Rotterdam, 15 november 2007
De Nederlandse Mededingingsautoriteit T.a.v. de heer mr. drs. H.J. Droppers Postbus 16326
2500 BH Den Haag
Betreft: Agenda 2008 Geachte heer Droppers,
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het Consultatiedocument over de NMa agenda voor 2008. Helaas mis ik in de agenda de aandacht voor één van de meest verstoorde markten van dit moment, namelijk de softwaremarkt in relatie tot het onderwijsbestel. In dit schrijven wil ik graag nader ingaan op een aantal signalen die een dergelijke aandacht rechtvaardigen.
Regelmatig duikt in het onderwijs en in het publieke debat de vraag op of het aanvaardbaar is dat commerciële bedrijven onderwijs en onderzoek, dan wel lesmaterialen van reguliere
onderwijsinstellingen sponsoren. De discussie spitst zich dan terecht toe op de vraag of de
onafhankelijkheid van de onderwijsinstellingen als kenniscentra voldoende gewaarborgd blijft. Een soortgelijke discussie heeft zich recentelijk afgespeeld rond het lespakket dat de overheid heeft samengesteld over de missie in Uruzgan. Onderwijsinstellingen hebben de brede taak haar leerlingen en studenten op te leiden tot kritische, mondige en actieve burgers. Het argument dat sponsoring vanuit commerciële bedrijven nodig is/kan zijn om de kwaliteit van de leeromgeving en/of de leermaterialen te verbeteren wordt in veel gevallen als onvoldoende gezien in het licht van mogelijke ongewenste beïnvloeding van het (toekomstige) koopgedrag van de kinderen, leerlingen en studenten.
Het is dan ook buitengewoon bevreemdend dat deze kritische houding ten enenmale lijkt te ontbreken ten aanzien van de ICT-component in het onderwijs en zelfs in hoge mate afwezig is in ICT-gerichte opleidingen in het MBO en HBO. Er worden nauwelijks vragen gesteld bij de bestaande monocultuur van Windows, Microsoft Office en andere Windows-gebaseerde software, welke weliswaar tegen extreem lage prijzen wordt aangeboden aan organisaties en instellingen in en rond het onderwijs én aan leerlingen en studenten, maar waarbij nog steeds miljoenen aan publieke gelden worden besteed aan het in stand houden van het bijna-monolopie van Windows en Windows-gebaseerde software op de markt voor eindgebruikers.
Op dit moment is het zo dat in de ICT-gerichte opleidingen op MBO en HBO niveau slechts marginaal aandacht wordt geschonken aan alternatieven voor Windows. Deze alternatieven - waaronder Unix, BSD en Linux - hebben een volwaardige plek in de ICT-infrastructuur van bedrijven, maar de komende generaties beheerders -op de verschillende niveaus- zullen niet meer beschikken over de kennis en vaardigheden om hier mee om te gaan. Tegelijkertijd is het zo dat de komende generatie van bestuurders, directieleden, werknemers en consumenten in het huidige onderwijs slechts kennis maken met Windows, Microsoft Office en andere Windows-gebaseerde software. Zo er nog ICT-adviseurs
binnen en buiten organisaties zijn die op een gedegen wijze de alternatieven kunnen beoordelen en presenteren, dan nog zullen zij in toenemende mate tegen besluitvormers aanlopen voor ICT gelijk gesteld wordt aan Windows etc. In toenemende mate worden alternatieven in de blinde hoek geduwd.
De HBO lerarenopleidingen besteden aandacht aan de ontwikkeling van ICT-kennis en vaardigheden bij de toekomstige opleiders via het ECDL (het Europees Computerrijbewijs), dan wel via een afgeleide vorm daarvan. De terminologie van het ECDL is weliswaar pakketneutraal geformuleerd, maar de flankerende instructies richting studenten bevatten wel termen als "voor het uitvoeren van de opdrachten dient u gebruik te maken van Word 2003" of "u maakt een Powerpoint presentatie".
Vervolgens worden de studenten verwezen naar Surfspot voor het geval men deze software niet tot zijn/haar beschikking heeft.
Surfspot kan de commerciële software aan studenten aanbieden met 90% korting op de reguliere winkelprijs. Tenminste, zo wordt het geadverteerd. Een citaat van de Surfspot website:
SURFSPOT.NL is dé ICT-webwinkel waar studenten en medewerkers van universiteiten en hogescholen, medewerkers van basisscholen en (ouders van) basisschoolleerlingen officiele software en andere ICT-producten tegen zeer lage prijzen kunnen aanschaffen.
Zodra er een discussie begint over dumping praktijken wordt het argument van stal gehaald, dat de marginale kosten van software vrijwel nihil zijn en dat de prijzen in die zin vrij te bepalen zijn. Dat mag wel zo zijn, maar in het vermarkten van software aan studenten wordt de reguliere winkelprijs gepresenteerd als de werkelijke marktwaarde. Overigens komt de software dan wel regelmatig met de voorwaarde dat na het beëindigen van de studie een nieuwe licentie moet worden gekocht tegen de dan vigerende prijzen. Het effect is derhalve dat na 3 a 4 jaar zwaar gesubsidieerd softwaregebruik en een vrijwel volledige afstemming van de ICT-component van het onderwijs op deze commerciële software een nieuwe groep opleiders de scholen betreedt die geen kennis van of ervaring hebben met
alternatieve software.
De scholen zelf kunnen via Surfdiensten en APS ICT diensten eveneens softwarelicenties aanschaffen tegen sterk gereduceerde prijzen. Dat lijkt aantrekkelijk, maar de vraag is in hoeverre scholen
überhaupt de keuze hebben om via deze inkoopcentrales alternatieven aan te schaffen. Op dit moment worden scholen vrijwel gedwongen om samengestelde pakketten software (én Windows én Microsoft Office) aan te schaffen. Educatieve uitgevers ten slotte brengen multimediale lesmaterialen op de markt waarvoor het Windows besturingssysteem een vereiste is.
Dus: de opleidingsinstituten voor beheerders en docenten/leerkrachten brengen hun studenten uitsluitend Windowsgerelateerde vaardigheden bij, de onderwijsinstellingen op basis- en middelbaar niveau brengen de kinderen en leerlingen uitsluitend Windowsgerelateerde vaardigheden bij en via handige inkoopcentrales kunnen de toekomstige consumenten tegen sterk gereduceerde prijzen slechts Windowsspecifieke software aanschaffen. En bij dit alles zien wij een beperkte groep commerciële marktpartijen die op deze wijze de toekomstige vraag naar hun eigen software in extreme mate weet te beïnvloeden. Daarmee komt het argument: "wij sluiten in het onderwijs slechts aan bij wat de markt en de samenleving van ons vragen" wel in een ander daglicht terecht. De huidige en toekomstige vraag op
de markt is sterk beïnvloed door de verregaande sponsoring van de ICT-componenten in het onderwijs en bij ICT-gerichte opleidingen.
De effecten hiervan zijn natuurlijk door de hele economie voelbaar. Bedrijven en organisaties hebben vrijwel geen andere keuze dan het inrichten van een ICT-omgeving met Windowsspecifieke software.
De kosten voor de opleiding van medewerkers zijn al gedragen door het onderwijsbestel, de beheerders kunnen prima uit de voeten met de Windowsspecifieke omgeving. De veel hogere
licentiekosten moet men dan maar voor haar rekening nemen. Dat niet alle bedrijven en organisatie dat doen blijkt ook uit de relatief hoge cijfers voor softwarepiraterij in Nederland. Maar goed, de
softwarebranche heeft hier haar eigen waakhond voor, de Business Software Alliance, die actief op zoek gaat naar bedrijven die in overtreding zijn. Toevalligerwijze zijn de BSA leden ook de partijen die hun software tegen zwaar gereduceerde prijzen op de onderwijsmarkt zetten.
Een economische praktijk die zo'n sterke negatieve uitwerking heeft op de vrije marktwerking -in dit geval op de softwaremarkt- verdient mijns inziens een nauwkeurig onderzoek en -waar nodig- een actief ingrijpen van de overheid. De inrichting van het onderwijsbestel behoort wellicht niet tot het terrein van de NMa, maar het geheel van inkooprelaties, de invloed van commerciële marktpartijen en de lange termijn effecten van een dergelijke marktverstoring is dat wel.
Met vriendelijke groet,
Jan Stedehouder Schrijver en columnist
OpenSourceLearning Stavenissestraat 18 3086 RG Rotterdam