• No results found

Bedrijfseconomisch kader ten behoeve van het inrichten van een squeeze-toets

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bedrijfseconomisch kader ten behoeve van het inrichten van een squeeze-toets"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bedrijfseconomisch kader ten behoeve

van het inrichten van een squeeze-toets

Aanvulling door KPN op de eerdere reactie op het consultatie-document van de OPTA

9 Februari 2001

KPN Telecom BV

(2)

1. Samenvatting

In deze notitie wordt het bedrijfseconomisch kader bij het definiëren van een zogenaamde squeeze-toets nader bezien.

Eerst zal in de inleiding en in een korte nadere analyse de achtergronden van een squeeze-toets worden beschouwd. Vervolgens wordt in paragraaf 4 de dienstverlening op de upstream-markt en de downstream-markt bekeken inclusief inkoop- en efficiencyverschijnselen. Professor Martin Cave uit Engeland heeft in 1998 ten behoeve van KPN een paper geschreven over de interpretatie van de beoordeling op kostenoriëntatie van de eindgebruikertarieven van KPN. Gegeven de analogie met de kostenoriëntatie bij een squeeze-toets wordt in paragraaf 5 hieraan aandacht besteed. De NMa heeft per brief een reactie gegeven op het concept-consultatiedocument van de OPTA. Deze reactie bevat een nadere benoeming van potentiële marktverstoringen (vier mogelijke problemen). In paragraaf 6 wordt hierop gereageerd. Aangezien bij een squeeze-toets in de analyse van de

eindgebruikerstatieven het upstream-deel op dezelfde inkooptarieven wordt vastgesteld, neemt de vaststelling van een (normatieve) opslag ter dekking van de toepasselijke retail-specifieke kosten een belangrijke plaats in. Om de bedrijfseconomische aard en de betekenis van de retail-specifieke kosten nader te onderzoeken, worden deze in paragraaf 7 gedetailleerd tegen het licht gehouden. In

paragraaf 8 komt ten slotte de conclusie aan de orde. Deze luidt als volgt :

(3)

2. Inleiding

Een squeeze-toets betreft een toets op de eindgebruikerstarieven van de vaste telefoniediensten van KPN: zijn ze niet lager dan een nader te definieren floor. Bij het analyseren van mogelijke verstorende effecten op de marktwerking ten gevolge van te lage eindgebruikerstarieven is het van eminent belang dat de effecten op duurzame vormen van concurrentie worden bekeken. Het gaat dus om het inrichten van een regelgevingstoets gericht op het opsporen van mogelijke verstorende effecten op de

categorie van efficiënt werkende concurrenten met een zodanig gevolg dat voor de markt als geheel de som van consumer surplus en producer surplus niet meer maximaal is. Concurrenten die niet efficiënt werken dragen niet optimaal bij aan dit maximum; hun aanbod zal volgens de wetten van de economische efficientie worden vervangen door het aanbod van hun concurrenten. Hun aanbod is niet levensvatbaar. Regelgeving dient erop gericht te zijn deze marktwerking te propageren althans niet te verstoren.

Er geldt de veronderstelling dat té lage prijzen van KPN ertoe leiden dat voor andere efficiënte aanbieders de marge in een afgeleide (downstream) markt zo klein wordt dat er geen ruimte is voor een levensvatbaar bestaan. Dan is er sprake van squeeze. Op de downstream markt zal een rationeel handelende aanbieder eerst ervoor zorgen dat zijn aanbod efficiënt is; voor de prijsstelling van het onderhavige aanbod bepaalt hij vervolgens het window dat wordt gevormd door het verschil tussen de prijs van zijn voornaamste concurrent en zijn eigen gemiddelde variabele kosten, waarbij deze

variabele kosten ook de kosten voor de inkoop bij de upstream company bevatten.

Iedere prijsstelling boven het niveau van de gemiddelde variabele kosten zal bijdragen tot het dekken van de reeds gemaakte vaste kosten van de onderneming.

In geen enkel geval is predatory pricing geoorloofd. Volgens de beginselen van het

mededingingsrecht zijn prijzen predatory indien zij lager zijn dan de gemiddelde variabele kosten, of lager dan de gemiddelde fully allocated costs, maar dan in combinatie met het vooropgezette plan om de concurrentie uit de markt te drukken. De toets op predatory pricing is ingebakken in de regels van het mededingingstoezicht en valt als zodanig onder de taak van de NMa.

3. Een squeeze-toets nader bezien

De kwestie van de squeeze-toets houdt verband met de complexiteit van het instellen van een adequaat toezicht op de eindgebruikerstarieven van verticaal geïntegreerde ondernemingen. In de telecomsector worden daartoe dan apart onderscheiden een netwerkmarkt (upstream) en een dienstenmarkt (downstream). Een squeeze-toets betreft een toets op de vraag of op de downstream-markt de eindgebruikerstarieven van een verticaal geïntegreerde onderneming mogelijkerwijs zodanig laag zijn dat een andere dienstenaanbieder hiermee niet meer rendabel kan concurreren, rekening houdend met onder andere de kosten die hij maakt voor inkoop van diensten op de upstream-markt.

(4)

van KPN) nog rendabel kan aanbieden, is dan in feite equivalent aan de vraag hoog zijn kosten voor het aanbod in kwestie zijn, volgens welke principes deze kosten worden berekend, en welke

vrijheidsgraden er zijn om - binnen de kaders van de bedrijfseconomie - zijn prijzen aan te passen aan de marktomstandigheden. Een analyse op dit aspect dient zich ook te buigen over de relatieve

efficiency van de betreffende aanbieding in relatie tot hetgeen anderen op de downstream-markt (kunnen) aanbieden, de keuzes die hij maakt c.q. gemaakt heeft voor de omvang van de

investeringen in zijn eigen netwerk, en de efficiency van zijn routering. Deze aspecten zullen in paragraaf 4 worden besproken. In verband met de vraag op welke wijze de kosten worden berekend zal tevens kort aandacht worden besteed aan het feit dat het in bepaalde situaties bedrijfseconomisch verantwoord kan zijn om een deel van de uitgaven niet als kosten te beschouwen, en deze dus ook niet in de prijs te laten terugkomen. In dat geval kan het namelijk voor de onderneming financieel beter zijn om toch (tijdelijk) op een lagere floor-prijs aan te bieden. Zo’n situatie kan zich met name

voordoen bij aanbieders op de downstream-markt die tegelijkertijd zelf geïnvesteerd hebben in eigen netwerken.

De meer algemene vraag wanneer een aanbieder gegeven de kennis over de prijs/kwaliteit en de inherente efficiency van zijn aanbod wel of niet bijdraagt aan de totstandkoming van duurzame concurrentie is uitermate interessant, maar zal in dit document verder niet aan de orde komen.

4. Upstream en downstream.

Op de upstream-markt vinden permanent nieuwe investerings- en uitbreidingsbeslissingen plaats. Door partijen die nieuw toetreden, maar vooral door partijen die reeds een bepaalde uitrol van eigen netwerken hebben gerealiseerd. Tot de laatste categorie behoort ook KPN. KPN wordt op de upstream-markt als dominant beschouwd en derhalve is zij nu nog zwaar gereguleerd voor de netwerkdiensten, leidend tot onder andere strikt-kostengeorienteerde tarieven voor bijzondere toegang en interconnectie. Op de downstream-markt concurreren dienstenaanbieders rechtstreeks met elkaar maar ook met netwerkpartijen uit de upstream-markt. Ook KPN is actief op de downstream-markt.

(5)

inkoopkosten verschuldigd, want dat netwerk zit er zogezegd niet tussen; indien dit toch het geval is zou dit gemiddeld genomen een langere routering en een verlies aan efficiency tot gevolg hebben. Een verkeersaanbiedende partij heeft de keuze om - in plaats van het rechtstreeks zelf inkopen van een terminating dienst bij de netwerkpartij van bestemming - het openbare vaste telefoonnet van KPN te verzoeken dit voor hem te verzorgen. Zo zal een partij die 1) aan eindgebruikers Internet

inbelverkeer naar een bepaalde ISP aanbiedt; 2) dus dit inbelverkeer bij die ISP wenst te termineren; 3) maar zelf geen directe verbinding met deze ISP heeft, voor het betreffende verkeer een

transitdienst moeten inkopen. Over de hele keten gezien wordt dan extra netwerkbeslag toegevoegd, en is dit als een inefficiënte aanbieding te kwalificeren. Bij een bepaald ingecalculeerd rendement komt dan de eindgebruikerprijs van een dergelijke aanbieding hoger te liggen dan die van efficiënte concurrenten. Toepassing van een squeeze-toets is dan niet aan de orde want die zou de andere aanbieder ten onrechte beschermen voor zijn eigen inefficiency.

Marktpartijen die aan eindgebruikers diensten willen aanbieden kunnen dus de totale omvang van de dienstverlening die zij op het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN inkopen, beperken door het implementeren van direct access en het zelf rechtstreeks termineren op het netwerk van de

eindbestemming. Tegenover deze beperking van de inkoopkosten (dus besparingen op de omvang van de cash-out) staat dat partijen meer investeringen in eigen netwerken doen. Duurzame

concurrentie houdt in dat partijen die dergelijke investeringen op een efficiënte wijze hebben gedaan vervolgens deze investeringen op een redelijke termijn kunnen terugverdienen. Als gevolg van de gedane investeringen beschikt de Telco over een bepaalde netwerkcapaciteit die gevuld moet worden om de investering te laten renderen. Daartoe zal hij aan eindgebruikers aanbiedingen doen met een bepaalde prijsstelling. Kostentechnisch zullen in deze prijsstelling normaliter de afschrijvingen en de vermogenskosten op de gedane investeringen worden ingecalculeerd. In een bepaalde situatie kan het echter voor de Telco valide zijn om in de slag met andere concurrenten op de korte termijn een tijdelijk lager prijsniveau aan te houden door bijvoorbeeld een deel van de afschrijvingen dan niet in te calculeren (zolang er nog steeds sprake is van voldoende aanwezige capaciteit in zijn netwerk betreft het zogenaamde sunk costs). De Telco heeft daarbij de wetenschap dat de toepasselijke telecom-regelgeving een dergelijke prijszetting verbiedt voor partijen die zijn aangewezen als partij met aanmerkelijke marktmacht. Dergelijke partijen zijn immers gebonden aan uniforme prijzen die kostengeorienteerd, transparant, gepubliceerd en non-discriminatoir dienen te zijn (mutatis mutandis voor andere factoren geeft dit dus aan de Telco een concurrentievoorsprong).

Een ander aspect is dat er bij direct access sprake is van een prikkel tot duurzame concurrentie; er zijn immers investeringen gedaan, dus er is een drive om alles aan te bieden dat een bijdrage levert aan dekking van de vaste kosten en de afschrijvingen, met andere woorden iedere

(6)

niveau; in bepaalde situaties zijn bedrijfseconomisch verantwoorde variaties hierop als normaal te beschouwen.

5. Bijdrage van Professor Martin Cave

Martin Cave heeft in 1998 ten behoeve van KPN een paper geschreven over de interpretatie van de beoordeling op kostenoriëntatie van de eindgebruikertarieven van KPN. Omdat dit paper relevant is voor het op een bedrijfseconomisch juiste basis invullen van een squeeze-toets zal hieronder eerst aandacht aan de analyse van Cave worden besteed.

Cave/verhaal kortingen 1998 : “Criteria for Discounts and Optional Tariffs for Telecommunications Services” d.d. 19 Mei 1998

By Martin Cave / Faculty of Social Sciences / Brunel University / United Kingdom

The meaning of cost orientation

“There exists a EU-requirement that tariffs be cost oriented. Interpretations can be placed upon this term”.

Judging of cost orientation of tariffs can only be done within the framework of a particular procedure for costing individual services. There are broadly two approaches to cost allocation : Fully Allocated Costs (FAC) and Direct Attributable Costs (DAC). DAC allocates only those costs which can be causally related to the services identified; it leaves a margin of discretion over how residual costs are to be recovered. FAC uses some convention to allocate all costs by adding increasingly more and more services over which then successively all residual costs are divided according to some key. If services are disaggregated to a very low level, only a relatively small proportion of costs can be identified as directly attributable. As a consequence the proportion of total costs which in the allocation runs through the convention will be quite high. In such case the choice of a different convention (and there are many) can have a significant impact on the resulting level of FAC per service. In that sense FAC costs are not uniquely specified. This is a serious weakness. Alfred Kahn & William Shew write : “Cost allocations that are not grounded in causality have no basis in objective reality; they have no meaning independent of the prices they are supposed to justify”.

Obviously if all firm’s costs are to be recovered some mark-up on DAC is required. The objective most frequently considered in this connection is that of economic efficiency = max sum of consumer and producer surplus.

So in general tariffs should pass the test of at least covering DAC. A test based on FAC has little additional meaning : it won’t test the economic efficiency. Firms operating in competitive markets are observed choosing prices which embody different mark-ups based on demand conditions.

(7)

based upon the the wholesale price of the network inputs embodied in the retail service, augmented by average variable retail costs. [Dit zal verderop in deze notitie worden uitgewerkt].

[Vervolg Cave] The most difficult question to answer is whether a floor is set at such a level that it will not have a seriously adverse effect on competition. Briefly put such a test would allow pricing by the dominant firm down to the floor level as long general welfare still would be enhanced and the short term consumer benefits outweigh the effects on competition. Though this is difficult to materialize such a line of reasoning is a valid and significant concept. [Einde Cave]

6. Visie van de NMa

Omdat van de squeeze-toets mag worden vereist dat het onderliggend analysekader conform de beginselen van het algemene mededingingsrecht wordt ingevuld is de mening van de NMa ter zake zeker relevant. Het commentaar van de NMa op het concept-consultatiedocument (zie brief van NMa aan OPTA d.d. 4 oktober 2000) bevat een nadere categorisering van de squeeze-problematiek, waarop later in deze paragraaf wordt teruggekomen. Eerst zij kort aangestipt dat de NMa de OPTA er op wijst dat de omschrijving van de vraag of op de dienstenmarkt een alternatieve aanbieder op dat prijsniveau nog rendabel kan aanbieden dient uit te gaan van een efficiënte aanbieder; anderzijds dient ook getoetst te worden of KPN Retail op diezelfde dienstenmarkt zelf op dat prijsniveau nog rendabel kan opereren. Beide aspecten zijn in het definitieve consultatiedocument slechts kort terug te vinden. Bovendien wordt het tweede aspect overvleugeld door de benoeming van een retailopslag van 25%, die zonder verdere onderbouwing dreigt een eigen leven te gaan leiden. De samenhang met de vraag bij welk prijsniveau op de dienstenmarkt KPN Retail nog rendabel kan opereren komt niet aan de orde. Daar waar Martin Cave duidt op de average variable retail cost als het relevante

kostenniveau dat in de margetest voor KPN Retail dient te worden opgenomen, laat het

consultatiedocument zich hierover niet uit. Impliciet lijkt dit document steevast uit te gaan van de gemiddelde totale kosten zoals die zijn bepaald op basis van fully allocated costs. (Nb. Herinner dat Martin Cave en Kahn/Shew aangeven dat FAC afwijkt van objectiviteit en voorbij gaat aan de doelstelling van economische efficiëntie).

Dan nu de genoemde categorisering van de squeeze-problematiek. De analyse in de brief van de NMa richt zich specifiek op marktsituaties die zich voordoen bij verticaal geïntegreerde

(8)

het mededingingsrecht is voor de keuze die het consultatiedocument maakt. Een broodnodige vergelijking van de genoemde 25% opslag met een voor predatory pricing/mededingingsrechtelijk relevante opstelling van de kosten van KPN Retail vindt dus (nog) niet plaats. Tenslotte signaleert de NMa een vierde categorie, voortkomend uit het verkopen door KPN Retail op de dienstenmarkt van meerdere produkten die onderling niet substitueerbaar zijn, maar die wel gebruik maken van dezelfde infrastructuur. Een onderneming zou op deze dienstenmarkt door middel van te lage prijzen voor product x andere aanbieders van x kunnen verdrijven indien de toets niet op de (relevante) markt voor product x zou plaatsvinden, maar op de markt voor product x en y tezamen. Deze observatie is interessant in het licht van de vraag op welk niveau een squeeze-toets zou moeten worden

gedefinieerd: op het niveau van alle telefoniediensten bij elkaar; op het niveau van de afzonderlijke dienst; of per tariefperiode per dienst; of zelfs per tariefelement. Zonder verdere toelichting

concludeert de NMa vervolgens dat “zij zich kan vinden in de praktische benadering van OPTA, die neerkomt op … … ..Ik ben van mening dat hiermee in grote lijnen een koppeling met de te

onderscheiden (relevante) markten wordt gemaakt… .… ”.

KPN is het absoluut oneens met de microbenadering van OPTA op dit punt (zie de eerdere reactie van KPN op het consultatiedocument), vooral omdat naar haar mening er geen aparte markt bestaat voor bijvoorbeeld BIBA-gesprekken van 1 minuut op zondagochtend. De NMa maakt niet duidelijk (althans niet in genoemde brief) op basis van welke analyse zij de “praktische benadering” van OPTA onderschrijft. Dit verwondert des te meer daar zij wel de situatie aanstipt dat op de dienstenmarkt KPN Retail zowel product x als y aanbiedt, terwijl een andere dienstenaanbieder wel product x maar niet product y aanbiedt. Dat hieraan de conclusie wordt verbonden om in een te definiëren squeeze-toets aparte dienstenmarkten te onderscheiden (namelijk voor product x en y afzonderlijk), suggereert dat de partij die in de retail-dienstverlening x en y tegelijkertijd aanbiedt, een niet-kopieerbare voorsprong zou hebben, en/of dat er voor de andere aanbieder een barrier to offer zou zijn om product y aan zijn bestaande aanbod van x toe te voegen.

(9)

7. Karakter van de retail-specifieke kosten

De meerderheid van de retail-kosten zijn joint of common costs voor de (verkeers)diensten tezamen. Het zijn dus voor de verkeersdiensten geen direct attributable costs in de woorden van Martin Cave. Daaruit volgt dat er geen rationale is om die kosten op basis van FAC in te calculeren in een floor voor de eindgebruikertarieven van een bepaalde verkeersdienst.

De kosten van de retail-dienstverlening hebben in het algemeen een gemengd variabel/vast karakter. In een aantal gevallen variëren de retail-kosten dus met het volume; dergelijke variabele kosten-volume-relaties zijn er bijvoorbeeld in de verkoop wat betreft het aantal (potentiele) klanten, met name op de zakelijke markt; in de distributie voor wat betreft de (regionale of landelijke) dekking van het aanbod; en in de incasso voor wat betreft de hoogte van het debiteurenrisico; tenslotte ook nog in de billing voor wat betreft de fysieke verzending van het aantal rekeningen, alhoewel de implementatie van automatische incasso en van web-based billing de variabiliteit aanzienlijk reduceren.

Intermezzo : de (variabele) inkoopkosten voor de terminating dienstverlening die ten behoeve van al het off-net verkeer wordt ingekocht bij andere operators blijven hier verder buiten beschouwing; dit zijn immers geen retail-specifieke kosten, en bovendien zijn de betreffende terminating tarieven meestal gelijk voor alle inkopende originating parties, zodat dit geen kosten-of margeverschil in de eindgebruikerstarieven van de verschillende dienstenaanbieders veroorzaakt.

Veel van de klantprocessen in de retail-dienstverlening zijn verregaand geautomatiseerd. De

toepassing van IT-technologie leidt tot vereenvoudiging en efficiencyverhoging. Het is aannemelijk dat nieuwe toetreders gemiddeld gezien informatiesystemen kiezen die moderner en efficiënter zijn dan de systemen van bestaande dienstenaanbieders. Kosten van informatiesystemen komen voort uit de initiële set-up en implementatie en uit het jaarlijks onderhoud en beheer. Deze kosten hebben veelal een vast karakter: de initiële kosten noch de jaarlijkse exploitatiekosten varieren met het aantal verkeersdiensten die ten behoeve van de retail-dienstverlening van deze systemen gebruik maken.

Samenvattend : de kosten van de retail-dienstverlening zijn deels variabel; deze variabiliteit is er bijvoorbeeld ten opzichte van het aantal klanten van een verkeersdienst; kostenvariabiliteit in de zin van een kostentoename puur tengevolge van het uitbreiden van het aanbod met een nieuwe verkeersdienst lijkt echter zeer beperkt. Dit betekent dat in een squeeze-toets per verkeersdienst slechts een relatief laag bedrag aan retail-specifieke kosten naar voren komt. Uiteraard zal voor de betreffende dienstenaanbieder de marge op de ondernemingsaktiviteiten een zodanige omvang dienen te hebben dat niet alleen de variabele kosten worden gedekt maar ook de vaste kosten. Wanneer we dit punt samenvoegen met de eerdere constatering dat veel van de eerder genoemde kosten joint of common zijn voor de verkeersdiensten tezamen, dan leidt tot een opzet van een squeeze-toets (met een floor voor de eindgebruikertarieven) die zeker stelt dat op het niveau van de totale portfolio aan verkeersdiensten de marge voldoende is om de gemiddelde totale kosten te dekken (vast plus variabel; direct attributable costs plus joint/common costs). Vertaald naar de kosten-en marge-informatie over KPN Retail betekkosten-ent dit dat de totale marge van de ONP Spraak

(10)

netwerkbeslag - nog voldoende is om het totale bedrag van de retail-specifieke kosten te dekken. Dit laatste bedrag kan worden berekend op basis van de Fully Allocated Cost informatie.

8. Conclusie

Bovenstaande argumentatie wijst in de richting van een squeeze-toets die eerst vaststelt dat op het niveau van de som van de verkeersdiensten de gemiddelde totale retail-specifieke kosten worden gedekt (berekend op basis van gemiddelde totale FAC). Vervolgens kan op het niveau van de individuele dienst het ander deel van de toets worden ingevuld: liggen de eindgebruikerstarieven nog boven de kosten van het netwerkbeslag vermeerderd met de gemiddelde incrementele, variabele retail-kosten die direct verbonden zijn aan het toevoegen van die verkeersdienst aan het bestaande retail-aanbod. Uit de nadere analyse blijken deze gemiddelde incrementele variabele retail-kosten vrijwel nihil te zijn.

Indien om welke reden dan ook de OPTA toch haar benadering van een squeeze-toets op

microniveau zou doorzetten (en dus niet op het niveau van de diensten tezamen), dan zou toepassing op het spreekwoordelijke niveau van “zondagochtend gesprekken van 30 minuten” slechts tot een aanvaardbare uitslag kunnen leiden als dit volledig volgens de mededingingsrechtelijke systematiek is verricht. Dan zal bijvoorbeeld op een evidente en gedegen wijze moeten zijn bepaald dat dit een aparte relevante markt betreft waarop andere partijen een gerechtvaardigde en reële zelfstandige propositie tot stand zou wensen te brengen. Gegeven het ontbreken van enige aanwijzing in een andere richting (over de verkeersprofielen bijvoorbeeld) is de enig juiste keuze in de visie van KPN om bij een squeeze-toets van het gemiddelde verkeersprofiel uit te gaan.

Tenslotte nog een opmerking ten aanzien van de theorie versus de praktijk: er blijkt in de literatuur en in de jurisprudentie nog maar weinig referentie te zijn voor het daadwerkelijk in de praktijk hanteren van een adequate squeeze-toets voor een geliberaliseerde telecommarkt. Bijzonder aspect is daarbij de analyse van de relevante markten in het stadium van een ontwikkeling in de richting van

gevorderde concurrentie. Ook uit een vergelijking met de regelgeving in een aantal andere landen (zie bijlage 1) komt geen helder en eensluidend beeld naar voren ten aanzien van het inrichten van een floor voor de eindgebruikertarieven van een incumbent.

(11)

Bijlage 1

Benchmark

OVUM heeft in een rapport van Mei 2000 (getiteld ‘International benchmarks of pricing regulation, interconnect and retail charges’) een overzicht gegeven van prijsregulering. Ten aanzien van de regulering van eindgebruikerstarieven en het aspect of, en zo ja, op welke basis er voor deze tarieven een floor is bepaald bevat het rapport de volgende passages:

- bladzijde 3 : “There is no commonly accepted floor across the study countries below which the tariffs cannot fall. In particular, BT’s floor is very rigorously defined (down to the individual service level), compared to other incumbents in the study countries...”;

(12)

Bijlage 2

Meet but not beat

Indien we de invalshoek van de theorie en de mededingings-beginselen even laten voor wat het is, en vervolgens kijken naar de daadwerkelijke prijsstelling op de markt, dan ontstaat het volgende beeld : - er is een groot aantal partijen die verkeersdiensten aanbieden;

- direct access en verschillende vormen van indirect access (carrier selectie en carrier preselectie) komen naast elkaar voor, vaak binnen dezelfde aanbieder;

- sommige partijen bieden voornamelijk of zelfs uitsluitend regionaal aan, vele landelijk;

- uiteraard hebben de alternatieve aanbieders zich in het algemeen eerst geconcentreerd op de lucratieve segmenten in de markt; dit cherry picking is een fase waar efficiënt en inefficiënt aanbod nog onvoldoende uit elkaar wordt getrokken; men zou kunnen zeggen dat de markt dan nog niet volwassen is; voor vast-mobiel en internationaal verkeer lijkt deze fase nu te worden afgesloten; het internet-inbelverkeer kent een aantal bijzondere issues (regional of local

terminating fee; kickbacks; lengte van de netwerkroutering bij directe interconnectie of transit), die qua efficiency eerst helder geanalyseerd dienen te zijn voordat zinvol een squeeze-toets voor deze verkeersstroom kan worden ingevuld;

- de prijzen van KPN volgen de ontwikkeling van de price cap inclusief de subcaps;

- de alternatieve aanbieders beconcurreren elkaar scherp op prijs; zo zijn de prijzen voor BUBA door One.Tel en Tele2 in voorjaar 2000 in een aantal elkaar snel opvolgende stappen drastisch gedaald; deze prijzen zijn nu een stuk lager dan die van KPN; voor BIBA zijn er aanbieders die onder de bestaande KPN-prijzen zitten; voor IDD adverteren de andere aanbieders met

prijsafstanden oplopend tot 52%. De algemene conclusie is dat de markt zelfstandig prijsniveau’s vaststelt; KPN sluit aan.

In het algemeen is er voor een telecom-incumbent wel eens gesteld dat regulering van een price floor kan worden geënt op het pragmatisch principe van “meet but not beat the competition”; uit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Artikel 20 van de Richtlijn collectief beheer voorziet als een van de weinige bepalingen in transparantie over het repertoire van de CBO. Op grond van deze bepaling mogen

Recente stonnafslag van het strand brengt ech- ter steeds weer vers materiaal naar boven.. Het blijft ech- ter een gok of zo’n strandwandeling

Middels deze brief wil Ben echter nog reageren op de enkele dilemma’s die gelden bij de invoering van een price squeeze toets en daarnaast alsmede ingaan op enkele punten die

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

The success of the vehicle- free developments was measured and the information utilised to guide recommendations for the demarcated study area within the town of

Dat betekent dat het aantal letselongevallen bij gelijkblijvende verkeersprestatie zal dalen (toevallige schommelingen en andere invloeden op de verkeersonveiligheid

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Het enige houvast dat geboden wordt, is het feit dat de muren haaks op de Rijselstraat gericht staan en met perceelsindeling / verkaveling te maken hebben (fig. De huidige