Vraag nr. 253 van 10 juli 1998
van de heer CHRIS VANDENBROEKE
KB's welzijn werknemers – Onderwijsrepercussies
Het van kracht worden van de koninklijke beslui- ten (KB) ter uitvoering van de wet van 4 augustus 1996 omtrent het welzijn van werknemers met ingang van maart 1998, heeft allerlei repercussies op onderwijsaangelegenheden in het algemeen en met name op de vormen van arbeid die in scholen of op stageplaatsen wordt verricht. De wet stelt immers dat leerlingen en studenten in studierich- tingen waarvan het opleidingsprogramma in een vorm van arbeid voorziet, onder toepassing van deze wet vallen.
Indien leerlingen en studenten onverkort met werknemers zouden gelijkgesteld zijn, roept dit onder meer vragen op m.b.t. het gratis ter beschik- king stellen van arbeidskledij en allerlei bescher- mingsmiddelen door de scholen, omtrent het medisch toezicht door de arbeidsgeneeskundige dienst, enzovoort.
Als vanzelf zal dit tot overleg van de federale over- heid met de gemeenschappen en omgekeerd moe- ten leiden. Tal van onduidelijkheden dienen zich immers aan, waarvoor nadere preciseringen vereist zijn.
1. Welke leerlingen en studenten zijn concreet door de aangehaalde KB's en uitvoeringsbeslui- ten gevat ?
2. Moet de financiering van de kosten voor de ver- eiste preventiemaatregelen door de federale overheid of door de gemeenschappen worden geregeld ?
3. Welke regeling dient zich aan voor het medisch schooltoezicht enerzijds en voor de tussenkom- sten van de arbeidsgeneeskunde anderzijds ?
4. Hoe moet de regelgeving omtrent de diensten voor preventie en bescherming op het werk concreet worden nagekomen ?
5. Hoe en wanneer wordt het benodigde overleg tussen de federale overheid en de Vlaamse regering dienaangaande aangevat ?
6. Hoe en wanneer wordt de besluitvorming dien- aangaande geïmplementeerd ?
Antwoord
Als voorafgaande opmerking moet erop worden gewezen dat de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk een federale wet is. Elke interpretatie die de Vlaamse Gemeenschap hieraan geeft, is de interpretatie van een buitenstaander. De uitlegging van de wet en de uitvoeringsbesluiten komt toe aan de federale minister bevoegd voor Arbeid.
1. Leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voor- ziet in een vorm van arbeid die in de onderwijs- instelling wordt verricht, vallen onder het toe- passingsgebied van de wet. In de memorie van toelichting bij de wet van 4 augustus 1996 wordt gesteld dat leerlingen in de school vaak activi- teiten verrichten die dezelfde zijn als tijdens hun stage. Stagiairs vallen reeds onder toepas- sing van de wet. De wetgever stelt dat het niet meer dan logisch is leerlingen op de school te behandelen zoals leerlingen die een stage doen.
Alleszins zijn de leerlingen en studenten die op de school zelf een stage volgen, door deze wet- geving gevat.
2. De federale overheid is niet verplicht de bijko- mende kosten die de welzijnsregeling met zich meebrengt te financieren.
3. Het antwoord op deze vraag staat in direct ver- band met vraag 1. De arbeidsgeneesheer zal bevoegd zijn voor de leerlingen die een vorm van arbeid verrichten in de school, voor de wel- zijnsproblemen in verband met die vorm van arbeid. Het medisch schooltoezicht zal op deze leerlingen verder worden uitgeoefend, aange- zien zij buiten hun "arbeid" ook nog andere schoolactiviteiten zullen uitoefenen.
4. Het KB van 27 maart 1998 betreffende de Inter- ne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk bevat zeer concrete verplichtingen met betrekking tot deze dienst, en is gebaseerd op een indeling in vier categorieën, naargelang het aantal werknemers. Het besluit omschrijft duidelijk wat de taken zijn van deze dienst.
5. In antwoord op een vraag in de Kamer van Volksvertegenwoordigers (vraag nr. 349 van 14 mei 1997 van de heer Yvon Harmegnies) stelde de minister van Tewerkstelling en Arbeid dat de concrete tenuitvoerlegging van de bescherming van leerlingen en studenten zal gebeuren in overleg met de gemeenschappen. De Vlaamse Gemeenschap werd nog niet uitgenodigd voor een dergelijk overleg. Ik wens er wel op te wij-
zen dat dit overleg niet nodig is voor de perso- neelsleden, zodat de nieuwe wetgeving voor de leerkrachten reeds nu van kracht is.
6. De implementatie van de besluiten die uit het overleg tussen de federale overheid en de gemeenschappen zal volgen, zal moeten deel uitmaken van deze besluitvorming zelf.