• No results found

Tussen het ego en het kerngezin: ruimte voor in de vroegmoderne tijd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tussen het ego en het kerngezin: ruimte voor in de vroegmoderne tijd"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V A R I A

Tussen het ego en het kerngezin: ruimte voor

intimiteit in de vroegmoderne tijd

De geschiedenis van het persoonlijk leven, deel III

Willem Frijhoff

Geschiedenis van het persoonlijk leven III: Van de Renaissance tot de Verlichting,

onder redactie van Philippe Ariès en Georges Duby (Amsterdam 1989) 541 bladzijden, zeer veel illustraties. (Vertaling van: Histoire de la vie privée. TomelII:

De la Renaissance auxLumières (Parijs 1987)). Uitgeversmaatschappij Agon B V ,

ISBN 90-5157-018-x geb., ƒ75,-.

Het ontbijt van Madame Geoffrin

Hoewel dit boek tienduizenden woorden telt, wordt de verhouding tussen publiek en privé in de vroegmoderne periode vermoedelijk het best belicht door een achttiende-eeuws doek van de academieschilder Hubert Robert, 'Het ontbijt van Madame Geoffrin', weergegeven op pagina 120. We zien hierop de befaamde 'salonnière' Madame Geoffrin (1699-1777), in een burgerlijke huisjapon, licht voorovergebogen aan tafel zitten. Ze zit bijna op de punt van haar stoel en roert met een lepeltje in haar kopje. Zonder haar kraakheldere kanten muts en een verblin-dend wit servet op de voorgrond zouden we haar in de sombere hoek bij de haard bijna niet opmerken, want ondanks de titel van het doek is niet Madame Geoffrin de centrale figuur, doch de huisknecht in zijn stofjas. Hij heeft zijn bezem even tegen een fauteuil gezet en staat uit een boek voor te lezen. Zijn werkgeefster, die met haar rug naar hem toe in haar kopje zit te turen, is aandachtig verzonken in wat zij hoort.

(2)

haar salon geschilderd: een veertigtal bepruikte en bepoederde heren, met een enkele dame, is in een schilderijenzaal bijeen om te converseren. Het lijkt een bij uitstek publiek staatsieportret, als van een ministerraad of een academie van wetenschappen, maar we weten dat de semi-publieke praktijk die de ontvangsten in haar salon vormden, door Madame Geoffrin met een privé-dimensie werden verrijkt.

Wat ze aan geleerdheid miste, compenseerde ze door zich als een zorgzame, nu eens liefderijke, dan weer strenge moeder te gedragen en de talrijke gasten het idee te geven dat ze een privé-reiatie met haar aangingen. Ze gaf hun standjes, zoals aan de honderdjarige Fontenelle, die ze op zijn sterfbed tot biechten bracht, of omringde hen met moederlijke zorg, zoals de jonge prins Stanislas Poniatowski, die haar 'maman' noemde en haar in triomf door Warschau voerde toen hij koning van Polen was geworden. Geen wonder dat Voltaire, die zulke complexe ver-houdingen niet aankon wanneer hij er niet zelf het bewonderde middelpunt van was, het na een tijdje wel voor gezien hield. Maar Voltaire belichaamt nog een andere waarde die in de salon van Madame Geoffrin op een laag pitje werd gehouden: de vrijheid van denken van het individu, als individu, en de doorbraak van het ego. Het 'ik' van Madame Geoffrin ontplooide zich in de semi-publieke ruimte van haar salon, dat van Voltaire in de geestelijke soevereiniteit van de individuele persoon: het ik als grondlegger van de waarheid.

(3)

Tussen het ego en het kerngezin/Varia

Job op de mesthoop is immers bij uitstek degene die legitieme vragen stelt naar de verhouding tussen persoonlijk leven en publieke waarden.

Roberts schilderij maakt nog een tweede observatie mogelijk die van kapitaal belang is voor deze periode. Niet alleen de structuur van het persoonlijk leven lag ingebed in publieke instituties, ook de praktijk ervan kon niet zonder de bemid-deling van allerlei tussenpersonen die in onze tijd als een gevaar voor, zo niet als een inbreuk op het persoonlijk leven zouden worden beschouwd. Robert wil ons intimiteit laten zien: hij koos daartoe het eenzame ontbijt van een vrouw, ver-moedelijk al weduwe, die in de wereld juist bekend stond om haar mondaine, dus publieke leven. Maar die intimiteit verbeeldde hij met behulp van een tussenpersoon: de huisknecht die voorleest. Meer nog, de tussenpersoon vormt de spil van het schilderij. Privé-leven was in de vroegmoderne tijd dan ook steeds gedeeld privé-leven, niet alleen in de aristocratische kringen van 'salonnières' als Madame Geoffrin, maar ook in de brede burgerij, waar het tot in de twintigste eeuw regel was inwonend dienstpersoneel te hebben. De huisknecht maakt geen inbreuk op het privé-leven van mevrouw, maar maakt het juist mogelijk. Zijn alom tegen-woordigheid in huis neemt mevrouw niet alleen voor lief, maar gebruikt ze ook in positieve zin. De knecht leest voor. Hij bemiddelt cultuur in de meest letterlijke zin van het woord. Sinds een tiental jaren beginnen we te vermoeden hoe wezenlijk de rol van het huispersoneel is geweest bij het negentiende-eeuwse integratieproces waarbij het brede spectrum van maatschappelijke lagen met hun sterk uiteenlopende culturele niveaus tot de eenheid van de negentiende-eeuwse 'cultuurnatie' werd samengesmeed.

(4)

Het vroegmoderne privatiseringsproces

Deze thema's komen in dit boek, het derde deel uit een reeks van vijf, aan de orde. Na de delen over de Oudheid en de Middeleeuwen, waarin de notie van een privé-sfeer niet of nauwelijks bestond, en eigenlijk ook niet goed denkbaar was, wordt in dit deel het privatiseringsproces beschreven dat tegen het eind van de vroeg-moderne periode en in de loop van de negentiende eeuw op een duidelijke en alomtegenwoordige scheiding tussen de publieke sfeer en de privé-sfeer zou uitlopen. In zijn inleidende tekst (uit 1983) op de reeks schetst de intussen overleden Philippe Ariès de grondlijnen van die ontwikkeling. Hij onderscheidt drie externe factoren: staatsvorming (waardoor voor het individu een groeiende speelruimte in de samenleving ontstaat), alfabetisering (die eenieder via het geschreven of gedrukte woord een zelfstandige toeëigening van de wereld mogelijk maakt), en de nieuwe verinnerlijkte religiositeit van zowel katholieken (de privé-biecht!) als protestanten (het dagboek van de puriteinen). Het proces dat onder invloed van die factoren op gang komt, ontsnapt voor een groot deel aan de waarneming van de historicus. Hèt kenmerk van het intieme, de privé-sfeer, is immers dat het zich niet wil manifesteren in de publieke ruimte waar 'de' geschiedenis wordt geregistreerd. Niettemin vindt die ontwikkeling haar neerslag in een aantal positieve en soms ook negatieve tekenen, die de historicus kan opsporen en aan de hand van een theorie over het privatiseringsproces kan duiden. Een van die 'negatieve' tekenen is de geleidelijke ontkoppeling van het individueel belang en dat van de gemeenschap (het staatsbelang). In het Revolutietijdperk, aan het eind van de achttiende eeuw, werd die ontkoppeling plotseling op alle terreinen als onmisbaar ervaren en waar nodig met geweld opgelegd.

(5)

Tussen het ego en het kerngezin/Varia

briefwisseling, voorlezen in beperkte kring, salons, clubs en cafés, kortom, sociabiliteit in de zin waarin wij die thans verstaan. In de derde fase, die in de negentiende eeuw overloopt, nam de morele autonomie van het individu weer af en werd het gezin het toevluchtsoord van alle uitingen van persoonlijk leven, zowel tegenover de almacht van de staat als tegenover de collectieve dwang van het verenigingsleven.

Dit zijn natuurlijk blinde processen, niet bewust gestuurd door welke autoriteit dan ook. Toch vond in de samenleving wel enige sturing plaats. Het lijkt mij dan ook verstandig onderscheid te maken tussen twee aspecten van het begrippenpaar publiek/privé. Het eerste betreft veeleer de Gemeinschaft, de sociabiliteit. De oude, 'anonieme' sociabiliteit van de straat - dat wil zeggen een vorm van collectieve omgang die niet uitdrukkelijk persoons- of groepsgericht was, want natuurlijk kende men elkaar in de kleine gemeenschappen van vroeger - wordt vervangen door beperktere en meer doelgerichte vormen van omgang. Deze vinden hun vertrekpunt niet meer in de publieke maar in de privé-sfeer: het gezin, het beroep, de individuele interesse, eventueel de gezindte (maarook die is dan al geprivatiseerd), bepalen voortaan bij welke verbanden men zich aansluit. De samenleving zelf is ' anoniem' geworden, dat wil zeggen dat ze nauwelijks meer vormen van algemene, publieke sociabiliteit kent waar het individu een verplichte rol in speelt en waar het zich in kan herkennen. Die ontwikkeling krijgt pas in de negentiende en twintigste eeuw definitief haar beslag. De periode uit dit boek is daarvan veeleer een tussenfase waarin veel op gang wordt gebracht maar nog nauwelijks iets is uitgekristalliseerd. We zien dat ook mooi verbeeld in een verschijnsel waar Nicole Castan op wijst en dat we de sociabiliteit van de drempel zouden kunnen noemen: de vrouw die vanuit het raam de actualiteit van de straat volgt, Vermeers meisje in de gang van een Delfts huis, het gesprek op de drempel van een winkel - evenveel contactpunten tussen de publieke sfeer en de privé-sfeer, waarbij eerstgenoemde zich geleidelijk in de private ruimte lijkt op te lossen.

(6)

wijzen en volgens uitermate verschillende ritmen voltrokken. De fasering van het privatiseringsproces in deze tweede betekenis zal per land dan ook aanzienlijk kunnen verschillen. Zelfs is denkbaar dat in een land als Frankrijk, dat al vroeg zeer sterk gecentraliseerd en met formele instituties was bezaaid, het privatiseringsproces veel meer langs het tweede, gestuurde kanaal gelopen is dan in de Nederlanden. Daar drong de intieme levenssfeer zich al op vóórdat er serieus van enig staats-vormingsproces in meer specifieke zin sprake was. Het proces van staatsvorming raakte pas in een laat stadium actief betrokken bij het privatiseringsproces om er vervolgens een nieuwe richting aan te geven.

De hoofdstukken van dit deel gaan min of meer uitvoerig in op de verschillende elementen van dit model: factoren, uitingsvormen, fasen. In een eerste sectie worden de drie externe factoren aan de orde gesteld. Yves Castan bespreekt de verhouding tussen het politieke en het persoonlijke leven. Het publiek gezag maakt het mogelijk een privé-domein te doen opbloeien waarin burgerlijke vrijheden centraal komen te staan en de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam een waarde wordt. Daar hoort nog een antropologie van de publieke ruimte bij, zoals Robert Muchembled die voor huidig Noord-Frankrijk heeft beschreven: de afstand die de individuele mensen tot elkaar in acht genomen willen zien en de dreiging die van een inbreuk daarop uitgaat, hebben alles te maken met het evenwicht tussen het publiek en het privé-domein in een specifieke maatschappelijke context.

Francois Lebrun toont vervolgens aan hoe in de verschillende Kerken (met een zwaar accent op de Rooms-katholieke) geleidelijk een private belevingsvorm van de oude gemeenschapspraktijken de overhand heeft gekregen, tegen de achtergrond van een verinnerlijking van de vroomheid. Roger Chartier tenslotte beschrijft in een genuanceerd en evenwichtig hoofdstuk de praktijk van het geschreven woord: hoe de verwerving van lees- en schrijfkunst, de circulatie van het boek en de veranderingen in de leespraktijk gezamenlijk het privatiseringsproces hebben ondersteund doordat nieuwe grenzen werden getrokken tussen de culturele praktijken van het ik en de gemeenschap. Voorop liep ook hier weer Noordwest-Europa, en wie van sprekende anekdotes houdt, moet maar eens lezen hoe Samuel Pepys zich in zijn studeerkamer aftrekt bij het lezen van L'Escholle desfilles, een erotische bestseller uit de zeventiende eeuw, maar het boek onmiddellijk verbrandt omdat het 't licht van zijn publieke levenssfeer niet kan verdragen. Privacy op zijn spannendst.

(7)

Tussen het ego en het kerngezin/Varia

is naar mijn smaak dat van Orest Ranum over de 'toevluchtsoorden van de intimiteit'. Ranum inventariseert de ruimten en objecten waar de nieuwe intimiteit zich kan uiten, of waar ze zich aan vastzuigt om zich verder te kunnen ontwikkelen: hof en tuin, kamer en alkoof, kabinet en studeerkamer, maar ook objecten als het zelfportret, het miniatuur of de huisjapon, en waarden als persoonlijke vriendschapsrelaties (die zich overeen traditionele vader/zoon-relatieheenleggen) of de hartsymboliek.

In de derde en laatste sectie worden ontwikkelingen en spanningen tussen gemeenschap, staat en gezin ontleed in een vijftal hoofdstukken die nauw op elkaar aansluiten en elkaar hier en daar duidel ijk overlappen. In zekere zin is dit niettemin het meest bevredigende deel van het boek, omdat voortdurend blijkt hoe dubbelzinnig de meeste relaties en ontwikkelingen in de betrokken periode nog waren. De lijn die erin ligt, wordt pas een lijn vanuit ons perspectief. Voorde tijdgenoten liep alles in hoge mate door elkaar. Het belangrijkste element is hier niet zozeer de fasering die Chartier in zijn inleiding naar voren brengt, maar de complexe verhouding tussen de rolverdeling in samenleving en huisgezin (Nicole Castan), verwantschap, vriendschap, vriendschappelijkheid (Maurice Aymard), familiezin (Daniël Fabre), wooncultuuren familieverband (Alain Collomp), eer en intimiteit (Arlette Farge). A l die opborrelende ontwikkelingen lopen uit op de onmiskenbare victorie van het kerngezin en op de nieuwe tirannie die het in de negentiende eeuw over de privé-sfeer gaat uitoefenen.

Een totaalbeeld?

(8)

boek redactioneel bijstuurt of bewerkt. Redacties hebben het daar, kort gezegd, gemakkelijk: ze bestellen en bundelen, en klaar is Kees.

Dat valt te merken in deze bundel, die bovendien hier en daar wat te lijden heeft onder de verering voor Philippe Ariès. De medewerkers zijn door de redacteur niet op hun vingers getikt wanneer iets scheef ging, dubbele passages zijn niet geschrapt, en er is niet echt naar gestreefd over de grenzen van Frankrijk heen te kijken - ook al zit er gelukkig, dank zij de kwaliteit van enkele individuele auteurs, hier en daar meer Europa in het werk dan vanuit Frankrijk zou kunnen worden verwacht. Dat geldt met name voor de bijdrage van Chartier zelf over de praktijk van het geschreven woord, de enige die resoluut op de Europese tour gaat (al heeft Chartier niet gezien dat de Amsterdamse cijfers voorzichtiger moeten worden gehanteerd dan hij meent te kunnen doen). Maar de auteurs zijn, zo lijkt het, slechts gevraagd om het thema vanuit hun specifieke kennis te benaderen, niet om aan een nieuw, collectief beeld van de problematiek mee te werken dat meer zou zijn dan de som van de afzonderlijke delen, en om daar eventueel aanvullend onderzoek voor te doen. Voor de kenner hebben verschillende hoofdstukken, hoe mooi soms ook geschreven, dan ook iets van het 'déjà vu'. Het zijn kortere of langere bewerkingen van lopend of afgesloten onderzoek van de auteurs, dat reeds elders is gepresenteerd, soms al verschillende malen. Slechts in een enkel geval, zoals in het mooie hoofdstuk van Orest Ranum, lijkt een echt nieuwe synthese te zijn ontworpen.

Natuurlijk moeten we hierbij bedenken dat het werk zich tot een breder publiek dan alleen de historici richt. Herhaling doet er dan niet zoveel toe, mits een duidelijk en redelijk samenhangend beeld wordt geschetst. Maar gezien het feit dat het werk van de aanvang af voor een Europees gehoor is opgezet en onmiddellijk in meerdere talen is vertaald, had het in de rede gelegen de Europese dimensie beter te doordenken en niet als vanzelfsprekend aan te nemen dat de ontwikkelingen in Frankrijk model staan voor heel (West-)Europa. Of mag Frankrijk, zoals Chartier in het slot nog snel even aanstipt, juist model staan omdat de drie externe factoren er in de betrokken periode een duidelijker rol spelen dan elders?

(9)

Tussen het ego en het kerngezin/Varia

het historisch betekenisveld ervan bepaalt. De tekst van het boek gaat, zoals verschillende auteurs ook ruiterlijk erkennen, in feite voor het leeuwedeel over elites, met name de Franse aristocratie en de internationale, sterk Frans georiën-teerde intelligentsia. In die kringen is, althans in Frankrijk, het privatiseringsproces begonnen zoals het in dit werk wordt beschreven. Koningen, hertogen en ridders komen we dan ook op schier elke bladzijde van dit boek tegen. Geldt dit alles nu ook voor Nederland?

In nogal wat van de beschreven situaties mag vanuit de huidige stand van het onderzoek voor Nederland en voor de daarbij aansluitende delen van Noordwest-Europa een verschil in ontwikkeling ten aanzien van Frankrijk worden geconstateerd, zo niet inhoudelijk, dan toch minstens in fasering. Dat geldt bijvoorbeeld voor de opkomst van een individueel getinte, intieme godsvrucht, voor de doorbraak van de leescultuur en het publieke schoolwezen, voor de ontwikkeling van 'toe-vluchtsoorden van de intimiteit' zoals tuinen en hoven, huizen en kabinetten, om niet te spreken van het ontluikend' ik'-bewustzijn in het zelfportret (Rembrandt en de zijnen), de codificatie van de wellevendheid (terecht krijgt Erasmus grote aandacht) of de veranderingen in de beleving van verwantschapsstructuren en vriendschapsverhoudingen. Voor de Nederlandse samenleving geldt globaal dat de ontwikkeling op al deze gebieden vermoedelijk vóórliep op die in Frankrijk -ook al kunnen specifieke sociale groepen zoals de hovelingen of de intelligentsia in dat land incidenteel de toon hebben gezet voor de ontwikkelingen daarbuiten. Dat faseverschil wordt in dit boek ook duidelijk gesuggereerd door het overvloedige Nederlandse beeldmateriaal, waar geen Frans equivalent tegenover staat. Tegelijk stelt dat de vraag naar de motor achter de ontwikkeling en naar de wederzijdse beïnvloeding tussen de onderscheiden culturele regio's van Europa.

(10)

Nederlandse cultuur van de zeventiende eeuw niet alleen aan de top, maar over vrijwel het gehele maatschappelijke spectrum op de buitenstaanders zo'n homo-gene indruk maakte, met tal van intimistische trekken, lang voordat de Franse samenleving zo'n culturele uniformiteit had bereikt. In dat opzicht werken illus-traties uit de Nederlandse burgerlijke wereld bij een vertoog over Franse elitecultuur misleidend: het gaat niet alleen niet over dezelfde sociale groepen, maar ook niet over dezelfde cultuur, hetzelfde type gedragsmodel of dezelfde waarden.

Dit verschil doet de vraag rijzen naar de wederzijdse beïnvloeding tussen de culturele regio's van ons continent. Er hoeft geen twijfel te bestaan aan de enorme uitstraling van de Franse hofcultuur over heel Europa, maar valt er omgekeerd geen invloed te bespeuren van de burgerlijke kunst uit de Nederlanden? In antwoord op de kritiek die ik had geuit op het gebruik dat hij in zijn boeken over Noord-Frankrijk van de Nederlandse genre-stukken maakt, wees Robert Muchembled mij erop dat lopend onderzoek naar boedelinventarissen in Frankrijk een grote populariteit van de Nederlandse genre-schilderkunst in het vroegmoderne Franse burgerinterieur doet vermoeden - natuurlijk vooral buiten Parijs, dat in geen enkel opzicht model kan staan voor heel Frankrijk. Het zou de moeite waard zijn het onderzoek in die richting te verdiepen. Het zou ons wellicht in staat stellen Chartiers wat rechtlijnige suggesties, voortgekomen uit zijn enthousiasme voor een zojuist ontdekt systeemdenker, te nuanceren en zich niet te beperken tot het aanwijzen van één enkele motor van het privatiseringsproces, maar een netwerk van bewegingen te traceren dat juist door de groeiende vervlechting van Europa steeds hechter in het gedragspatroon werd verankerd. Dat zou tevens verklaren waarom in sommige andere Europese regio's, zoals de Nederlanden, buiten het beperkte milieu van de aristocratie en haar epigonen reeds langer aan de scheiding tussen publiek optreden en levensintimiteit werd gewerkt.

Noten

1. Zie H.J. Damave, De Franse salon. Ontstaan, ontwikkeling en maatschappelijke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

We willen een serieuze gesprekspartner worden voor zuivelondernemingen om zo de problematiek onder de aandacht te brengen en oplossingen aan te dragen.. We willen meer waardering

In laatstgenoemd arrest, dat ging over de vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze (waaronder ook shockschade valt),

De percelen die in aanmerking komen voor de ontwikkeling van waardevol grasland liggen hoofdzakelijk in de Gaverbeekdepressie (kaart 3) ten oosten, westen en

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan