• No results found

De positie van de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus bij faillissement

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De positie van de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus bij faillissement"

Copied!
112
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE

POSITIE

VAN

DE

SOCIALE

ZEKERHEIDSINSTELLINGEN EN DE

FISCUS BIJ FAILLISSEMENT

Luca Goditiabois

Studentennummer: 01403186

Promotor: Prof. dr. J. Baeck

Commissaris: C. Willemot

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de rechten Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

VOORWOORD

Het schrijven van een masterproef luidt het einde van mijn rechtenopleiding in. Dit is het sluitstuk van een periode vol vriendschap, plezier, vaardigheden en kennis. Ik wil hierbij enkele mensen bedanken.

In de eerste plaats wil ik mijn promotor prof. dr. Joke Baeck bedanken. Zij heeft mij de kans gegeven om deze masterproef te schrijven. Ze heeft mij daarbij de nodige ondersteuning gegeven en is het geloof in mij nooit verloren. Prof. dr. Joke Baeck, hartelijk dank voor uw tijd en uw geduld die in deze masterproef zijn gekropen.

Ik wil ook graag mijn ouders bedanken voor hun eindeloze steun en geloof in mij. Zonder hun hulp en vertrouwen zou het afronden van mijn rechtenopleiding en de daar bijhorende masterproef niet mogelijk zijn geweest.

Tot slot wil ik ook mijn bevriende studiegenoten bedanken om van de afgelopen jaren een onvergetelijke tijd te maken.

Luca Goditiabois Mei 2020

(3)

VERTROUWELIJKSHEIDSCLAUSULE

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of gereproduceerd voor persoonlijk gebruik. Het gebruik van deze masterproef valt onder de bepalingen van het auteursrecht en bronvermelding is steeds noodzakelijk.

(4)

INHOUDSOPGAVE

Inhoudsopgave

VOORWOORD ... 2 VERTROUWELIJKSHEIDSCLAUSULE ... 3 INHOUDSOPGAVE ... 4 INLEIDING ... 7 SAMENVATTING ... 9 DE SOCIALE ZEKERHEIDSINSTELLINGEN ... 10 1 ALGEMEEN VOORRECHT ... 10

1.1 RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID ... 10

1.1.1 Loon ... 10

1.1.2 RSZ bijdragen ... 11

1.1.3 Vakantiebijdrage of vakantiegeld ... 12

1.2 SLUITINGSFONDS ... 13

1.2.1 Werkgever, curator of vereffenaar ... 13

1.2.2 Werkgeversbijdragen ... 14

1.3 RIJKSINSTITUUT VOOR ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING ... 15

1.4 FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR BEROEPSRISICO’S ... 16

1.4.1 Arbeidsongevallenwet ... 16

1.4.2 Fonds voor de beroepsziekten ... 17

1.5 FONDS VOOR BESTAANSZEKERHEID ... 17

1.6 SOCIAAL FONDS VOOR DE DIAMANTARBEIDERS ... 18

1.7 PENSIOENINSTELLINGEN EN DE RECHTSPERSONEN BELAST MET DE ORGANISATIE VAN DE SOLIDARITEITSREGELING ... 19

1.8 SOCIALE VERZEKERINGSFONDSEN VOOR ZELFSTANDIGEN EN DE NATIONALE HULPKAS VOOR DE SOCIALE VERZEKERINGEN DER ZELFSTANDIGEN ... 20

1.9 RIJKSINSTITUUT VOOR DE SOCIALE VERZEKERINGEN DER ZELFSTANDIGEN ... 21

1.10 KINDERBIJSLAG ... 21

1.11 NATIONALE SOCIALE COMMISSIE ... 22

2 ALTERNATIEVEN ... 23

(5)

2.1.1 Inhoudingsplicht ... 23

2.1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid ... 23

2.2 PERSOONLIJKE EN HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID BESTUURDERS ... 24

DE FISCUS ... 27 1 FEDERALE BELASTINGEN ... 27 1.1 INVORDERINGSWETBOEK ... 27 1.1.1 Gemeenschappelijke bepalingen ... 29 1.1.2 Inkomstenbelastingen ... 31 1.1.3 Voorheffingen ... 39

1.1.4 De met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen ... 40

1.1.5 Belasting over de toegevoegde waarde ... 41

1.1.6 Wetboek diverse rechten en taksen ... 42

1.1.7 Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten ... 48

1.2 DOUANE EN ACCIJNZEN ... 49 1.2.1 Gemeenschappelijke bepalingen ... 49 1.2.2 Douane ... 51 1.2.3 Accijnzen ... 51 1.3 VERPAKKINGSHEFFING ... 51 1.4 RECHT OP GESCHRIFTEN ... 52 1.4.1 Algemeen voorrecht ... 53 1.4.2 Wettelijke hypotheek ... 53 2 VLAAMSE BELASTINGEN ... 54 2.1 OVERGEDRAGEN BELASTINGEN ... 54 2.1.1 Gemeenschapelijke bepalingen ... 54 2.1.2 Onroerende voorheffing ... 56 2.1.3 Erfbelasting ... 57 2.1.4 Schenkbelasting ... 60 2.1.5 Verkooprecht ... 61 2.1.6 Verdeelrecht ... 63 2.1.7 Recht op hypotheekvestiging ... 65 2.1.8 Verkeersbelasting op de autovoertuigen ... 66

2.1.9 Belasting op de spelen en de weddenschappen ... 67

(6)

2.1.11 Belasting op inverkeerstelling ... 69

2.2 AUTONOME BELASTINGEN ... 71

2.2.1 Vaste afvalstoffen ... 71

2.2.2 Integraal Waterbeleid ... 72

2.2.3 Bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimtes ... 75

2.2.4 Ongeschikte en onbewoonbare woningen ... 78

2.2.5 Planbatenheffing ... 79 3 LOKALE BELASTINGEN ... 83 3.1 GEMEENTEBELASTINGEN ... 83 3.1.1 Gemeenschappelijke bepalingen ... 83 3.2 PROVINCIEBELASTINGEN ... 84 3.3 POLDERS EN WATERINGEN ... 84 3.3.1 Polders ... 85 3.3.2 Wateringen ... 86 4 ALTERNATIEVEN ... 89

4.1 HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID AANNEMER OF ONDERAANNEMER ... 89

4.1.1 Inhoudingsplicht ... 89

4.1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid ... 89

4.2 DE (NOTARIËLE) NOTIFICATIEVERPLICHTINGEN BIJ OVERDRACHT VAN VOOR HYPOTHEEK VATBARE GOEDEREN ... 90

4.2.1 De persoonlijke aansprakelijkheid van de notaris ... 90

4.2.2 De notificatie door de ontvanger ... 91

4.3 WAARBORG ... 92

4.4 INVORDERINGSWAARBORGEN BIJ OPENBARE VERKOPEN ... 92

4.5 INVORDERINGSWAARBORGEN BIJ OVERDRACHT VAN EEN GEHEEL AAN GOEDEREN ... 93

4.6 HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN BESTUURDERS ... 94

4.7 HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID AANDEELHOUDERS ... 94

4.8 DERDENAANSPRAKELIJKHEID IN GEVAL VAN BTW-FRAUDE ... 95

4.9 NOTIFICATIES BIJ OVERLIJDEN ... 95

CONCLUSIE ... 96

(7)

INLEIDING

Het Belgische stelsel van zekerheden en voorrechten is niet consistent en vaak onduidelijk.1 Daarnaast worden er vragen gesteld bij de bevoorrechte positie van zowel de sociale zekerheidsinstellingen als de fiscus. Deze voorrechten zouden een kritisch onderzoek immers niet doorstaan.2 Het afschaffen van de bevoorrechte positie van de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus is al verscheidene keren voorgesteld, maar nog geen enkele keer uitgevoerd.3 Door middel van hun bevoorrechte positie krijgen de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus ongeveer een derde van de te verdelen gelden bij faillissement. De chirografaire schuldeisers krijgen echter slechts een zevende van de te verdelen gelden bij faillissement, terwijl hun vorderingen ongeveer twee derde van de schuldvorderingen bedraagt.4

OPZET – In deze masterproef wil ik in kaart brengen over welke zekerheidsmechanismen de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus beschikken bij faillissement. Ik zal hun bevoorrechte positie als schuldeiser op een overzichtelijke manier weergeven.

ONDERZOEKSVRAAG EN METHODIEK – In deze masterproef zal ik een antwoord formuleren op volgende onderzoeksvraag: “Wat is de positie van de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus bij faillissement?”

Het antwoord op deze vraag ga ik formuleren door gebruik te maken van een literatuurstudie. Ik heb verscheidene handboeken over het zekerheidsrecht, het sociaal recht en het fiscaal recht geraadpleegd, alsook de wetgeving met hun voorbereidende werken en commentaren.

1 P. COUSSEMENT, “De beschermde positie van de fiscus en RSZ in geval van involventie. Een rechtvaardiging van

het algemeen voorrecht van de artikelen 19, 3° en 4° Hyp.W. en de bestuurdersaansprakelijkheid ingevoerd door de Programmawet van 20 juli 2006” in X. Van alle markten. Liberamicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 259.

2 E. DIRIX en R. DE CORTE, Zekerheidsrechten, Mechelen, Wolters Kluwer, 2006, 148; W. DERIJCKE en F. T’ KINT,

“En nu de algemene voorrechten”, T.B.H. 2000, 282.

3 Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving met het oog op de afschafing van de voorrechten en hypotheken van de

fiscus, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 52-1521/1, 3; Voorontwerp wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft. Verslag van 14 oktober 2011 van de Expertengroep op de zekerheden opgericht door de minister van Justitie, S. DECLERCK, en voorgezeten door professor E. DIRIX, https://economie.fgov.be/sites/default/files/Files/About-SPF/avis-cc-rvv/Voorontwerp-van-wet-zakelijke-zekerheden.pdf; B. BOUCKAERT en R. DE KERPEL, “Schaf de voorrechten van fiscus en RSZ af”, De Tijd 29 september 2006.

(8)

STRUCTUUR MASTERPROEF – Deze masterproef bestaat uit twee grote delen. Het eerste deel bestaat uit de opsomming van sociale zekerheidsinstellingen met een beschrijving van hun algemeen voorrecht, hun bevoorrechte schuldvordering en hun rang. Op het einde van het eerste deel worden de alternatieve zekerheidsmechanismen van de sociale zekerheidsinstellingen beschreven.

Het tweede deel betreft de fiscus. Dit deel wordt verder onderverdeeld in de federale belastingen, de Vlaamse belastingen, de lokale belastingen en de alternatieve zekerheidsmechanismen van de fiscus. Per deel worden de gemeenschappelijke zekerheden beschreven om daarna een opsomming te maken van de belastingen die onder die zekerheden vallen. Hierbij wordt er een beschrijving gegeven van de belasting, de belastingplichtige en de eventuele vrijstellingen of verminderingen. Op het einde van het tweede deel worden de alternatieve zekerheidsmechanismen van de fiscus beschreven.

Deze masterproef wordt afgesloten met een schematisch overzicht van de bevoorrechte positie als schuldeiser van de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus.

(9)

SAMENVATTING

Het Belgische stelsel van zekerheden en voorrechten is een kluwen van rechtsregels. Daarnaast is er kritiek op de bevoorrechte positie van zowel de sociale zekerheidsinstellingen als de fiscus. Het afschaffen van de bevoorrechte positie van de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus is al verscheidene keren voorgesteld, maar nog geen enkele keer uitgevoerd.

Deze masterproef brengt in kaart wat de bevoorrechte positie is van zowel de sociale zekerheidsinstellingen als de fiscus als schuldeiser bij faillissement. Het eerste deel betreft de sociale zekerheidsinstellingen. Dit deel bestaat uit een opsomming van sociale zekerheidsinstellingen en per instelling wordt er een beschrijving gegeven van hun algemeen voorrecht, hun bevoorrechte schuldvordering en hun rang die ze innemen tussen de andere schuldeisers. O.m. het voorrecht van de RSZ, het RIZIV en Fedris wordt besproken. Dit deel wordt afgesloten met alternatieve zekerheidsmechanismen waar de sociale zekerheidsinstellingen gebruik kunnen maken om hun schuldvordering bij faillissement toch betaald te krijgen.

Het tweede deel betreft de fiscus. Dit deel wordt verder onderverdeeld in de federale belastingen, de Vlaamse belastingen, de lokale belastingen en de alternatieve zekerheidsmechanismen van de fiscus.

Per deel wordt een opsomming gegeven van de belastingen die geheven worden en per belasting wordt er een beschrijving gegeven. De beschrijving omvat waarop de belasting slaat, de belastingplichtige en de eventuele vrijstellingen of verminderingen. Zowel de inkomstenbelastingen, als de belasting op spelen en weddenschappen, als de belasting op polders wordt besproken. Dit deel wordt eveneens afgesloten met alternatieve zekerheidsmechanismen waar de fiscus gebruik kan van maken om de schuldvordering bij faillissement tocht betaald te krijgen.

De masterproef wordt afgesloten met een schematisch overzicht van de bevoorrechte positie als schuldeiser van de sociale zekerheidsinstellingen en de fiscus.

(10)

DE SOCIALE ZEKERHEIDSINSTELLINGEN

1

Algemeen voorrecht

1.1

Rijksdienst voor Sociale Zekerheid

1. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (hierna: RSZ) int de bijdragen van de werkgevers en werknemers

ter financiering van de regelingen betreffende de geneeskundige verzorging en uitkeringen, de werkloosheidsuitkeringen, de rust- en overlevingspensioenen, de uitkeringen in hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten, de gezinsbijslagen en de jaarlijkse vakantie-uitkeringen.5

1.1.1 Loon

2.PRINCIPE - De RSZ heeft een algemeen voorrecht voor de sociale bijdragen op het loon van de werknemer.6 Het voorrecht bestaat zolang de vordering van de werknemer op het loon bestaat.7

3.BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - De sociale bijdragen maken deel uit van het brutoloon, sinds de inwerkintreding van de Sluitingswet heeft het voorrecht eveneens betrekking op het brutoloon.8 Dit heeft tot gevolg dat de sociale bijdragen onder het toepassingsgebied van het voorrecht valt.9

4. Het bevoorrechte bedrag is beperkt tot 7.500 euro. Indien het achterstallige brutoloon dit bedrag

overschrijdt dient het bedrag pro rata te worden verdeeld. De beperking is niet van toepassing op vergoedingen die aan de werknemer verschuldigd zijn ten gevolge van het einde van de arbeidsovereenkomst of dienstbetrekking. Op deze vergoedingen is het voorrecht onbeperkt.10

5.ONDERPAND - Het voorrecht van de RSZ op de sociale bijdragen van het loon van de werknemer slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar, namelijk de werkgever. De aanwending bij voorrang, vermeld

5 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 26.

6 Art. 19, 3°ter Hypotheekwet.

7 L. DE SCHRIJVER, “Sociale voorrechten”, TPR 1987, 257.

8 Art. 83 Sluitingswet 2002; R. CRIVITS en M. VAN VYNCKT, “Commentaar bij art. 19, 3°bis Hyp. W.” in Voorrechten en

hypotheken – Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer

Belgium, 2011, afl. 40, 8.

9 Wetsontwerp betreffende de sluiting van ondernemingen, Parl. St. Kamer 2001-2002, nr. 1687, 48; R. CRIVITS en M.

VAN VYNCKT, “Commentaar bij art. 19, 3°bis Hyp. W.” in Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2011, afl. 40, 10.

(11)

in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de sociale bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvordering op de sociale bijdragen.11

6.RANG - De rang van het voorrecht op het loon wordt bepaald door artikel 19, 3°ter Hypotheekwet.

1.1.2 RSZ bijdragen

7.PRINCIPE - De RSZ heeft een algemeen voorrecht voor de inning van de bijdragen die verschuldigd zijn aan de RSZ en de bijdragen waarvan het de inning verzekert.12

8.BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - De vordering strekt zich uit tot twee soorten bijdragen. Enerzijds is er de vordering tot betaling van bijdragen die aan de RSZ zelf verschuldigd zijn. Anderzijds is er de vordering tot betaling van bijdragen waarvan de RSZ de inning verzekert, dus voor rekening van een andere schuldeiser.13

9. De wetgever maakt geen onderscheid tussen werknemers- en werkgeversbijdragen, beide zijn

verschuldigd door de werkgever aan de RSZ, aldus zijn beide gewaarborgd door het voorrecht. De werknemersbijdragen die niet worden gewaarborgd door het voorrecht voor het loon, vallen onder dit voorrecht. De werkgeversbijdragen zijn enkel gewaarborgd door dit voorrecht.14

10. De bijdrageopslagen zijn bevoorrecht,15 de intresten en de verhogingen wegens niet- of laattijdige betaling van de bijdragen, vallen echter niet onder het voorrecht.16 Het voorrecht is niet beperkt in tijd, aldus is er geen verjaring mogelijk.

11.De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de sociale bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvordering op de

11 Art. 19, 3°ter Hypotheekwet., 359; J. CAEYMAEX en T. CAVENAILE, Manuel des sûretés mobilières, Brussel, Larcier,

2019.

12 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet.

13 K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 324.

14 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 33.

15 Art. 44 wet 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende sociaal overleg, BS 19 juli 2005, 77911, met ingang

van 1 april 2007.

(12)

bijdragen verschuldigd aan de RSZ.17 Het voorrecht slaat eveneens op de goederen van de medecontractant.18

12.RANG - De rang van het voorrecht op de RSZ bijdragen wordt bepaald door artikel 19, 4°ter Hypotheekwet.

1.1.2.1 Hulp- en Voorzorgkas voor zeevarenden19

13. Dit fonds was belast met het inzamelen en verdelen van de opbrengst der bijdragen opgelegd aan de

reders en zeelieden. Met ingang van 1 januari 2018 is de RSZ hiervoor verantwoordelijk.20

1.1.3 Vakantiebijdrage of vakantiegeld

14.PRINCIPE - De RSZ21 heeft een algemeen voorrecht voor de bedragen die de werkgever als vakantiegeld verschuldigd is aan de werknemer voor het verlopen dienstjaar en voor het lopende dienstjaar.22

15. In principe was dit voorrecht enkel van toepassing op bedienden, omdat zij de enige zijn aan wie

vakantiegeld verschuldigd is door de werkgevers. Echter zijn er verscheidene bijzondere wetgevingen en reglementeringen23 die arbeiders en/of leerlingen ook het recht geven op vakantiegeld. Hierop is het voorrecht voor vakantiegeld ook van toepassing.24

17 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet; K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 312.

18 J. CAEYMAEX en T. CAVENAILE, Manuel des sûretés mobilières, Brussel, Larcier, 2019, 543; Cass., 23 februari

1989, R.D.C., 1990, p. 428.

19 Besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, BS 17

februari 1945, 312.

20 Wet 17 december 2017 tot toewijzing van nieuwe inningstaken aan en tot integratie van sommige opdrachten en een

deel van het personeel van de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden in de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, BS 29 december 2017 (ed. 1), 197697.

21 Art. 5, 1°, g Socialezekerheidswet.

22 Art. 19, 4°, lid 2 Hypotheekwet; K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005,

321 R. PARIJS en T. DELWICHE, “Commentaar bij art. 19, 4° Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken –

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl.

49, 14.

23 Zie o.m. CAO nummer 52 van 3 maart 1992, algemeen verbindend verklaard bij KB van 10 april 1992, BS 1 mei 1992.

24 R. PARIJS en T. DELWICHE, “Commentaar bij art. 19, 4° Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze

(13)

16. BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - De vordering strekt zich uit tot het netto vakantiegeld voor het verlopen dienstjaar en voor het lopende dienstjaar.25

17.ONDERPAND - Het voorrecht op het vakantiegeld slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar, namelijk de werkgever. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de sociale bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvordering op het vakantiegeld.26

18.RANG - De rang van het voorrecht op de vakantiebijdrage of vakantiegeld wordt bepaald door artikel 19, 4° Hypotheekwet.

1.2

Sluitingsfonds

19. Het Fonds werd opgericht ter bescherming van de werknemers die ontslagen werden als gevolg van de

sluiting van de onderneming.27 De werknemers ontvangen hun achterstallig loon en opzeggingsvergoeding van het Fonds i.p.v. de werkgever.28

1.2.1 Werkgever, curator of vereffenaar

20.PRINCIPE - Het Sluitingsfonds heeft een algemeen voorrecht op de schuldvorderingen voor de betalingen die het heeft verricht en waartoe de werkgever gehouden was.29

21.BEVOORRECHTESCHULDVORDERING - Het Sluitingsfonds heeft ten aanzien van de werkgever, de curator of de vereffenaar een schuldvordering voor de vergoedingen die het heeft uitbetaald. Deze schuldvordering

25 K. FLORIZOONE en C. FREHIS, Hoe nieuw is de Sluitingswet van 26 juni 2002? Grondige analyse van de nieuwe

reglementering, Mechelen, Kluwer, 2007, 442.

26 Art. 19, 4° Hypotheekwet; R. PARIJS en T. DELWICHE, “Commentaar bij art. 19, 4° Hyp. W.” in X., Voorrechten en

hypotheken – Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer

Belgium, 2014, afl. 49, 15.

27 Wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van

ondernemingen, BS 2 juli 1966, 856.

28 E. DIRIX, “Roerende voorrechten” in X., Faillissement & reorganisatie, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2019, afl.

66, 14.

29 Art. 19, 3°ter Hypotheekwet; K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 314;

R. CRIVITS, M. VAN VYNCKT, “Commentaar bij art. 19, 3°bis Hyp. W.” in Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze

(14)

wordt gewaarborgd door een terugbetalingsplicht.30 Verder subrogeert het Sluitingsfonds zich van rechtswege in de rechten en de vorderingen van de werknemer tegenover de werkgever, de curator of de vereffenaar.31

22. Het voorrecht van het Sluitingsfonds is enerzijds gebaseerd op de subrogatie in de rechten van de

werknemer en anderzijds in de terugbetalingsplicht van de werkgever, de curator of de vereffenaar.

23.ONDERPAND - Het voorrecht van het Sluitingsfonds slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar, namelijk de werkgever. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de sociale bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvordering van het Sluitingsfonds.32

24.RANG - De rang van het voorrecht van het Sluitingsfonds wordt bepaald door artikel 19, 3°ter, lid 3 Hypotheekwet.

1.2.2 Werkgeversbijdragen

25.PRINCIPE - Het Sluitingsfonds heeft eveneens een algemeen voorrecht voor de werkgeversbijdragen.33

26. BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - Het voorrecht heeft enkel de schuldvorderingen op de werkgeversbijdragen tot voorwerp indien die schuldvorderingen niet bij wettelijke subrogatie kunnen worden ingevorderd.34

27.ONDERPAND - Het voorrecht van het Sluitingsfonds voor de werkgeversbijdragen, slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar, namelijk de werkgever. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in

fine Hypotheekwet, is van toepassing op de werkgeversbijdragen. Indien de gehele waarde van de

30 Art. 61, §1, 1° Sluitingswet 2002.

31 Art. 61, §2, 2° en 4° Sluitingswet 2002.

32 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet; R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken –

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl.

49, 39.

33 Art. 62, 2° Sluitingswet 2002; art. 19, 4°ter, lid 1 Hypotheekwet; C. VAN BUGGENHOUT en I. VAN DE MIEROP,

“Faillissement en de Sluitingswet”, TBH 2008, 315.

34 Art. 19, 4°ter, lid 2 Hypotheekwet; R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken

– Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014,

(15)

onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvordering op de werkgeversbijdragen.35

28. RANG - De rang van het voorrecht van het Sluitingsfonds wordt bepaald door artikel 19, 4°ter Hypotheekwet.

1.3

Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering

29.PRINCIPE - Het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (hierna: RIZIV) heeft een algemeen voorrecht op de vorderingen tot terugbetaling van ten onrechte uitbetaalde uitkeringen.36

30.BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - De ten onrechte uitbetaalde prestaties vallen onder het voorrecht. Dit betekent dat voor de prestaties verkregen ter vergissing of onrechtmatig door bedrog, de terugbetaling van de waarde verschuldigd is.37

31.ONDERPAND - Het voorrecht van het RIZIV slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de uitkeringen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvordering op de terugbetaling van ten onrechte uitbetaalde uitkeringen.38

32.RANG - De rang van het voorrecht van het RIZIV wordt bepaald door artikel 19, 4° Hypotheekwet.

35 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet; R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken –

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl.

49, 39.

36 K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 321.

37 W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’12-’13 Arbeidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 948-849.

38 Art. 19, 4°, lid 1 Hypotheekwet; J. CAEYMAEX en T. CAVENAILE, Manuel des sûretés mobilières, Brussel, Larcier,

(16)

1.4

Federaal Agentschap voor Beroepsrisico’s

33. Het Fonds voor Arbeidsongevallen is sinds 1 januari 2017 omgevormd tot het Federaal agentschap voor

beroepsrisico’s (hierna: Fedris).39 Verder zijn de opdrachten van het Fonds voor de beroepsziekten40 overgedragen aan Fedris.41

1.4.1 Arbeidsongevallenwet

34.PRINCIPE - Fedris heeft een algemeen voorrecht op de vorderingen voor de schadeloosstelling toe te kennen bij een arbeidsongeval. Enkel indien de werkgever geen verzekering is aangegaan zoals wettelijk voorgeschreven, of indien de verzekeraar in gebreke blijft.42

35. BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - Het algemene voorrecht slaat op de uitkeringen, bedragen en kapitalen die werden betaald omdat de werkgever geen verzekering is aangegaan of omdat de verzekeraar in gebreke is gebleven. Het betreft een rechtsvordering van Fedris tegen de niet-verzekerde, gefailleerde werkgever tot de terugvordering van de uitkeringen die het betaald heeft, of de rechtsvordering tegen de in gebreke blijvende en gefailleerde verzekeraar. Dit algemeen voorrecht strekt zich echter niet uit tot een vergoeding van schade voor het niet aangaan van een verzekering.43

36. ONDERPAND - Het voorrecht van Fedris, slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de schadeloosstelling. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvordering van Fedris te voldoen.44

37.RANG - De rang van het voorrecht van Fedris wordt bepaald door artikel 19, 4°bis Hypotheekwet.

39 Art. 3 Wet van 16 augustus 2016 met betrekking tot de fusie van het fonds voor arbeidsongevallen en het fonds voor

de beroepsziekten, BS 5 september 2016, 183588.

40 Wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die

ziekten voortvloeit, BS 27 augustus 1970, 1141.

41 Art. 4 lid 2 Wet van 16 augustus 2016 met betrekking tot de fusie van het fonds voor arbeidsongevallen en het fonds

voor de beroepsziekten, BS 5 september 2016, 183588.

42 Art. 60, lid 1 Arbeidsongevallenwet; J. CAEYMAEX en T. CAVENAILE, Manuel des sûretés mobilières, Brussel,

Larcier, 2019, 407-1.

43 T. DELWICHE, “Commentaar bij art. 19, 4°bis eerste zin Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49.

(17)

1.4.2 Fonds voor de beroepsziekten

38.PRINCIPE - Fedris heeft een algemeen voorrecht op de solidariteitsbijdragen die de werkgever moet storten voor zijn werknemers.45

39.BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - De solidariteitsbijdragen te storten door de werkgever voor hun werknemers die niet geïnd worden door de RSZ vallen onder dit voorrecht.46

40. ONDERPAND - Het voorrecht van Fedris slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de solidariteitbijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvordering van Fedris te voldoen.47

41.RANG - De rang van het voorrecht van Fedris wordt bepaald door artikel 19, 4°ter Hypotheekwet.

1.5

Fonds voor Bestaanszekerheid

42. De paritaire comités hebben de mogelijkheid om dit Fonds op te richten door middel van een collectieve

arbeidsovereenkomst.48 De doelstellingen van het Fonds zijn beperkt tot: het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen aan bepaalde personen; het financieren en organiseren van de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren; het financieren en verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen.49

43.PRINCIPE - Het Fonds voor bestaanszekerheid heeft een algemeen voorrecht op de bijdragen die de werkgever verschuldigd is.50

45 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet.

46 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 34.

47 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet; K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 327.

48 Wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, BS 7 februari 1958, 541.

49 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 29.

(18)

44. Het Fonds heeft de mogelijkheid om een instelling te belasten met de inning van de bijdragen. De wijze

van berekening, van inning en invordering zijn dezelfde dan de manier hoe de belaste instelling dit doet.51 Indien geen instelling wordt belast met de inning en invordering heeft het Fonds een eigen voorrecht.52

45.BEVOORRECHTESCHULDVORDERING – De bijdragen en bijdrageopslagen die de werkgever verschuldigd is aan het Fonds ter financiering van de sociale voordelen die voorvloeien uit de cao’s, vallen onder het voorrecht.53

46.ONDERPAND - Het voorrecht van het Fonds slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de bijdragen.54

47.RANG - De rang van het voorrecht van het Fonds voor bestaanszekerheid wordt bepaald door artikel 19, 4°ter Hypotheekwet.

1.6

Sociaal Fonds voor de Diamantarbeiders

48. Het Sociaal Fonds voor de Diamantarbeiders55 heeft tot doel bijkomende sociale voordelen toe te kennen aan de arbeiders in de diamantsector.56

49.PRINCIPE - Het Fonds heeft een algemeen voorrecht op de bijdragen die de werkgevers verschuldigd zijn.57

50. BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - De bijdragen en de bijdrageopslagen die de werkgevers verschuldigd zijn voor de financiering van de sociale voordelen van de diamantarbeiders vallen onder het voorrecht.58

51 Art. 7 wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, BS 7 februari 1958, 541.

52 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet.

53 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 34.

54 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet; K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 328.

55 Wet van 12 april 1960 tot oprichting van een intern compensatiefonds voor de diamantsector, BS 7 mei 1960, 041203.

56 K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 328.

57 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet.

(19)

51.ONDERPAND - Het voorrecht van het Fonds slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de bijdragen.59

52.RANG - De rang van het voorrecht van het Sociaal Fonds voor de diamantarbeiders wordt bepaald door artikel 19, 4°ter Hypotheekwet.

1.7

Pensioeninstellingen en de rechtspersonen belast met de organisatie van de

solidariteitsregeling

53. De pensioeninstellingen zijn de ondernemingen of instellingen, ongeacht hun rechtsvorm, die opgericht

zijn met als doel arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen te verstrekken.60 De pensioeninstellingen regelen de inning van de bijdragen voor aanvullende pensioenen en de eventuele solidariteitsprestaties tussen de zelfstandige, de meewerkende echtgenoot, de zelfstandige helper, de aangeslotene en zijn rechthebbenden, de pensioeninstelling en de rechtspersoon belast met de organisatie van het solidariteitsstelsel.61

54. PRINCIPE - De pensioeninstellingen en de rechtspersonen belast met de organisatie van de solidariteitsregeling hebben een algemeen voorrecht op de bijdragen verschuldigd door de verzekeringsplichtige zelfstandige.62

55. BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - De bijdragen verschuldigd door de verzekeringsplichtige zelfstandige die tot doel hebben het financieren van de prestaties van het solidariteitsstelsel dat verbonden is aan de pensioenovereenkomst vallen onder het voorrecht.63

56.ONDERPAND - Het voorrecht van het Fonds slaat op alle roerende goederen van de schuldenaar. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de bijdragen.64

59 J. CAEYMAEX en T. CAVENAILE, Manuel des sûretés mobilières, Brussel, Larcier, 2019, 612.

60 Art. 2, 1° wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, BS 10

november 2006, 89926.

61 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 30.

62 Art. 19, 4°ter Hypotheekwet.

63 K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 329.

(20)

57.RANG - De rang van het voorrecht van de pensioeninstellingen en de rechtspersoon belast met de organisatie van de solidariteitsregeling wordt bepaald door artikel 19, 4°ter Hypotheekwet.

1.8

Sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen en de Nationale Hulpkas

voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen

58. Elke zelfstandige dient aangesloten te zijn bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen.65 Deze verplichting is eveneens van toepassing op vennootschappen.66

59. PRINCIPE - Het Fonds en de Nationale Hulpkas hebben een algemeen voorrecht op de bijdragen verschuldigd door de aangesloten zelfstandigen.67

60.BEVOORRECHTESCHULDVORDERING - De bijdragen en bijdrageopslagen verschuldigd door de aangesloten zelfstandigen vallen onder het voorrecht. Ook de éénmalige en de jaarlijkse forfaitaire bijdragen die vennootschappen verschuldigd zijn vallen onder het voorrecht.68

61.ONDERPAND - Het voorrecht van het Fonds en de Nationale Hulpkas slaat op alle roerende goederen van de bijdrageplichtige zelfstandige.69 De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de bijdragen.70

62.RANG - De rang van het voorrecht van de Sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen en de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen wordt bepaald door artikel 19, 4°ter Hypotheekwet.

65 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 32.

66 Art. 89 Wet 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, BS 9 januari 1993, 3870.

67 K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 330.

68 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 37.

69 Cass. 22 februari 1988, R.W., 1988-’89, 193.

(21)

1.9

Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen

63. Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (hierna: RSVZ) staat in voor het

sociaal statuut van de zelfstandige. Het int de bijdragen en regelt de verzekering, het pensioen, de gezinsbijslag en de ziekteregeling.71

64.PRINCIPE - Het RSVZ heeft een algemeen voorrecht op bijdragen verschuldigd door de zelfstandige.72

65.BEVOORRECHTESCHULDVORDERING - De bijdragen en de verhogingen vallen onder het voorrecht.73

66.ONDERPAND - Het voorrecht van het RSVZ slaat op alle roerende goederen van de zelfstandige. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de bijdragen.74

67.RANG - De rang van het voorrecht van het Rijksinstituut voor de sociale verzekering der zelfstandigen wordt bepaald door artikel 19, 4°ter Hypotheekwet.

1.10

Kinderbijslag

68.PRINCIPE - De compensatiekas waar de werknemer is bij aangesloten heeft een algemeen voorrecht op de bijdragen verschuldigd door de werkgevers voor hun werknemers die niet onder het algemene socialezekerheidsstelsel vallen.75

69. Enkel in de gevallen dat de RSZ niet instaat voor de inning van de bijdrage geldt het voorrecht op de

kinderbijslag.76

70. BEVOORRECHTE SCHULDVORDERING - De hoofdbijdragen en de aanvullende bijdragen of stortingen verschuldigd door de werkgever vallen onder het voorrecht.77

71 Art. 28 Programmawet 22 juni 2012, BS 28 juni 2012, 134845.

72 Art. 19, 4°ter, lid 4 Hypotheekwet.

73 R. PARIJS, “Commentaar bij art. 19, 4°ter Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2014, afl. 49, 37.

74 J. CAEYMAEX en T. CAVENAILE, Manuel des sûretés mobilières, Brussel, Larcier, 2019, 565.

75 K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 330.

7676 R. PARIJS en T. DEWILCHE, “Commentaar bij art. 19, 4°quater Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken –

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2014, afl. 49, 42.

(22)

71.ONDERPAND - Het voorrecht op de kinderbijslag slaat op alle roerende goederen van de werkgever. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de bijdragen.78

72. RANG - De rang van het voorrecht voor de kinderbijslag wordt bepaald door artikel 19, 4°quater Hypotheekwet.

1.11

Nationale Sociale Commissie

73. De Nationale Sociale Commissie (hierna: Compensatiefonds) heeft tot doel tussen te komen in de

betaling van het weekloon van de werklieden tewerkgesteld in kleine ondernemingen. Dit indien de werklieden getroffen worden door arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte of een ongeval, anders dan een arbeidsongeval.79 Onder het begrip kleine onderneming valt iedere onderneming met minder dan 10 werknemers.80

74.PRINCIPE - Het compensatiefonds heeft een algemeen voorrecht op de bijdragen verschuldigd door de werkgever.

75.BEVOORRECHTESCHULDVORDERING - De bijdragen, de bijdrageopslagen en de eventuele intresten die de bijdrageplichtige werkgever verschuldigd is, valt onder het voorrecht.81

76. ONDERPAND - Het voorrecht van het Compensatiefonds slaat op alle roerende goederen van de bijdrageplichtige werkgever. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de bijdragen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de bijdragen.82

77.RANG - De rang van het voorrecht van de Nationale Sociale Commissie wordt bepaald door artikel 19, 4°octies Hypotheekwet.

78 J. CAEYMAEX en T. CAVENAILE, Manuel des sûretés mobilières, Brussel, Larcier, 2019, 814.

79 K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2005, 335.

80 J. CAEYMAEX en T. CAVENAILE, Manuel des sûretés mobilières, Brussel, Larcier, 2019, 698.

81 T. DELWICHE, “Commentaar bij art. 19, 4°octies Hyp. W.” in X., Voorrechten en hypotheken – Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2014, afl. 49, 48.

(23)

2

Alternatieven

2.1

Hoofdelijke aansprakelijkheid opdrachtgevers en aannemers

78.PRINCIPE - De opdrachtgever die beroep doet op een aannemer met sociale schulden op het ogenblik van het sluiten van het contract is hoofdelijk aansprakelijk voor de sociale schulden van zijn medecontractant.83 Dit principe geldt ook in de relatie tussen de aannemer en de onderaannemer.84

79. Deze maatregel kan onderverdeeld worden in twee delen, enerzijds de inhoudingsplicht en anderzijds

de hoofdelijke aansprakelijkheid. De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt echter slechts in ‘subsidiaire orde’. Indien de inhoudingsplicht gerespecteerd wordt, is er geen sprake van de hoofdelijke aansprakelijkheid.

2.1.1 Inhoudingsplicht

80.PRINCIPE - De opdrachtgever, respectievelijk de aannemer, heeft de verplichting om 35 pct. van het door hun verschuldigde bedrag, exclusief btw, in te houden en door te storten naar de RSZ, indien de aannemer die de werken uitvoert sociale schulden heeft.85 De inhouding is beperkt tot het bedrag van de schulden op het ogenblik van betaling.86

81. De opdrachtgever, respectievelijk de aannemer, moet in de gegevensbank die beschikbaar is gesteld

door de RSZ nagaan of zijn medecontractant sociale schulden heeft. Indien de medecontractant sociale schulden heeft en het bedrag van de te betalen factuur hoger ligt dan 7.143 euro, nodigt de opdrachtgever zijn medecontractant uit om een attest voor te leggen dat het bedrag van de sociale schuld weergeeft. Het attest houdt rekening met de schuld op de dag dat het attest is opgesteld. Indien zijn medecontractant bevestigt dat de schulden hoger zijn dan de te verrichten inhoudingen of wanneer hij het bedoelde attest niet binnen de maand na de aanvraag overlegt, houdt de opdrachtgever of de aannemer 35 pct. van het factuurbedrag in en stort het aan de RSZ.87

2.1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

82.PRINCIPE - De hoofdelijke aansprakelijkheid houdt in dat de opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk is voor de sociale schulden van de aannemer op het moment dat de overeenkomst gesloten wordt. De aannemer is

83 Art. 30bis, §3, lid 1 RSZ-Wet.

84 Art. 30bis, §3, lid 2 RSZ-Wet.

85 Art. 30bis, §4 RSZ-Wet; E. VAN HOORDE, “Hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever voor sociale

schulden”, RABG, 2018, afl. 12, 1117.

86 E. VAN HOORDE, “Hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever voor sociale schulden”, RABG, 2018, afl. 12,

1116.

(24)

op dezelfde wijze hoofdelijk aansprakelijk voor de sociale schulden van zijn onderaannemer. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid speelt pas indien de opdrachtgever de inhoudingsplicht niet heeft gerespecteerd.

83. De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot de totale prijs van de werken exclusief belasting over

de toegevoegde waarde.88

84.ALGEMEEN VOORRECHT - Ondanks de regeling omtrent de hoofdelijke aansprakelijkheid, heeft de RSZ eveneens een algemeen voorrecht voor de sociale bijdragen.De medecontractant is hoofdelijk gehouden voor de betaling van de sociale bijdragen, waardoor het algemeen voorrecht ook van toepassing is op de medecontractant.89

85. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgevers en de aannemers blijft bestaan in het geval van

faillissement of in geval van elke andere samenloop van schuldeisers.90

2.2

Persoonlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid bestuurders

86.PRINCIPE - De (voormalige) zaakvoerders, de (voormalige) bestuurders en feitelijke bestuurders van rechtspersonen, met uitzondering van publiekrechtelijke rechtspersonen; en alle andere organisaties, met uitzondering van de organisaties zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk hebben en die geen uitkeringen doen, zijn aan de aansprakelijkheidsregel onderworpen opgenomen in artikel XX.226 Wetboek Economisch Recht. Eveneens vallen de dagelijkse bestuurders, de leden van een directieraad en de leden van een raad van toezicht uitdrukkelijk onder deze bepaling.91 De bestuurders van vzw’s, ivzw’s of stichtingen vallen tevens onder deze regeling.92

87. Het loutere feit dat de bestuurders een bevoegdheid hebben gedelegeerd, ontslaat hun niet van hun

aansprakelijkheid.93 Van een bestuurder wordt immers verondersteld en verwacht dat hij de zaken van de

88 Art. 30bis, §3, lid 4 RSZ-Wet.

89 Cass. 23 februari 1989, R.W. 1989-90, 85.

90 Art. 21 programmawet 6 juli 1989, BS 8 juli 1988, 3158; art. 1 KB 26 december 1998, BS 31 december 1998, 27484.

91 DE MAREZ D. en STRAGIET C., Boek XX, een commentaar bij het nieuwe insolventierecht, Brugge, Die Keure, 2018,

362.

92 Y. DESMYTTERE en F. HELSEN, “Commentaar bij art. XX.226 WER” in X., Handels- en economisch recht –

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2018, afl.

83, 3.

93 M. WYCKAERT en F. PARREIN, “Een ongeluk komt nooit alleen. Hoe weegt de insolventie van de vennootschap op

(25)

vennootschap opvolgt en deelneemt aan de vergaderingen, beraadslagingen en besluitvorming binnen de vennootschap.94

88.AANSPRAKELIJKHEID - De bestuurders kunnen persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen met inbegrip van de verwijlinteresten. Op voorwaarde dat zij in de loop van een periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring, betrokken zijn geweest bij minstens twee faillissementen of vereffeningen van ondernemingen waarbij schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen onbetaald zijn gebleven, voor zover zij bij die eerder faillietverklaringen, ontbindingen of aanvallen van de vereffening tevens (voormalig) bestuurder waren.95

89. De bijdrageopslagen en de vaste vergoeding zijn niet opgenomen in artikel XX.226 Wetboek Economisch

Recht, terwijl deze in het Wetboek van Vennootschappen uitdrukkelijk was opgenomen. Hieruit mag allicht afgeleid worden dat artikel XX.226 WER geen grondslag biedt om deze bedragen ten laste van de bestuurders te leggen.96

90. VOORWAARDEN - De sociale zekerheidsbijdragen bij de betrokken faillissementen en vereffeningen moeten onbetaald gebleven zijn. Het loutere bestaan van sociale zekerheidsschulden bij het ontstaan van het faillissement of de vereffening is aldus niet relevant.97 De vorige faillissementen en vereffeningen zijn slechts relevant indien de betrokken bestuurder tevens bij die ondernemingen (voormalige) bestuurder was ten tijde van de faillietverklaring, ontbinding of aanvang van de vereffening (voormalig) bestuurder was. De betrokkenheid in een andere hoedanigheid binnen de onderneming volstaat niet om het betrokken faillissement of vereffening in aanmerking te kunnen nemen voor de vordering opgenomen in artikel XX.226 Wetboek Economisch Recht.98

8; J. VANANROYE, “Enkele evoluties inzake bestuursaansprakelijkheid” in K. GEENS (ed.), Vennootschaps- en

financieel recht, Brugge, die Keure, 2005, 91.

94 E. JANSSENS, “De aansprakelijkheid van bestuurders in geval van faillissement en het bijzondere geval van art. 530

W.Venn.” (noot onder Kh. Tongeren 13 januari 2005), RABG 2005/17, 1586; J. RONSE, “Overzicht van rechtspraak: vennootschappen, 1979-1985”, TPR 1986, 201.

95 Art. XX.226 WER.

96 D. DE MAREZ en C. STRAGIET, Boek XX, een commentaar bij het nieuwe insolventierecht, Brugge, Die Keure, 2018,

363.

97 D. DE MAREZ en C. STRAGIET, Boek XX, een commentaar bij het nieuwe insolventierecht, Brugge, Die Keure, 2018,

364.

98 D. DE MAREZ en C. STRAGIET, Boek XX, een commentaar bij het nieuwe insolventierecht, Brugge, Die Keure, 2018,

(26)

91. VORDERING - Het vorderingsrecht is toegekend aan de curator en de RSZ. De onderlinge bevoegdheidsregeling of voorrangsregeling tussen deze twee actoren is niet geregeld, in tegenstelling tot de vordering wegens een kennelijk grove fout.99 Dit dubbel vorderingsrecht is aldus vreemd, indien de curator overgaat tot vorderen bestaat de kans dat hij deze moet afdragen aan de RSZ.100

92. De grove fout hoeft niet meer aan de basis te liggen van het faillissement van de onderneming, om een

vordering voor onbetaalde sociale bijdragen in te stellen. De vordering op basis van grove fout is opgenomen in de algemene grondslag in artikel XX.225 Wetboek Economisch Recht.101 Dit houdt in dat de goede trouw van de bestuurder niet relevant is om de aansprakelijkheid te bepalen, dit kan eventueel wel een rol spelen bij de begroting van de aansprakelijkheid.102

93. De eventuele kwijting, verleend door de algemene vergadering, is niet tegenwerpelijk aan de curator of

de schuldeisers. De curator handelt in het belang van de gezamenlijke schuldeisers. Dit is één van de opdrachten voorzien in de wet die de curator toekomt, waarbij de curator als derde beschouwd wordt.103

94.CONFLICT - Indien de RSZ gebruik maakt van beide vorderingen, om maximaal te recupereren, bestaat de kans op interferentie tussen de beide vorderingen. De oplossing voor dit probleem is voorzien in de wet. Indien de RSZ op basis van een grove fout een bedrag toegekend krijgt, wordt dit bedrag toegerekend op het bedrag op grond van artikel XX.226 Wetboek Economisch Recht.

95.ALGEMEEN VOORRECHT - Deze aansprakelijkheidsregeling komt bovenop het algemeen voorrecht die de RSZ reeds heeft ingevolge artikel 19, 4°ter Hypotheekwet104

99 Art. XX.225, § 3 WER.

100 E. DIRIX, “Recente arresten Faillissement, gerechtelijk akkoord en zekerheden” in X., Themis 38: insolventie- recht,

Brugge, die Keure, 2006, 28.

101 Wetsontwerp houdende invoeging van het Boek XX “Insolventie van ondernemingen”, in het Wetboek van economisch

recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan boek XX, en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek XX, in boek I van het Wetboek van economisch recht, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2407/001, 104.

102 Cass. 24 maart 2016, nr. C.15.0166, www.juridat.be; GwH 25 september 2014, nr. 133/2014, www.juridat.be; GwH 8

mei 2014, NJW 2014, afl. 308, 697.

103 M. VANDENBOGAERDE, Aansprakelijkheid van vennootschapsbestuurders, Antwerpen, Intersentia, 2009, 165.

104 Y. DESMYTTERE en F. HELSEN, “Commentaar bij art. XX.226 WER” in X., Handels- en economisch recht –

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2018, afl.

(27)

DE FISCUS

1

Federale belastingen

1.1

Invorderingswetboek

96.PRINCIPE - Het Invorderingswetboek105 trad in werking op 1 januari 2020 en regelt de fiscale procedure voor de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen. Het hoofddoel van dit wetboek is het harmoniseren van de fiscale procedures.106 Tevens wordt het gezien als de eerste stap naar de invoering van een globale “Federale Codex Fiscaliteit.” Het wetboek streeft nog een bijkomend doel na, namelijk een performant systeem van inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen uit te werken om het inningsratio te verhogen.107

97.TOEPASSINGSGEBIED - Het toepassingsgebied van het Invorderingswetboek is ruim, namelijk alle fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waarvan de invordering is toevertrouwd aan de Administratie van Inning en Invordering.108 Echter valt de zuivere of spontane inning van schuldvorderingen niet onder het toepassingsgebied. De inning van deze schuldvorderingen valt nog steeds onder de diverse andere wetgevingen.109 Het wetboek is geen gesloten systeem: de fiscale wetten, de wettelijke en reglementaire bepalingen en het gemeen recht blijven van toepassing, in zoverre zij overeenstemmen met het wetboek.110

98.FISCALE SCHULDVORDERINGEN - Onder de fiscale schuldvorderingen vallen: de inkomstenbelastingen, de verschillende voorheffingen, de btw, de met inkomstenbelasting gelijkgestelde belastingen, de diverse taksen en het rolrecht; voor zover zij niet zijn overgedragen aan de gemeenschappen of gewesten. De bijbehoren,

105 Wetboek van 13 april 2019 van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen,

BS 30/04/2019, 210722.

106 Wetsvoorstel tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale

schuldvorderingen, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3625/001, 3-4.

107 M. DELANOTE, “Het nieuwe Invorderingswetboek: eerste algemene beschouwingen”, Fisc.Act. 2019, afl. 16,

randnummer 8.

108 M. DELANOTE, “Het nieuwe Invorderingswetboek: eerste algemene beschouwingen”, Fisc.Act. 2019, afl. 16,

randnummer 10.

109 Wetsvoorstel tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale

schuldvorderingen Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3625/001, 11; J. ENGELEN en F. SMET, “Nieuw 'Wetboek van Invordering': wat wijzigt er ten gronde?”, Fiscoloog 2019, afl.1613, 7-11.

110 Art. 1, 3e lid Invorderingswetboek; M. DELANOTE, “Het nieuwe Invorderingswetboek: eerste algemene

beschouwingen”, Fisc.Act. 2019, afl. 16, randnummer 9; J. ENGELEN en F. SMET, “Nieuw 'Wetboek van Invordering': wat wijzigt er ten gronde?”, Fiscoloog 2019, afl.1613, 7-11.

(28)

met name de nalatigheidsintresten, administratieve sancties en vervolgingskosten, vallen eveneens onder het invorderingswetboek.111

99. NIET-FISCALE SCHULDVORDERINGEN - Onder de niet-fiscale schuldvorderingen vallen alle schuldvorderingen waarvoor de Administratie van Inning en Invordering hun diensten ter beschikking stellen. Hierdoor vallen eveneens gemeenschaps- en gewestschulden waarvan de invordering verzekerd wordt door de FOD Financiën onder dit begrip. Verder valt ook de inning en invordering van het onderhoudsgeld ten laste van de onderhoudsplichtige in hoofde van de Dienst voor alimentatievorderingen onder de niet-fiscale schuldvorderingen.112

100. De zekerheden in hoofde van de fiscus zijn aldus gemeenschappelijk voor de volgende belastingen,

voorheffingen, taksen en rechten:113 § de inkomstenbelastingen;114 § de voorheffingen;115

§ de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;116 § de belasting over de toegevoegde waarde;117

§ de taksen bedoeld in Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen;

§ het rolrecht bedoeld in Titel III, Hoofdstuk I, Afdeling I van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.

111 Art. 2, 7° Invorderingswetboek; M. DELANOTE, “Het nieuwe Invorderingswetboek: eerste algemene beschouwingen”,

Fisc.Act. 2019, afl. 16, randnummer 11.

112 Art. 2, 8° Invorderingswetboek; art. 3 Wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor

alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, BS 28/03/2003, 59441; M. DELANOTE, “Het nieuwe Invorderingswetboek: eerste algemene beschouwingen”, Fisc.Act. 2019, afl. 16, randnummer 12.

113 Art. 2, 7°, a) Invorderingswetboek.

114 Bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hierin begrepen de opcentiemen bedoeld

in artikel 463bis van hetzelfde Wetboek alsook de aanvullende belastingen bedoeld in artikel 465 van hetzelfde Wetboek.

115 Bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hierin begrepen de opcentiemen bedoeld

in artikel 464/1 van hetzelfde Wetboek.

116 Bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, hierin begrepen

de opdeciemen bedoeld in artikel 42 van hetzelfde Wetboek.

(29)

1.1.1 Gemeenschappelijke bepalingen

1.1.1.1 Algemeen voorrecht

101.ONDERPAND - De fiscus heeft voor het invorderen van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen een algemeen voorrecht op de inkomsten en roerende goederen van alle aard van de schuldenaar en medeschuldenaar, met uitzondering van schepen en vaartuigen.118

102. Het voorrecht slaat eveneens op de medeschuldenaar, dit is een verruiming en een vernieuwing119 in vergelijking met de oude wetgeving.120 Het begrip schuldenaar slaat op de persoon op wiens naam de titel wordt opgemaakt of lastens wie de veroordeling is uitgesproken en de werkelijke schuldenaar, i.e. de werkelijke eigenaar lastens wie de invordering van de onroerende voorheffing kan worden voortgezet.121 De medeschuldenaar is de persoon die niet in de titel wordt vernoemd maar die wel gehouden is tot betaling van de fiscale en niet-fiscale schuldvordering.122

103.RANG - Het algemeen voorrecht neemt onmiddellijk rang na het voorrecht vermeldt in artikel 19, 5° Hypotheekwet. Het voorrecht inzake bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing, belasting over de toegevoegde waarde en de verhogingen, administratieve geldboeten en bijbehoren die betrekking hebben op deze voorheffingen en op deze belasting, evenals het voorrecht inzake de bijbehoren die betrekking hebben op deze verhogingen en administratieve geldboeten, heeft dezelfde rang als het voorrecht vermeld in artikel 19, 4°ter Hypotheekwet. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine Hypotheekwet, is van toepassing op de fiscale schuldvorderingen. Indien de gehele waarde van de onroerende goederen niet is opgebruikt voor bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, kan het resterende bedrag gebruikt worden voor de schuldvorderingen in artikel 19 Hypotheekwet.123

1.1.1.2 Hypotheek

104. ONDERPAND - De fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen zijn gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op al de aan de schuldenaar en medeschuldenaar toebehorende goederen, die in België gelegen zijn en daarvoor vatbaar zijn.124

118 Art. 27 Invorderingswetboek.

119 M. DELANOTE, “Het nieuwe Invorderingswetboek: eerste algemene beschouwingen”, Fisc.Act. 2019, afl. 16,

randnummer 20.

120 Wetsvoorstel tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale

schuldvorderingen, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3625/001, 54.

121 Art. 2, §1, 5° Invorderingswetboek.

122 Art. 2, §1, 6° Invorderingswetboek.

123 Art. 28 Invorderingswetboek.

(30)

105. De wettelijke hypotheek slaat eveneens op de medeschuldenaar. Dit is een verruiming en een

vernieuwing125 in vergelijking met de oude wetgeving.126 Het begrip schuldenaar slaat op de persoon op wiens naam de titel wordt opgemaakt of lastens wie de veroordeling is uitgesproken en de werkelijke schuldenaar, i.e. de werkelijke eigenaar lastens wie de invordering van de onroerende voorheffing kan worden voortgezet.127 De medeschuldenaar is de persoon die niet in de titel wordt vernoemd maar die wel gehouden is tot betaling van de fiscale en niet-fiscale schuldvordering.128

106.PUBLICITEIT - Om aan derden tegenwerpelijk te zijn moet de wettelijke hypotheek worden ingeschreven in het kantoor rechtszekerheid.129

107. De inschrijving van de wettelijke hypotheek ten laste van de medeschuldenaar kan slechts gevorderd

worden vanaf de uitwerkingsdatum van de aanmaning tot betaling bedoeld in artikel 13, § 2 van het Invorderingswetboek. Echter komen de rechten van de Schatkist in het gedrang, dan kan zij gevorderd worden vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier of van het innings- en invorderingsregister.130

108. De inschrijving van de wettelijke hypotheek heeft plaats op voorlegging van een uittreksel uit het kohier,

niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, met vermelding van de datum van uitvoerbaarverklaring van dat kohier, een afschrift van het innings- en invorderingsbericht of een afschrift van de uitgifte van de rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van de fiscale of niet-fiscale schuldvordering die gewaarborgd is door de wettelijke hypotheek van de Schatkist.131

109. De inschrijving van de wettelijke hypotheek kan worden gevorderd voor een door de ontvanger in het

borderel te bepalen bedrag, dat al de bijbehoren vertegenwoordigt die voor de vereffening van de fiscale of

125 M. DELANOTE, “Het nieuwe Invorderingswetboek: eerste algemene beschouwingen”, Fisc.Act. 2019, afl. 16,

randnummer 20.

126 Wetsvoorstel tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale

schuldvorderingen, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3625/001, 57.

127 Art. 2, §1, 5° Invorderingswetboek.

128 Art. 2, §1, 6° Invorderingswetboek.

129 Wetsvoorstel tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale

schuldvorderingen, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3625/001, 57.

130 Art. 30, lid 2 Invorderingswetboek.

(31)

niet-fiscale schuldvordering in hoofdsom, opcentiemen, opdeciemen, verhogingen en administratieve en fiscale geldboeten zouden kunnen verschuldigd zijn.132

110.RANG - De wettelijke hypotheek neemt rang vanaf de dag van de inschrijving die genomen is op verzoek van de ontvanger.133 De ontvanger kan de inschrijving vorderen vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier of van het innings- en invorderingsregister of vanaf het ogenblik dat de rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van de fiscale of niet-fiscale schuldvordering in kracht van gewijsde is getreden.134

111. Artikel XX.113 van het Wetboek Economisch Recht is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek

wat betreft de fiscale of niet-fiscale schuldvordering die is opgenomen in een kohier of een innings- en invorderingsregister dat vóór het vonnis van faillietverklaring uitvoerbaar werd verklaard, of die het voorwerp uitmaakt van een rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van deze schuldvordering die vóór het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is getreden.135

112. De kosten gemaakt in verband met de hypothecaire formaliteiten zijn ten laste van de schuldenaar of

de medeschuldenaar.136

1.1.2 Inkomstenbelastingen

113.PRINCIPE - De inkomstenbelastingen bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vallen onder het toepassingsgebied van het Invorderingswetboek.137 De inkomstenbelastingen is een verzamelnaam van vier belastingen, namelijk:138

1° een belasting op het totale inkomen van rijksinwoners, namelijk personenbelasting;

2° een belasting op het totale inkomen van binnenlandse vennootschappen, namelijk vennootschapsbelasting;

3° een belasting op inkomsten van andere Belgische rechtspersonen dan vennootschappen, namelijk rechtspersonenbelasting;

4° een belasting op inkomsten van niet-inwoners, namelijk belasting van niet-inwoners.

132 Art. 32 Invorderingswetboek.

133 Art. 29 Invorderingswetboek.

134 Art. 30, lid 1 Invorderingswetboek.

135 Art. 30, lid 3 Invorderingswetboek.

136 Art. 33 Invorderingswetboek.

137 Art. 2, 7°, a), I Invorderingswetboek.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The Supreme Court of Namibia found that obtaining consent for sterilisation procedures during the height of labour is inappropriate because women lack the capacity to provide consent

Van belang is evenwel dat een ontbinding wegens een wei- gering van de werknemer om zich in te spannen voor zijn re-integratie dient te worden gegrond op de ontslaggrond

Daniëlle Teeuwen, Financing Poor Relief through Charitable Collections in Dutch Towns, c..

In deze nota wordt een ijkproces beschreven waarmee de relatie tussen debiet en waterhoogte voor iedere verdrinkingsgraad nauw- keurig kan worden afgeleid..

- dient een reële opbrengst te genereren voor de pastorale entiteit of op zijn minst er niets aan kosten : dat betekent dat de exploitatie àlle kosten van exploitatie en onderhoud

een onroerend goed (d.w.z. de opbrengsten na aftrek van de kosten) vloeit voor het overgrote deel terug naar de inbrengende entiteit, een klein gedeelte blijft in de stichting

Lakmoesproef voor de erga omnes gevolgen van de kwalifi - catie als onroerend goed door bestemming: confl icten tussen roerende en onroerende gerechtigde.. Confl ict hypotheek en

Operating Value Drivers Other Value Determinants Free Cash Flow Shareholder Value Sales Growth Rate (%) Operating Profit minus Cash Taxes Sales Growth Rate (%)