• No results found

Onderzoek van het urnenveld op de "Roosen" te Neerpelt in 1959

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek van het urnenveld op de "Roosen" te Neerpelt in 1959"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCH..JE:OLOGIA BELGICA

Reeks overdruh/{en betreffende oudheidlmndige opgravingen in België

,

uitgegeven door het

Koninhlijk

Instituut voor

het Kunstpatrimonium

Dienst voor Opgravingen

Jubelpark 10

Brussel 4

Série de tiroges-à-part relatifs aux fouilles archéologiques en Belgique

,

éditée par

l'lnsticut royal

du patrinwine artistique

Service des fouilles

10

,

Pare du Cinquantenaire

Bruxelles 4

'

-

...

--.-

.

....

, .. _ .. , ....

(2)

ARCHAEOLOGIA

BELGICA

.

48

H. ROOSENS

en

G.

BEEX

Onderzoek van het urnenveld op de

"Roosen"

te Neerpelt in 1959

BRUSSEL, 1960

(3)

- 59

Onderzoek van het urnenveld

op de " Roosen " te Neerpelt

1n

1959.

WOORD VOORAF.

Van 15 juni tot 20 juli en van 30 augustus tot 30 october 1959, we~d een aanvang gemaakt met het systematisch onderzoek van het prre-historisch grafveld bij het gehucht de Roosen te Neerpelt. Het was Zeer-eerwaarde Heer A. Claassen, directeur van het H. Hart-Instituut të'

Mechelen-aan-de-Maas, die dringend onze aandacht vroeg voor de steeds toenemende bedreiging waaraan de prrehistorische oudheden in de Kem-pen zijn blootgesteld. Wijl deze overblijfselen - in 't bijzonder dan de grafheuvels - eeuwenlang gespaard gebleven waren, vallen ze de jongste tijd met ganse groepen ten prooi aan het diepploegen van heide-velden en bosterreinen. De blootgeworpen fragmenten - potscherven en verkoolde beenderen - brengen allerhande belangstellenden op het spoor van deze necropolen met het gevolg dat door ondeskundig graven nog grotere schade wordt aangericht. Een uitvoerige prospectie in het getroffen gebied van Noord-Limburg liet ons wel toe de omvang van :le kwaal bij benadering vast te stellen, maar bevestigde ons anderzijds nog in de overtuiging dat deze voortschrijdende vernieling van ons ar-cheologisch patrimonium hoofdzakelijk te wijten is aan het ontbreken van wettelijk.) beschermende bepalingen die, haast in België alleen, niet uitgevaardigd zijn. Ten overstaan van deze chaotische toestand e;, in de onmogelijkheid alles te redden, besloten we onze inspanningen te richten op het onderzoek van één groot grafveld, dat als prototype en aanknopingspunt zou dienen bij het bestuderen van de overige, zwaar-gehavende vondstcomplexen.

Onder de talrijke objecten werd het grafveld op de Roosen te Neer-pelt uitgekozen om zijn gunstige ligging, daar het mogelijk bleek deze necropool over gans haar uitgestrektheid te onderzoeken. De opgravingen konden dadelijk aanvangen op een perceel gemeentegrond dat ons wel-willend ter beschikking werd gesteld door de Heer Burgemeester J. Geelen en het gemeentebestuur van Neerpelt. Ook een paar naburige percelen kwamen reeds gedeeltelijk onder de spade, waarvoor we onze dank betuigen aan de heren W. Timmermans, van Overpelt, en J. Van Gerven, van Sint-Huibrechts-Lille. Onder de arbeiders die bij de graaf-werken behulpzaam waren, dienen de gebroeders M. en A. Loncke, van Overpelt, vermeld om de vaardigheid waarmee zij hun opdracht uit-voerden, tevens ook omdat ze ons een aantal nieuwe vindplaatsen b·, de omgeving aanwezen.

(4)

- 6 0

-veroorzaakt door een hete en droge zomer, zo intensief kon doorgezet worden is vooral te danken aan de bestendige medewerking van de Heer G. Beex. Na het beëindigen van de opgravingen stond hij ook in voor het uitwerken van de tekeningen zodat we dit opgravingsrapport in een minimum van tijd klaar kregen. De resultaten van ons eerste onderzoek zouden hun volledige betekenis niet hebben gekregen, indien de heer Beex ze niet geplaatst had in het algemeen kader van de urnenvelden-cultuur in de Kempen, waaruit hij merkwaardige nieuwe gegevens wist af te leiden. Een laatste woord van dank gaat hier tenslotte naar Eer-waarde Heer A. Remans, die de redactie en het b~heer waarneemt van het tijdschrift « Limburg », waarin deze studie bereidwillig werd opge-nomen. De bezorgdheid waarmee de provincie Limburg haar cultuur-overblijfselen omringt, kwam trouwens op een bijzondere wijze tot uiting in het bezoek dat de Heer Gouverneur L. Roppe en andere Lim-burgse vooraanstaanden aan het opgravingsterrein brachten.

H.R. I. HET OPGRAVINGSRAPPORT.

Vroegere vondstvermeldingen.

Het was niet de eerste keer dat te Neerpelt oudheidkundige opsporin-w~n werden verricht. Reeds in 1847 werden in deze gemeente urnen gevonden (1) evenals het jaar daarop, luidens de kataloog van Juste, d'e drie urnen opsomt voortkomend van de Gemeenteheide en bewaard i;:, de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, te Brussel (JUSTE 1864, bl. 173). In 1871 vermeldt Schuermans, in zijn adminis-tratieve rapporten aan de provincie, 6 urnen te Neerpelt. Bamps citeert deze rapporten van Schuermans (BAMPS 1887, bl. 73) en enige jaren later wijst hij weer eens op de ingekraste versiering van de te Neerpelt gevonden urnen (BAMPS 1889). In 1893 wijdt Schuermans zelf een artikel aan de urnenvond'~'ten van Neerpelt en speciaal aan het grafveld op_ de Wittenberg, tussen Neerpelt en Achel. Hij geeft goede afbeel-dingen van ongeveer 50 urnen en enige bronzen voorwerpen. Hij schrijft het grafveld toe aan de Germanen die zich na de komst van Cresar in deze streek zouden gevestigd hebben (SCHUERMANS 1883). In 1897 publiceert Dens een overzicht over de hem bekende grafvelden in de Kempen; bij enige dezer grafvelden is een kaart afgebeeld en soms de doorsnede van grafheuvels. In dit verband noemt hij ook het grafveld op de Roosen te Neerpelt (DENS 1897). Stroobant geeft in 1921 een overzicht van de grafvelden te Neerpelt. Met kringen duidt hij op een uittreksel van de kadasterkaart ·de ligging aan. Deze plaatsaanduiding komt echter niet steeds met de werkelijkheid overeen, wat misschien (1) Bericht in het «Nieuwsblad der provincie Limburg» van 8 de-cember 1847, waarin men spreekt van «Romeinse grafsteden », welke echter bestaan uit «lijkbussen gevuld met gebeenten, asse en kolen ... ».

(5)

- 61

-welbewust is gebeurd. Stroobant noemt een grafveld bij de Wittenberg, ~ één op de Roosen en één 2 km zuidelijk van de Rooseh. Hij rekent de grafvelden tot de La Tène-periode. In een naschrift zegt de Loë echter dat deze tumuli tot de Bronstijd behoren (STROOBANT 1921). Bij Stroobant komt men ook de term « Romeins kerkhof » tegen voor het grafveld bij de Roosen, een benaming die waarschijnlijk wel verband houdt met de vondsten van 1847, evenwel op een niet nader te bepalen plaats (1). de Loë geeft in Belgique Ancienne II enige afbeeldingen van te Neerpelt gevonden urnen. Bij slechts twee der urnen wordt vermeld dat zij op de Roosez; zijn gevonden (de LOË 1931, bl. 70 en 71). Ook Mariën geeft afbeeldingen van Harpstedt-urnen die op de Roosen wer-den gevonwer-den (MARIËN 1952, afb. 299),. Verder worwer-den de grafvelwer-den tP. Neerpelt nog genoemd door Ciaassen in een overzicht van de prre-historie in de Kempen (CLAASSEN 1957, bl. 191 en 192), ·terwijl hii onlangs ook de resultaten van zijn eigen opzoekingen op de Roosen heeft gepubliceerd (CLAASSEN 1960).

Beschrijving van het terrein.

Het grafveld is gelegen ongeveer 3 km ten zuid-oosten van het cen-trum van Neerpelt langs een zandweg die het gehucht de Roosen ver-bindt met de verharde weg van Sint-Huibrechts-Lille naar Kleine-Bro-gel (coördinaten: 51.12.33-5.27.32) (afb. 1). Het strekt zich uit ten noor-den en ten zuinoor-den van voornoemde zandweg en aan weerszijnoor-den van het riviertje de Princenloop, een smal stroompje dat iets meer naar het zuiden ontspringt. Een hoge zandrug aan de noordzijde van een uitge-strekte laagte, die tot voor enige jaren nog een moerassig ven moet zijn geweest, was ook hier de uitgekozen plaats voor de aanleg van een necropool.

De opgravingen begonnen op een perceel gemeentegrond, sectie D, nr 907/0/5, begroeid met heide en verspreide vliegdennen, om, op het einde van de campagne, op het aanpalend westelijk gelegen weiland over te gaan (afb. 2). Slechts een klein gedeelte van het grafveld is tot nu toe onderzocht, waarbij begonnen werd met de grotere, nog zichtbare heuvels. Daarnaast werden, aanvankelijk bij toeval, de sporen van kringgreppels gevonden die de omtrek van kleine, niet meer waarneem-bare heuveltjes aangaven. Dit gedeelte van het uitgestrekt grafveld werd uitgekozen, enerzijds omdat dit praktisch het enig braakliggend stuk was, anderzijds omdat de heuvels op dit perceel uiteraard het meest dP

belangstelling ondervonden hadden van urnenzoekers en verder van mensen die de reeds bestaande kuilen benutten om daar zand te halen. Het geheel zag er dan ook grondig vernield uit. Elke grafheuvel ver-toonde in het centrum een grote kuil ; soms was er zelfs bijna niets meer van het oorspronkelijke heuvellichaam over en moest aan de hand van het uitgeworpen zand het mogelijke centrum worden bepaald.

(6)

- 6 2

-Afb. 1. - Situatiekaart.

De opgraving had dan ook voornamelijk ten doel nog iets te weten te komen over eventuele randconstructies die de grafheuvels eenmaal hadden afgebakend. Bij het verdere onderzoek bleek dat de heuvelrand gelukkig meestal was gespaard. Wel troffen we overal, ook in de rand van de heuvel, de ronde sonderingsgaatjes aan die de plaats aangaven waar de urnenzoekers met hun prikijzer naar urnen hadden gepeild.

De onderzochte grafheuvels.

In totaal werden 29 tumuli onderzocht waarvan er slechts vijf als uiterlijk waarneembare heuvels tevoren waren opgemerkt (Pl. I). De gedetailleerde opgravingsplans geven slechts voor een klein gedeelte

(7)

' '

\ -

-

-f.' ,Ki1'9 f79 f

NEERPELT:

sieD .

.SCHAAL: ~; !iOOO - 6 3 -CRE:NZEN

I

ONPER~OC++T

ï

Vl>HEHYEJ.D:--• Tli:."R"RE.iN: / / / / .

Afb. 2. - Uittreksel uit het kadaster.

aan hoe sterk de grafheuvels aan de oppervlakte waren beschadigd.

Immers de recente storingen werden pas ingetekend als de grafheuvel tot beneden het oud-oppervlak was vrijgelegd. In weerwil van deze ongunstige bewaringsteestand heeft het onderzoek toch nog heel wat, en soms interessante bijzonderheden opgeleverd. De opgraving had overigens plaats onder weersomstandigheden die het lezen der grond-sporen ernstig bemoeilijkten. De grote hitte en vooral de uitzonderlijke droogte in de zomer en de herfst van 1959 deden de bodemsporen ter-stond na het afschaven verbleken terwijl spoedig een dikke stoflaag het geheel weer bedekte.

HEUVEL I (Pl. 11).

Dit was de laagste, maar uiterlijk gezien ook minst beschadigde der zichtbare tumuli. Het onderzoek had plaats volgens de gewone

(8)

kwadran-- 6 4

-tenmethode. Hierbij bleek dat de heuvel onder invloed van de over-heersende zuid-westenwinden sterk aan de noord-oostzijde was aange-groeid, zodat het werkelijke centrum ongeveer een meter zuidwestelijk van het snijpunt der profielen was gelegen. Dit centrum was overigens geheel doorgraven tot diep beneden het oud-oppervlak; in de gestoorde grond werden nog enkele urnscherven, wat houtskool en enige verbrande beenderen aangetroffen.

Het heuvellichaam was opgebouwd uit geel zand boven een nauwelijks waarneembaar oud-oppervlak. In elk geval waren bij de opbouw geen heideplaggen gebruikt en vertoonde het oud-oppervlak niet het bekende heidepodsolprofieL Bij het verder afschaven bleek de heuvel omgeven te zijn met een, ongeveer 60 cm brede, ringsloot die aan de binnenzijde

~en diameter had van 9 m en die, vanaf het oud-oppervlak gemeten, ongeveer 50 cm diep was. De greppel vertoonde in het zuid-oostkwa-drant een onderbreking van ongeveer 1 m. Vlak vóór deze openJng werd een zeer klein stukje brons gevonden zonder versiering of kenmerkende vorm (e). Bij de uiteinden van de greppel werd een overlangse verticale doorsnede gemaakt ; h1erbij bleek dat de ringsloot op deze plaats aan-zienlijk was verdiept en dat zich in het centrum van deze verdieping vaag een paalkern in het profiel aftekende. De onderbreking in de grep-pel was dus gemarkeerd met twee staande palen die in de uiteinden van de greppel waren geplaatst (profiel E-F en G-H). Elders in de greppel, die volledig tot onder de bodem werd afgeschaafd, vertoonden zich geen paalsporen meer. Wel werd er, precies onder de oostelijke profieldam, een geheel verkoold, horizontaal liggend stuk hout in aangetroffen. Ongeveer 10 à 15 cm beneden het oud-oppervlak werden verscheidene stukjes bewerkte silex gevonden (a, b, c, d.) waarvan een viertal zijn getekend. Uiteraard zijn deze silexwerktuigen aanzienlijk ouder en hebben dus geen enkel verband met het grafheuveltje (afb. 3, a, b, c,

en d).

Bij de scherven die in de losse grond van het centrum werden aan-getroffen was geen enkel rand- of bodemstukje. Geen enkel scherfje had versiering ; de kleur was lichtgeel ; oppervlakte : glad maar niet gepolijst .De heuvel werd na onderzoek gerestaureerd.

HEUVEL II (Pl. 111).

Dit was de grootste van de op dit terrein gelegen grafheuvels en daarom ook herhaaldelijk en grondig doorwoeld. Naast een diepe kuil in het noorden was het centrum en bijna de gehele zuidwestelijke helft doorgraven. De hierdoor ontstane kuil was later nog eens als zandgroeve en tenslotte als stortplaat,_ voor afval benut. Uiteraard kon hier de kwadrantenmethode niet in haar perfecte vorm worden toegepast. Het was zaak om nog zoveel mogelijk ongestoorde profielen te verkrijgen en aldus nog iets te weteri te komen over de verticale opbouw van de grafheuvel. Vah zuid-west naar noord-oost werd een enigszins geknikt profiel uitgespaard langs de rand van de ingraving, zodat tenminste één

(9)

- 6 5

-e

f

a

b

10

cm

c

d

Afb. 3. - a-d : silexwerktuigen onder heuvel I ; f : bronsfragmenten

uit heuvel VII ; e : neolithische pijlpunt onder heuvel XXII ; g :

frag-menten van bronzen armband uit bijzetting van heuvel XXIV. doorlopende doorsnede werd verkregen, die ten naaste bij de grootste

heuveldiameter overspande (profiel J-K). Dwars daarop kwamen twee

korte profieldammen (L-M en N-0) die zo dicht mogelijk langs de diepe ingraving aan de noordzijde werden geplaatst.

Bij het afschaven bleek al spoedig dat ook deze. heuvel met een brede

en diepe ringsloot was omgeven (diameter binnen=?ijde: ongeveer 15 m:

diepte : ongeveer 80 cm beneden het oud-oppervlak ; breed : ruim 1 m).

De greppel vertoonde aan de oostzijde een onderbreking van ongeveer

anderhalve meter. In tegenstelling met tumulus I werd bij de uiteinden

geen spoor van in de greppel geplaatste palen waargenomen (profiel P-R en S-T). Ook elders in de ringsloot werden geen paalsporen ontdekt. Wel vonden we op enige plaatsen, vlak boven de bodem, verkoolde stukken hout die horizontaal in de greppel lagen (profiel P-R). Evenmin als tumulus I was deze heuvel uit heiplaggen opgebouwd ; ook hier

bedekte het heuvellichaam van vuil-geel zand een oud-oppervlak dat

zich slechts als een iets grijzere strook aftekende. In de gestoorde grond

bij het centrum werden enige crematieresten en een paar urnenscherfjes

aangetroffen.

Ongeveer twee meter ten zuiden van het centrum vond Zeereerwaarde Heer Ciaassen reeds vroeger gladwandige urnscherven en beenderresten,

(10)

- 6 6

-welke waarschijnlijk niet van de primaire bijzetting voortkomen. De heuvel werd na onderzoek hersteld.

HEUVEL III (Pl. IV).

Tijdens het onderzoek van tumulus li werd aan de rand van een der uitgegraven vakken de donkere strook van een daarnaast gelegen greppel zichtbaar. Om deze geheel te kunnen vrijleggen werd vanaf tumulus II een brede sleuf getrokken in oostelijke richting. Tumulus III kwam daardoor geheel open te liggen zonder dat dwarsprofielen waren uitge-spaard (Pl. XXX, 1). In het centrum werd, zeer ondiep, een urn aan-getroffen. De greppel, met een diameter van 3,40 m aan de binnenzijde, vertoonde ook nu weer een onderbreking aan de oostkant. Sporen van palen werden, noch op de uiteinden, noch elders waargenomen (profiel U-W). De greppel had een opvallend platte bodem (profiel X-Y). De urn had een resthoogte van 12 cm ; de rand was grotendeels verdwenen. De bodem was licht gewelfd en de wand betrekkelijk dun, aan de buiten-zijde glad, maar niet gepolijst; kleur: donkergrijs (afb. 4, E en Pl. XL, 2).

HEUVEL IV (Pl. V).

Dit was wel de meest beschadigde van al de heuvels die op dit

per-ceel zijn onderzocht : een grote en diepe kuil in het centrum en een noord-oostkwadrant met het uitzicht van een diepe zandgrÖeve. Deze tumulus is de enige die qua struktuur aanzienlijk van de rest afwijkt. Een ringsloot had deze heuvel niet ; slechts een iets sterker ver-oering gaf de rand van de oorspronkelijke heuvel aan ; diameter : ruim 11 m. Voor zover er nog iets van het middengedeelte was waar te nemen vertoonde dit een eigenaardige struktuur. Het oud-oppervlak, dat zich als een dun, lichtgrijs strookje aftekende, was verdubbeld op ruim twee meter van de heuvelvoet (zie profiel A-B en detail a-b). Het bovenste van deze grijze laagjes overdekte een walletje van hetzelfde vuil-gele zand waaruit ook de rest van de heuvel was opgebouwd. Dit walletje was bijna volledig in profiel a-b, maar in profiel c-d (het enige stukje van het oostelijk profiel dat nog intakt was) kon alleen de aanzet wor-den waargenomen. In het zuidelijk gedeelte van profiel A-B was alleen het eerste begin van een verdubbeling te zien. De betekenis van dit walletje en zelfs het verband met de grafheuvel is onduidelijk. Misschien had een ongestoord centrum de oplossing kunnen brengen (1). De reeds ontwikkelde oppervlaktestruktuur aan de bovenkant van het walletje doet vermoeden dat dit lang aan de oppervlakte heeft gelegen vóór de rest van het heuvellichaam werd opgeworpen.' De lichtgrijze strook kan echter ook door gemorste grond zijn ontstaan en dan zou de tussen-liggende periode niet zo groot zijn geweest. Het oud oppervlak onder het walletje bevatte as en houtskool terwijl het zand hieronder rood (1) Zeereerwaarde Heer Ciaassen deelde ons mede, dat ih de heuvel de sporen van een rechthoekig graf werden aangetroffen.

(11)

'

- - - -

- ·~

- 6 7

-Afb. 4. - Urnen uit de onderscheiden grafheuvels : A, heuvel IX ;

B, heuvel XXV ; C, heuvel XXIV ; D, heuvel XIV ; E, heuvel III :

F, heuvel XVII.

was gekleurd alsof het was verbrand. Pollenmonsters werden genomen

zowel onder als buiten het walletje. In de losse grond van het centrum

werden veel kleine stukjes van een geelrood gekleurde, gladwandige pot aangetroffen. Versiering kwam hierop niet voor ; rand- of

(12)

- 68

HEUVEL V (PI. VI).

Ook hier was het centrum geheel doorgraven. In de losse grond lagen

nog wel stukjes verbrand been en scherfjes van licht-geelbruin l'n gladwandig aardewerk. Versiering kwam hierop niet voor. Rand- of bodemprofielen waren niet aanwezig.

De heuvel was omgeven met een ringsloot die aan de binnenzijde een diameter had van ruim 8 m. Aan de oostzijde was ook hier een smalle

(60 cm), maar scherpafgetekende onderbreking. De greppel was bij de

uiteinden, naast deze doorgang, iets dieper dan elders (zie profiel a-b en c-d), maar van een eventueel hierin geplaatste paal als bij tumulus I kon niets worden waargenomen, evenmin als in het overige gedeelte van de ringsloot. Zowel in dwarse- als overlangse doorsnede vertoonde de greppel duidelijke inspoelingsslagen tot op 10 cm boven de oor-spronkelijke bodem. Daarboven was de vulling veel zwarter maar be-vatte ook veel brokken lichtgekleurd zand, alsof de greppel éérst lange tijd had open gelegen en later bewust was dicht gegooid (zie profiel a-b en c-d). In het zuidoostelijk kwadrant had de greppel een kleine donker-kleurige uitsprong. De verkleuring was echter zeer ondiep en zal als een instorting van de greppelwand moeten verklaard worden.

Zowel in het noord-west als noord-oostkwadrant kwamen tijdens het onderzoek van tumulus V de sporen van een greppel voor de dag die behoorde bij de uiterlijk niet waar te nemen tumulus VI. Ook in pro-fiel M-L is de eerste aanzet van deze naastgelegen ringsloot te zien. In tumulus V werden, ongeveer 10 cm beneden het oud-oppervlak, enige silex-afslagen gevonden en in de greppel een kernstuk. Dit materiaal behoort wel tot een oudere periode. De heuvel werd na het onderzoek gerestaureerd (Pl. XXX, 2).

HEUVEL VI (Pl. VII).

Deze was uiterlijk niet waarneembaar. Bij het onderzoek van de beide noordelijke kwadranten van tumulus V was een nieuwe ringsloot voor de dag gekomen. Het noord-zuidprofiel van tumulus V werd dan verder doorgetrokken (profiel 0-N) en de rest van heuvel VI geheel vrij gelegd.

Het centrum was ook hier gestoord. In de losse grond werden nog wat crematieresten maar geen urnscherven aangetroffen. De ringsloot had een diameter aan de binnenzijde van ongeveer 7 m. Aan de oost-zijde vertoonde zich ook hier een smalle, maar scherp afgetekende on-derbreking van 40 cm. De toegang tot de heuvel (profiel N-0) was niet met palen gemarkeerd. Op de bodem van de greppel vertoonde zich een ongeveer 20 cm dikke inspoelingslaag, terwijl de rest bestond uit regelmatige zwarte vulling. Niets wijst er op dat deze greppel later bewust werd dichtgemaakt. In profiel N-0 is duidelijk te zien dat boven de bijzetting een laag heuveltje was opgeworpen. Het oud-oppervlak was

(13)

- 69

-als een lichtgrijs strookje zichtbaar. Het heuvellichaam bestond uit vuil-geel zand. Op de bodem van de greppel werd, dicht bij de onder-breking, een kort horizollltaal liggend, geheel verkoold stuk hout aan-getroffen (zie profiel n-o). Aan de noordzijde was de ringsloot over-sneden door de greppel van tumulus VIII.

HEUVEL VII (Pl. VIII).

Dit grafheuveltje lag op de· noord-oosthoek van het door ons onder-zochte perceel. De tumulus was duidelijk als een kleine verhevenheid te herkennen. In de losse grond van het gestoorde centrum werd een stukje gesmolten brons en een stukje eveneens door het vuur aangetaste bronsdraad aangetroffen. Dit laatste is waarschijnlijk een fragment van een bronzen armband (dikte: 1,5 mm, lengte: 1 cm) ; versiering was hierop niet te zien (afb. 3, f).

De uiterlijk waarneembare heuvel was door de overheersende zuid-westenwinden aanzienlijk naar het noord-oosten verplaatst. Behalve een grote recente vergravihg in het centrum was ook het vlak in het zuid-westkwadrant ernstig gestoord door karresporen. Rond de heuvel teken-de zich zeer onduiteken-delijk een ringsloot af die, in tegenstelling met teken-de meeste andere tumuli, geen onderbreking vertoonde. Evenals bij alle andere heuvels was het oud-oppervlak als een lichtgrijs gekleurd strookje zichtbaar. Het heuvellichaam was eveneens uit vuil-geel zand opgebouwd. De heuvel had een diameter van ruim 7 m binnen de

ring-sloot.

HEUVEL VIII (Pl. IX).

Uiterlijk was dit grafheuveltje niet waarneembaar. De greppelrand kwam echter te voorschijn bij het onderzoek van tumulus VI. Slechts

een oost-westprofiel werd uitgespaard.

60 cm aan de oostzijde. De diameter aan de binnenzijde van de greppel bedroeg ruim 4 m. Het heuvelcentrum was vergraven ; op die plaats lagen nog wat crematieresten en enige urnscherven. Bij de verticale doorsnede van de greppeluiteinden (profiel e-f) blekeh twee scherp aan-gepunte palen precies naast de doorgang in de bodem te zijn geslage:-1 (Pl. XXXI, 1). Vlak naast het meest noordelijke paalspoor lag horizon-taal op de bodem van de greppel een geheel verkoold stuk hout. Door

-dat de greppel over een gedeelte samenviel met de ringsloot van tumu-lus VI werden twee doorsneden gemaakt (profiel g-e en h-i). Ih profiel h-i bleek duidelijk dat de ringsloot van tumulus VIII jonger was dan die van tumulus VI. De inspoelingslagen in de ringsloot van tumulus VI werden namelijk duidelijk doorsneden door de meer donkere vulling in de greppel van tumulus VIII.

Aan de westkant van tumulus VIII vertoonden zich tijdens het on-derzoek een nieuwe ringsloot met onderbreking aan de oostzijde.

(14)

70

HEUVEL IX (Pl. X).

Deze heuvel was uiterlijk niet waarneembaar, maar een gedeelte van de greppel was reeds zichtbaar geworden bij het onderzoek van

tu-mulus VIII. De heuvel was in het centrum over een grote oppervlakte

gestoord. De greppel, met een diameter van 9 m langs de binnenzijde, vertoonde aan de oostzijde een onderbreking. Paaltjes die de uiteinden

er van markeerden werden niet aangetroffen. Wel lag een verkoold

stuk hout op de bodem van het zuidelijk uiteinde (profiel h-i). Ten zuiden van de doorgang tekende zich een paalgat af (e). De greppel had een betrekkelijk platte bodem (Pl. XXXI, 2). Bij het afschaven kwamen aan de westzijde, geheel onderaan, de scherven te voorschijn van een grote urn ; de fragmenten lagen ih twee groepjes op een afstand van ongeveer twee meter uit elkaar. De urn, die vrijwel volledig kon wor-den gerestaureerd, behoort tot het Harpstedt-type. Zij heeft op de schouder een versierihg van ovale indrukken. Ook de rand vertoont een regelmatige rij van vingertopindrukken. Voor een Harpstedt-urn is de

hals opvallend ingesnoerd (afb. 4, A, en Pl. XL, 2).

HEUVEL X (Pl. XI).

Aan de oppervlakte was deze heuvel nauwelijks waar te nemen. Vroe-gere urnenzoekers hadden evenwel toch het centrum gevonden en het grotendeels verstoord. De greppel had aan de oost-zuidoostzijde een onderbreking (Pl. XXXII, 1). Vlak daarbij, naar de buitenkant toe, werden de sporen van twee palen aangetroffen ; in doorshede lieten ze een duidelijke paalkern zien (x-y en z-e). De greppel had een diameter

aan de binnenzijde van 9 m. De bodem was opvallend vlak eh de

inspoe-lingslagen duidelijk merkbaar. De ringsloot was door twee andere greppels oversneden en derhalve ouder dan tumulus XIII aan de noord-zijde en dan tumulus XI aan de westnoord-zijde. De greppeldoorgang van deze laatste viel juist samen met de raaklijn van heuvel X (Pl. XXXII, 2).

HEUVEL XI (Pl. XII en XXXlli, 1).

Deze lag grotendeels onder een recent karrespoor langs de grens van

het heideperceeL Uiterlijk was de heuvel praktisch niet waarneembaar.

Storingen kwamen er niet in voor. Een teleurstelling was het daarom, dat in het centrum geen urn werd aangetroffen. Wel werden de sporen

van een zestal palen zichtbaar, waarvan n"• 3 (Pl. XXXIII, 2) en 6

waarschijnlijk niet tot dezelfde periode behoren als de palen 1, 2, 4 en 5. Deze laatste vormen een vierkant zoals dit ook in tumulus XXVI voor-komt. In tegenstelling met de palen 3 en 6, vertoonden de andere een

duidelijke paalkern. Naast de onderbreking werd in de greppel de

sporen van twee paaltjes aangetroffen (profiel e-b). Aan de noordzijde

lag op de bodem van de greppel een verkoold stuk hout. De ringsloot

(15)

71

-had een vlakke bodem met een diameter, langs de binnenzijde, van 6 m. De dwarsdoorsnede a-b toont aan dat tumulus XI jonger is dan tumulus X, wat ook in het horizont~le vlak te zien was.

HEUVEL XII (Pl. XIU en XXXIV, 1).

Uiterlijk niet waarr;teembare heuvel met een greppel omgeven waar-van de diameter langs de binnenzijde 6 m bedroeg en een onderbreking vertoonde aan de oostzijde. Op beide uiteinden waren de sporen van twee ingeslagen paaltjes zichtbaar (profiel G-H). Ook buiten de greppel werd een paalgat waargenomen. In doorsnede (e-f) bleek de ringsloot een zeer platte bodem en rechtopstaande wanden te hebben, met dui-delijke inspoelingslagen. Aan de noord-oostkant werd een donkere vlek zichtbaar die door de greppel werd oversneden en dus ouder was dan de grafheuvel. Sporen van houtskool of andere voorwerpen werden hierin niet aangetroffen. Misschien 1s het een natuurlijke laagte geweest of een kuil waaruit men het zand voor een der oudere grafheuvels heeft gegraven. Het centrum van de tumulus vertoonde een grote storing waarin scherfjes van een zeer dunwandige, gepolijste urn werden aan-getroffen ; de kleur was lichtgeel.

HEUVEL XIII (Pl. XIV).

Een klein grafheuveltje met een diameter aan de binnenkant van de greppel van bijna 5 m. Het centrum was geheel doorgraven; materiaal werd hierin niet meer aangetroffen ; ook de greppel was aan de noord-westzijde over enige afstand gestoord. De ringsloot oversneed de grep-pels van tumulus X en XIV (profiel j-i en r-s) ; het grafheuveltje was dus jonger dan deze beide tumuli. De greppel vertoonde een onder-breking aan de oostzijde waar twee sterk aangekooide paaltjes de door-gang markeerden (profiel k-1). Deze paaltjes waren in het kurkdroge zand alleen door de houtskoolresten waarneembaar. Ook buiten de greppel tekende zich naast de onderbreking een paalgat af waarin houtskool zat (n). De tegenhanger hiervan kan misschien in de greppel van tumulus XIV hebben gestaan, maar kon niet worden opgemerkt.

Op de bodem van de greppel werd aan de noordzijde een horizontaal liggend verkoold stammetje aangetroffen.

HEUVEL XIV (Pl. XV).

Dit was een zeer laag aan de oppervlakte niet waarneembaar heu-veltje dat aan de aandacht van de urnenzoekers was ontsnapt. Het was ouder dan tumulus XIII en jonger dan XVI (zie oversnijding der grep-pels). De ringsloot had een onderbreking aan de oostzijde. Paalsporen waren hierin of er naast niet waar te nemen. De diameter bedroeg 4,5 m. Iets ten zuid-oosten van het centrum werd een Harpstedt-urn aange-troffen met ronde indrukken op de rand ; ze bevatte crematieresten

(16)

- 72

-en e-en klein urntje van hetzelfde type als de grote urn. Dit potje stond rechtop boven de crematieresten. Evenals de grote urn had het indruk-ken op de rand ; de overgang van hals naar schouder was evenwel min-der ingebogen. Zowel bij de grote als kleine urn was de hals en schouder glad, terwijl de rest opzettelijk ruw was gemaakt. (Afb. 4, D en Pl. XL, 2).

HEUVEL XV (Pl. XVI).

Dit grafheuveltje was in het centrum gestoord, maar een flink aantal kleine urnscherfjes en crematieresten werden er nog aangetroffen. Hoe-wel de stukjes te klein waren om de gehele urn te restaureren, erkende

men toch duidelijk het Harpstedt-type. De tumulus was omgeven met een greppel die aan de binnenzijde een diameter had van 5,5 m. Aan de oostzijde was een onderbreking, gemarkeerd door twee aangekooide, puntige paaltjes (profiel n-o). De greppel had een vlakke bodem met een, vooral aan de binnenzijde, nogal stijle wand ; aan de westzijde lagen horizontaal, in de onderste vulling, een verkoold stuk hout en iets ten zuiden daarvan een vijftigtal kleine rolsteentjes met een diameter variërend van 2 tot 5 cm. Enige van deze steentjes waren gebroken. De

betekenis van dit pakketje niet duidelijk. In elk geval zijn de

steentjes kort na het oprichten van de grafheuvel in de greppel gegooid.

Het is een te zeldzaam voorkomend geval om hierbij aan een bepaalrl onderdeel van het begrafenisritueel te denken.

HEUVEL XVI (Pl. XVII).

Grafheuvel omgeven door een greppel met een diameter van bijna 6 m. De onderbreking lag iets meer noordoostelijk dan bij de meeste andere grafheuvels. Het centrum was geheel doorgraven evenals een groot gedeelte van de greppel aan de zuid-oostzijde. Scherven en cre-matieresten werden niet meer aangetroffen. De heuvel is ouder dan de tumuli XIV (zie profiel v-p) en XVII. Van deze laatste, die een paal-krans bezat, vielen nog twee paalgaten binnen de greppel van tumulus

XVI. De ringsloot had een vlakke bodem en stijle wanden. Paalgaten die bij deze grafheuvel zouden behoren werden niet aangetroffen.

HEUVEL XVII (Pl. XVIII en XXXIV, 2).

Hoewel het centrum was gestoord en daarin geen urnscherven of

crematieresten meer werden aangetroffen, bleek dit toch een van de interessantste tumuli van het grafveld te zijn. De greppel, met een diameter van 5 m, had een onderbreking aan de oost-zuidoostzijde. Paal-sporen werden er niet in aangetroffen (profiel g-h). De heuvel was jon-ger dan tumulus XVI, zoals uit profiel b-e blijkt. Behalve met een greppel was de heuvel omgeven geweest met een krans van 12 palen. Twee van deze paalsporen (p en r), in het zuiden, waren door een

(17)

- 73

-recente storing nauwelijks meer zichtbaar. De overige waren goed te herkennen en vertoonden in doorsnede veelal een duidelijke paalkern. Paal nr u had blijkbaar een vernieuwing ondergaan en was later door een dunner paaltje vervangen.

Op de bodem van de greppel (y, z) lagen de aan elkaar passende helften van een urn. Deze had een zwart, glad oppervlak, een uitstaande rand en ingesnoerde hals. Gezien haar ligging moet ze terstond na het opwerpen van de grafheuvel in de greppel zijh terecht gekomen (afb. 4,

Fen Pl. XL, 2). Een andere scherf (x) lag hoger, in de reeds gedeeltelijk dichtgespoelde greppel (zie profiel g-h). Ze bestaat uit een gedeelte van de bodemrand, die gekarteld is, met enige centimeters van de opgaande wand. Qua materiaal kan zij behoren tot het Harpstedt-type.

HEUVEL XVIII (Pl. XIX).

Deze grafheuvel had een doorsnede van bijna 10 m. Het heuvellichaam was praktisch geheel verdwenen tot zelfs iets onder het oud-oppervlak (zie profiel 0-P). De greppel had een vlakke bodem en bijna verticale wanden ; de onderbreking bevond zich precies in het oosten. Paalgaten werden hierin niet aangetroffen. Iets ten zuiden van het centrum lag een bijna ongestoord pakket verbrande beenderen zonder urn (zie ook profiel r-s). De heuvel was juist op de rand van het vroegere ven aan-gelegd en de greppel aan de zuidkant zó laag (zie profiel 0-P) dat deze meermalen onder water moet hebben gestaan. De vulling was daardoor op die plaats ook veel zwarter dan in het noordelijk gedeelte.

HEUVEL XIX.

Een gedetailleerde afbeelding van deze tumulus werd niet gemaakt. Iets meer dan de helft bevindt ztch nog onder het naastgelegen perceel,

kadaster nr 907 /p/5, dat in een der volgende campagnes onderzocht zal worden.

HEUVEL XX (Pl. XX en XXXV, 1).

Een klein grafheuveltje met een diameter _van bijna 5 m. In het ge-stoorde centrum vonden we nog enige scherfjes van een gladgepolijste, lichtgeel gekleurde urn. De greppel had een onderbreking die nog al sterk naar het zuiden was gericht. Sporen van palen werden in of buiten de greppel niet waargenomen.

HEUVEL XXI (Pl. XXI).

Dit was een van de grotere grafheuvels en als zodanig reeds lang

onder de aandacht gevallen van urnenzoekers. Hij was dan ook bijna geheel doorgraven en tenslotte nog als zandgroeve benut, zodat, in plaats

(18)

zuid-- 74

-oostzijde werden, in de bovenste vulling van de greppel, enige scherfjes aangetroffen van een niet gepolijste dunwandige urn, bruin van kleur. Luidens een mondelinge mededeling werd vermoedelijk in deze heuvel een urn uitgegraven (afb. 5) van het type dat ook werd gevonden in tumulus III en tumulus XVII (afb. 4, E en F).

Afb. 5. - Secundaire urn uit heuvel XXI ; hoogte : 18 cm, diameter-rand : 20 cm. Tekening naar een foto van Z. E. H. Claassen. De heuvel was omgeven met een brede en diepe ringsloot, waarvan de diameter aan de binnenzijde 13 m bedroeg. Deze ringsloot had een zeer vlakke bodem met steile wanden (profiel p-q). Meestal reikte hij tot 60 à 70 cm onder het oud-oppervlak. Langs weerszijden van de onderbreking was de diepte evenwel vrij verschillend ; in het noord-oostelijk gedeelte lag de bodem van de greppel 40 cm hoger dan in het zuid-westelijk uiteinde (profiel n-o). Kennelijk had het te veel moeite gekost om door de zeer harde laag van blauw-grijze leem heen te graven, zoals bij het zuid-westelijk gedeelte wel was gebeurd. Evenals bij tu-mulus XX was de doorgang nogal sterk naar het zuiden gericht.

De ringsloot was oversneden door, en derhalve ouder dan de greppel van tumulus XXII, wat duidelijk te zien was zowel in het horizontale vlak als in doorsnede (profiel r-s). Aan de oostzijde werden de sporen van twee palen waargenomen waarvan één juist in profiel M-N te zien was. De andere paal (t-u) stond 1,5 m meer naar het noorden. Andere paalsporen werden, ondanks nauwkeurig zoeken, niet gevonden. De heuvel werd na het onderzoek gerestaureerd (Pl. XXXV, 2 en XXXVI, 1).

HEUVEL XXII (Pl. XXII).

Een klein heuveltje met ringsloot waarvan de diameter 6 m bedroeg . de onderbreking lag in het zuid-oosten. Het centrum was gestoord door een regelmatige sleuf er aangebracht door vroegere onderzoekers. De greppel had een zeer vlakke bodem met steile wanden. De heuvel was jonger dan tumulus XXI, zoals uit de oversnijding der greppels bleek. Ongeveer 10 cm onder het oud-oppervlak vonden we een beschadigd, maar overigens zeer fraai afgewerkt neolitisch pijlpuntje (afb. 3, e). In

(19)

- 7 5

-het gestoorde centrum werden nog enige zeer kleine scherfjes aange-troffen van grof aardewerk, waarschijnlijk van een Harpstedt-urn.

HEUVEL XXIII (Pl. XXID).

Een uiterlijk niet waarneembare grafheuvel, waarvan de diameter ongeveer 6 m bedroeg. De doorgang was nogal sterk naar het zuiden gericht. De greppel had een vlakke bodem en steile wanden (profiel f-g en Pl. XXXVI, 2). Naast de doorgang waren de sporen van paaltjes te zien (profiel d-e). In het centrum werd een pakket verbrande been-deren zonder urn aangetroffen ; deze bijzetting lag juist onder een recent karrespoor (profiel E-F).

HEUVEL XXIV (Pl. XXIV en XXXVII, 1).

Een klein, uiterlijk niet waarneembaar grafheuveltje met een dia-meter van nauwelijks 5 m. De onderbreking in de greppel was juist naar het oosten gericht ; paaltjes werden hier noch elders in de greppel aangetroffen. In het centrum stond een onbeschadigde Harpstedt-urn (Pl. XXXVII, 2) waarvan de gekartelde rand met ronde indrukken was versierd; beneden de schouder was de urn ruw besmeten (afb. 4, C, l'n Pl. XL, 2). Ze was in een klein kuiltje onder het oud-oppervlak ge-plaatst. In, en vooral naast de urn werden fragmenten van een bronzen armband aangetroffen (afb. 3, g). In het centrum tekenden zich de spo-ren af van drie paaltjes (k, i en j). Ook buiten de greppel, naast de onderbreking, had een paal gestaan (1). Een daaraan beantwoordend tweede exemplaar, langs de zuidkant van de onderbreking, kon niet worden teruggevonden wellicht wegens een recente storing. De greppel had een zeer platte bodem en steile wanden (profiel T-U).

HEUVEL XXV (Pl. XXV en XXXVIII, 1).

Dit grafheuveltje, met een diameter van 4,5 m, was aan de oppervlakte

niet waar te nemen. In het centrum stond een Harpstedt-urn (Pl. XXXVIII, 2) waarvan de rand met ronde indrukken was voorzien. De urn was van een zeer laag model (hoog: 20 cm; grootste breedte: 29 cm) en vertoonde op de schouder een duidelijk geknikt profiel (afb. 4, B en Pl. XL, 2). De greppel had ook hier een platte bodem en ·nogal steile wanden. Sporen van palen werden niet. aangetroffen.

HEUVEL XXVI (PI. XXVI).

Hoewel van het eigenlijke heuvellichaam niets meer te bespeuren viel, was het huidige oppervlak praktisch ongestoord. Een bijzetting werd echter niet aangetroffen, evenmin als in de er naast gelegen tumulus XI. Evenals bij deze laatste werden binnen de greppel de sporen

(20)

waarge76

-nomen van zware palen, waarvan vooral de nummers o, p, q en r een duidelijke kern vertoonden. Paal q gaf zelfs twee kernen te zien. Het is twijfelachtig of paal n bij dit groepje heeft gehoord ; zowel in het vla·K als in doorsnede was de aftekening onduidelijk.

Daar noch in tumulus XXVI, noch in tumulus XI een bijzetting werd aangetroffen en in allebei een palencomplex voorkwam, ligt het voor cle hand dat deze heuveltjes - of met een greppel omgeven paalconstruc -ties - een bepaalde functie in het grafveld hebben gehad. Beiden be-hoeven niet noodzakelijk gelijktijdig te hebben bestaan.

HEUVEL XXVII (Pl. XXVII).

Deze grafheuvel lag aan de rand van de hoge zandrug die de noord-zijde van het vroegere ven afsloot. Bij de ontginning werd geheel de heuvel afgegraven en in het lagere gedeelte gestort. Het centrum was totaal gestoord tot beneden het oud-oppervlak ; de rand evenwel was nog grotendeels bewaard, zodat de ringsloot, met een binnendiameter van ongeveer 14 m, vrij goed gevolgd kon worden. De onderbreking was bijna zuiver naar het oosten gericht.

Buiten de greppel tekenden zich, op een afstand van ruim twee meter van elkaar, de grondsporen af van een praalkrans (Pl. XXXIX, 1). Wegens het ongelijke niveau is de diepte van deze palen, in tekening, aangegeven in verhouding tot de minst gestoorde palen I en J. Blijkbaar helde het oorspronkelijk maaiveld in westelijke richting af, want de aldaar gevonden paalgaten reikten aanzienlijk dieper dan deze uit het oostelijk gedeelte. Bij de palen E en N heeft kennelijk een vernieuwing plaats gehad. Paal K stond in een met donkere aarde gevulde kuil die waarschijnlijk ouder is dan de heuvel zelf. Tussen de palen K en L en ook tussen M en N konden de sporen in de doorwerkte grond niet met zekerheid worden vastgesteld.

De greppel had een platte bodem en wanden die aan de binnenkant vrij stijl en aan de buitenkant schuin naar boven liepen. De oorspron-kelijke diepte, van af het oud-oppervlak, kon niet meer worden vast-gestfld. Toen de greppel overal tot op de bodem was weggeschaafd

ver-toon~en zich op regelmatige afstanden de sporen van kleine paaltjes.

Afb. 6. - Theoretische dwarsdoorsnede van heuvel XXVII met paalkrans.

Deze waren meestal scherp aangepunt en met het bovenste gedeelte naar de buitenkant van de heuvel gericht. Zij waren in de nog open greppel

(21)

'

_

,

- 7 7

-. ' ·. ··--- -· t.,

.~ i.:. 4 ' --~.:·-~ . . , 4 . . . .

Afb. 7. - Reconstructie van heuvel XXVII met paalkrans.

geplaatst (profiel Y-Z en Pl. XXXIX, 2) en reikten oorspronkelijk tot 40 à 50 cm onder de bodem van de ringsloot (a- af). De schuine stand der paaltjes doet vermoeden dat deze gediend hebben om de buitenste zware paalkrans (eventueel met dwarshouten voorzien) overeind te houden (reconstructie en dwarsdoorsnede, afb. 6 en 7). Indien ze be-doeld waren om het afspoelen van het heuvellichaam tegen te gaan, zouden zij niet in de greppel maar aan de heuvelvoet zelf hebben gestaan.

HEUVEL XXVIII (Pl. XXVIII).

Deze uiterlijk niet waarneembare heuvel was omgeven door een ring-sloot met een diameter van ongeveer 7 m. De onderbreking van de grep-pel lag aan de oost-noordoostzijde (Pl. XL, 1). De brede en diepe ring-sloot (circa 70 cm) had een platte bodem en steile wanden (profiel a-b) : hij vertoonde duidelijke inspoelingslagen en doorsneed enige reeds te voren aanwezige oerfibers. Het centrum van de heuvel was diep ge-stoord. Toch tekenden zich de sporen af van drie paaltjes (e-f-g) ; mo-gelijkerwijze was een vierde reeds vroeger weggegraven. Tegen de zuid-kant van de ringsloot lag een met donkere aarde gevulde kuil, die gedeeltelijk met de greppel samenviel ; een duidelijke scheiding was noch in het vlak noch in doorsnede waar te nemen. In de kuil lag veel houtskool (profiel c-d), die ook uitgebreid was tot op de bodem van de greppel. Deze laatste moet nog open zijn geweest bij de aanleg van de kuil. Wellicht gaat het hier om de sporen van een ritueel offervuur, een verschijnsel dat ook in de bronstijdgrafheuvels herhaaldelijk werd waargenomen (GLASBERGEN 1954). Scherven en beenderresten wer-den noch in het gestoorde centrum, noch in de kuil aangetroffen.

(22)

- 78

HEUVEL XXIX (Pl. XXIX).

Een kleine grafheuvel waarvan de ringsloot een diameter had van

ongeveer 4,5 cm. Het midden was gestoord. Enige scherfjes wezen er

op dat hier een urn had gestaan van nogal dik gladwandig aardewerk.

van buiten zwart en aan de binnenzijde lichtgeel gekleurd. De greppd

had een onderbreking aan de oost-noordoostzijde ; langs weerszijden tekende zich hier een scherp aangepunt paalgat af (profiel n-o). Aan àe noordzijde werd op de bodem van de greppel een horizontaal liggencl verkoold stuk hout aangetroffen.

*

*

*

Ook naast de ingetekende grafheuvels werd het perceel nr 907/0/5

geheel met zoeksleuven onderzocht. Het zuidelijk gedeelte daalt snel

tot op ruim een meter lager liggend niveau. De rand van het ven had

hier tot aan de zandrug gereikt. Bodemsporen werden niet meer

aan-getroffen met uitzondering van één zware paal (zie algemeen plan,

Pl. 1). Het noordelijk gedeelte lag eveneens iets lager. De gegraven

zoeksleuven vertoonden ook hier geen enkel bodemspoor.

In de aanpalende en in cultuur gebrachte percelen weiland zijn nog vaag de lage ronde verhevenheden van de oorspronkelijk hogere

graf-heuvel te zien. Bij het begin van de droge zomerperiode was zelfs aan

de begroeiïng soms nog het verloop der kringgreppels waar te nemen.

Uit deze vaststellingen, alsmede uit vroegere urnvondsten en recente

waarneming op de pas ontgonnen perden blijkt, dat het urnenveld zich nog over verscheidene hectaren in oostelijke en westelijke richting uitstrekt.

G. B. en H.R.

11. KENMERKEN VAN DE KEMPISCHE URNENVELDEN.

De verspreiding.

De verspreidingskaart (afb. 8) toont een sterke concentratie var,

urnenvelden in de Kempen, zoals wij die ook aantreffen in Drente en

langs de Rijn. Als we dit kaartje vergelijken met de verspreiding der

bronstijdgrafheuvels (afb. 9) dan zien we dat in het kerngebied van de Bronstijd ook de urnenvelden het dichtst gezaaid liggen. De

bevolkings-dichtheid moet na 800 vóór Christus sterk zijn toegenomen. De oude

kerngebieden werden veel dichter bevolkt en bovendien zijn de

neder-zettingen in alle richtingen uitgewaaierd, zodat vóór de komst der

Ro-meinen ongeveer alle hogere zandgronden bewoond zijn geweest. Van al deze urnenvelden is sechts een klein gedeelte, en dan dikwijls

(23)

- 7 9

-nog onvolledig, onderzocht. Nadere gegevens hierover kan men vinden in de artikelen die in achterstaande literatuurlijst zijn opgenomen. Het zijn vooral de urnenvelden van Strijbeek, Goirle, Hilvarenbeek (gedeel-telijk), Hapert (gedeeltelijk), Knegsel, Zand-Oerle (gedeeltelijk), Bergeijk (gedeeltelijk), Someren (gedeeltelijk), Uden, Nederweert "!n de Hamert bij Venlo. In de Belgische Kempen zijn de wetenschappelijk onderzochte urnenvelden beperkt tot die van Lommel-Kattenbos, Rekem, Langdorp en nu Neerpelt. De overige urnenvelden zijn bekend uit de literatuur. Soms zijn het losse vondsten van enkele urnen, dan weer heeft men grootscheepse opsporingen van urnen verricht zonder dat tekeningen of foto's van grondsporen werden gemaakt. Een groot aantal van deze urnenvelden in de Belgische Kempen worden reeds genoemd door Dens (DENS 1897), zoals Kaulille, Eksel (Hunneputten), Eksel (Schansheide), Grote-Bragel (Kamperden), Grote-Bragel (Kloosterbos), Gruitrode, Meeuwen (Luythegge-heide), Meeuwen (Perriten), Neerpelt (de Roosen), Overpelt (Heesakkerheide), Overpelt (Hunnebergen), Peer (Heihuisken), Peer (Maerlo), Wijchmaal (Begijneweier), Wijchmaal (Heksenberg, waarschijnlijk bronstijdgrafheuvel), Wijshagen (Riethem) en Wijshagen (Tudsheuvel, waarschijnlijk bronstijdgrafheuvel). Schuer-mans voegt er nog het urnenveld aan toe op de WittEmberg, tussen Neerpelt en Achel (SCHUERMANS 1893). Stroobant citeert, behalve de

Wittenberg te Achel en de Roosen te Neerpelt, ook nog een urnenveld dat twee kilometer ten zuiden van de Roosen ligt en een ander op het Batemisheike, eveneens te Neerpelt (STROOBANT 1921). In Taxandria

van 1905 (STROOBANT 1905) geeft hij nog talrijke vindplaatsen van

urnen, nl. te Balen-op-de-Nete, Beerse, Kasterlee, Kaulille, Kontich, Dessel, Ellikom, Eksel, Genk, Geel, Grote-Brogel, Grobbendonk, Gruit-rode, Hoogstraten, Kessenich, Lanaken, Lichtaart, Mechelen (Nekkers-poel), Meerhout, Meldert, Meeuwen, Mol, Neeritter, Neerpelt, Olen, Overpelt, Peer, Kleine-Brogel, Poppel, Roggel, Rijkevorsel, Sint-Lenaarts, Zandhoven, Schaffen, Turnhout, Wijchmaal, Wijshagen en Zonhoven. Niet genoemd door Stroobant of Dens zijn het grafveld te Lommei-Katien-bos (DE LAET 1950), op de Winner te Eksel (CLAASSEN 1957), op de Hoefkens te Achel (CLAASSEN 1956), een urnenveld met kringgreppels te Brecht (mededeling R. Peeters, archivaris te Turnhout) en een ande:· te Kinrooi (GEERKENS 1950). Enige, niet in de literatuur vermelde urnenvelden, zijn bekend door vondstmeldingen of persoonlijke ve~·

kenningen.

Soorten van kringgrepurnenvelden.

Behalve in het type der urnen kan ook onderscheid worden gemaakt in de manier waarop de urnen zijn bijgezet ; dus verschillen in het begrafenisritueel. Uiteraard kunnen we als vergelijkingsmateriaal hier-bij alleen gebruik maken van die urnenvelden die op verantwoorde wijze werden onderzocht, waarbij dus tijdens de opgraving ook werd

(24)

I

,.

ONDEQZOCMTE e UOr-iVONO~TEN. URNENVELOEN

J;

.

'\

.

J • '1~

/

..

~ ~ @

~

Afb. 8. - Verspreidingskaart van de urnenvelden in de Kempen.

••

---

-0> 0

(25)

r

•or~.:>Eozoê7JTE GOOEPEN T VA~ ~QON.STÎJDGQAF"UEUVEL..~.

]

.· ) (

r;;/l:,:

'\~---·-.· .• j I

)

)

Afb. 9. - Verspreidingskaart van de bronstijdgrafheuvels in de Kempen.

(26)

- 8 2

-gelet op allerlei bodemsporen die zich naast of rond de urn of grafheuvel aftekenden.

Bij de meeste van de goed onderzochte urnenvelden zijn de ver-brande beenderen van de dode, al of niet in een urn geplaatst, bedekt met een grafheuveltje dat met een ringsloot of greppel is omgeven. Meestal zal de aarde waaruit dit heuveltje werd opgebouwd uit deze greppel afkomstig zijn. In Nederland, vooral in het noord-oosten en in Noord-Brabant, is dit een vrij algemeen verschijnsel. Tot voor een tien-tal jaren werd in Duitsland en België op deze randconstructie der urnen-veldengrafheuveltjes te weinig gelet, zodat de volledige verspreiding voorlopig nog niet is vast te stellen.

De vorm van deze kringgreppels varieert nogal sterk. Naast de over-heersend zuiver ronde vorm komen, vooral in het noord-oosten van Nederland, ook afgerond-rechthoekige of vierkante vormen voor. Spora-disch zijn deze ook in Noord-Brabant vertegenwoordigd, zoals te Knegsel

(BRAAT 1936). Verder is de sleutelgatvorm hoofdzakelijk tot de om-geving van Drente beperkt, al werd deze vorm ook te Valkenswaarri opgemerkt.

Naast de vorm van de greppels kan ook onderscheid gemaakt worden in urnenvelden met een gesloten, dus geheel rondlopende greppel, en urnenvelden waarvan de greppels een onderbreking (meestal aan de oostzijde) vertonen. Deze onderbreking in kringgreppels komt in het noorden van Nederland slechts zelden voor en is dan, in een bepaald urnenveld, nog een grote uitzondering, zoals te Rijssen (HOLWERDA 1925), te Anloo (hoefijzervormige greppel, VAN GIFFEN 1944) en bij Wapse (WATERBOLK 1947). Alleen te Bennekom (BURSCH 1933) mag men, als algemene regel, een onderbrekihg in de greppels

veronder-stellen.

In het zuiden van Nederland bevinden zich talrijke urnenvelden waar-van alle kringgreppels zijn gesloten, zoals te Knegsel (BRAAT 1936), Valkenswaard (EVELEIN 1909), Riethoven (EVELEIN 1910 en HOL-WERDA 1913), Hilvarenbeek (MODDERMAN 1957), Best (WILLEMS 1935) en Witrijt, waar alleen de twee grootste kringgreppels misschien een onderbreking hadden (VAN GIFFEN 1937). In ditzelfde gebied liggen echter ook veel urnenvelden die, voor 't grootste gedeelte, kring-greppels hebben waarbij een opening of toegang meestal aan de oost-zijde, is uitgespaard. Overheersend is dit type in de urnenvelden van Oerle (GLASBERGEN 1954), Nederweert (APPELBOOM 1952), Strij-beek (BURSCH 1937), Uden (REMOUCHAMPS 1924), en nu ook in België, te Neerpelt. Het bovengenoemde urnenveld te Bennekom laat in alle heuvels, waarvan de oostelijke helft toevallig in de zoeksleuf valt, een onderbreking in de greppel zien. Ook het urnenveld te Goirle (REMOUCHAMPS 1926) heeft, voor zover is waar te nemen, greppels met een onderbreking. Dit urnenveld werd echter eveneens met te smalle sleuven onderzocht om te kunnen zeggen dat het verschijnsel hier over-heersend was. Soms ook is een te klein gedeelte van het urnenveld

(27)

~

ONDERZOCI-ITE URNENVELDEN 11

~

~

-

--~

0 MET GE~LOTEN GOEDDEL r--~

~-"' (OF NÎET BEV.END ) ·

C 0'4ë:T GOEDPELÓ> VAAD.N ~ ONCë.OBQEio(ING _

~9

-~

~I

:')

•/

~---.

r

·---·- ··-0

_...

:.9

__

,··-.. ._ , ... /··· ... \'::: 0 I ·---~ _: C, ·. · ..

'--c

~

\_-/ ~

c

0

(28)

- 84

-gekend om het geheel tot dit type te rekenen, zoals te Someren (MOD-DERMAN 1955 a) en te Bergeijk (MOD(MOD-DERMAN 1955 b). Van enkele andere, niet of zeer gedeeltelijk onderzochte urnenvelden, is wel bekend

dat hierin kringgreppels voorkomen, maar uiteraard geen verdere bij

-zonderheden.

De urnenvelden met gesloten- en met onderbroken greppel liggen in de Kempen door elkaar en vormen geen regionaal gesloten eenheid (afb.

10). Misschien moeten we dus eerder denken aan 'een bepaalde

tijds-periode waarin dit gebruik overheersend was. Eeh bestudering van het urnenmateriaal dat uit deze twee kringgreppeltypen afkomstig is, komt

dit vermoeden nog versterken.

Urntypen uit gesloten greppels in de Kempen.

Bij de beoordeling van deze urntypen komen vooral in aanmerking de urnenvelden van Best, Knegsel, Riethoven en Witrijt, omdat deze urnenvelden vrij volledig werden onderzocht en omdat we hier onge-twijfeld met gesloten greppels te doen hebben. De urnen uit deze

graf-velden dateren voor een groot gedeelte, zo niet allen, uit de eerste helft

van de urnenveldentijd.

Overheersend zijn hier dubbelconische potten, al of niet van oren voorzien. Naast zeer typische voorbeelden, die sterk aan noordelijke vormen doen denken, komen talrijke enigszins verbasterde vormen voor. Dit type (afb. 11, A) treffen we aan te Best (10 stuks), Riethoven (15), Knegsel (14), Witrijt (3). Het materiaal waarvan de potten zijn gemaakt bestaat uit schrale klei. De urnen zijn gladwandig maar slecht gebakken. Naast deze primitieve urn vinden we een groot aantal zeer

Afb. 11. - Bovenste rij : urntypen uit gesloten kringgreppels.

V.l.n.r.: A, B C en D. Onderste rij : urntypen uit greppels met

(29)

- 85

-fraai afgewerkte en soms rijk versierde urnen (afb. 11, B en C). De vorm varieert nogal sterk. Naast urnen met scherp afgescheiden recht-opstaande hals (afb. ll, C) komen typen voor waarbij de soms lange hals in vloeiende lijn in schouder en middenpartij overgaat (afb. 11, B).

Beide vormen hebben een sterke overeenkomst in kwaliteit en versie-ringswijze. De urnen zijn van fijne klei zeer goed gebakken en meestal gladwandig en gepolijst. Wat versiering betreft: de plaats hiervan is vooral beperkt tot de schouder die veelal met een of meer groeflijnen van de rest is gescheiden (ook bij de niet geknikte modellen als type B). Tussen deze lijnen zijn allerlei

«

Kerbschhitt »-motieven aangebracht, zoals ingegroefde lijnen, uitgestoken driehoekjes of een

«

Karnstick »-patroon. Type B komt voor te Best (2 stuks), Knegsel (2), Riethoven (2) en Witrijt. Type C is veel rijker vertegenwoordigd, zoals te Best ( 4), Knegsel (5), Witrijt (3). Beide typen komen ook voor zonder versiering en soms bestaat deze slechts uit een eenvoudige groeflijn of een opge-legde lijst tussen hals en schouder. In al deze urnenvelden zijn ook de de zogenaamde Harpstedt-urnen voorhanden. Het zijn ruwe en slecht-gebakken potten met meestal een versiering van vingertopindrukken op de rand en soms ook op de schouder (afb. ll, D). In de urnenvelden met gesloten greppels hebben zij meestal de plompe emmervorm. Waar-schijnlijk behoren ze tot de eindfaze van die urnenvelden waarin het gesloten greppeltype overheerst. Tot type B en C kunnen we ook de talrijke, met lijnen of uitgestoken driehoekjes versierde, platte schalei1 rekenen, die, qua vorm, natuurlijk nogal sterk afwijken.

'

CJ

0

0

0

0

6

Afb. 12. - Urnen van het type E: 1-3 Neerpelt (de Roosen), 4 Bennekom, 5-7 Uden, 8 Oerle (Halve Mijl).

(30)

- 86

-Naast de bovengenoemde urnenvelden van Best, Knegsel, Riethoven en Witrijt behoren ook de volgende urnenvelden tot deze oudere faze: één der urnenvelden van Bergeijk (Koninklijke Musea voor Kunst '~n Geschiedenis, te Brussel), Luyksgestel (eveneens te Brussel), Valkens-waard, Deurne, Goirle (Abcoven), Neerpelt, Achel (Wittenberg; urnen te Brussel), Vierlingsbeek en enige andere waarvan het materiaal te ge-ring is om een oordeel te geven.

Urntypen uit greppels met onderbreking.

Om wille van de leemten in het terreinonderzoek kunnen als vergelij kingsmateriaal alleen in aanmerking komen de urnenvelden van Neer

-pelt (de Roosen), Uden, Goirle, Oerle, Strijbeek en Bennekom (Neder-weert leverde niet voldoende urnen op). De urnen van afb. 12 - 14 wer-den uitgekozen omdat hiervan vaststaat, dat ze uit een grafheuveltje

0

.

' 2 3 ' :. ' '\•_."'-'-.!.... -~ ..(".-{•>'/..,._ r.~:-•.><"!:.-, 4 5 ... ~_~. ... ,... & .. <~:-:-- 6 7

0

G

_

. .

... _'.-

-9 .

Afb. 13. - Urnen van het type F: 1 Goirle, 2 Uden, 3-6 Neerpelt,

(31)

- 87

komen met onderbroken greppel. De andere urnen uit deze grafvelden hebben overigens grotendees dezelfde vormen.

Terstond vallen hierbij enige bijzondere kenmerken op. Goed

verte-genwoordigd is type E (afb. 11, E en 12), een urntje van fijne klei ge

-bakken, gladwandig en meestal gepolijst. Versiering komt hierop bijna nooit voor. Wat de vorm betreft: de korte hals wijkt meestal in gebogen lijn iets naar buiten. Bijna altijd gaan hals en schouder in vloeiende lijn in elkaar over. De soms vrij scherpe buikknik is altijd afgerond en soms ook zeer bolvormig. De bodem is iets gewelfd. Dit urntype is te Neerpelt op de Roosen tweemaal vertegenwoordigd, terwijl scherven van dit type in vier andere gestoorde gr-afheuvels werden aangetroffen. Ook vroeger waren in dit grafveld reeds urnen van dit type gevonden

(afb. 5).

Als tweede urntype treedt de Harpstedt-urn in deze grafvelden sterk

op de voorgrond (afb. 11, Fen 13). Wat de vorm betreft heeft ze

meest-al niet meer de plompe emmervorm, maar de naar buiten gebogen hmeest-als hals gaat in vloeiende lijn in de schouder over. Het profiel heeft soms sterk de invloed van type E ondergaan. De versiering bestaat meestal uit een reeks ronde indrukken op de rand waardoor een golvende lijn ontstaat. Soms is ook de schouderlijn met deze indrukken geaccen-tueerd. Hals en schouder zijn steeds glad. Beneden de grootste omvang is de urn echter met klei besmeten en dus opzettelijk ruw gemaakt. Dit type is te Neerpelt tot nu toe met 4 exemplaren vertegenwoordigd,

ter-wijl scherven van twee andere in gestoorde grafheuvels voorkwame:1..

Enige urnen van dit type waren reeds vroeger in dit gedeelte van het grafveld gevonden. Te Uden komt dit type voor in tumulus 3, in Goirle een in tumulus 21, terwijl het ook nog in een paar andere heuveltjes van dit grafveid werd aangetroffen. In Strijbeek is een verbasterde vorm te vermelden (afb. 14, 4), terwijl Bennekom wel een twintigtal van deze urnvormen bevatte.

Zowel in Uden als Bennekom zijn overgangsvormen tussen de typen

E en F aan te wijzen, die meestal glad gepolijst zijn op schouder en hals

(afb. 11, H). De gelijktijdigheid van beide urntypen blijkt overigens

duidelijk bij nr 33 van Bennekom, waar een Harpstedt-urn als deksel

een urn van type E heeft.

(32)

- 8 8

-In vele van de genoemde urnenvelden waarvan de greppels een on-derbreking hebben komt ook het urntje met de Kalenderbergversiering

voor (afb. 11, Gen 14). Het is nauw verwant met de Harpstedt-urn e•~

heeft eveneens een gladde hals en schouder, terwijl het benedengedeelte opzettelijk is ruw gemaakt. Dit ruw maken gebeurde niet als bij de Harpstedt-urnen, die met klei zijn besmeten, maar hier werden met de vingertoppen diepe indrukken gemaakt in de nog 21achte klei. De kuiltjes zijn in rijen aangebracht die soms afwisselen in verticale en horizontale stroken. (Ook te Valkenswaard en Witrijt, urnenvelden met gesloten greppels, treft men een urntje aan met Kalenderbergversiering ; in beide gevallen echter was de urn tot aan de rand met deze indrukken voor-zien.) De jongste urnen van dit type G hebben soms scherp geknikte profielen en zijn in de laatste eeuwen van de IJzertijd te situeren. Urn afb. 14, 4 lijkt overigens op de Harpstedt-urnen door de gladde hals en schouder. Alleen de voet is hier geaccentueerd.

Bovenstaande urnvormen zijn ook aan te wijzen in de volgende

graf-velden waarvan niets bekend is over greppels of andere bodemsporen :

Alphen, Baarle-Nassau, Boxtel, Bladel, Empel, Hapert, Oisterwijk, Wes-terhoven, Winterle en misschien nog vele andere waarvan echter te weinig urnen bekend zijn of waarvan ik geen gelegenheid had om de vormen te controleren.

Het grafritueel.

Te Neerpelt komen naast kleine heuveltjes, waarvan de

greppeldia-meter slechts 3 à 5 meter bedraagt, ook grotere heuvels voor met soms

15 meter doorsnede. Dit stemt overeen met andere urnenvelden uit deze periode zoals Uden, Goirle en Bennekom.

Het begrafenisritueel roept talrijke herinneringen op aan gebruiken die reeds eeuwen vroeger gedurende de Bronstijd in zwang waren. Zo waren naast de urn, in enige gevallen, de paalgaatjes zichtbaar van een zogenaamd dodenhuisje (tumuli XXIV en XXVIII). Bij enige tumuli werden in de greppel, vlak naast de onderbreking, de sporen van paaltjes aangetroffen die diep in de nog open greppel waren geslagen (tumuli I, VIII, XII, XV, XXIX). Soms hadden ook palen gestaan naast de ingang, maar buiten de greppel (tumuli X, XII, XV en XXIV). Een der graf-heuvels had buiten de greppel een volledige paalkrans (tumulus XVII). Tumulus XXVII vertoonde, behalve zulk een paalkrans buiten de grep-pel, ook nog een krans van kleine paaltjes die schuin naar binnen in de greppelbodem waren geslagen (zie reconstructie, afb. 6 en 7).

Een eigenaardig geval vormen de tumuli XI en XXVI. Beide zijn als

alle andere grafheuvels omgeven met een greppel die aan de oostzijde een onderbreking heeft. Een bijzetting was hierin echter niet te vinden hoewel het vlak niet gestoord was. Wel werden in beide heuvels een

stel van vier zware palen aangetroffen. Waarschijnlijk moeten we een

en ander interpreteren als een soort heiligdom, zoals ook elders wel in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Oude liberale wens vervuld om deze twee, die zich op eigen kracht ontworteld hebben aan oude dictatuur en die tevens geweigerd hebben om in ook nieuwe vormen van totalitaire

eén ding is duidelijk voor de zorg: kwaliteit wordt niet meer wat het was! Dat is niet omdat mensen kwaliteit en veiligheid niet meer be- langrijk vinden, maar omdat kwaliteit

This study investigates the responses of undergraduate history students, who are also student teachers, to the use of the autobiography or biography of an apartheid resister in

Het meest noemens- waardige waren de vrij grote aantallen van de Watersnuffel (Enallagma cyathigerum), de Gewone pantserjuffer (Lestes sponsa) en de Zwarte heidelibel (Sympetrum

En Hij liet Zich door hem verbidden, verhoorde zijn smeekbe- de, en bracht hem terug in Jeruzalem, in zijn koninkrijk.. Toen erkende Manasse dat de HEERE

Eén ster, één licht, één nacht, één Kind Eén hoop, één droom, één hart, één Zoon. Jezus, de Enige Jezus,

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

dark gray /brown. 8) oppervlak besme- ten, bovendeel glad, light yellowish brown/brown. 9) oppervlak gepo- lijst, verschraald met plantaardig materiaal, twee oren, dark