beschreven in zijn boek. Er is duidelijk een structuur met een inleiding, vijf redevoeringen en een climax; zeven delen. Elk van de vijf redevoeringen beëindigt Mattheüs met: ‘En het geschiedde, toen Jezus al deze woorden geëindigd had’ (7:28; 11:1; 13:53; 19:1 en 26:1).88 Het boek heeft een chiastische structuur en is als volgt in te delen:

Proloog 1:1-2:23 Jezus’ afkomst en geboorte. Hij is de in het OT beloofde Messias.

Boek 1 3:1-7:29 doop, verzoeking, eerste optreden en de bergrede.

Boek 2 8:1-11:1 genezingen, wonderen en de rede bij de zending van de discipelen.

Boek 3 11:2-13:53 genezingen, twistgesprekken, gelijkenissen van het Koninkrijk.

Boek 4 13:54-19:1 wonderen, verheerlijking, rede over het leven in het Koninkrijk.

Boek 5 19:2-26:2 twistgesprekken, gelijkenissen, rede over de laatste dingen.

Epiloog 26:3-28:20 lijden, sterven, opstanding en zendingsbevel.89

De term epiloog voor de geschiedenis van lijden, sterven en opstanding is niet een diskwalificatie.

Dit zou in strijd zijn met de bedoeling van Mattheüs. De hoofdstukken 26-28 zijn juist de climax van het evangelie. Gezien de opdracht aan de discipelen aan het einde van het boek, is de epiloog als een open einde te zien.90

Als je let op de indeling van het boek, valt op dat de gelijkenissen middenin het boek staan.

Voorafgaande aan de gelijkenisrede is al het een en ander voorgevallen. In hoofdstuk 4:17 vertelt Mattheüs dat Jezus nadat Hij in Kafarnaüm is gaan wonen, begon te prediken. In de bergrede toont Jezus aan dat de gerechtigheid van de schriftgeleerden en Farizeeën tekort schiet, 5:20.

Jezus bestraft de praktijk van huichelaars die in synagogen en op straten nadrukkelijk laten bekend maken dat ze een aalmoes hebben gegeven, 6:2, of laten zien te bidden of te vasten, 6:5 en 16. In hoofdstuk 8:10-12 laat Jezus zien dat in onderscheid van het geloof van de hoofdman en de velen die van oost en west zullen komen en aanliggen in het Koninkrijk der hemelen, de

88 Van der Waal, Sola Scriptura, 10.

89 Versteeg, J.P., Evangelie in viervoud (Kampen: Kok, 1980) 36, de tekst erachter is van mij.

90 Carson D.A. & Douglas J. Moo, An Introduction to the New Testament (Grand Rapids: Zondervan, 2005) 136. Zo ook Versteeg, Evangelie in viervoud, 37.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest”..

Als je zelf corona hebt gehad in de zwangerschap, krijgt je baby wel antistoffen tegen corona.. Wanneer kan ik de

Laat heel de Ring van Antwerpen dan maar 17 km zijn, terwijl die dan nog voor een deel door woonwijken loopt, en men vraagt zich af waarom de Vlaamse regering aan Brussel wel

Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden..

Die de liefde met een kool vreemd vuur hebben aangeblazen (gelijk de beide zonen van Aäron) die verlaten hun eerste liefde nooit, zij kunnen het met hun eigen

Het is geen toeval dat in deze donkerste dagen voor Kerstmis, telkens opnieuw de warmste week wordt gehouden: teken van solidariteit ten top: iets kunnen betekenen voor anderen:

Er is veel over geschreven, maar nu ook zelf te bekijken: Boom KCB organiseert een tweetal middagen, op woensdag 26 oktober en 9 november as om het verhaal van de Bosberg,

Maar Achaz krijgt ongevraagd een teken: „Zie, de jonge vrouw zal ontvangen en een zoon baren, en zij zal hem noemen: Immanuël, God-met-ons.” Over dit ene Bijbelvers zijn