• No results found

Vera Knoops Schuitendiep 86a 9711 RG Groningen S1561162

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vera Knoops Schuitendiep 86a 9711 RG Groningen S1561162"

Copied!
145
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Vera Knoops Schuitendiep 86a 9711 RG Groningen S1561162

vera_knoops@hotmail.com

Master Internationale Betrekkingen en Internationale Organisatie

Met dank aan:

Dr. Ir. M.R. Kamminga, Rijksuniversiteit Groningen

P. Wright & V. Ehlen

Medisch Comité Nederland-Vietnam, Amsterdam

Augustus 2010

(3)

3 Afkortingenlijst

ADB Asian Development Bank APB Agriculture Promotion Bank

BCEL Banque pour le commerce exterieur Lao CEP Capital Aid Fund for Employment of the Poor

CIDSE Coopération Internationale pour le Développement et la Solidarité GDI Gender Development Index

GRID Gender Resource Information and Development Centres GEM Gender Empowerment Measure

HDI Human Development Index FGD Focus Group Discussions

IFAD International Fund for Agricultural Development ILO International Labour Organization

LWU Lao Women’s Union

MCNV Medisch Comité Nederland-Vietnam NGO Niet-gouvernementele organisaties PCF People’s credit Fund

PPC Pro-poor Center

SIGI Social institutions & Gender Index SNV Stichting Nederlandse Vrijwilligers

TYM Tao Yeu May Fund

UNDP United Nations Development Programme

UVRM Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens WVI World Vision International

VBARD Vietnam Bank for Agriculture and Rural Development VBCP Viet Nam-Belgium Credit Project

VBP Vietnam Bank of the Poor VBSP Vietnam Bank for Social Policies

VN Verenigde Naties

VWU Vietnam Women’s Union

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding 6 Methodologie 10

Hoofdstuk 1. Toetsingscriteria van Empowerment 12 1.1 Capabiliteitenbenadering van Martha Nussbaum 14

1.2. In discussie met de universele lijst van Martha Nussbaum 17 1.2.1. Universalisme 17

1.2.2 Cultureel relativisme 18

1.2.3 De keuze van de capabiliteiten 20 1.2.4. Individualisme 21

1.2.5. Conclusie 22 1.3. Capabiliteiten 22

1.4. Indicatoren: het meten van de toetsingscriteria 27 1.5. Verhouding tussen de toetsingscriteria 31

Hoofdstuk 2: Microfinanciering in Laos en Vietnam 34 2.1 Intenties van microfinanciering 35

2.2 Middelen van microfinanciering 38 2.2.1 Aanbieders van microfinanciering 38 2.2.2. Modellen van microfinanciering 41 2.2.3. Elementen van microfinanciering 43 2.3 Effecten van microfinanciering 49 2.4 Conclusie 53

Hoofdstuk 3: De mate van empowerment in Laos en Vietnam 54 3.1 De randvoorwaarden van empowerment 54

3.1.1. Leven 54

3.1.2. Lichamelijke gezondheid 56 3.1.3. Scholing 58

3.1.4. Deelconclusie 60

3.2 De autonomie van empowerment 60 3.2.1. Lichamelijke integriteit 61 3.2.2. Sociale relaties 65

3.2.3. Controle over de eigen omgeving 68 3.2.4. Deelconclusie 71

3.3 De uitkomsten van empowerment 71 3.3.1. Inkomen van vrouwen 72

3.3.2. Verdeling huishouden en buitenshuis werken 72 3.3.3. Politieke participatie 73

3.3.4. Deelconclusie 74 3.4 Conclusie 74

Conclusie 76

(5)

5 Literatuurlijst 80

Bijlagen 87 1. Tabellen 87

Tabel 1: Human Development Index en Gender empowerment measure 87 Tabel 2: Aanbieders van microfinanciering in Vietnam 87

Tabel 3: Aanbieders van microfinanciering in Laos 87

Tabel 4: Statische gegevens Laos en Vietnam ten aanzien van de positie van vrouwen 88 2. Focus Group Discussion (FGD) for villages without microfinance 89

2.1. FGD in Ban Alone in Sepone District 89 2.2. FGD in Ban Khatoub in Sepone district 94 2.3. FGD in Ban Asing in Sepone District 98 2.4. FGD in Yang in Nong District 102 2.5. Interview: Woman in Alone 105 2.6. Interview: Woman in Katoub 109

3. Focus Group Discussion (FGD) for villages with microfinance 113 3.2. FGD in Oudomvilay Village 113

3.3. FGD in Khuakhokath 123 3.4. Tabellen op grond van FGD 127 4. Interviews 128

4.1 Duong Thi NGOc Linh, Deputy Director TYM Fund – Vietnam Women Union 128 4.2. Ms. Le Thi Sam, Vietnam Women’s Union province Quang Tri 130

4.3. Mr. Keolabthavong Songsamayvong, SNV Portfolio Coordinator- South Senior Micro- Finance Advisor. 133

4.4. Timo Hogenhout, Microfinance advisor of SBFIC 135

4.5. Bernd Werthenbach, Microfinance advisor of SBFIC 141

(6)

Inleiding

Gebrek aan mogelijkheden om krediet te verkrijgen via banken of andere financiële instellingen wordt gezien als één van de belangrijkste oorzaken voor armoede. Dit is echter de laatste jaren verbeterd, dankzij de oprichting van de zogenaamde micro- financieringsprogramma’s.

1

De afgelopen jaren is het aantal microfinancierings- programma’s sterk gestegen. Tussen 1997 en 2005 nam het aantal programma’s toe van 618 tot 3.133. Het aantal mensen dat een krediet ontving, steeg in die dezelfde periode van 13,5 miljoen tot 113,3 miljoen. Van deze groep is 84 procent vrouw.

2

De stijging van het aantal ontvangers heeft ertoe geleid dat aan microfinanciering op dit moment een belangrijke rol wordt toegedicht bij de verwezenlijking van de millenniumdoelen.

3

Er is een grote mate van overeenstemming over de effectiviteit van microfinanciering als instrument om de inkomenssituatie van de armste bevolkingsgroepen te verbeteren.

4

Op andere onderzoeksgebieden lopen de uitkomsten echter sterk uiteen.

Eén van deze gebieden is bijvoorbeeld de bijdrage van microfinanciering aan de empowerment van vrouwen. Sommige onderzoekers concluderen dat microfinanciering een positief effect heeft

5

, terwijl anderen het tegenovergestelde stellen.

6

Daarom is het doel van dit onderzoek de positieve en negatieve aspecten van microfinanciering op de empowerment van vrouwen in Laos en Vietnam te onderzoeken. Informatie is beperkt beschikbaar over de relatie tussen microfinanciering en de empowerment van vrouwen in Vietnam en Laos. Dit onderzoek is daarom een eerste verkenning van dit onderwerp. De volgende hoofdvraag wordt onderzocht: In hoeverre levert de inzet van microfinanciering een bijdrage aan de empowerment van vrouwen in Vietnam en Laos? Tijdens het beantwoorden van deze vraag wordt tevens een basis gelegd voor het beleid. Het is

1

C. Hermes en B.W, Lensink, Microfinanciering - een kritische beschouwing, Kennislink,

<http://www.kennislink.nl/publicaties/microfinanciering-een-kritische-beschouwing> (2007; 25.06.2009)

2

S. Daley-Harris, State of the microcredit summit campaign report 2006, Microcredit summit campaign (Washington 2006).

3

Microfinance and the Millennium Development Goals, A reader’s guide to the Millennium Project Reports and other UN documents, UNCDF (z.p. 2005).

4

N. Holvoet, ‘Microfinanciering in ontwikkelingslanden: een gesel of een zegen voor vrouwen? Enkele reflecties vanuit een genderperspectief’ RoSa 13 (2007) 1 17-21.

5

S.M. Hashemi en S.R.Schuler, ‘Credit programs, Women’s Empowerment, and the contraceptive use in Bangladesh’ Studies in Family Planning 25 (1994) 2 65-76.

6

A.Goetz en R.Sengupta, ‘Who takes the credit? Gender, Power, and control over loan use in rural credit

programs’ World Development 24 (1996) 1 45-63.

(7)

7 voor niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) van belang om te weten op welke manier zij op de effecten van microfinanciering kunnen inspelen

.

Dit onderzoek richt zich op de landen Vietnam en Laos. Vietnam maakt een snelle economische groei door, in het bijzonder na de transitie van een centraal geplande economie naar een socialistische markteconomie aan het einde van de jaren 80. Als gevolg hiervan daalde tussen 1993 en 2002 de absolute armoede van 58 tot 29 procent. Ondanks deze verbetering behoort Vietnam tot één van de armste landen van de wereld. Al jaren gebruikt de overheid microfinanciering als instrument om de armoede te verminderen. Na de hervormingen van 1988 werden de staatsbanken, de Vietnam Bank for Agriculture and Rural Development (VBARD) en de Vietnam Bank of the Poor (VBP) de belangrijkste aanbieders van kredieten aan de armen. Ook werden er in de jaren 90 microfinancieringsprogramma’s opgezet door NGO’s, die vaak samenwerken met massaorganisaties als de Vietnam Women’s Union (VWU).

Ondanks deze inspanningen had in 2001 40 procent van de huishoudens geen toegang tot krediet.

7

Laos is het tweede land dat wordt onderzocht. Geschat wordt dat in dit land 30 procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Daarvan woont 90 procent in rurale gebieden. Het aanbieden van microfinanciering staat in Laos nog in de kinderschoenen. De overheid is gestart met het ondersteunen van micro- financieringsprogramma’s en in de afgelopen jaren zijn internationale donoren en NGO’s actief om de microfinancieringssector te ontwikkelen.

8

Dit onderzoek zich richt op Laos en Vietnam, daarom is gekozen voor een definitie van microfinanciering die wordt gebruikt in deze regio. Zowel de Asian Development Bank (ADB) als de centrale bank van Laos hanteert deze definitie. Microfinanciering is het brede aanbod van financiële diensten zoals leningen, verzekeringen, geldtransacties en deposito voor arme en laaginkomens huishoudens en hun ondernemingen.

9

In dit onderzoek zal de term microfinanciering gebruikt worden omdat deze, in tegenstelling tot microkrediet, het brede karakter ervan aanduidt.

Microfinanciering is niet alleen de toegang tot financiële middelen. Het gaat ook om

7

‘Country profil Vietnam’, Asia resource centre for microfinance,

<www.bwtp.org/arcm/vietnam/II.../MF.../PCF_Vietnam.pdf> (z.j.; 23.09.2009).

8

‘Country profil Laos’, Asia resource centre for microfinance,

<www.bwtp.org/.../laos/...Country_Profile/laos_country_profile.htm> (z.j.; 24.09.2009).

9

Finance for the poor: Microfinance development Strategy, Asian Development Bank (z.p. 2000) 2.

(8)

de kennis hoe geld gebruikt, gespaard en geïnvesteerd moet worden. Daarom kunnen microfinancieringsprogramma’s bijvoorbeeld ook trainingen in leiderschap en ondernemingsmanagement bevatten.

10

Om een antwoord op de hoofdvraag te krijgen worden drie deelvragen onderzocht die elk een hoofdstuk omvatten. In het eerste hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de volgende deelvraag: (1) Wat zijn adequate toetsingscriteria voor de analyse van de effecten van microfinanciering op de empowerment van vrouwen? Kabeer stelt dat onderzoeken naar de effecten van microfinanciering verschillende resultaten geven door het gebruik van de verschillende definities van empowerment.

11

Het is daarom van belang een geschikte definitie en bijbehorende criteria van empowerment te ontwikkelen. Als leidraad voor deze toetsingscriteria is gekozen voor de levenscapabiliteitentheorie van Martha Nussbaum. Deze benadering bevat zowel een liberale als een feministische grondslag.

12

De belangrijkste doelgroep van microfinanciering zijn vrouwen. Vandaar dat het een pré is dat Nussbaum haar focus legt op de kwaliteit van het leven van vrouwen in ontwikkelingslanden. ‘De capabiliteitentheorie is niet alleen een theoretische constructie, maar een manier van leven voor alle vrouwen in de wereld en iedereen die geeft om het welzijn van vrouwen.´

13

In de lijst van capabiliteiten staan vrouwen niet centraal maar bij de analyse ervan wordt de situatie van vrouwen als uitgangspunt gehanteerd. Een tweede reden om voor Nussbaum te kiezen is dat zij een universele visie hanteert, maar daarnaast ook erkent dat een lokale invulling noodzakelijk is. Dit sluit goed aan bij een doelstelling van dit onderzoek om een link te leggen tussen theorie en praktijk.

Allereerst wordt in dit hoofdstuk het concept empowerment besproken, waarna de theorie van Nussbaum geanalyseerd zal worden. Daaropvolgend wordt bediscussieerd wat geschikte criteria voor de empowerment van vrouwen zijn en hoe zij gemeten worden.

10

S.M. McKenan, ‘The impact of microcredit programs on self-employment profits: Do noncredit program aspects matter?’ The review of economics and statistics 84 (2002) 1 93-115.

11

N. Kabeer, ´Resources, Agency, Achievements: Reflections on the Measurement of Women's Empowerment´

Development and Change 30 (1999) 3 435-464.

12

D. Gasper, ‘Sen's capabilities approach and Nussbaum's capabilities ethic’ Journal of International Development 9 (1997) 2 281–302.

13

M.C. Nussbaum en J. Grover, Women, culture and development, A study of human capabilities (Oxford 1995)

15

(9)

9 In het tweede gedeelte van het onderzoek wordt de volgende deelvraag onderzocht:

(2) Wat zijn de motieven, middelen en gevolgen van microfinanciering op de empowerment van vrouwen in Vietnam en Laos? Voor de tweede deelvraag is voor het volgende theoretisch kader gekozen: het driedimensionale raamwerk voor besluitvorming van Amstutz. Dit model is ontstaan als kritiek op de deontologische stroming, die met name kijkt naar de intenties, en de teleologische visie, die zich richt op de uitkomsten. Beide stromingen komen tekort in het beoordelen van complexe beslissingen omdat zij maar één perspectief in oogschouw nemen. Vandaar dat Amstutz meent dat zowel motieven, middelen en consequenties geanalyseerd moeten worden.

14

Microfinanciering in Vietnam en Laos wordt daarom volgens deze drie dimensies bestudeerd.

In het laatste hoofdstuk zal de derde hoofdvraag worden onderzocht: (3) In hoeverre wordt er aan de toetsingcriteria van empowerment voldaan in Vietnam en Laos? Per toetsingscriterium wordt geanalyseerd op welke manier deze wordt beïnvloed door microfinanciering. Tot slot wordt in de conclusie een antwoord gegeven op de hoofdvraag.

Het onderzoek bestaat uit zowel literatuuronderzoek als veldwerk. Literatuur- onderzoek is op die manier aangevuld met praktijkonderzoek in Vietnam en Laos. Het veldonderzoek heeft twee maanden in beslag genomen en bestaat uit interviews met professionals en Focus Group Discussions (FGD) in dorpen. Uiteindelijk zal de theorie aan de praktijk worden getoetst.

14

M.R. Amstutz, International ethics : concepts, theories, and cases in global politics (3e druk; Verenigde Staten

2008) 27-40.

(10)

Methodologie

Zoals gezegd, bestaat het onderzoek uit zowel literatuuronderzoek als praktijkonderzoek. Omdat er weinig wetenschappelijke onderzoeken zijn gedaan naar microfinanciering in Vietnam en Laos moesten verschillende soorten bronnen worden gebruikt. Naast wetenschappelijke artikelen, zijn gegevens uit de Human Developments Reports gebruikt en documenten die zijn uitgegeven door de Vietnamese en Laotiaanse overheid bestudeerd.

Na drie maanden van literatuuronderzoek, is in mei en juni 2010 veldonderzoek gedaan in Vietnam en Laos.

15

Het grootste gedeelte van het praktijkonderzoek is gedaan in de provincie Savannakhet in Laos. Binnen het veldonderzoek is microfinanciering vanuit twee perspectieven bestudeerd. Zo zijn interviews gehouden met deskundigen en is er onderzoek verricht in dorpen in Laos. Door te werken vanuit twee perspectieven, is een eerste verkenning van het onderwerp weergegeven. De resultaten van het veldonderzoek zijn te vinden in de bijlagen.

In de Laotiaanse provincie Savannakhet is onderzoek verricht in dorpen. Dit is gedaan met behulp van Focus Group Discussions (FGD). Dit zijn kleine groepsdiscussies die zich richten op één specifiek doel. De 6 tot 12 deelnemers hebben overeenkomsten op een bepaald terrein.

16

Deze onderzoeksmethode kent een aantal na- en voordelen. De resultaten soms geen afspiegeling van de meerderheid van de bevolking. Daarnaast kunnen de antwoorden eenzijdig zijn als gevolg van het groepsproces. Door de grote invloed van de Laotiaanse overheid en een goede vertegenwoordiging hiervan in de dorpen, waren in een aantal gevallen overheidspersonen aanwezig bij de FGD zoals het dorpshoofd. Dit kan de antwoorden van de deelnemers beïnvloeden.

17

Anderzijds is het is een relatief goedkope manier om data te verkrijgen en bovendien is er directe communicatie mogelijk tussen de onderzoeker en de deelnemer. Daarnaast wordt de FGD als een goede methode gezien om te werken met mensen met een lage geletterdheid. Deze methode laat mensen vrij om te antwoorden en heeft het een

15

Dit veldonderzoek is gedaan in samenwerking met Medisch Comité Nederland-Vietnam (MCNV) en Lao Women’s Union (LWU).

16

D.L. Morgan en M.T. Spanish, ‘Focus groups: A new tool for qualitative research’ Qualitative Sociology 7 (1984) 19 253-270.

17

M.A. Carey, ‘Comment: Concerns in the analysis of focus group data’ Qualitative Health Research 5 (1995) 4

487-495.

(11)

11 spontaan karakter. Tot slot is er voor dit middel gekozen omdat het een brede impressie geeft van het onderwerp. Dit is nodig wanneer het onderzoek een verkenning is op het onderwerp.

De FGD zijn gehouden met zowel mannen als vrouwen die tussen de 18 en 58 jaar

oud zijn. Vijf vrouwengroepen zijn bijeengekomen en twee mannengroepen. Elke

groep bestond uit zes deelnemers. Bij alle FGD is hulp geboden van een tolk. In vier

dorpen zonder microfinanciering, is bestudeerd of microfinanciering een gewenste

ontwikkeling zou zijn en welke effecten dit kan hebben. Deze dorpen liggen in het

grensgebied met Vietnam en zijn alleen te bereiken met een onverharde weg. Ze

verschillen echter in etnische groep en qua bron van inkomsten. De drie dorpen met

microfinancieringsfaciliteiten lagen alle in de omgeving van provinciehoofdstad

Savannakhet. Deze dorpen zijn of bereikbaar via verharde weg of lagen zeer dicht bij

een verharde weg. Daarnaast spraken de mensen in deze dorpen Lao. In dorpen met

zeer uiteenlopende kenmereken is onderzoek gedaan. Dit geeft een bredere kijk op

microfinanciering.

(12)

Hoofdstuk 1. Toetsingscriteria van Empowerment

De United Nations Development Programme (UNDP) hanteert empowerment zowel als een middel ter bestrijding van de armoede en als een primair ontwikkelingsdoel.

Over de definitie van empowerment bestaat in de literatuur geen volledige consensus.

Wel is het zo dat empowerment een breed scala van ontwikkelingsfactoren omvat. Zo richt de UNDP zich bij dit millenniumdoel op educatie, gezondheid, werkgelegenheid, politieke participatie en geweld.

18

In dit eerste hoofdstuk zal het brede karakter van empowerment onderzocht worden, met de vraag: Wat zijn adequate toetsingscriteria voor de analyse van de effecten van microfinanciering op de empowerment van vrouwen?

Voor meer inzicht in het concept empowerment is het van belang de verschillende dimensies te onderscheiden. Het begrip heeft een aantal unieke en algemeen aanvaarde elementen: randvoorwaarden, autonomie en uitkomsten.

19

De elementen zijn afhankelijk van elkaar omdat empowerment een doorlopend proces is. Aan de hand van stemrecht kan een voorbeeld worden gegeven. In dit geval is de randvoorwaarde het wettelijke recht om te gaan stemmen. Vervolgens hebben vrouwen de keuze of ze dit recht gebruiken, dit noemen we autonomie. En als uitkomst kan men kijken naar de effecten van het stemmen door vrouwen.

20

De componenten randvoorwaarden, autonomie en uitkomsten vormen samen het begrip empowerment. In dit onderzoek zal de volgende definitie van empowerment worden gehanteerd: Empowerment is de uitbreiding van mogelijkheden van mensen om besluiten te nemen die een essentiële invloed hebben op hun leven, in een context waar dit eerst niet mogelijk was.

21

Deze algemeen aanvaarde definitie van Kabeer benadrukt het belang van mogelijkheden, wat goed aansluit bij de theorie van Nussbaum.

18

‘Why gender matters to the Millennium Development Goals’, UNDP

<http://www.undp.org/women/mdgs/why.shtml> (z.j.; 23.09.2009)

19

A. Malhotra, e.a., Measuring Women’s Empowerment as a Variable in International Development, World Bank (z.p. 2002).

20

R. Alsof en N. Heinsohn, Measuring empowerment in practice: structuring analysis and framing indicators, World Bank Policy Working Paper serie nr. 3510 (z.p. 2005).

21

N. Kabeer (2001): "The expansion in people's ability to make strategic life choices in a context where this ability

was previously denied to them."

(13)

13 Randvoorwaarden zijn de eerste dimensie van empowerment. In veel onderzoeken worden zij niet behandeld als empowerment zelf maar als hulpmiddelen waardoor empowerment zich kan ontwikkelen. Dit kunnen materiële, sociale en menselijke hulpbronnen zijn. Voorbeelden hiervan zijn: inkomen, educatie en de bestaande waarden en normen.

22

Op alle niveaus komen deze randvoorwaarden voor:

individueel, lokaal en nationaal. Het zijn dus de externe factoren die een voedingsbodem creëren waarop empowerment kan gedijen.

Het tweede facet van empowerment is autonomie. Dit is de mogelijkheid eigen doelen te formuleren en deze na te streven. Met autonomie wordt niet alleen de actie bedoeld maar ook het besef van autonomie: het hebben van motivatie en doelen.

23

Vrouwen moeten niet alleen voelen dat zij in staat zijn bepaalde keuzes te maken maar ook bewust zijn van hun recht hierop. Het verband tussen economische ontwikkeling en het afnemen van sekseverschillen is niet eenduidig aangetoond. Wel is bewezen dat een verbetering van zelfbestuur door middel van bijvoorbeeld scholing leidt tot empowerment. Vandaar dat autonomie centraal moet staan in de verbetering van het welzijn van vrouwen.

24

Voor het in kaart brengen van autonomie kan men kijken naar het proces van besluitvorming, de mobiliteit van vrouwen in het publieke domein en mannelijke geweld ten opzichte van vrouwen.

25

Als derde en laatste schakel wordt naar de uitkomsten gekeken. Omdat empowerment een proces is, kunnen zowel directe gevolgen als de resultaten op lange termijn worden bekeken. Het directe effect is een toename in het welzijn van vrouwen en de andere leden van de familie. Het afnemen van ondergeschiktheid door de verandering van sociale, politieke en economische normen is een gevolg dat gemeten kan worden op de lange termijn.

26

Op het gebied van empowerment bestaat consensus wat betreft deze drie onderdelen.

Toch blijft het concept van empowerment nu zeer abstract en zijn deze drie factoren niet voldoende duidelijk om ze te kunnen meten of analyseren. Verschillende auteurs

22

Kabeer, ´Resources, Agency, Achievements’ 443-445.

23

Ibidem 438.

24

A. K. Sen, Development as Freedom (New York 2000) 189.

25

Kabeer, ´Resources, Agency, Achievements’ 455.

26

S. Mahmud, ‘Actually how empowering is Microcredit?’Development and Change 34 (2003) 4 577-605.

(14)

menen dat empowerment niet direct gemeten kan worden maar slechts aan de hand van aspecten als gezondheid, educatie en werkgelegenheid.

27

Om te bepalen wat geschikte criteria voor empowerment zijn, wordt de capabiliteitentheorie van Nussbaum gehanteerd als ethisch-theoretisch kader. In het tweede gedeelte wordt gestart met een korte uiteenzetting van de theorie van Nussbaum. Waarna de sterke en zwakke punten, in zijn algemeen en voor een onderzoek naar de empowerment van vrouwen worden geanalyseerd. Daarna worden geschikte toetsingscriteria om empowerment te analyseren opgesteld. Na het vaststellen van de toetsingscriteria, zal uiteen worden gezet hoe deze criteria worden gemeten. Met de uiteindelijke criteria kan een theoretische analyse worden gemaakt maar ook een voorbeeld gegeven van een praktische meting van empowerment.

1.1 Capabiliteitenbenadering van Martha Nussbaum

Als ethische leidraad voor de toetsingscriteria is gekozen voor de capabiliteitentheorie van Nussbaum. Zij biedt de meest relevante en gezaghebbende theorie voor de analyse van menselijke ontwikkeling. Er zal gekeken worden in hoeverre haar theorie toereikend is om toetsingscriteria voor empowerment te formuleren.

De theorie van Nussbaum besteedt aandacht aan het totale menselijke leven. Ze wil de reële mogelijkheden uiteenzetten die een individu in staat stellen te kunnen doen en zijn wie hij of zij is. Armoede en ongelijkheid krijgen hiermee een nieuwe betekenis, namelijk het wegnemen van mogelijkheden die nodig zijn voor een waardig leven.

Nussbaum laat zich inspireren door grootmeesters als Aristoteles en Marx. In navolging van deze filosofen heeft ze een afkeer voor het idee dat welvaart op zichzelf een doel is en dat het steeds opnieuw vergroten van het inkomen een correct politiek doel is. Daarentegen moet de politiek een pluraliteit van menselijke activiteiten nastreven. De tweede basisgedachte die Nussbaum overneemt van Aristoteles en Marx is het principe dat elk persoon een einddoel op zichzelf is. Deze filosofen zetten zich daarmee af tegen het idee dat de politiek moet kijken naar het totaal of het gemiddelde. Aristoteles is van mening dat een samenleving niet kan

27

Malhotra, Measuring Women’s Empowerment as a Variable in International Development, 19.

(15)

15 opbloeien wanneer sommige leden het extreem slecht doen. Elk persoon moet dus behandeld worden als een einddoel en niet als een middel om doelen te bereiken.

28

Nussbaum is op zoek gegaan naar algemene en gedeelde ervaringen van mensen die bestaan los van de verschillen tussen landen en tijdsperioden. Zij heeft functies omschreven die centraal staan in het menselijke leven. De afwezigheid hiervan zou de ontkenning van het menselijke bestaan inhouden.

29

Nussbaum creëert een lijst van capabiliteiten; deze zijn te zien in figuur 1.

30

Het belangrijkste doel van haar lijst is het ontdekken en rechtvaardigen van een lijst van fundamentele principes die als basis kan dienen voor universele mensenrechten. Haar tweede intentie is om een adequaat instrument te ontwikkelen voor het meten van de ontwikkeling van de mens zonder dat die is verbonden aan de diverse culturen.

31

28

M.C. Nussbaum, ‘Aristotle, Politics, and Human Capabilities: A Response to Antony, Arneson, Charlesworth, and Mulgan’ Ehtics 111 (2000) 1 102-140 aldaar 105-106.

29

M.C. Nussbaum, Sex and Social Justice (New York 1999) 41-42.

30

Er is gekozen voor de term capabiliteit als vertaling van de Engelse term capability. De woorden vermogen of capabiliteit zijn niet toereikend genoeg.

31

M.C. Nussbaum, Women and human development: the capabilities approach (Cambridge 2001) 5-6.

(16)

Figuur 1: Centrale menselijke capabiliteiten van Martha Nussbaum 1. Het leven

De mogelijkheid om een leven met normale lengte te leiden. Het niet voortijdig overlijden of het afnemen van een waardige kwaliteit van het leven.

2. Lichamelijke gezondheid

Een goede gezondheid inclusief de mogelijkheid van voortplanting, goede voeding en huisvesting.

3. Lichamelijke integriteit

De vrijheid om je te bewegen van plaats naar plaats, zelf lichamelijke grenzen bepalen, de mogelijkheid van bescherming tegen misbruik en als laatste de mogelijkheid van de seksuele voldoening en voortplanting.

4. Gevoelens, verbeelding en gedachte

De mogelijkheid om te voelen, in te beelden en te denken, die zijn ontwikkeld door educatie. Deze educatie moet bestaan uit lezen, schrijven en wiskundige en wetenschappelijke basisvaardigheden. Verder de kans om je verbeelding te kunnen gebruiken in bijvoorbeeld expressieve werken en activiteiten met betrekking tot musical en literatuur. Als laatste moet er de mogelijkheid zijn om zelf na te denken en de vrijheid deze te uiten als politieke, religieuze en artistieke toespraken.

5. Emoties

De kans om je te hechten aan dingen en personen buiten onszelf. Kunnen houden van diegene die van ons houden en ons verzorgen. Daarnaast het hebben van gevoelens van liefde, treuren, verlangen en gerechtvaardigde angst. Dus geen emotionele ontwikkeling die gekenmerkt wordt door angst of woede.

6. Denkvermogen

Het kunnen ontwikkelen van een idee van een goed leven en kritische weerspiegeling kunnen geven over de planning van een eigen leven.

7. Verwantschap

a. De potentie om in relatie met anderen te leven, het belang hechten aan andere mensen, het participeren in verschillende groepen, de toestand van een andere mensen kunnen voorstellen en medelijden voor die toestand kunnen hebben en als laatste de capabiliteit van gerechtigheid en vriendschap.

b. Het hebben van zelfrespect en daarmee de bescherming tegen discriminatie.

8. Andere soorten

De capabiliteit om leven in relatie met dieren, planten en de natuurlijke wereld.

9. Spelen.

Kunnen lachen, spelen en genieten van recreatieactiviteiten.

10. Controle over de eigen omgeving.

a. Politiek: de mogelijkheid hebben om doeltreffend in de politieke besluitvorming deel te nemen, het recht van politieke deelname en vrijheid van meningsuiting en samenkomst.

b. Materieel: het kunnen behouden van eigendom en het recht om werk te verkrijgen op een gelijke basis met anderen.

1

M.C. Nussbaum, Sex and Social Justice (New York 1999) 41-42.

(17)

17 1.2. In discussie met de universele lijst van Martha Nussbaum

Er bestaan verschillende kritieken op de capabiliteitentheorie van Nussbaum. Deze kunnen grofweg worden onverdeeld in drie categorieën: het universalisme, cultureel- relativisme en de keuze van de capabiliteiten. Elk van deze kritieken wordt hierna besproken en de reactie van Nussbaum daarop weergegeven Telkens wordt geanalyseerd in hoeverre de theorie van Nussbaum toereikend is voor dit onderzoek.

1.2.1. Universalisme

Het eerste argument tegen de theorie van Nussbaum is of zij een universele theorie mag opstellen. Het argument splitst zich op in drie deelargumenten. Allereerst wordt de capabiliteitenbenadering voor verschillende doeleinden gebruikt. Elk doel vraagt om eigen capabiliteiten en dus niet één lijst voor de verschillende toepassingen.

Hierop volgt het tweede argument. Vooral antropologen geloven niet dat één persoon het leven van mensen over de hele wereld volledig begrijpt. Kennis schiet altijd tekort. Als persoon heb je altijd een visie die is gekleurd daarom zal de lijst ook een partijdige inslag hebben. Stewart meent zelfs dat het koloniaal karakter heeft dat een Amerikaanse filosofe (Nussbaum) centrale capabiliteiten voor andere samenlevingen bepaald. Het is van belang dat groepen en individuen voor zichzelf spreken.

32

Als laatste wordt het legitimiteitargument ingebracht. Bij het selecteren van capabiliteiten is het van belang de legitimiteit van dit proces te bewaken. Het is onvoldoende om die criteria te selecteren waar mensen het kennelijk over eens zijn. Mensen moeten het gevoel hebben dat zij een rol hebben gespeeld in de discussie over de keuze van de criteria. Anders zal het geen politiek effect hebben. Veel critici zijn van mening dat deze legitimiteit ontbreekt in de theorie van Nussbaum.

33

Nussbaum zet zich met verschillende argumenten af tegen het bezwaar dat zij geen universele lijst zou mogen opstellen. Zij veronderstelt dat vrouwen minder mogelijkheden hebben en minder support krijgen voor een waardig menselijk leven dan mannen. Daarom zegt zij, met betrekking tot het eerste deelargument, dat zij een universeel feminisme wil ontwikkelen.

34

Nussbaum gelooft dat het nodig is een theorie te formuleren die centraal staat bij politieke principes en dat als middel dient

32

F. Stewart, ‘Book review of Women and Human Development by Martha Nussbaum’Journal of International Development 13 (2001) 8 1189-1202.

33

I. Robeyns, ‘Selecting capabilities for Quality of life measurement’ Social Indicators Research 74 (2005) 1 191–

215.

34

Nussbaum, Women and human development, 7.

(18)

om landen te vergelijken t.a.v. menselijke ontwikkeling. De lijst is dus een startpunt voor discussies en politieke acties.

35

Volgens Nussbaum vervult de theorie een adviserende in plaats van voorschrijvende functie. Als reactie op het tweede argument, zegt Nussbaum dat mogelijk is om een universele lijst te vormen omdat dit is gedaan op basis van een dialoog tussen verschillende culturen. Nussbaum gebruikt namelijk de resultaten uit discussies tussen academici en discussies gehouden in vrouwengroepen voor haar capabiliteitenlijst. Zo is zij in staat om te begrijpen wat belangrijk is voor mensen in verschillende omstandigheden.

36

Op het derde argument reageert Nussbaum door te verklaren dat haar theorie nederig is, met een open eind en dus open voor discussie. Bovendien laat zij de implementatie over aan de politieke processen van iedere staat. Nussbaum erkent anderzijds dat lastig is om te zeggen wat een legitieme lokale interpretatie is van de capabiliteiten.

37

Ondanks dat critici de theorie van Nussbaum op grond van het universele karakter van haar lijst veroordelen, stellen Gasper en Van Staveren dat dit geen probleem.

38

Bij dit onderzoek sluit het doel van de capabiliteitenlijst om een universeel feminisme te ontwikkelen goed aan. Juist omdat de lijst universeel is, kan de positie van vrouwen in Laos en Vietnam bestudeerd en vergeleken worden. In navolging van Nussbaum beschouwen we de lijst als een startpunt voor onderzoek. Door het daadwerkelijk opstellen van een lijst in combinatie met het ontwikkelen van een theoretisch raamwerk onstaan bovendien tastbare meetwaarden.

1.2.2 Cultureel relativisme

Het tweede kritiekpunt is dat Nussbaum culturele verschillen negeert. Traditionele culturen hebben hun eigen waarden en normen over hoe het leven van vrouwen ingericht moet worden. Door het opstellen van universele waarden loopt de wereld het risico als homogeen beschouwd te worden. Bovendien ontstaat het probleem dat als we universele criteria gebruiken voor verschillende gemeenschappen, er te weinig

35

Ibidem 34-36.

36

Ibidem 151.

37

Nussbaum, ‘Aristotle, Politics, and Human Capabilities’ 126.

38

D. Gasper en I. van Staveren, ‘Development as freedom - and as what else?’ Feminist Economics 9 (2003) 2&3

137-161.

(19)

19 aandacht is voor de persoonlijke keuzevrijheid van mensen. Mensen kunnen zelf bepalen wat goed voor hen is.

39

Nussbaum verweert zich tegen deze kritiek maar is ook kritisch ten opzichte van de rol van cultuur in het leven van mensen. Ze beargumenteert met een aantal redenen dat haar theorie wel rekening houdt met de diversiteit van mensen en culturen.

Allereerst zijn de capabiliteiten op algemene wijze geformuleerd waardoor landen ze op hun eigen manier kunnen interpreteren. Bovendien richt de theorie zich op de capabiliteiten en niet de uitvoering hiervan waardoor er ruimte blijft voor het maken van keuzes.

40

Anderzijds baart het Nussbaum zorgen dat vrouwen zich niet van bewust zijn dat cultuur hen schade kan toebrengen. ‘Soms zijn de tradities zo diep geworteld dat ze lijken vast te leggen wat goed en natuurlijk is, waardoor vrouwen hun tweede rang beamen.’

41

Nussbaum’s kritiek op tradities bestaat uit drie argumenten. Allereerst zijn culturen een mengelvorm van debatten en meningen van voornamelijk de dominante stemmen uit de samenleving die constant veranderen. Ten tweede is Nussbaum van mening dat men rekening moet houden met diversiteit maar dit houdt op wanneer het mensen schade toebrengt. Een dergelijke situatie is voor Nussbaum juist een stimulans om op zoek te gaan naar universele waarden. Als laatste beargumenteert Nussbaum dat veel culturen paternalistisch zijn. Het is van belang de keuzevrijheid van mensen te waarborgen om ieder mens de mogelijkheid te geven zelf na te denken en te kiezen.

42

Een aantal auteurs menen dus dat Nussbaum de verschillen tussen de diverse culturen verwaarloost. Nussbaum meent echter dat haar lijst abstract is dat deze open staat voor een eigen invulling. Haar theorie geeft tegelijkertijd ruimte aan culturele verschillen én is kritisch ten opzichte van culturele tradities. Dat laatste is in dit onderzoek naar de empowerment van vrouwen in Laos en Vietnam van groot belang.

Het is immers belangrijk alert te zijn op tradities die vrouwen in een achtergestelde positie stelt. Ook Robeyns beaamt dat capabiliteitentheorie rekening houdt met de diversiteit van mensen.

39

D. Gasper, Nussbaum’s capabilities approach in perspective: purposes, methods and sources for an ethics of human development, Working paper serie nr. 378 (Den Haag 2003).

40

Nussbaum, ‘Aristotle, Politics, and Human Capabilities’ 132.

41

Nussbaum, Women and Human Development, 1.

42

Ibidem 48-51.

(20)

1.2.3 De keuze van de capabiliteiten

Een derde bezwaar rciht zich op de keuze van de capabiliteiten. Zo zouden die te hoog gegrepen zijn. Gasper is van mening dat de theorie een te hoge norm voor het menselijke welzijn nastreeft. Als voorbeeld geeft Gasper de capabiliteit denkvermogen. Een onderdeel van deze capabiliteit is om een eigen idee van het goede te kunnen vormen. Volgens hem zijn er echter mensen die in de uitoefening van hun dagelijkse activiteiten, vanwege het monotone karakter van hun werk, hun kritische denkvermogen niet dagelijks gebruiken. Deze mensen zouden dan volgens de theorie geen goed en menselijk leven leiden. De volledige invulling van de tien capabiliteiten om een goed menselijk leven te leiden, wordt daarom beschouwd als onrealistisch.

43

Ten tweede is Clark van mening dat Nussbaums theorie veel problemen van arme mensen over het hoofd ziet. Zo zijn er geen speciale bepalingen die de werkomstandigheden of de toegang tot basisbehoeften van mensen verbeteren.

Bovendien besteedt de theorie weinig aandacht aan de realisatie van inkomen, educatie, werkgelegenheid en vrije tijd.

44

Volgens Nussbaum legt haar theorie een basis voor een aanvaardbaar sociaal minimum, dat zich uitstrekt over verschillende terreinen.

45

Bovendien is zij van mening dat het ontbreken van één van de capabiliteiten een volledige menselijke ontwikkeling in de weg staat. Nussbaum noemt in eerste instantie de capabilities verwantschap en denkvermogen van essentieel belang. Later voegt zij lichamelijke integriteit hieraan toe. Zij onderscheidt echter geen hierarchie tussen de capabiliteiten.

Verder is Nussbaum van mening dat men wordt misleidt door het huidige systeem van beloning en privileges in de samenleving. Op deze manier lijken bepaalde functies belangrijker dan andere. Het weglaten van bepaalde capabiliteiten is onaanvaardbaar.

46

43

Gasper, Nussbaum’s capabilities approach in perspective, 32.

44

D. Clark, ‘Concepts and Perceptions of Human Well-being: Some Evidence from South Africa’ Oxford Development studies 31 (2003) 2 173-196.

45

Nussbaum, Women and human development, 75.

46

Nussbaum, ‘Aristotle, Politics, and Human Capabilities’ 129.

(21)

21 Een positief punt van de capabiliteitentheorie is dat de theorie zich niet alleen op de markt en op het inkomen richt. Veel welvaartstheorieen nemen namelijk het leven van mannen als norm.

47

Nussbaum heeft een omvattende theorie ontwikkeld, waarin zowel voor de levens van mannen als vrouwen plaats is. Vrouwen hebben bijvoorbeeld veel meer zorgtaken dan mannen. Toch is de kritiek van Clark niet helemaal onterecht. Hij is van mening dat er capabiliteiten ontbreken om het leven van arme mensen te bestuderen. Verderop in dit hoofdstuk bepalen we welke capabiliteiten geschikt zijn voor dit onderzoek, hoe zij worden ingevuld en of extra criteria moeten worden toegevoegd.

1.2.4. Individualisme

Wat pleit voor de theorie van Nussbaum is dat de benadering zich richt op individuen in plaats van op huishoudens of gemeenschappen. Nussbaum hanteert het principe van menselijke waardigheid. Hiermee zegt zij dat elk mens een doel op zich is. Wanneer beleid wél de leefomstandigheden van een groep verbetert, maar niet is gericht op de mogelijkheden van het individu, moet zij worden verworpen. Dit is volgens Nussbaum in het bijzonder een relevant aspect voor levens van vrouwen. Vrouwen worden vooral binnen het gezin geplaatst in verschillende rollen als moeder, huisvrouw en als echtgenote. Nussbaum stelt dat deze rollen pas in beeld mogen komen nadat het individu wordt erkend als een onafhankelijk persoon.

48

Robeyns meent dat dit wenselijk is voor een theorie die een analyse moet maken van ongelijkheid. Zo worden vrouwen niet alleen ondergebracht als een onderdeel van een groep, familie of een gemeenschap. F. Woolley en J. Marshall stellen dat standaardbenaderingen die ongelijkheid willen meten, aannemen dat er geen ongelijkheid bestaat binnen het huishouden. Dit blijkt echter een onrealistische assumptie te zijn. Hierdoor zijn deze theorieën ongeschikt om de ongelijkheden binnen het gezin te bestuderen. De capabiliteitenbenadering biedt meer ruimte voor de analyse van genderongelijkheden.

49

47

I. Robeyns, ‘Sen’s capability approach and gender inequality: selecting relevant capabilities’, Feminist Economics 9 (2003) 2 61–92.

48

Nussbaum, Women and human development, 71-80.

49

Robeyns, ‘Sen’s capability approach and gender inequality’ 61–92.

(22)

1.2.5. Conclusie

We hebben in het voorgaande voldoende aangetoond dat, ondanks de kritieken de theorie van Nussbaum een geschikte kapstok is voor de toetsingscriteria van empowerment. Het is positief dat Nussbaum zich ten doel stelt een universeel feminisme te ontwikkelen. Zij is zich namelijk bewust van de speciale positie waarin vrouwen verkeren. Omdat Nussbaum de keuzevrijheid van mensen als een van de belangrijkste principes centraal stelt heeft haar theorie een meer adviserend dan voorschrijvend karakter. Nussbaum legt de nadruk op de capabiliteiten en niet op de uitvoering hiervan. Voor dit onderzoek is de theorie van Nussbaum op dit vlak ontoereikend. Het proces van empowerment bestaat uit drie fasen, namelijk randvoorwaarden, autonomie en uitkomsten. De capabiliteiten zijn een hulpmiddel bij het bepalen van invulling van randvoorwaarden en autonomie. Voor het uitwerken van de uitkomsten zijn de capabiliteiten echter onvoldoende.

Nussbaum heeft een ruimere opvatting van de mens en haar mogelijkheden. Zij geeft een nieuwe betekenis aan armoede en ongelijkheid. Er moet verder gekeken dan het nationale inkomen en de markt. Met name vrouwen zijn vaak oververtegenwoordigd in informele sectoren. Het individualistische karakter van de theorie biedt zo de ruimte om bijvoorbeeld ongelijkheden binnen het gezin te analyseren. Nussbaum laat zien dat er grote verschillen kunnen bestaan tussen de belangen van het gezin en het individu.

Verder geeft zij niet alleen een theoretische onderbouwing maar ook een lijst van capabiliteiten. Zo kunnen tastbare meetwaarden met een eigen lokale invulling worden opgesteld. Nussbaum hanteert namelijk een universele visie maar erkent ook dat een lokale invulling noodzakelijk is. De kritiek op de keuze van de capabiliteiten is niet ongegrond. In het kader van dit onderzoek moet worden geanalyseerd welke criteria geschikt zijn en welke criteria eventueel moeten worden toegevoegd. Deze discussie wordt gevoerd in de volgende paragraaf.

1.3. Capabiliteiten

Na het bespreken van de voor- en tegenargumenten van de theorie van Nussbaum, wordt gekeken naar de specifieke capabiliteiten. Hoewel Nussbaum van mening is dat je geen van de capabiliteiten weg mag halen, zullen alleen die capabiliteiten die binnen empowerment van toepassing zijn, opgenomen worden als toetsingscriteria.

Nussbaum richt zich op de totale humane ontwikkeling, terwijl dit onderzoek enkel de

(23)

23 genderverhoudingen zal analyseren. De theorie van Nussbaum is niet meer en ook niet minder dan een belangrijke leidraad in dit onderzoek. Ook vanuit praktische overwegingen, is het van belang dat er meetbare en tastbare toetsingscriteria ontstaan.

Per capabiliteit wordt geanalyseerd hoe zij in verband staan met empowerment en of zij wel of niet worden opgenomen als toetsingscriterium.

De eerste capabiliteit van Nussbaum is leven. Deze capabiliteit bestaat uit twee dimensies namelijk het vermogen om geboren te worden en om een leven te leiden gedurende een normale lengte. Bij dit toetsingscriteria is van belang het onderscheid te zien tussen biologische verschillen tussen mannen en vrouwen of verschillen op basis van leefomstandigheden. In sommige landen heeft men de voorkeur voor een jongen bij de geboorte.

50

Daarnaast concluderen Williamson en Boehmer dat de levensverwachting van vrouwen door andere factoren wordt beïnvloed dan die van mannen.

51

Vandaar dat deze eerste capabiliteit deel uit zal maken van de toetsingscriteria.

De tweede capabiliteit van Nussbaum is lichamelijke gezondheid waarvan de twee belangrijkste elementen huisvesting en voeding zijn. Bratt beargumenteert dat huisvesting essentieel is voor het welzijn van mensen. Huisvesting wordt gezien als een middel om de fysieke en mentale gezondheid van mensen positief te beïnvloeden.

Bovendien is huisvesting de fysieke plaats die het meest wordt geassocieerd met de persoonlijke identiteit. Daarom heeft goede huisvesting een positieve invloed op de eigenwaarde en empowerment van vrouwen.

52

Ook deze capabiliteit van Nussbaum wordt daarom gebruikt als toetsingscriterium van empowerment.

Lichamelijke integriteit is de derde capabiliteit. Nussbaum bestempelt deze capabiliteit van cruciaal belang.

53

Deze wordt geschonden wanneer mensen te maken krijgen met bijvoorbeeld verkrachting en huiselijke geweld. Onderzoek wijst uit dat vrouwen meer seksueel geweld ondervinden dan mannen. Mannen hebben echter

50

Robeyns, ‘Sen’s capability approach and gender inequality’ 77.

51

J.B. Williamson en U. Boehmer, ‘Female life expectancy, gender stratication, health status, and level of economic development: A cross-national study of less developed countries Social Science & Medicine 45 (1997) 2 305-317.

52

R. Bratt, ‘Housing and Family well-being’ Housing studies 14 (2002) 1 13-26.

53

Nussbaum, Women and human development, 95.

(24)

meer te maken met lichamelijk geweld. Voor vrouwen geldt dat binnenshuis de plek is waar geweld het meest voorkomt.

54

Als tweede onderdeel van lichamelijke integriteit noemen Nussbaum en verschillende theoretici het belang van mobiliteit van vrouwen. Het kunnen bewegen van plaats naar plaats dient als middel voor andere capabiliteiten maar is ook van waarde op zichzelf.

55

Kortom, deze capabiliteit is een essentieel element waarmee empowerment wordt gemeten.

Het vierde criterium van Nussbaum, zijn de Gevoelens, verbeelding en gedachte.

Deze capabiliteit houdt de mogelijkheid in om te voelen, in te beelden en te denken.

Deze zijn ontwikkeld door educatie. Nussbaum zegt dat haar lijst moet worden aangepast aan de moderne tijd. Zo is alfabetisme is een concreet en essentieel element van de moderne samenleving.

56

Wijdverspreid wordt educatie gezien als een instrument om de situatie van vrouwen te onderzoeken en belangrijker nog om empowerment te bewerkstelligen. Het vergroten van kennis en vaardigheden doet de mogelijkheden van vrouwen toenemen. Toch concludeert Jayaweera dat er niet altijd een positief verband is tussen educatie en het toenemen van mogelijkheden als gevolg van ideologieën en sociaaleconomische structuren.

57

De school is volgens Robeyns een sociale institutie die meer gericht is op mannen dan op vrouwen.

58

Hieruit kunnen we afleiden dat dit een belangrijk criteria is om empowerment te meten. Omdat dit criterium zich focust op kennis die wordt opgedaan op school of in andere verbanden, zal dit criterium scholing genoemd worden in plaats van gevoelens, verbeelding en gedachte.

Nussbaum noemt als vijfde norm voor een waardig leven, emoties. Deze capabiliteit richt zich op de kans om je als mens te hechten aan dingen en personen buiten onszelf. Hier behoort ook het vermogen toe om te houden van diegene die van ons houden. Volgens Fuhrer zijn vrouwen, in tegenstelling tot mannen, sociaal en biologisch verbonden aan anderen door de verzorging van deze andere personen. De vraag van anderen om deze zorg en onderwaardering van deze rol door de omgeving

54

Robeyns, ‘Sen’s capability approach and gender inequality’ 80.

55

Ibidem 61–92.

56

Nussbaum, Sex and Social Justice, 40.

57

S. Jayaweera, ‘Women, Education and Empowerment in Asia’ Gender and Education 9 (1997) 4 411-424.

58

Robeyns, ‘Sen’s capability approach and gender inequality’ 18.

(25)

25 kunnen ertoe leiden dat vrouwen meer te maken hebben met negatieve emoties.

59

Daarnaast stelt Nussbaum dat door de capabiliteit emoties te stimuleren, ook het bestaan van groepen wordt aangemoedigd. Deze verbintenissen zijn cruciaal in de menselijke ontwikkeling. Hier wordt het verband duidelijk met de capabiliteit verwantschap waar groepsverbanden en de sociaal-culturele visie op vrouwen wordt behandeld. Het huwelijkssysteem zal uitgelicht worden omdat dit de liefdesrelaties van mensen beïnvloedt. Aangezien hanteerbare en meetbare criteria van empowerment opgesteld moeten worden, zal deze capabiliteit door zijn overlap worden ondergebracht bij andere capabiliteiten.

De capabiliteit denkvermogen is volgens Nussbaum een essentieel onderdeel van haar benadering. Hierbinnen valt het vermogen een idee van een goed leven te kunnen ontwikkelen en kritisch te zijn tegenover het eigen leven. Samen met de capabiliteit verwantschap zorgt het voor het verband tussen de verschillende capabiliteiten en maken ze de losse keuzemogelijkheden tot een volledig menselijke activiteit.

60

Toch krijgt deze capabiliteit geen aparte plaats binnen de toetsingscriteria van empowerment. Deze keuze is gemaakt omdat deze capabiliteit enerzijds kan vallen onder Gevoelens, verbeelding en gedachte. Want zoals eerder gesteld heeft denkvermogen educatie nodig heeft bij de ontwikkeling ervan.

61

Anderzijds wordt het ondergebracht bij verwantschap, waar groepen helpen bij en blootleggen van problemen en doelen van vrouwen.

De volgende keuzemogelijkheid van Nussbaum is verwantschap. Deze capabiliteit bestaat uit twee onderdelen. Allereerst de potentie om in relatie met anderen te leven en het participeren in verschillende groepen. Putman heeft onderzoek gedaan naar de effecten van sociale verbanden. Hij concludeert dat wanneer mensen een groep vormen, zij gemeenschappelijk ideeën ontwikkelen. Deze gezamenlijke visie is een voedingsbodem voor collectieve actie. Daarom kunnen sociale netwerken een positieve invloed hebben op de politieke democratie en economische groei.

62

Het tweede onderdeel is het hebben van zelfrespect. Een element hiervan is het krijgen

59

R. Fuhrer e.a., ‘Gender, social relations and mental health: prospective findings from an occupational cohort’

Social Science & Medicine 48 (1999) 1 77-87.

60

Nussbaum, Women and human development, 82.

61

Ibidem 96-100.

62

R. Putman, Making Democracy work: Civic traditions in Modern Italy (Princeton 1993).

(26)

van respect. Critici zijn van mening dat een basisgedachte in veel maatschappijen is dat vrouwen van minder waarde zijn dan mannen. Ze worden niet gezien als volledig menselijk.

63

Daarom is ook dit criterium van cruciaal belang bij de meting van empowerment. Alleen zal het toetsingscriterium aangeduid worden met de naam sociale relaties aangezien dat beter de inhoud dekt.

Andere soorten is de achtste capabiliteit van Nussbaum. Hiermee doelt Nussbaum op de capabiliteit om leven in relatie met dieren, planten en de natuurlijke wereld.

Nussbaum gebruikt als een van de weinige dit aspect in een theorie die zich richt op een sociaal minimum voor mensen. Okin bekritiseert Nussbaum dat mensen de hun natuurlijke omgeving ervaren als levensonderhoud, bijvoorbeeld als voedselbron, in plaats van een spirituele plaats.

64

Bovendien ontbreekt in de literatuur over empowerment van vrouwen, te vinden in het onderzoek van Malhorta, vooralsnog draagvak voor dit criterium.

65

Daarom zal deze capabiliteit niet worden opgenomen als toetsingscriterium van empowerment.

Het vermogen te kunnen lachen, spelen en genieten van recreatieactiviteiten, omvat de capabiliteit Spelen. Alkire en Black beargumenteren dat de capabiliteit spelen geen op zich zelf staande mogelijkheid hoeft te zijn. Plezierige activiteiten zijn een onderdeel van verschillende andere capabiliteiten.

66

Volgens Gasper is de capabiliteit spelen een onderdeel van de capabiliteit emoties.

67

Daarnaast beargumenteert Gough maar ook Nussbaum zelf dat er gebrek aan consensus is wat betreft dit laatste criterium.

68

Dit criterium krijgt geen plaats binnen de toetsingscriteria van dit onderzoek.

De capabiliteit controle over de eigen omgeving is het laatste criterium, dat wordt opgenomen als toetsingscriterium. Nussbaum maakt binnen deze capabiliteit een onderscheid tussen politiek en materieel. Politiek houdt het volgende in: de mogelijkheid om aan de politieke besluitvorming deel te nemen, het recht op politieke

63

Robeyns, ‘Sen’s capability approach and gender inequality’ 61–92.

64

S.M. Okin, ‘Povertry, Well-being, and Gender: What counts, who’s heard?’ Philosophy & Public Affairs 31 (2003) 3 280-316.

65

Malhotra, Measuring Women’s Empowerment as a Variable in International Development,14.

66

S. Alkire, Valuing Freedoms: Sen’s Capability Approach and Poverty Reduction (New York 2002) 271.

67

Gasper, ‘Nussbaum’s capabilities approach in perspective’ 23.

68

Nussbaum, Women and human development, 157.

(27)

27 deelname en de vrijheid van meningsuiting en samenkomst.

69

Het aspect materieel omvat het kunnen behouden van eigendom en het recht om werk te verkrijgen op een gelijke basis met anderen. Nussbaum bevestigt dat de mogelijkheid om buitenshuis te werken voor vrouwen essentieel is. Door het verdienen van loon kan de vrouw een positieve bijdrage leveren aan het welzijn van de andere familieleden.

70

Deze capabiliteit wordt daarom ook opgenomen.

Kortom, van de tien capabiliteiten worden zes opgenomen als toetsingscriteria van empowerment. De capabiliteiten Spelen en Andere Soorten zullen volledig buiten beschouwing gelaten worden. Emoties en Denkvermogen zullen echter binnen andere toetsingscriteria opgenomen worden. De volgende zes criteria zullen de toetsingscriteria van empowerment omvatten zijn: het leven, lichamelijke gezondheid, lichamelijke integriteit, scholing, sociale relaties en als laatste de controle over de eigen omgeving.

1.4. Indicatoren: het meten van de toetsingscriteria

Het meten van de toetsingscriteria wordt gedaan met behulp van indicatoren. Deze worden gekozen met behulp van de indexen uit het Human Development Report. De kerngedachte die de theorie van Nussbaum en het Human Developement Report bindt is het doel om voorwaarden te creëren waardoor mensen van een lang, gezond en creatief leven kunnen genieten. Menselijke ontwikkeling gaat verder dan alleen het nationale inkomen. Daarom heeft men een nieuwe meetwaarde ontwikkeld. Een belangrijk onderdeel van de Human Development Report is de Human Development Index (HDI). Deze is in 1990 door Mahbub Ul Haq opgesteld om de kwaliteit van het leven van mensen in de hele wereld te meten. De HDI heeft indicatoren in drie categorieën, namelijk: lang en gezond leven, kennis en een afdoende levensstandaard.

Zowel Nussbaum als Mahbub Ul Haq kiezen er beiden voor om een lijst van belangrijke waarden op te stellen die als doel heeft het meten van menselijk welzijn.

De drie thema’s van de HDI komen overeen met verschillende capabiliteiten uit de lijst van Nussbaum. De HDI zegt echter niets over de empowerment van vrouwen in deze drie thema’s.

71

69

Nussbaum, Sex and Social Justice, 41-42.

70

Ibidem 88.

71

E. Stanton, The Human Development Index: A history, Working Series nr. 127 (Amherst 2007).

(28)

Volgens het Human Development Report kunnen landen geen volledige humane ontwikkeling bereiken wanneer vrouwen hun basisrechten niet kunnen uitoefenen.

Daarom werd in 1995 de Gender-related Development Index (GDI) en de Gender Empowerment Measure (GEM) geïntroduceerd. De GDI toetst dezelfde thema’s als de HDI maar geeft hier binnen de verschillen tussen mannen en vrouwen weer. Dit geeft dus niet de genderverschillen in een land weer. Maar door deze te vergelijken met de HDI te vergelijken, is te zien hoe genderverschillen de totale menselijke ontwikkeling remmen. Kritieken zijn geuit op de GDI. Zo wordt het inkomen gemeten maar wordt geen rekening gehouden met de genderrelaties binnen de familie. Een aanvulling op de GDI is de GEM. Afgelopen jaar was het mogelijk om de GEM index te berekenen van 108 landen. Deze index behandelt de thema’s politieke en economische participatie en de controle over economische hulpbronnen.

72

Van deze verschillende indexen, zijn helaas niet altijd alle gegevens beschikbaar in ontwikkelingslanden en ze dekken bovendien maar een gedeelte van het proces van empowerment.

73

Daarom zal ook de Social Institutions and Gender Index (SIGI) gebruikt worden. Deze behandelt de tradities en sociale waarden en normen die vrouwen beïnvloeden. Op basis van twaalf criteria die elk bekijkt wat voor invloed die heeft op empowerment en hoeveel procent van de bevolking dit effect ondervindt, wordt een oordeel geveld. Een bijkomend probleem is het kwalificeren van de indicatoren. De vraag rijst dan immers: wanneer is een capabiliteit niet aanwezig, voldoende of goed? Voorop staat dat Nussbaum het hoogste nastreeft. De HDI maakt een onderscheid tussen lage, middel en goede menselijke ontwikkeling. De lage ontwikkeling (index 0-0.5) zal gelden als een ontbrekende capabiliteit. Vanaf een waarde van 0.5 is de capabiliteit aanwezig.

74

De norm is echter niet in alle gevallen helder. In de volgende alinea’s zal geanalyseerd worden welke indicatoren de toetsingscriteria zullen gaan meten. Naast de gegevens van de indexen, zal ook literatuur- en praktijkonderzoek gedaan worden.

72

Zie de bijlagen: In tabel 1 staan de HDI en GEM vermeld.

73

S. Klasen, ‘UNDP’s Gender-related Measures: Some conceptual problems and possible solutions’ Journal of Human Development 7 (2006) 2 243-274.

74

Human Development Report 2009: Reader’s guide, United Nations Development Programme (2009).

(29)

29 Het eerste criterium om empowerment te meten, is leven. Hier is een duidelijke overeenstemming met het eerste thema van de HDI, namelijk een lang en gezond leven. In de Human Development Report 1990 is geconstateerd dat de levensverwachting van het belang is omdat er de gemeenschappelijke overtuiging is dat een lang leven een doel op zich is. Als indicator wordt de levensverwachting bij de geboorte gehanteerd.

75

Die factoren die de levensverwachting beïnvloeden, worden onderzocht. De meest aanvaarde factor van invloed is de scholing van vrouwen.

Williamson en Boehmer zeggen echter dat wanneer de vrouwelijke levensverwachting in ontwikkelingslanden wordt bestudeerd, er naar meer aspecten moet worden gekeken. Zo zijn volgens Williamson en Boehmer bijvoorbeeld ook het zelfbeheer rondom de voortplanting en economische positie van vrouwen van invloed.

76

Daarom zal er binnen dit criterium worden gekeken naar het onderwijsniveau van vrouwen, reproductieve autonomie en economische positie.

De tweede capabiliteit is lichamelijke gezondheid. Binnen dit criterium ligt de nadruk op gezondheid en huisvesting. Nussbaum legt deze klemtoon op de gezondheid van mensen omdat een slechte gezondheid de kansen op welzijn vermindert. Daarnaast verklaart Bratt, zoals gezegd, dat huisvesting van essentiële invloed is op de empowerment van vrouwen. Dit omdat huisvesting de fysieke plaats die het meest wordt geassocieerd met de persoonlijke identiteit. Vandaar dat er wordt gekeken naar de gezondheidsituatie en huisvesting van mensen in de twee landen.

Lichamelijke integriteit is de derde capabiliteit en een essentieel element waarmee empowerment gemeten wordt. Zowel de HDI en GEM geven hier geen indicatoren voor. Beteta beargumenteert dat het een gebrek is van de GEM dat de onaantastbaarheid van het lichaam niet opgenomen is. De SIDI meet de twee indicatoren van lichamelijke integriteit, namelijk de controle over eigen lichaam en mobiliteit. Wanneer er sprake is van controle over het eigen lichaam, hoeft dit niet te betekenen dat er sprake is van empowerment. Maar andersom geldt wel dat wanneer

75

Composite indices — HDI and beyond, UNDP

<http://hdr.und org/en/statistics/indices/hdi/> (z.j.; 05.01.2010)

76

Williamson en Boehmer, ‘Female life expectancy, gender stratication, health status, and level of economic

development’ 305-317.

(30)

vrouwen geen controle hebben over hun lichaam zij worden onderdrukt.

77

Daarnaast moet de mobiliteit van vrouwen worden geanalyseerd. Hier wordt de burgervrijheden- index van de SIGI gehanteerd. Binnen deze index zijn de volgende aspecten geanalyseerd: de vrijheid om te reizen, de vrijheid om je aan te sluiten bij een groep en de mogelijkheid om alleen boodschappen te doen en om familie en vrienden te bezoeken. Controle over het eigen lichaam en mobiliteit worden opgenomen als indicator.

Het vierde criterium is scholing. Hiervoor kunnen we het tweede thema van de HDI, kennis, gebruiken. Deze meet het niveau van geletterdheid in een land en het aantal studenten. Het HDR is van mening dat geletterdheid moet worden gezien als eerste stap in het opbouwen van kennis door een individu en daarom is het van essentieel belang in een meting van de menselijke ontwikkeling.

78

De HDI veronderstelt dat onderwijs noodzakelijk is voor een productief leven in de moderne samenleving. Als tweede indicator wordt het volgende gehanteerd: studenten die onderwijs volgen aan de basisschool, middelbare school en het hoger onderwijs. Deze twee zullen dienen als indicator van de capabiliteit scholing.

De volgende keuzemogelijkheid is sociale relaties. Hierbinnen moet allereerst het krijgen van respect worden bestudeerd. Als indicator van deze capabiliteit wordt de sociaal-culturele houding ten opzichte van vrouwen bekeken. Doordat de capabiliteit emoties wordt toegevoegd, zal de visie op het huwelijkssysteem worden uitgelicht.

Hiervoor wordt een index van de SIGI gebruikt die meet hoeveel meisjes tussen hun 15de en 19de levensjaar getrouwd zijn. Bovendien wordt gekeken naar het bestaan van vrouwenbewegingen. Een vrouwenbeweging is volgens verschillende auteurs een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van vrouwen in de politiek.

Vrouwenbewegingen kunnen ook helpen bepaalde problemen van vrouwen bespreekbaar te maken. Bovendien kunnen ze als een instrument dienen om invloed uit te oefenen op de politiek en de publieke opinie. De sociaal-culturele beeldvorming en vrouwenbewegingen zijn de indicatoren van sociale relaties.

77

H.C. Beteta, ‘What is missing in measures of Women’s Empowerment?’ Journal of Human Development 7 (2006) 2 221-237 aldaar 231.

78

Human Development Report 1990, United Nations Development Programme (New York 1990) 12.

(31)

31 De capabiliteit controle over de eigen omgeving is het laatste toetsingscriterium van empowerment. Een onderscheid zal worden gemaakt tussen politiek en materieel.

Politiek houdt het volgende in: de mogelijkheid om doeltreffend aan de politieke besluitvorming deel te nemen en de vrijheid van meningsuiting en samenkomst.

79

Dit wordt geanalyseerd. Het aspect materieel omvat het kunnen behouden van eigendom en het recht om werk te verkrijgen op een gelijke basis met anderen. Binnen deze laatste wordt een index van de SIGI gebruikt die aangeeft in hoeverre vrouwen hun recht op eigendom van hulpbronnen kunnen benutten.

De HDI, GEM en SIGI dekken niet alle toetsingscriteria van empowerment. Naast het meten van de huidige situatie met deze indices, zal de nadruk gelegd worden op de analyse van literatuur en praktijk in hoeverre microfinanciering een bijdrage levert aan de toetsingscriteria.

1.5. Verhouding tussen de toetsingscriteria

Empowerment is zoals eerder gesteld een proces. Dat loopt via de randvoorwaarden, naar de autonomie naar uiteindelijk de uitkomsten. Daarom is het van belang de verhoudingen tussen de capabiliteiten te bepalen. Nussbaum legt de nadruk op de scheppen van mogelijkheden in plaats van op de effecten hiervan. Op deze manier geeft ze de ruimte aan keuzes van mensen. Het individu beschikt immers over het vermogen om zijn of haar leven zelfstandig vorm te geven. In navolging van deze keuzevrijheid van Nussbaum worden de criteria daarom geplaatst onder de randvoorwaarden en autonomie van empowerment en niet onder de uitkomsten. De toetsingscriteria leven, lichamelijke gezondheid en Scholing behoren tot de randvoorwaarden. Autonomie zal bestaan uit de volgende toetsingscriteria:

lichamelijke integriteit, sociale relaties en controle over de eigen omgeving.

Nu de eerste twee fasen van empowerment zijn verbonden aan zes capabiliteiten, moeten alleen de indicatoren van het laatste onderdeel van empowerment, de uitkomsten, worden bepaald. Nussbaum hanteert het begrip ‘functioning’ om te verwijzen naar dit doen en laten van mensen.

80

Op deze manier kan worden nagegaan welke mogelijkheden individuen, gegeven hun positie en maatschappelijke context,

79

Nussbaum, Sex and Social Justice, 41-42.

80

Robeyns, ‘Sen’s capability approach and gender inequality’, 61-92.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tijdens de klankbordgroep van 25 mei 2020 heeft Netbeheer Nederland gevraagd om deze nieuwe kosten al tijdens de komende reguleringsperiode in de transporttarieven te kunnen

Binnen de kaders van het ‘Toekomstbeeld openbaar vervoer 2040’ missen we elke visie hoe de agglomeratie Groningen – Assen per spoor beter nationaal verbonden kan worden met

Nee, niks van dat alles, ze had de stenen mee een dakpan om te laten zien, werd niet naar gekeken, het enige waar naar gekeken werd was de nokrichting deze willen wij graag

beleggingsondernemingen die beleggingsonderneming zijn in de zin van de verordening kapitaalvereisten toezicht op geconsolideerde basis als bedoeld in artikel 3:279, indien

De D66 fractie is van mening dat de gestelde conclusies en aanbevelingen alleen een meerwaarde hebben als de raad zich kan herkennen in het beeld dat er wordt geschetst over de raad

Gezien het feit dat er tot nu toe er geen klachten over toegankelijkheid van dit stembureau bekend zijn en de inzet van een mobiel stembureau andere praktische

Wel kunnen middelen worden gehanteerd waardoor de eigen verantwoordelijkheid van de burger wordt be- vorderd en ook financieel tot uitdrukking wordt gebracht De overheid draagt

dat aldus door het hoofdbestuur gefor- muleerd, dit een ongewenste situatie is die alleen dan voor verdere discussie open staat indien de algemene verga-