• No results found

Tekstbegrip bij ouderen met voorkennis Een kwantitatief onderzoek naar het effect van connectieven op tekstbegrip bij ouderen met voorkennis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tekstbegrip bij ouderen met voorkennis Een kwantitatief onderzoek naar het effect van connectieven op tekstbegrip bij ouderen met voorkennis"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tekstbegrip bij ouderen met voorkennis

Een kwantitatief onderzoek naar het effect van connectieven op

tekstbegrip bij ouderen met voorkennis

Masterscriptie

18 juli 2011

Communicatie- en Informatiewetenschappen Faculteit der Letteren

Rijksuniversiteit Groningen

Scriptiebegeleidster: Dr. Y. Ongena Tweede lezer: Dr. T. Ensink

(2)

Samenvatting

Het schijnt voor mensen met voorkennis over het onderwerp niet uit te maken of een tekst connectieven bevat of niet: hun score op tekstbegrip is hetzelfde (Kamalski, Lentz & Sanders, 2004). Het leggen van verbanden tussen zinnen wordt met het ouder worden echter steeds moeilijker, doordat cognitieve vaardigheden afnemen (Van Dijk, De Haan & Rijkens, 2000). Het is dus maar de vraag of de conclusie van Kamalski, Lentz & Sanders (2004) ook voor ouderen geldt. In dit onderzoek staat daarom de volgende vraag centraal:

‘Wat is de invloed van het gebruik van connectieven op tekstbegrip bij ouderen met voorkennis over het onderwerp?’

Het antwoord op deze vraag is getracht te vinden met behulp van een onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Voor een ziekenhuis is het van groot belang dat de voorlichting goed begrepen wordt, omdat goede voorlichting de tijd in het ziekenhuis kan verkorten en de patiënttevredenheid vergroot (Montin e.a., 2010). Veel patiënten hebben voorkennis: zij hebben een bepaalde ingreep of operatie al eerder ondergaan. Dit onderzoek is daarom uitgevoerd onder heup- en kniepatiënten die voor een tweede keer geopereerd moeten worden, de zogenaamde revisiepatiënten. Om het tekstbegrip van deze groep te meten, is een experiment opgezet en uitgevoerd. Er zijn twee teksten opgesteld die allebei gaan over een ander aspect van een revisieoperatie. De eerste tekst gaat over de gevolgen van een infectie en de tweede tekst geeft informatie over de operatie zelf. Van beide teksten zijn twee versies gemaakt: één versie met connectieven en één versie zonder connectieven. Bij deze teksten zijn vragen toegevoegd die het begrip van de tekst meten. Deze vragenlijst bestond uit vier meerkeuzevragen en één open vraag (gestructureerde herinnering). Daarnaast zijn tekstwaardering en feeling of knowing bevraagd. In totaal hebben veertig proefpersonen aan het experiment deelgenomen.

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie voor de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen. Het onderwerp van de scriptie is van linguïstische aard, namelijk het effect van connectieven op tekstbegrip. Gedurende mijn studieperiode is mijn interesse in de Nederlandse taal alleen maar toegenomen en ik wilde mijn studie dan ook graag afsluiten met een onderzoek naar de effecten van een bepaald tekstkenmerk. De precieze invulling van het onderzoek is tot stand gekomen door mijn stage op de afdeling Orthopedie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Bij het uitvoeren van mijn stageopdracht, het maken van een brochure voor ouderen, ontdekte ik dat het best lastig was om er een begrijpelijk, samenhangend geheel van te maken en twijfelde ik over de hoeveelheid verbindingswoorden. De uitkomsten van mijn scriptieonderzoek zijn dan ook direct toegepast in de brochure.

Via deze weg wil ik graag mijn scriptiebegeleidster Yfke Ongena bedanken voor haar fijne manier van begeleiden. Ook bedank ik de medewerkers op de afdeling Orthopedie van het UMCG, die mij geholpen hebben bij het verkrijgen van patiëntengegevens. En natuurlijk bedank ik alle proefpersonen die, ondanks de overload aan vragenlijsten in het UMCG, bereid waren om aan mijn onderzoek mee te werken. Zonder de hulp van bovengenoemden, had ik niet met zoveel plezier aan mijn scriptie gewerkt.

(4)

Inhoudsopgave 1. Inleiding 4 2. Theorie 6 2.1 Connectieven 6 2.2 Coherentie 7 2.2.1. Relationele coherentie 7 2.2.2. Referentiële coherentie 7 2.3 Tekstbegrip 8

2.4 Invloed van coherentiemarkeringen op tekstbegrip 9

2.4.1. Interactie connectieven en voorkennis 10

2.5 Tekstbegrip en ouderen 11 2.6 Hypotheses 12 3. Methode 13 3.1 Revisiepatiënten 13 3.2 Experiment 13 3.3 Materiaal 14

3.4 Meten van tekstbegrip 16

3.5 Onderzoeksinstrument 17 3.6 Pretest 19 3.7 Proefpersonen 19 3.8 Procedure 20 4. Resultaten 22 4.1 Verdeling proefpersonen 22 4.2 Tekstbegrip 23

4.2.1. Invloed connectieven op tekstbegrip 23

4.2.2. Invloed van interfererende variabelen 24

(5)

1. Inleiding

Tegenwoordig spreken we over Nederland als een informatiecultuur. We krijgen meer informatie aangeboden dan waar we om vragen, de zogenaamde information overload. Veel van deze informatie is tekstueel en als informatieaanbieder wil je dan natuurlijk dat jouw tekst succesvol overgebracht wordt naar de ontvanger. De bedoeling van de informatieaanbieder is dat de ontvanger de informatie toevoegt aan zijn huidige kennis en opslaat in zijn geheugen.

Een bepalende factor voor het onthouden van deze nieuwe informatie is begrip. Een lezer moet de tekst begrijpen voordat hij kan overgaan tot het aanvaarden en onthouden van informatie (Van de Wiel, 1999). Tekstbegrip is op haar beurt ook weer afhankelijk van verschillende factoren, zoals motivatie, voorkennis en samenhang in de tekst. Wanneer iemand gemotiveerd is om een tekst te lezen, zal hij meer moeite doen waardoor hij de tekst eerder en beter begrijpt dan een ongemotiveerde lezer. Ditzelfde geldt voor iemand met voorkennis over het onderwerp van de tekst. Voor iemand met voorkennis zou de coherentie van de tekst dan ook minder belangrijk zijn dan voor iemand zonder voorkennis. Uit een onderzoek van Kamalski, Lentz en Sanders (2004) is namelijk gebleken dat het voor mensen met voorkennis niet uitmaakt of een tekst expliciete of impliciete coherentiemarkeringen bevat: bij beide markeringen scoorden de proefpersonen even hoog op tekstbegrip.

Dit experiment van Kamalski, Lentz en Sanders (2004) is uitgevoerd onder studenten, met een gemiddelde leeftijd van 20,6 jaar. Studenten zijn een geliefde doelgroep voor onderzoekers. Er zijn echter ook andere groepen die alsmaar groter worden, zoals ouderen. Nederland gaat de komende jaren in verdubbeld tempo vergrijzen. In de periode 2011-2015 komen er een half miljoen 65-plussers bij, terwijl dit de afgelopen vijf jaar een kwart miljoen was (CBS, 2010).

Het is maar de vraag of de uitkomsten van het onderzoek van Kamalski, Lentz en Sanders (2004) ook voor ouderen gelden, omdat ouderen meer moeite hebben met de cognitieve verwerking van informatie. Op hoge leeftijd nemen cognitieve vaardigheden namelijk af, waardoor ouderen meer moeite hebben om nieuwe informatie te verwerken (Van Dijk, De Haan & Rijkens, 2000). Aangezien het voor informatieaanbieders van belang is te weten hoe hun informatie succesvol overkomt en omdat er dus een toename van ouderen verwacht wordt, luidt de vraag die centraal staat in dit onderzoek dan ook als volgt:

(6)

Een context waar tekstbegrip heel belangrijk is, is patiëntenvoorlichting. Het is van groot belang dat de voorlichting goed begrepen wordt, omdat goede voorlichting de tijd in het ziekenhuis kan verkorten, kosten bespaart en de patiënttevredenheid vergroot (Montin e.a., 2010). Voor het antwoord op de hoofdvraag zal daarom gebruik worden gemaakt van een experiment die wordt uitgevoerd onder patiënten van het Universitair Medisch Centrum Groningen (verder UMCG).

(7)

2. Theorie

Voordat het bestaande onderzoek uiteengezet zal worden, is het allereerst noodzakelijk om te weten wat een connectief is. Vervolgens worden de eerdere onderzoeken naar de invloed van connectieven en voorkennis op tekstbegrip beschreven en wordt ingegaan op tekstbegrip bij ouderen. Dit hoofdstuk sluit af met het formuleren van de hypotheses die uit de literatuur voortvloeien.

2.1 Connectieven

Van Oss (2009) definieert connectieven als ‘voegwoorden en bijwoorden met de functie om een connectie tussen twee of meerdere tekstelementen te vormen’. Uit deze definitie blijkt dat een connectief de relatie tussen opeenvolgende informatiesegmenten duidelijk maakt, waardoor er samenhang binnen de tekst ontstaat. Deze samenhang, die je als lezer ervaart tussen de tekstdelen, wordt ook wel coherentie genoemd (Staphorsius & Sanders, 2008). Er kan dus gesteld worden dat een connectief een coherentiemarkering is (Kamalski, Lentz & Sanders, 2004): hij maakt een coherentierelatie expliciet. Van Lith (2010) onderscheidt vier verschillende coherentierelaties, namelijk causaal, additief, temporeel en contrastief. Hieronder staat een aantal voorbeelden van connectieven die deze relaties aangeven.

Coherentierelaties: Bijbehorende connectieven:

Causaal Doordat, omdat, want, daarom, zodat

Additief En, bovendien, ook

Temporeel Daarna, vervolgens, nadat, toen Contrastief Maar, hoewel, ondanks, toch, echter Tabel 1: Coherentierelaties met bijbehorende connectieven

(8)

2.2 Coherentie

Grofweg worden twee vormen van coherentie onderscheiden: relationele coherentie en referentiële coherentie. Hoewel dit onderzoek zich alleen richt op relationele coherentie, zullen beide vormen hieronder aan bod komen.

2.2.1. Relationele coherentie

Bij relationele coherentie staat de betekenisrelatie tussen zinnen centraal. Om tot relationele coherentie te komen, is het noodzakelijk dat we informatiesegmenten aan elkaar kunnen koppelen (Hoeken, 2008: 74).

(1)Ik ben thuis, want ik ben ziek. (2)Ik ben thuis. Ik ben ziek.

Soms wordt deze coherentie expliciet weergegeven met behulp van connectieven (1). De connectieven vallen dus onder de relationele coherentie: ze expliciteren coherentierelaties, in dit geval een causale relatie, tussen tekstdelen. Soms blijft de coherentie echter impliciet (2) en moet de ontvanger de zinnen zelf aan elkaar koppelen. In dit laatste geval komt de coherentie tot stand door voorkennis (Hoeken, 2008: 75), maar hierop zal in paragraaf 2.4.1. verder worden ingegaan.

Andere coherentiemarkeringen die, naast connectieven, een lezer helpen bij het leggen van verbanden, zijn lexicale signaalzinnen (‘de reden hiervan is dat’, ‘we kunnen concluderen dat’), organizers (‘er worden twee oorzaken behandeld’) en kopjes (‘oorzaken’).

2.2.2. Referentiële coherentie

Bij referentiële coherentie gaat het om de verwijzingen in de tekst. Referentiële samenhang ontstaat doordat verschillende woorden in een tekst verwijzen naar dezelfde referent (Sanders & Spooren, 2001). De bekendste vorm van referentiële coherentie is het verwijzen met behulp van voornaamwoorden, waarvan onderstaande zin een voorbeeld is.

(3)Jan zit op voetbal. Hij heeft het daar goed naar zijn zin.

(9)

‘zijn’ allebei terugverwijzen naar de referent ‘Jan’ en doordat ‘daar’ verwijst naar de sport die Jan beoefent, namelijk voetbal.

Naast voornaamwoorden (‘hij’), kunnen ook complete naamwoordgroepen (‘die lieve jongen’) of herhaling van de naam (‘Jan’) gebruikt worden om terug te verwijzen.

Beide vormen van coherentie spelen een cruciale rol bij het construeren van een mentale tekstrepresentatie. Verdere uitleg van het belang van coherentiemarkeringen voor tekstbegrip volgt in de volgende paragraaf.

2.3 Tekstbegrip

Wanneer mensen een tekst lezen, maken ze een mentale voorstelling van de informatie in de tekst. Deze voorstelling wordt ook wel tekstpresentatie genoemd (Land, 2009: 74). Pas wanneer mensen een coherente tekstrepresentatie kunnen maken, kan gesteld worden dat de tekst daadwerkelijk begrepen is. Het tekstbegripmodel, ook wel construction-integration model genoemd, van Van Dijk & Kintsch (1983) beschrijft hoe dit proces (van lezen tot begrip van een tekst) in zijn werk gaat. Zoals de naam doet vermoeden, bestaat dit proces uit twee stappen: constructie en integratie. Bij de constructiefase wordt er een propositioneel netwerk geconstrueerd, waarna dit netwerk tijdens de integratiefase wordt geïntegreerd met achtergrondkennis in het situatiemodel (figuur 1).

Construction Integration

Figuur 1: Construction-Integration Model

(10)

De lezer interpreteert dus de concepten van de zin en brengt deze met elkaar in verband tot een betekenisvolle zin.

De tweede fase van het tekstbegripmodel, de integratiefase, omvat het laatste niveau van tekstrepresentatie: het situatiemodel. Wanneer lezers een tekst hebben verwerkt op dit niveau, is de tekst op het meest diepe niveau begrepen en is er dus sprake van optimaal tekstbegrip. De informatie van de tekst, oftewel de nieuw verworven kennis, wordt op dit niveau namelijk gerelateerd aan het langetermijngeheugen van de lezer en geïntegreerd met de aanwezige voorkennis.

Iemand met veel voorkennis zou daardoor gemakkelijker een coherent situatiemodel moeten kunnen vormen van een tekst dan iemand met weinig voorkennis. Voor mensen met weinig voorkennis zou een coherente tekst, bijvoorbeeld met behulp van connectieven, daarom kunnen helpen om gemakkelijker een coherent situatiemodel van de tekst te maken. Over deze twee aannames zijn de meningen echter verdeeld, wat duidelijk zal worden in de volgende paragraaf. Eerst wordt echter stilgestaan bij het hoofdeffect van coherentiemarkeringen op tekstbegrip.

2.4 Invloed van coherentiemarkeringen op tekstbegrip

Er bestaat geen eenstemmigheid over het effect van coherentiemarkeringen op tekstbegrip. Dat is de reden dat Land (2009) twee mogelijke hypotheses formuleerde. De eerste hypothese is die van de maximale coherentie. Deze hypothese voorspelt dat lezers gemakkelijker een tekstrepresentatie kunnen maken wanneer de relaties tussen de verschillende tekstdelen duidelijk zijn, oftewel wanneer de relaties tussen de zinnen geëxpliciteerd zijn met connectieven. In dat geval hoeft een lezer niet zelf meer te bedenken hoe de verschillende informatie-eenheden aan elkaar gerelateerd moeten worden. Tegenover de hypothese van de maximale coherentie staat de hypothese van de minimale cognitieve belasting. Deze hypothese schrijft voor dat lezers juist gebaat zijn bij teksten met weinig tot geen connectieven. Connectieven zouden vanwege hun abstractheid moeilijk te begrijpen zijn. De coherentierelaties die met connectieven worden aangeduid, zouden bovendien een belasting voor het werkgeheugen van bijvoorbeeld jonge taalgebruikers vormen. Door de verbinding van tekstdelen moeten lezers namelijk veel informatie tegelijkertijd verwerken.

(11)

werden gemarkeerd met connectieven. In de gefragmenteerde versie begon iedere zin op een nieuwe regel en bleven de relaties tussen de zinnen impliciet. Hierbij is er dus sprake van twee variabelen die in beide versies van elkaar verschillen, namelijk de zinnen (doorlopend of gefragmenteerd) en de connectieven (wel of niet). De leerlingen moesten na het lezen van iedere tekst een aantal vragen beantwoorden. Het begrip werd gemeten door meerkeuzevragen en twee soorten situatiemodelvragen, namelijk schemavragen en tijdbalkvragen. De resultaten van dit onderzoek bevestigden de eerste hypothese: VMBO-leerlingen scoorden hoger bij de teksten waarin coherentierelaties zijn geëxpliciteerd met connectieven.

Daarnaast heeft onderzoek laten zien dat een tekst met connectieven sneller gelezen wordt dan een tekst zonder connectieven. Dit suggereert dat teksten met connectieven sneller verwerkt worden, maar hoeft niet te betekenen dat ze ook beter begrepen en onthouden worden (Sanders & Spooren, 2001). Bovendien blijkt de hoeveelheid voorkennis van een lezer van invloed te zijn op tekstbegrip.

2.4.1. Interactie connectieven en voorkennis

Zoals eerder gezegd, heeft de mate van voorkennis die een lezer bezit, invloed op tekstbegrip. Kamalski, Lentz & Sanders (2004) hebben dan ook alleen ondersteuning voor de bevinding van Land (2009) gevonden onder lezers zonder voorkennis. Zij hebben onderzocht wat de cognitieve en affectieve effecten zijn van coherentiemarkering in informerende en persuasieve teksten, waarbij zij een onderscheid maakten tussen mensen met voorkennis en mensen zonder voorkennis. Het affectieve aspect houdt in dat zij hebben gekeken naar de tekstwaardering. De cognitieve aspecten van hun onderzoek zijn mentale representatie en de feeling of knowing, oftewel de inschatting die de lezer maakt over zijn eigen begrip.

(12)

op beide versies hetzelfde. Overigens gelden deze conclusies alleen voor de informatieve tekst. Bij de persuasieve tekst bleek geen verschil te zitten tussen lezers met en zonder voorkennis.

Ditzelfde geldt voor het andere cognitieve aspect, namelijk de feeling of knowing. Ook hier was alleen bij de informatieve tekst een verschil waarneembaar: lezers met voorkennis dachten de tekst beter begrepen te hebben dan lezers zonder voorkennis. Bovendien blijkt de expliciete versie een grotere feeling of knowing te veroorzaken dan de impliciete versie.

Wat betreft het affectieve aspect, tekstwaardering, kwam de expliciete versie er ook beter van af. De expliciete versie werd namelijk positiever beoordeeld dan de impliciete versie. Mogelijk vereist een tekst waarbij coherentie impliciet wordt gelaten, meer cognitieve energie wat door de lezers als hinderlijk wordt ervaren. Het zojuist besproken onderzoek is echter uitgevoerd onder studenten en hoeft dus niet per se te gelden voor ouderen. Ouderen verwerken informatie namelijk anders, wat uitgelegd zal worden in de volgende paragraaf.

2.5 Tekstbegrip en ouderen

Neuronen, oftewel zenuwcellen, zijn de informatie- en signaalverwerkers van het lichaam. Het merendeel van de neuronen bevindt zich in het orgaan voor de verwerking en opslag van informatie: de hersenen. De neuronen worden gescheiden door de synaps, die een centrale rol inneemt bij de overdracht van informatie tussen neuronen. De synaps bepaalt namelijk of en hoe gemakkelijk de impuls naar een nieuwe zenuwcel oversteekt. Als dit niet gebeurt, gaat de informatie verloren (Franzen & Bouwman, 1999). Bij ouderen is er een afname van neuronen (Schroots, 2002), wat betekent dat er minder impulsen worden afgegeven en de informatieverwerking trager verloopt. Bovendien gaat met het ouder worden het werkgeheugen geleidelijk achteruit.

(13)

Op tekstniveau ten slotte, hebben ouderen moeite met het maken van een mentale tekstrepresentatie. Hoewel zij tijdens hun leven veel kennis hebben opgedaan dat kan helpen bij het creëren van een tekstrepresentatie, missen zij oefening waardoor het moeilijk voor hen is om de hoofdlijnen te volgen (Wright, 1999).

2.6 Hypotheses

Door de afname van neuronen bij ouderen waardoor hun cognitieve vaardigheden verminderen, gaan we ervan uit dat oudere mensen, ondanks hun voorkennis, informatie beter begrijpen wanneer er sprake is van een expliciete coherentiemarkering. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H1: Ouderen met voorkennis scoren hoger op tekstbegrip bij een tekstversie met connectieven dan bij een tekstversie zonder connectieven

Uit het onderzoek van Kamalski, Lentz en Sanders (2004) bleek dat de tekstwaardering en de feeling of knowing hoger waren bij de versie met connectieven dan bij de versie zonder connectieven. Omdat leeftijd hierbij waarschijnlijk geen rol speelt en het niets te maken heeft met tekstverwerking, komen de hypotheses wat betreft deze twee punten overeen met Kamalski, Lentz en Sanders (2004):

H2: Lezers van de tekstversie met connectieven scoren hoger op tekstwaardering dan lezers van de tekstversie zonder connectieven

(14)

3. Methode

Deze hypotheses zijn getest door een experiment op te zetten en uit te voeren. Alle proefpersonen kregen twee informatieteksten te lezen, waarna zij een aantal vragen moesten beantwoorden die onder andere het begrip van de tekst testten. Hieronder zal dieper worden ingegaan op de onderzoeksmethode, het materiaal, het onderzoeksinstrument, de pretest, de proefpersonen en de procedure. Eerst wordt toegelicht waarom het experiment is uitgevoerd onder revisiepatiënten. 3.1 Revisiepatiënten

In dit onderzoek wordt een steeds groter wordende patiëntengroep op de afdeling Orthopedie van het UMCG betrokken, de zogenaamde revisiepatiënten. Al deze patiënten hebben voorkennis: ze hebben al een totale heup- of knieoperatie ondergaan en moeten een revisieoperatie ondergaan. Hun prothese moet dus vervangen worden door een nieuwe prothese. Aangezien de revisieoperatie complexer en ingrijpender is, is veel informatie nieuw voor hen. Dit is een gewenste situatie voor de hoofdvraag, omdat de revisiepatiënten gemotiveerd zijn om de tekst te lezen en ze allemaal voorkennis over het onderwerp hebben. Bovendien ligt de gemiddelde leeftijd van revisiepatiënten rond de 65 jaar, waarmee zij onder de doelgroep van dit onderzoek vallen.

3.2 Experiment

Dit onderzoek is van kwantitatieve aard. Er is gekozen voor een experiment, omdat hier het observeren van effecten centraal staat (Baxter & Babbie, 2003: 26). Wat betreft het design, kan het experiment getypeerd worden als een posttest-only design. De proefpersonen worden, na blootstelling aan de onafhankelijke variabele, gemeten op verschillende afhankelijke variabelen waarbij de prestatieniveaus van de proefpersonen niet van tevoren gemeten zijn (2003: 211).

(15)

sluit je zo uit dat persoonlijke kenmerken een rol spelen, omdat je ook de resultaten van elk proefpersoon onderling kan vergelijken.

De twee versies van één tekst worden echter wel door verschillende personen gelezen (tussenproefpersoon). Op deze manier beïnvloedt participatie in de ene conditie de andere conditie niet. Individuele verschillen tussen de proefpersonen zijn zoveel mogelijk voorkomen door het matchen van de groepen.

3.3 Materiaal

De onafhankelijke variabele van dit onderzoek is het wel of niet gebruiken van connectieven. Deze variabele wordt geoperationaliseerd door verschillende connectieven aan een tekst toe te voegen, die verschillende coherentierelaties aangeven.

Er zijn twee verschillende teksten opgesteld, zodat het onderzoeksresultaat niet aan toevallige eigenschappen van de tekst moet worden toegeschreven. De teksten hebben wel allebei met de revisieoperatie te maken. Dit is noodzakelijk, omdat deze operatie datgene is waar alle proefpersonen voorkennis over hebben. Bovendien kan verwacht worden dat de proefpersonen gemotiveerd zijn om informatie over deze operatie te lezen, omdat het voor hen relevant is.

Voor het onderzoek is het verder van belang dat de teksten enigszins nieuwe informatie bevatten, zodat de begripsvragen worden beantwoord op basis van de tekst in plaats van hun ervaring. In een eerder onderzoek voor de afdeling Orthopedie van het UMCG ben ik daarom nagegaan welke informatie onbekend is voor revisiepatiënten. In bijlage I staat een samenvatting van dit onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat de informatie over botreconstructie en infectie nieuw was voor revisiepatiënten. Daarom gaan de manipulatieteksten over de volgende twee onderwerpen: revisieoperatie (met daarin een hele alinea over botreconstructie) en infectie. De teksten zijn opgesteld met behulp van informatie uit folders van andere ziekenhuizen, omdat het UMCG zelf nog niet over een revisiebrochure beschikt.

(16)

teksten zijn te vinden in bijlage II. Coherentierelaties: Connectieven:

Causaal Omdat, daarom

Additief Bovendien, en

Temporeel Eerst, vervolgens, hierna, ten slotte Contrastief Maar

Tabel 2a: gebruikte connectieven bij tekst ‘revisieoperatie’

Coherentierelaties: Connectieven:

Causaal Doordat, omdat

Additief Ook, bovendien, en

Temporeel Nadat, eerst, vervolgens, ten slotte Contrastief Echter, maar

Tabel 2b: gebruikte connectieven bij tekst ‘infectie’

Met connectieven Zonder connectieven

Dit botverlies zorgt ervoor dat de nieuwe prothese niet stabiel geplaatst kan worden. Daarom is er botreconstructie nodig.

Dit botverlies zorgt ervoor dat de nieuwe prothese niet stabiel geplaatst kan worden. Er is botreconstructie nodig. Op de operatiekamer krijgt u bovendien de

verdoving zoals u dat heeft afgesproken met de anesthesist.

Op de operatiekamer krijgt u de

verdoving zoals u dat heeft afgesproken met de anesthesist.

Vervolgens wordt u in de daarop volgende periode behandeld met antibiotica.

In de daarop volgende periode wordt u behandeld met antibiotica.

Dit gebeurt niet in één keer, maar er zijn

meestal meerdere operaties op

verschillende tijdstippen nodig.

Dit gebeurt niet in één keer. Er zijn

meestal meerdere operaties op

verschillende tijdstippen nodig. Tabel 2c: voorbeeldzinnen

In totaal zijn er vier tekstversies gemaakt, die staan opgesomd in tabel 3 hieronder. Beide teksten werden als eerste en tweede aangeboden om eventuele volgorde-effecten uit te sluiten. De variatie zag er als volgt uit:

Versie 1 Versie II Versie III Versie IV

(17)

Van deze teksten wilden we weten hoe goed ze begrepen worden. Omdat elke begripstest voor- en nadelen heeft, volgt hieronder eerst een overzicht van methodes om tekstbegrip te meten.

3.4 Meten van tekstbegrip

De belangrijkste afhankelijke variabele van dit onderzoek is tekstbegrip. Er zijn verschillende manieren om tekstbegrip te meten. Kamalski e.a. (2005) hebben een vergelijkend onderzoek gedaan naar vier methoden (meerkeuze en open vragen, clozetest, sorteertaak en mental model) die tekstbegrip meten. Deze vier methoden zullen eerst achtereenvolgens besproken worden. Daarna zal de lijst aangevuld worden met een andere veelgebruikte meetmethode om er zo achter te komen welke methode het meest geschikt is voor dit onderzoek.

Meerkeuze en open vragen

Een veelgebruikte methode in het onderwijs om tekstbegrip te meten, zijn meerkeuze- en open vragen. De betrouwbaarheid van beide typen vragen is echter laag (Kamalski e.a., 2005). Voor de open vragen is de verklaring hiervoor te zoeken in de interpretatie van de antwoorden: deze is veel subjectiever dan bij van tevoren vastgestelde antwoorden. De lage betrouwbaarheid van meerkeuzevragen verklaarde Land (2009) doordat de verschillende vragen meestal onafhankelijk van elkaar zijn en de interne consistentie daardoor niet hoog is. Bovendien zijn meerkeuzevragen niet geschikt om tekstbegrip te meten op het niveau van het situatiemodel, het niveau waar optimaal tekstbegrip tot stand komt, zoals besproken in het voorgaande hoofdstuk. Het goede antwoord wordt namelijk al gegeven in plaats van dat men deze zelf moet bedenken. Clozetest

Bij deze test wordt de begrijpelijkheid van een tekst gemeten door enkele belangrijke woorden in de tekst weg te laten en deze door de respondenten in te laten vullen. Deze test blijkt wel betrouwbaar te zijn, maar is teveel afhankelijk van de tekst in plaats van de capaciteiten van de lezer (Kamalski e.a., 2005). Sorteertaak

(18)

Mental model

De mental model taak bestaat uit het invullen van een aantal begrippen in een schema met hokjes. De gebruikte begripstoetsen, schemavragen en tijdsbalkvragen, van Land (2009) vallen hier ook onder. Volgens het onderzoek van Kamalski e.a. (2005) is dit een redelijk betrouwbare methode om tekstbegrip te meten. Hier geldt echter ook dat de letterlijke informatie al is gegeven, waardoor er geen tekstverwerking op het niveau van het situatiemodel plaatsvindt.

Free recall

Peeck (1993) pleit voor free recall, waarbij de lezers na het lezen van de tekst zoveel mogelijk moeten vertellen van wat ze zich herinneren van de tekst. Hoewel deze methode wel meet op het niveau van het situatiemodel, blijkt deze voor ouderen niet geschikt zijn. Ouderen presenteren slecht op vrije herinnering van een tekst, omdat zij dit in hun dagelijks leven niet veel doen en doordat zij te maken hebben met verlies van hersencellen (Meyer & Rice, 1989).

3.5 Onderzoeksinstrument Tekstbegrip

Uit het overzicht van meetmethodes blijkt dat aan elke methode wel een nadeel kleeft. Daarom is voor een combinatie gekozen. In navolging van Leyten (1999), die ook tekstbegrip bij ouderen onderzocht, zijn open en gesloten vragen gebruikt om tekstbegrip te meten. Zij gebruikte vier open vragen en zeven stellingen bij een tekst van ongeveer 700 woorden. Aangezien mijn teksten samen rond de 700 woorden bevatten, zijn per tekst één open vraag en vier stellingen toegevoegd. De gesloten vragen bestaan uit een stelling, waarvan de respondent moet aangeven of deze juist of onjuist is. De stellingen bevragen een relatie tussen twee zinsdelen en zijn dan ook tot stand gekomen door meerdere zinnen aan elkaar te koppelen. Bovendien is hierbij de feeling of knowing gemeten, namelijk door te vragen hoe zeker ze zijn over hun antwoord. De feeling of knowing, oftewel de inschatting die de respondent maakt van zijn of haar begrip van de tekst, wordt bevraagd, omdat hij een goede voorspeller van begrip is (Kamalski, Lentz & Sanders, 2006: 98).

(19)

laten herinneren. De open vragen zijn bedoeld om het situatiemodel te testen dat de lezers hebben gevormd van de operatie(s).

Tekstwaardering

Naast de begripsvragen, zijn stellingen toegevoegd die tekstwaardering bevragen. Tekstwaardering kan namelijk van invloed zijn op tekstbegrip (Kamalski, Lentz en Sanders, 2004): hoe leuker iemand de tekst vindt, hoe meer moeite hij zal doen om de tekst te begrijpen. Voor deze interfererende variabele is de stelling ‘de tekst lijkt mij’ toegevoegd, die beoordeeld moeten worden aan de hand van tien semantische differentialen. Hierbij is gekozen voor een 7-punts semantische differentiaal, omdat deze gevoeliger is dan een 5-punts schaal (Fishbein & Azjen, 1975: 74). De schalen beginnen wisselend met een negatief of positief adjectief, waardoor de respondenten niet automatisch alle rondjes aan één kant aankruisen, maar eerst goed moeten nadenken voordat ze een antwoord geven. De resultaten van de vragenlijst zijn hierdoor waarheidsgetrouwer dan wanneer dit niet zou worden gedaan.

De items zijn overgenomen van Leyten (1999), waarbij er een paar items zijn vervangen. Zo zijn ‘levendig - saai’ en ‘eenvoudig - ingewikkeld’ verwijderd, omdat het eerste item niet echt van toepassing is op deze tekst en omdat het tweede item naar mijn idee teveel lijkt op ‘gemakkelijk-moeilijk’. Als vervanging zijn de volgende items toegevoegd, afgeleid van Kamalski, Lentz en Sanders (2004): deskundig – ondeskundig en samenhangend – onsamenhangend. De stelling ‘deze tekst bevat veel nieuwe informatie – weinig nieuwe informatie’ is voor de continuïteit veranderd in ‘de tekst lijkt mij bekend - onbekend’.

Intelligentietest

Bovendien zijn de proefpersonen onderworpen aan een intelligentietest. Met behulp van deze test kunnen eventuele afwijkende resultaten verklaard worden door het cognitieve niveau van de proefpersonen. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen vloeibare en gekristalliseerde intelligentie (Smit, Verhoeven & Driessen, 2006). Vloeibare intelligentie ligt tegen aangeboren intelligentie aan en gaat in op het vermogen om abstract te redeneren en flexibel verbanden te leggen. Tests met figuren en symbolen, die een beroep doen op het logisch redenen, meten deze factoren. Daarom zijn een cijferreeks (vraag 2) en een syllogisme (vraag 3) toegevoegd.

(20)

definitie (vraag 4 en 1) om woordenschat te toetsen. Omdat de vloeibare intelligentie vanaf de middelbare leeftijd blijkt af te nemen (Feldman, 2007), gaan de meeste vragen in op de gekristalliseerde intelligentie, dus op de reken- en taalvaardigheid. Daarnaast zijn er enkele actuele vragen (vraag 6 en 7) toegevoegd omdat intelligentie ook gaat over het opnemen van nieuwe informatie.

Er is gekozen voor meerkeuze-antwoorden, omdat de analyse van de resultaten dan betrouwbaarder verloopt. Deze test is voldoende, aangezien vooronderzoek (patiënt opzoeken in Poliplus – een elektronisch patiëntendossier) al heeft uitgesloten dat de patiënten aan een cognitieve stoornis zoals dementie lijden.

3.6 Pretest

Voor het uitvoeren van de experimenten zijn de vragenlijsten getest onder vier ouderen. Deze personen hadden weliswaar geen voorkennis over heup- of knieoperaties, maar konden wel bepalen of bij elke pagina duidelijk was wat van hen verwacht werd. Bij deze pretest kwam naar voren dat de vijfde opdracht, waarbij om de stappen van de revisieoperatie werd gevraagd, duidelijker geformuleerd moest worden. Deze vraag is aangepast, waarna het onderzoeksmateriaal klaar was voor de experimenten.

3.7 Proefpersonen

(21)

proefpersonen hebben een heup- of knieprothese waarmee zij dus voldoen aan dit criterium.

Desondanks is er voor de zekerheid rekening meegehouden door deze patiënten evenredig te verdelen over de tekstversies. Ditzelfde geldt trouwens voor de overige kenmerken, zoals de leeftijd, geslacht en gewricht: deze kenmerken zijn zoveel mogelijk gelijk gehouden in de verdeling van de vier tekstversies. Bovendien zal met statistische toetsen gecontroleerd worden op deze kenmerken.

Proefpersonen die ervaring hebben met botreconstructie of een infectie zijn overigens wel uitgesloten, omdat de kans te groot was dat zij de vragen juist beantwoordden op basis van hun eigen ervaring in plaats van de tekst.

3.8 Procedure

De meeste proefpersonen zijn telefonisch benaderd, waarna er een afspraak is gemaakt. Het experiment heeft bij de respondent thuis plaatsgevonden, omdat de patiënten slecht mobiel zijn, of in het ziekenhuis, wanneer zij er toch moesten zijn voor een controleafspraak of iets dergelijks. De vragenlijsten konden niet opgestuurd worden, omdat ik bij de experimenten aanwezig moest zijn. Dit was noodzakelijk, omdat er toezicht op gehouden moest worden dat er bij het beantwoorden van de vragen niet teruggebladerd werd naar de tekst en omdat ik op deze manier kon helpen bij het invullen van de vragen en onduidelijkheden kon oplossen.

Eerst kregen de proefpersonen een introductietekstje te lezen, waarin staat uitgelegd wat het experiment inhoudt. Aangezien ik bij de experimenten aanwezig ben geweest, heb ik zelf verteld wat ik studeer en wat voor onderzoek ik doe. Ook is gevraagd naar een aantal algemene gegevens. Zo is gevraagd naar hun leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en welke operatie zij moeten ondergaan (wachtlijst voor revisie) of hebben ondergaan (primaire of revisieoperatie).

(22)
(23)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk komen de resultaten van het experiment aan bod. Het hoofdstuk is opgedeeld in vier paragrafen. In de eerste paragraaf zal ingegaan worden op de algemene gegevens van de proefpersonen en de verdeling hiervan over de vier versies. De overige drie paragrafen behandelen elk één van de afhankelijke variabelen.

4.1 Verdeling proefpersonen

Voor de randomisatiecontrole van de gevraagde persoonlijke gegevens van de proefpersonen zijn chikwadraattoetsen uitgevoerd. Hieruit bleek dat de proefpersonen evenredig verdeeld zijn over de verschillende condities. Zo komen mannen en vrouwen even vaak voor in de vier condities (χ2=.342, df=3, p=0.952). Dat er in totaal meer vrouwen hebben meegewerkt dan mannen, is een afspiegeling van hoe de verdeling er in de praktijk uit ziet. Ook voor het gewricht geldt dat de verdeling over het totaal niet gelijk is (29 heuppatiënten tegen 11 kniepatiënten), want er worden nu eenmaal meer heupoperaties uitgevoerd dan knieoperaties. De heup- en kniepatiënten zijn wel evenredig verdeeld (χ2=.376, df=3, p=0.945) over de vier tekstversies, net als de leeftijdsgroepen (χ2=1.103, df=3, p=0.776). De proefpersonen zijn verdeeld in jonge ouderen (55 tot en met 70 jaar) en oude ouderen (71 tot en met 88 jaar). Voor deze verdeling is gekozen, omdat op deze manier het aantal proefpersonen per leeftijdsgroep vrijwel gelijk verdeeld is.

Aan het onderzoek hebben verschillende ‘soorten’ patiënten meegewerkt. Zoals besproken, was dit noodzakelijk om aan het gewenste aantal respondenten te komen. In eerste instantie was het de bedoeling om alleen patiënten te vragen die op de wachtlijst staan voor een revisieoperatie, maar dit bleken er slechts negen te zijn. Deze negen wachtpatiënten zijn wel evenredig verdeeld over de versies (χ2=.430, df=3, p=0.934). Om een grotere groep te krijgen, zijn ook patiënten gevraagd die net een eerste heup- of knieoperatie hebben ondergaan en patiënten bij wie het afgelopen jaar een revisieoperatie is uitgevoerd. Zowel de primaire patiënten (χ2=1.158, df=6, p=0.979) als de revisiepatiënten (χ2=1.379, df=3, p=0.710) zijn evenredig verspreid. In de volgende paragraaf zal getoetst worden of er een verschil in tekstbegrip zit tussen de verschillende ‘soorten’ patiënten.

(24)

Versie I Versie II Versie III Versie IV Totaal Man Vrouw 3 7 3 7 4 6 3 7 13 27 ≤ 70 jaar > 70 jaar 4 6 4 6 5 5 6 5 19 21 Heup Knie 7 3 7 3 8 2 7 3 29 11 Wachtlijst 2 3 2 2 9 Revisie 3 3 2 4 12 Primair 5 5 5 4 19

Tabel 4: Verdeling persoonskenmerken

4.2 Tekstbegrip

Om de belangrijkste afhankelijke variabele, tekstbegrip, te meten, is gebruik gemaakt van meerkeuze en open vragen. Het scoren van de meerkeuzevragen was gemakkelijk: een goed antwoord leverde één punt op, terwijl een fout antwoord geen punten opleverde. De open vragen zijn als volgt gescoord: voor elke juist genoemde stap kreeg men een punt toegekend, ongeacht de volgorde. Bij de tekst over de revisieoperatie was op deze manier vijf punten te verdienen, terwijl bij de tekst over de infectie vier punten het maximum was. Het aantal goede antwoorden van de meerkeuze en open vragen zijn vervolgens bij elkaar opgeteld, waardoor de gemiddelden konden variëren tussen nul en acht respectievelijk negen punten. Omdat het hier een kennismeting betreft en geen attitudemeting, is er geen betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Bovendien bevat de vragenlijst slechts vijf items, waardoor een hoge Cronbach’s alpha moeilijk haalbaar is.

4.2.1. Invloed connectieven op tekstbegrip

(25)

op de begripstoets, terwijl de groep die de infectietekst met connectieven als tweede kreeg aangeboden gemiddeld 4,60 punten scoorde.

Er werden dan ook geen significante verschillen gevonden, wat betekent dat de volgorde van aanbieding van de teksten niet heeft geleid tot verschillen in tekstbegrip. Met dit gegeven is het geoorloofd de scores van elke tekstversie op te tellen, waardoor het aantal proefpersonen per versie verdubbeld wordt.

Voor hiertoe over te gaan, is eerst gekeken of er binnen de versies verschillen bestaan. Hiervoor is een variantie-analyse met een binnenproefpersoon-factor (repeated measures) uitgevoerd. In tabel 5 is te zien dat de gemiddelde scores bij de teksten met connectieven wel hoger zijn dan bij de teksten zonder connectieven. Deze verschillen bleken echter bij de vergelijking van zowel de infectietekst zonder connectieven met de operatietekst met connectieven (F(1,19)=2.41, p=.137) als de infectietekst met connectieven met de operatietekst zonder connectieven (F(1,19)=2.51, p=.130) niet significant te zijn.

Vervolgens zijn de uitkomsten per tekstversie bij elkaar genomen en zijn de gemiddelde scores opnieuw berekend, waarvan het resultaat te zien is in tabel 6. Bij de tekst met infectie als onderwerp, blijkt geen significant verschil te zitten tussen de versie met of zonder connectieven (t(38)=.29, p=.771). Bij de tekst over de revisieoperatie echter wel (t(38)=2.14, p<.05). De proefpersonen hebben significant hoger gescoord op de versie met connectieven dan op de versie zonder connectieven, waarmee de eerste hypothese deels bevestigd wordt.

4.2.2. Invloed van interfererende variabelen

Er zijn ook enkele interfererende variabelen die mogelijk invloed hebben gehad op de resultaten van dit onderzoek. Zo kunnen de demografische gegevens (geslacht, leeftijd) of operatiegerelateerde gegevens (gewricht, ‘soort’ patiënt) de resultaten beïnvloed hebben. Hiervoor is gecontroleerd met behulp van een variantie-analyse (ANOVA).

Demografische gegevens

(26)

Om de invloed van leeftijd op de resultaten te bepalen, zijn de gemiddelden van de jonge ouderen (55 tot en met 70 jaar) vergeleken met die van de oude ouderen (71 tot en met 88 jaar). Net zoals in het onderzoek van Leyten (1999), bleek ook uit mijn onderzoek dat leeftijd een grote rol speelt bij tekstbegrip. Jonge ouderen hadden bij elke versie een hoger gemiddelde dan de oude ouderen. Dit verschil was echter alleen bij de operatietekst significant (F(3,36)=4.28, p<.05). Het maakte hierbij niet uit of het een expliciete of impliciete tekst betrof; er is geen interactie-effect (F(3,36)=0.04, p=0.853). Operatiegerelateerde gegevens

Heuppatiënten hebben bij beide teksten niet anders gescoord op tekstbegrip dan kniepatiënten (F(3,36)=0.63, p=.538). Ook tussen de verschillende soorten patiënten zitten weinig verschillen. Zo hebben patiënten die in 2010 een revisieoperatie hebben ondergaan de begripsvragen van beide teksten even goed gemaakt als de patiënten die de afgelopen jaar een primaire operatie hebben ondergaan (F(3,36)=0.17, p=.85).

Hoewel het aantal patiënten dat op de wachtlijst staat voor een revisieoperatie slechts een kwart beslaat van het totale aantal proefpersonen, is hier wel een significant verschil te zien. Op beide versies van de tekst over de operatie scoren zij significant hoger dan patiënten die niet op de wachtlijst staan (F(3,36)= 4.27, p=<.05). Bij de tekst over de infectie zijn geen verschillen te zien (F(3,36)= 0.07, p=.788).

Infectie zonder

Operatie met Infectie met Operatie zonder Als eerste 4.40 (2.01) 5.70 (2.06) 4.90 (1.21) 4.30 (2.50) Als tweede 5.10 (1.91) 5.60 (2.54) 4.60 (1.07) 4.10 (1.52) Tabel 5: Gemiddelde scores (met standaardafwijking) variërend van 0 tot 8/9; per cel n=10

Tekstversie Tekstbegrip

Infectietekst: Met connectieven (n=20) Zonder connectieven (n=20)

5.20 (1.32) 4.75 (1.94) Operatietekst: Met connectieven (n=20)

Zonder connectieven (n=20)

(27)

4.3 Feeling of knowing

Bij elke tekstbegripsvraag werd de proefpersonen gevraagd hoe zeker zij waren over hun antwoord, de zogenaamde feeling of knowing. De antwoordmogelijkheid van deze vraag bestond uit twee keuzes (weet ik zeker/ weet ik niet zeker). Wanneer iemand het antwoord zeker dacht te weten, werd één punt toegekend en wanneer iemand het antwoord niet zeker wist, werd geen punt gegeven. Omdat de bijbehorende tekstbegripvragen verschillen wat betreft moeilijkheidsgraad en het maar vier items betreft, is de betrouwbaarheidsanalyse overgeslagen en zijn de vier antwoorden bij elkaar opgeteld. Vervolgens is, met behulp van onafhankelijke t-toetsen, weer gekeken of er sprake is van volgorde-effecten.

Zoals te zien in tabel 7, liggen de gemiddelde scores per tekstversie dicht bij elkaar. Er zijn dan ook geen significante verschillen gevonden, wat betekent dat de scores bij elkaar genomen mogen worden.

Met deze somscores is gekeken naar het verschil in feeling of knowing tussen de verschillende tekstversies. In tabel 8 staan de gemiddelde scores opgesomd. Bij de infectietekst was geen significant verschil te zien (t(38)=.78, p=.327). Bij de operatietekst met connectieven scoren de proefpersonen hoger op de versie met connectieven dan op de impliciete versie (t(38)=2.13, p<.05). Hiermee wordt de hypothese dat de versie met connectieven zorgt voor een hogere feeling of knowing dan de versie zonder connectieven bevestigd.

Ook hier is met behulp van een repeated measures gekeken of er verschillen zitten binnen de uitkomsten van de proefpersonen. Zowel bij de operatietekst (F(1,19)=1.35, p=.260) als bij de infectietekst (F(1,19)=.00, p=1.00) is echter geen sprake van significante verschillen.

Infectie zonder

Operatie met Infectie met Operatie zonder Als eerste 2.90 (1.37) 3.20 (0.79) 3.40 (0.70) 2.30 (1.25) Als tweede 3.70 (0.67) 3.40 (0.84) 2.50 (1.27) 2.90 (1.20) Tabel 7: Gemiddelde scores (met standaardafwijking) variërend van 0 tot 4; per cel n=10

Tekstversie Tekstbegrip

Infectietekst: Met connectieven (n=20) Zonder connectieven (n=20)

2.95 (1.10) 3.30 (1.13) Operatietekst: Met connectieven (n=20)

Zonder connectieven (n=20)

(28)

4.4 Tekstwaardering

De laatste afhankelijke variabele van dit onderzoek betreft tekstwaardering. Deze variabele is geoperationaliseerd door de proefpersonen de stelling ‘ik vind de tekst’ te laten beoordelen aan de hand van tien semantische differentialen. Vanzelfsprekend zijn de negatieve schalen eerst omgepoold naar positieve schalen, zodat alle scores in dezelfde richting wezen. Omdat het hier wel gaat om een attitudemeting en de vragenlijst voor tekstwaardering tien items bevat, is eerst een betrouwbaarheidsanalyse (Cronbach’s alpha) uitgevoerd. Wanneer de Cronbach’s alpha boven de 0,70 zit, is er sprake van een hoge interne consistentie en mogen de items bij elkaar genomen worden (Leech, Barrett & Morgan, 2005: 78). Uit tabel 9 blijkt dat alle alpha’s (ruim) boven de 0,70 zitten en dus zijn de somscores berekend.

Vervolgens is ook hier gekeken of de verschillende volgorde van het aanbieden van de teksten invloed heeft gehad op de tekstwaardering. In tabel 10 staat het resultaat van deze onafhankelijke t-toetsen. Er werden geen significante verschillen gevonden, dus kunnen de scores van dezelfde teksten probleemloos bij elkaar opgeteld worden. De gemiddelde scores per tekstversie zijn te zien in tabel 11.

Zoals te zien, verschillen de scores nauwelijks van elkaar. Er zijn dan ook geen significante verschillen gevonden. Voor beide onderwerpen geldt dat de tekstversie met connectieven als de tekstversie zonder connectieven even hoog gewaardeerd worden. De hypothese dat een tekst met connectieven tekstwaardering meer verhoogt dan een tekst zonder connectieven moet dus verworpen worden.

De bijna identieke gemiddelden hebben er waarschijnlijk ook voor gezorgd dat de variantie-analyse geen interactie-effecten laat zien tussen tekstwaardering en versie (F(1,36)=0.71, p=.407).

Tekstversie Cronbach’s alpha

Versie 1: Infectie zonder connectieven (n=10) Operatie met connectieven (n=10)

0.764 0.906 Versie 2: Operatie met connectieven (n=10)

Infectie zonder connectieven (n=10)

0.881 0.809 Versie 3: Infectie met connectieven (n=10)

Operatie zonder connectieven (n=10)

0.772 0.808 Versie 4: Operatie zonder connectieven (n=10)

Infectie met connectieven (n=10)

(29)

Infectie zonder

Operatie met Infectie met Operatie zonder Als eerste 58.00 (7.39) 61.10 (9.70) 60.70 (6.78) 59.30 (6.09) Als tweede 59.60 (7.37) 58.30 (9.82) 59.70 (8.50) 59.90 (9.18) Tabel 10: Gemiddelde scores (met standaardafwijking) variërend van 1 tot 70; per cel n=10

Tekstversie Tekstwaardering

Infectietekst: Met connectieven (n=20) Zonder connectieven (n=20)

58.80 (7.23) 60.20 (7.50) Operatietekst: Met connectieven (n=20)

Zonder connectieven (n=20)

(30)

5. Conclusie en discussie

In dit onderzoek is het effect van connectieven op tekstbegrip, tekstwaardering en feeling of knowing onderzocht. Hieronder zullen eerst de resultaten van elke afhankelijke variabele afzonderlijk besproken worden, waarbij gekeken wordt of de hypotheses bevestigd mogen worden of verworpen moeten worden. Hierbij zal telkens kritisch naar het onderzoek gekeken worden. Vervolgens wordt een antwoord gegeven op de hoofdvraag en tot slot zullen er suggesties voor vervolgonderzoek gedaan worden.

5.1 Tekstbegrip

Aangezien de cognitieve vaardigheden met leeftijd afnemen, was de eerste hypothese dat ouderen met voorkennis een tekst met connectieven beter begrijpen dan een tekst zonder connectieven. Deze hypothese kan deels bevestigd worden. De proefpersonen scoorden inderdaad significant hoger op tekstbegrip bij de tekst over een revisieoperatie mét connectieven dan bij de tekst zonder connectieven. Bij de tekst over een infectie bleken geen significante verschillen te bestaan tussen de twee tekstversies. De tekstbegripscores verschillen dus per tekstonderwerp. Mogelijk zijn de proefpersonen meer betrokken bij informatie over de operatie, omdat zij deze operatie binnenkort moeten ondergaan. Dit verklaart ook waarom patiënten die op de wachtlijst staan voor een revisieoperatie bij beide versies hoger scoorden dan de andere patiënten. Bovendien is de operatie iets algemeens wat iedereen moet ondergaan en komt een infectie slechts bij een kleine groep patiënten voor. Dit staat daardoor waarschijnlijk verder van hen af, waardoor ze de tekst minder goed gelezen hebben. Wanneer iemand meer betrokken is bij het onderwerp, zal hij gemotiveerder zijn om de tekst te lezen en meer moeite doen om de tekst te begrijpen (Land, 2009).

Bovendien is gebleken dat ‘jonge’ ouderen beter scoorden dan ‘oude’ ouderen. Ditzelfde bleek uit een onderzoek van Leyten (1999) naar tekstbegrip bij ouderen. Deze conclusie is te verklaren vanuit de cognitieve veroudering van de hersenen: hoe ouder iemand is, hoe meer hersencellen er zijn afgestorven en hoe moeilijker tekstbegrip verloopt (Schroots, 2002).

(31)

Dit kan met de leeftijd te maken hebben: ouderen zijn niet meer gewend om toetsen te maken en lezen dus niet precies genoeg (Meyer & Rice, 1989).

5.2 Feeling of knowing

Naast tekstbegrip, is de proefpersonen ook gevraagd hoe zeker zij waren over hun antwoord. De hypothese hierbij was dat bij de versie met connectieven de feeling of knowing hoger was dan bij de versie zonder connectieven. De resultaten laten zien dat dit inderdaad het geval is, maar weer alleen bij de tekst met de operatie als onderwerp. Ook deze hypothese kan dus slechts deels bevestigd worden. Bij de infectietekst werden geen significante verschillen gevonden. Ook hier kan de verklaring liggen in de hogere betrokkenheid bij de operatietekst dan bij de infectietekst.

5.3 Tekstwaardering

De proefpersonen waren zeer positief over de gelezen teksten. De gemiddelden lagen, bij een schaal van één tot zeven, zelfs in de buurt van een zes. Dit geldt voor beide onderwerpen en beide versies. Er zijn dus geen significante verschillen gevonden.

Dat de proefpersonen geen onderscheid hebben gemaakt tussen de versie met connectieven en de versie zonder connectieven, kan gelegen hebben aan de wens voor het geven van sociaal wenselijke antwoorden. Mijn aanwezigheid tijdens de experimenten, om te controleren dat er niet teruggebladerd werd, kan ervoor gezorgd hebben dat men sociaal wenselijke antwoorden wilde geven en de teksten dus positiever beoordeelde dan daadwerkelijk het geval was. Dit hoeft echter niet zo te zijn. De conclusie komt namelijk overeen met het onderzoek van Land (2009). In haar onderzoek werd er bij de expliciete versie ook beter gescoord op tekstbegrip dan de impliciete versie, terwijl er vervolgens geen verschil zat tussen de waarderingen voor de twee versies. Dit doet vermoeden dat tekstbegrip niet afhankelijk is van tekstwaardering.

5.4 Antwoord hoofdvraag

In dit onderzoek is getracht een antwoord te vinden op deze vraag:

(32)

Met de resultaten van het opgezette experiment kan geconcludeerd worden dat het gebruik van connectieven in teksten voor ouderen zeker een aanrader is. De conclusie van Kamalski, Lentz & Sanders (2004) dat het voor mensen mét voorkennis niet uitmaakt of een tekst connectieven bevat of niet, gaat dus niet op voor alle leeftijdsgroepen. Hoewel alle proefpersonen van mijn onderzoek wel voorkennis bezitten, werden de vragen over de operatietekst, waarbij de proefpersonen vermoedelijk erg betrokken waren, bij de versie met connectieven beter gemaakt dan bij de versie zonder connectieven. Waarschijnlijk vonden de ouderen de aanwezigheid van de connectieven dus alleen maar gemakkelijk, doordat zij zelf nu geen inferenties hoefden af te leiden.

Bij de tekst over de gevolgen van een infectie, een onderwerp waarbij patiënten zich vermoedelijk minder betrokken voelen, werden geen verschillen gevonden tussen de twee versies. Aangezien de versie met connectieven positieve of neutrale effecten heeft veroorzaakt en geen negatieve gevolgen, doen tekstschrijvers er bij het schrijven van teksten voor ouderen goed aan om tekstrelaties expliciet te maken met behulp van connectieven.

Hierbij moet echter wel vermeld worden dat de onderwerpen van de manipulatieteksten erg specifiek zijn. Beide gebruikte teksten gaan over een medisch onderwerp, wat de generaliseerbaarheid naar andere informatieve teksten niet ten goede komt. Daarvoor zou dit onderzoek herhaald moeten worden met andere teksten.

(33)

6. Bibliografie

Centraal Bureau voor de Statistiek (2010). Tempo vergrijzing loopt op. Beschikbaar via:

http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/vergrijzing/publicaties/artikelen/ archief/2010/2010-083-pb.htm (22 mei 2011 geraadpleegd)

Dijk, L. van, J. de Haan & S. Rijken (2000). Digitalisering van de leefwereld. Beschikbaar via:

http://home.deds.nl/~timkr/pws/digitalisering_van_de_leefwereld.pdf (gedownload op 8 maart 2011)

Feldman, R.S. (2007). Ontwikkelingspsychologie: levensloop vanaf de jongvolwassenheid. Amsterdam: Pearson Education Benelux.

Fishbein, M. & I. Azjen (1975). Belief, attitude, intention and behavior. An Introduction into Theory and Research. Reading, MA: Addison-Wesley Publishing Company.

Franzen, G. & M. Bouwman (1999). De mentale wereld van merken. Alphen aan den Rijn: Samsom.

Hoeken, H. (2008). Het ontwerp van overtuigende teksten. Wat onderzoek leert over de opzet van effectieve reclame en voorlichting. Bussum: Coutinho.

Kamalski, J., L. Lentz & T. Sanders (2004). Coherentiemarkering in informerende en persuasieve teksten. Een empirisch onderzoek naar cognitieve en affectieve effecten. Tijdschrift voor Taalbeheersing 26, 2, 87-104.

Kamalski, J., L. Lentz, T. Sanders & H. van den Bergh (2005). Hoe kun je het beste meten of een leerling een tekst begrijpt? Een vergelijkend onderzoek naar vier methoden. Levende talen 6, 4, 3-9.

Kamalski, J., L. Lentz & T. Sanders (2008). Coherence Marking, Prior Knowledge, and Comprehension of Informative and Persuasive Texts: Sorting Things Out. Discourse Processes 45, 4-5, 323-345.

Kintsch, W. (1998). Comprehension: a paradigm for cognition. Cambridge: Cambridge University Press.

(34)

Leech, N.L., K.C. Barrett & G.A. Morgan (2005). SPSS for intermediate statistics: use and interpretation. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.

Lith, L. van (2010). Het connectief en in causale relaties. Leesonderzoek met oogbewegingregistratie naar de invloed van het connectief en op het verwerken

van causale relaties in tekst. Beschikbaar via:

http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=112865 (1 maart 2011 gedownload)

Montin, L., K. Johansson, J. Kettunen, J. Katajisto & H. Leino-Kilpi (2010). Total joint arthoplasty patients’ perception of received knowledge of care. Orthopeaedic Nursing 29, 4, 246-253.

Sanders, T. & W. Spooren (2001). Tekst en cognitie. Beschikbaar via:

http://www.let.uu.nl/~ted.sanders/personal/uploads/pdf/Sanders_Spooren_200 1.pdf (1 juli 2011 gedownload)

Schroots, J.J.F. (2002). Handboek Psychologie van de Volwassen Ontwikkeling & Veroudering. Assen: Van Gorcum.

Smit, G., H. Verhoeven & A. Driessen (2006). Personeelsselectie en assessment. Wetenschap in de praktijk. Assen: Van Gorcum.

Wiel, H.B.M. van de (1999). Voorlichting en begeleiding: communicatieve vaardigheden voor verpleegkundigen. Assen: Van Gorcum.

(35)

Bijlagen

I. Samenvatting van stageonderzoek

Van 1 februari tot 1 juni 2011 heb ik stage gelopen op de afdeling Orthopedie van het UMCG. Mijn stageopdracht daar bestond uit het ontwikkelen van een folder voor revisiepatiënten, oftewel patiënten die voor een tweede (of zoveelste) keer een heup- of knieprothese krijgen. Om de informatie voor deze folder te vergaren, heb ik gebruik gemaakt van verschillende informatiebronnen. Zo heb ik interviews gehouden met revisiepatiënten van wie de oude prothese het afgelopen jaar is vervangen door een nieuwe prothese. Uit deze interviews heb ik gehaald welke informatie zij gemist hebben tijdens hun voorlichting. Daarnaast heb ik een literatuuronderzoek gedaan, heb ik gesproken met een voorlichtingsmedewerkster en heb ik meegelopen met verpleegkundigen en een orthopedisch chirurg.

Uit de interviews bleek dat patiënten tijdens de huidige voorlichting informatie heeft gemist over de procedure bij een infectie, de mogelijke complicaties en de beweegregels. Het merendeel van de geïnterviewden wist er zelfs helemaal niets van af. Verder heerst bij veel revisiepatiënten het motto ‘wat mij niet aangaat, hoef ik ook niet te weten’, maar tegelijkertijd geeft men wel graag weet te hebben van wat er kan gebeuren. In de brochure is het daarom waarschijnlijk het beste om globale informatie te verschaffen over verschillende onderwerpen en specifieke informatie achterwege te laten.

(36)

IIa. Manipulatieteksten over een infectie

Voor de duidelijkheid zijn hier de connectieven onderstreept. Uiteraard zijn deze tijdens het experiment verwijderd. Bovendien was het lettertype tijdens het experiment groter. Connectiefversie

Eén van de oorzaken van een revisieoperatie is een infectie. Bij een infectie zit er een bacterie in het gewricht, doordat een huidbacterie tijdens de ingreep of bij de wondverzorging in het gewricht komt. Ook kan een bacterie via het bloed, bijvoorbeeld bij een tandheelkundige behandeling of urologische ingreep, in het lichaam een infectie van het gewricht en het weefsel rondom het gewricht veroorzaken. Bij infecties die langere tijd voortduren, treedt er vaak een loslating van de prothese op. Meestal komt het er dan op neer dat het gewricht vervangen moet worden om de infectie te bestrijden. Dit gebeurt niet in één keer, maar er zijn meestal meerdere operaties op verschillende tijdstippen nodig.

Tijdens de eerste operatie verwijdert de chirurg eerst de prothese. Bovendien plaatst hij dan soms ook antibioticahoudende kralen in het gewricht. Vervolgens wordt u in de daarop volgende periode behandeld met antibiotica. U heeft dan tijdelijk geen heup- of kniegewricht. Omdat u geen gewricht heeft, bent u tijdens deze periode beduidend minder mobiel. De laatste operatie wordt uitgevoerd, nadat uit bloedonderzoek blijkt dat de infectie bestreden is. Tijdens deze operatie verwijdert de chirurg de antibioticahoudende kralen en plaatst hij ten slotte de nieuwe prothese.

Wanneer de bacteriële infectie van het heupgewricht echter aanhoudt, kan er besloten worden om de heupkop te verwijderen, maar niet te vervangen door een nieuwe prothese. Dit wordt een Girdlestone-operatie genoemd, omdat G.R. Girdlestone de eerste was die deze techniek beschreef in 1928. Infectie na een heup- of knieoperatie is de meest voorkomende oorzaak, maar ook trauma’s, tuberculose en loslating van de prothese zijn indicaties voor een Girdlestone-operatie.

Een Girdlestone-situatie houdt wel in dat er een aanzienlijke verkorting van het been optreedt en de stabiliteit is zeker ook niet optimaal. Om te kunnen lopen, heeft de patiënt minimaal één kruk nodig en bij langduriger stappen zelfs twee krukken.

Impliciete versie

Eén van de oorzaken van een revisieoperatie is een infectie. Bij een infectie zit er een bacterie in het gewricht. Een huidbacterie kan tijdens de ingreep of bij de wondverzorging in het gewricht komen. Er kan een bacterie via het bloed, bijvoorbeeld bij een tandheelkundige behandeling of urologische ingreep, in het lichaam een infectie van het gewricht en het weefsel rondom het gewricht veroorzaken. Bij infecties die langere tijd voortduren, treedt er vaak een loslating van de prothese op. Meestal komt het er dan op neer dat het gewricht vervangen moet worden om de infectie te bestrijden. Dit gebeurt niet in één keer. Er zijn meestal meerdere operaties op verschillende tijdstippen nodig. Tijdens de eerste operatie verwijdert de chirurg de prothese. Soms plaatst hij dan ook antibioticahoudende kralen in het gewricht. In de daarop volgende periode wordt u behandeld met antibiotica. U heeft dan tijdelijk geen heup- of kniegewricht. U bent tijdens deze periode beduidend minder mobiel. De laatste operatie wordt uitgevoerd, wanneer uit bloedonderzoek blijkt dat de infectie bestreden is. Tijdens deze operatie verwijdert de chirurg de antibioticahoudende kralen en plaatst hij de nieuwe prothese. Wanneer de bacteriële infectie van het heupgewricht aanhoudt, kan er besloten worden om de heupkop te verwijderen, maar niet te vervangen door een nieuwe prothese. Dit wordt een Girdlestone-operatie genoemd, omdat G.R. Girdlestone de eerste was die deze techniek beschreef in 1928. Infectie na een heupoperatie is de meest voorkomende oorzaak. Trauma’s, tuberculose en loslating van de prothese zijn ook indicaties voor een Girdlestone-operatie.

(37)

IIb. Manipulatieteksten over een operatie

Voor de duidelijkheid zijn hier de connectieven onderstreept. Uiteraard zijn deze tijdens het experiment verwijderd. Bovendien was het lettertype tijdens het experiment groter. Connectiefversie

Op de dag van de operatie moet u een aantal uren, afhankelijk van het tijdstip waarop de operatie plaatsvindt, nuchter blijven. Dit hoort u een dag voor de operatie van de verpleegkundige. De verpleegkundige brengt u voor de operatie in uw bed naar de operatiekamer. Vlak voor de operatie brengt de anesthesist een infuus bij u in. Via dit infuus krijgt u een antibioticum toegediend om de kans op een infectie te verkleinen. Op de operatiekamer krijgt u bovendien de verdoving zoals u dat heeft afgesproken met de anesthesist.

Zodra u bent verdoofd, begint de revisieoperatie. De chirurg opent eerst het gewrichtskapsel en verwijdert de hele of een deel van de prothese en het mogelijk aanwezige botcement. Een revisieoperatie is complexer dan een primaire operatie, omdat het verwijderen van de prothese gepaard kan gaan met verlies van bot rondom de prothese. Dit botverlies zorgt ervoor dat de nieuwe prothese niet stabiel geplaatst kan worden. Daarom is er botreconstructie nodig. De chirurg maakt hiervoor gebruik van bot uit uw eigen lichaam of donorbot uit de botbank. Bij het plaatsen van een nieuwe knieprothese kan het botverlies soms worden opgevuld door extra metalen blokjes op de prothese te plaatsen, maar bij veel botverlies zal er ook extra bot aangebracht moeten worden.

Vervolgens wordt met speciale instrumenten het bot, waarin de prothese was bevestigd, aangepast en bijgewerkt om een nieuwe prothese te kunnen plaatsen. Hierna plaatst de chirurg de nieuwe prothese of prothese-onderdelen. Als alles op zijn plaats zit, sluit de chirurg ten slotte uw gewrichtskapsel weer. De operatie duurt in totaal ongeveer drie à vier uur.

Impliciete versie

Op de dag van de operatie moet u een aantal uren, afhankelijk van het tijdstip waarop de operatie plaatsvindt, nuchter blijven. Dit hoort u een dag voor de operatie van de verpleegkundige. De verpleegkundige brengt u voor de operatie in uw bed naar de operatiekamer. Vlak voor de operatie brengt de anesthesist een infuus bij u in. Via dit infuus krijgt u een antibioticum toegediend om de kans op een infectie te verkleinen. Op de operatiekamer krijgt u de verdoving zoals u dat heeft afgesproken met de anesthesist. Zodra u bent verdoofd, begint de revisieoperatie. De chirurg opent het gewrichtskapsel en verwijdert de hele of een deel van de prothese en het mogelijk aanwezige botcement. Een revisieoperatie is complexer dan een primaire operatie. Het verwijderen van de prothese kan gepaard gaan met verlies van bot rondom de prothese. Dit botverlies zorgt ervoor dat de nieuwe prothese niet stabiel geplaatst kan worden. Er is botreconstructie nodig. De chirurg maakt hiervoor gebruik van bot uit uw eigen lichaam of donorbot uit de botbank. Bij het plaatsen van een nieuwe knieprothese kan het botverlies soms worden opgevuld door extra metalen blokjes op de prothese te plaatsen. Bij veel botverlies zal er extra bot aangebracht moeten worden.

(38)

III. Instrumentatiemateriaal Bij tekst ‘infectie’:

1. Een bacterie kan op verschillende manieren in het gewricht komen Deze bewering is …

juist onjuist

Het antwoord op deze vraag … weet ik zeker

weet ik niet zeker

2. Plaatsing van een nieuwe prothese kan pas wanneer de infectie bestreden is Deze bewering is …

juist onjuist

Het antwoord op deze vraag … weet ik zeker

weet ik niet zeker 3. Door de infectie bent u gedurende een aantal weken minder mobiel Deze bewering is …

juist onjuist

Het antwoord op deze vraag … weet ik zeker

weet ik niet zeker

4. Onder andere een infectie en tuberculose zijn oorzaken van een Girdlestone- situatie

Deze bewering is … juist

onjuist

Het antwoord op deze vraag … weet ik zeker

weet ik niet zeker

5. Beschrijf de 4 stappen van de operaties wanneer deze veroorzaakt zijn door een infectie Stap 1: Stap 2: Stap 3: Stap 4: Modelantwoord:

1. Chirurg verwijdert de prothese

2. en plaatst eventueel antibioticahoudende kralen

(39)

Bij tekst ‘operatie’:

1. Een revisieoperatie is complexer dan een eerste operatie door het botverlies Deze bewering is …

juist onjuist

Het antwoord op deze vraag … weet ik zeker

weet ik niet zeker

2. Het enige middel dat u krijgt toegediend voor de operatie is een antibioticum Deze bewering is …

juist onjuist

Het antwoord op deze vraag … weet ik zeker

weet ik niet zeker

3. Bij veel botverlies in de knie worden metalen blokjes gebruikt in plaats van bot

Deze bewering is … juist

onjuist

Het antwoord op deze vraag … weet ik zeker

weet ik niet zeker 4. Voor een stabiele plaatsing van de prothese is botreconstructie nodig Deze bewering is …

juist onjuist

Het antwoord op deze vraag … weet ik zeker

weet ik niet zeker

5. Beschrijf de 5 stappen van de revisieoperatie wanneer er geen botreconstructie nodig is.

Stap 1: Stap 2: Stap 3: Stap 4: Stap 5: Modelantwoord:

1. Chirurg opent gewrichtskapsel

2. Chirurg verwijdert de hele of deel van prothese 3. Het bot wordt aangepast en bijgewerkt

(40)

Tekstwaardering Ik vind de tekst … Gemakkelijk 0 0 0 0 0 0 0 Moeilijk Onbegrijpelijk 0 0 0 0 0 0 0 Begrijpelijk Ongestructureerd 0 0 0 0 0 0 0 Gestructureerd Interessant 0 0 0 0 0 0 0 Oninteressant Langdradig 0 0 0 0 0 0 0 Bondig Interessant 0 0 0 0 0 0 0 Oninteressant Bekend 0 0 0 0 0 0 0 Onbekend

Leerzaam 0 0 0 0 0 0 0 Niet leerzaam

Samenhangend 0 0 0 0 0 0 0 Onsamenhangend

(41)

Intelligentietest

1. Wat betekent ‘manipuleren’? Beïnvloeden

Ontharen Chanteren Verzorgen

2. Maak de cijferreeks af: -2 0 3 5 8 10 13 … … 15 en 18

15 en 17 15 en 14 16 en 18

3. Bewering 1: Alle katten hebben vlooien Bewering 2: Vlooien zijn rood

Welke conclusie valt met zekerheid te trekken op basis van deze twee beweringen?

Alle vlooien zitten op katten Alle katten hebben rode vlooien Zwarte vlooien zitten soms op katten Honden hebben nooit rode vlooien 4. Wat is het meest tegengesteld aan ‘kwaad’?

Opgewekt Woedend Angstig Levendig 5. Hoeveel is 234 + 51? 285 258 294 295

6. Wanneer trouwden prins William en Kate Middleton? 29 april 2010

(42)

7. Waar vierde de Koninklijke familie dit jaar Koninginnedag? Zeeland

Limburg Groningen Friesland

8. Welk woord past niet in het rijtje thuis? Proeven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The current analysis reveals that Olympic athletes always perform better in finals compared to semi-finals and heats (probably due to motivational differences) and that

De resultaten van de analyses aan organotinverbindingen in Gewone Alikruiken, Gevlochten Fuikhoorns en Purperslakken zijn weergegeven in bijlage 3.. Eind januari 2012 is een

Solvent-free liquid crystals and liquids based on genetically engineered supercharged polypeptides with high elasticity. Thermotropic liquids and liquid crystals from

Het CPB, als natuurlijk monopolist van de macro-modellen die daadwerkelijk voor het beleid actueel zijn, zou de infrastructuur kunnen beheren, maar het gebruik voor extern

In de Tinbergen – Hueting aanpak heeft vooral De Boer de standaarden van milieuduurzaamheid vertaald naar gebruik voor een economisch model, waardoor raming van het mDNI mogelijk

Om deze om te zetten in wolkendruppels of neerslag zijn twee dingen nodig: de lucht moet vol zitten met waterdamp (de lucht moet verzadigd zijn) en er moeten ‘deeltjes’ in de

leefwereld van de cursist. Authentiek en semi-authentiek materiaal zijn dan ook een absolute must. Het didactisch materiaal moet niet enkel levensecht zijn, het moet ook een

Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor