• No results found

Een betere wereld voor jonge kinderen. Investeren in hun omgeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Een betere wereld voor jonge kinderen. Investeren in hun omgeving"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E E N B E T E R E W E R E L D V O O R J O N G E K I N D E R E N

investeren in hun omgeving

Deze visietekst kwam tot stand in samenwerking tussen Kind & Gezin en volgende wetenschappelijke experts:

Sara De Mulder, Faculteit Letteren en wijsbegeerte, Vergelijkende Cultuurwetenschappen, Universiteit Gent Steven Groenez, onderzoeksleider, HIVA, Universiteit Leuven

Prof. Michel Vandenbroeck, Vakgroep Sociale Agogiek, Universiteit Gent

Prof. Frank Vandenbroucke, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, Universiteit Leuven Peter Verduyckt, Observatorium voor Gezondheid en Welzijn, GGC, Brussel

b i j l a g e

(2)

Wat zich voor de voordeur en rond het huis afspeelt bepaalt de toekomst, het welzijn en de gezondheid van jonge kinderen. Het kinderrechtenverdrag (IVRK) wijst op de verantwoordelijkheid van de overheid op het vlak van de realisatie van de rechten van kinderen en het ondersteunen van ouders in hun ouderschap. Opvoeden is immers een

gedeelde verantwoordelijkheid tussen de private en de publiek sfeer. Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, maar tegelijk heeft ook de samenleving hier een verantwoordelijkheid. Die bestaat eruit om in de eerste plaats de voorwaarden te realiseren die het mogelijk maken dat ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken hun engagement kunnen waarmaken. (art 18 IVRK, Belgische Grondwet)

Diverse disciplines en invalshoeken onderstrepen het belang van de ruime omgeving waarin kinderen opgroeien. Zowel ontwikkelingspsychologen, pedagogen, economen en andere onderzoekers wijzen op de noodzaak om te investeren in jonge kinderen. Economen onderstrepen de maatschappelijke winst die dit oplevert. Hersenonderzoek wijst opnieuw op het belang van de omgeving op de ontwikkeling van kinderen.

Diverse instellingen en auteurs benadrukken het belang van het investeren in jonge kinderen om kinderarmoede en armoede en sociale uitsluiting in het algemeen te bestrijden (Europese Unie, Koning Boudewijnstichting,VLAS, Studio Kinderarmoede, …).

Voor gezinnen met jonge kinderen en aanstaande ouders speelt Kind en Gezin in Vlaanderen een prominente rol.

Recente ontwikkelingen op het terrein van de preventieve gezinsondersteuning en de kinderopvang, die gepaard gaan met aanzienlijke maatschappelijke inspanningen, vragen een onderbouwde legitimering en visie. Hierbij kan niet voorbijgegaan worden aan de impact van het beleid van andere actoren op gezinnen, (aanstaande) ouders en jonge kinderen.

De blik wordt daarom ook ruim gezet en overstijgt dus het belang/

werkterrein van Kind en Gezin. Op die manier vormt de tekst dan ook een uitnodiging tot samenwerking en afstemming tussen zowel lokaal en bovenlokaal beleid als tussen de verschillende beleidsdomeinen. Toekomstige keuzes kunnen dan gemaakt worden vanuit een ruimer maatschappelijk draagvlak.

De tekst geeft een aantal krachtlijnen aan van waaruit vorm kan gegeven worden aan de verantwoordelijkheid van de samenleving in het creëren van de voorwaarden die het mogelijk maken dat ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken hun engagement kunnen waarmaken. De tekst schetst de kwestie vanuit het

perspectief van jonge kinderen.

Het belang van de vroege levensperiode

Investeren in jonge kinderen betekent investeren in de vroege levensperiode, met aandacht voor de context waarin kinderen leven en de rol die zij hier zelf in opnemen(General comment 7, 2005). Dat vertaalt zich in de bouwstenen van het kinderrechtenverdrag (IVRK), die een holistische benadering van kinderen in de

samenleving belichamen. Kinderen realiseren hun rechten pas als er voorzieningen zijn die kinderen ondersteunen in hun ontwikkeling, als ze kunnen participeren aan het maatschappelijk leven en wanneer ze beschermd worden.

De vroege levensperiode is van belang omdat jonge kinderen in deze periode snel groeien en veranderen op het vlak van hun lichaam en zenuwstelsel, bewegen, communicatievaardigheden, intellectuele capaciteiten, interesses en mogelijkheden. Het is daarnaast

de periode waarin jonge kinderen sterke emotionele en veilige gehechtheid ontwikkelen met hun ouders of andere opvoeders.

Van hen hebben kinderen aandacht, verzorging, begeleiding en bescherming nodig, die afgestemd is op hun eigenheid en groeiende vaardigheden (Geenen, 2010).

(3)

In het belang van het kind en vanuit het recht van ieder kind op een goede en optimale ontwikkeling en welbevinden is het daarom belangrijk om tijdens deze vroege levensperiode (zwangerschap, 0 tot 6 jaar) in te zetten op deze omgeving.

Jonge kinderen groeien en ontwikkelen volgens hun individuele aard, geslacht, leefomstandigheden, gezinssituatie en de zorgvoorzieningen en onderwijssystemen in hun omgeving.

Kinderen worden ook sterk gevormd door culturele overtuigingen over hun noden en geschikte ondersteuning, en hoe gedacht wordt over hun actieve rol binnen het gezin en de gemeenschap.

Vanaf de zwangerschap en tijdens de eerste levensjaren heeft de ruime omgeving waarin kinderen leven en leren, en de

mogelijkheden die zij krijgen op het aangaan van kwaliteitsvolle relaties met andere kinderen, volwassenen en opvoeders een belangrijke impact op hun totale ontwikkeling. Het erkende negatieve effect van deprivatie en sociale uitsluiting waarin gezinnen leven op de algemene ontwikkeling van kinderen komt daarbij sterk naar voor.

De ontwikkeling van ieder kind speelt zich af in een constante interactie en dynamiek met zijn omgeving (Bronfenbrenner &

Morris, 2006; Sameroff & MacKenzie, 2003). Positieve interacties tussen een kind en zijn/haar directe omgeving hebben een bijzonder krachtige functie: ze zijn een belangrijke motor voor de ontwikkeling van ieder kind (Bronfenbrenner & Morris, 2006).

De directe omgeving bestaat niet enkel uit personen. Een positieve omgeving, al vanaf de prenatale periode, draagt er toe bij dat kinderen zich ten volle en volgens hun mogelijkheden kunnen ontwikkelen.

Kinderen zijn hierbij sociale actoren wiens overleving,

welbevinden en ontwikkeling afhankelijk is van, en gebouwd is rond dichte relaties. Jonge kinderen zijn actieve leden van het gezin, de buurt en de samenleving, met hun eigen zorgen, interesses en visies. Jonge kinderen zijn tevens actieve participanten in de realisatie van hun rechten. Vanaf de geboorte zoeken kinderen bijvoorbeeld responsieve zorg en aandacht

van de personen rondom zich en communiceren ze. De mate waarin kinderen dit doen is individueel verschillend, afhankelijk van hun eigen mogelijkheden en hun omgeving.

Kinderen ontwikkelen tijdens deze interacties zelf belangrijke relaties zowel met kinderen van dezelfde leeftijd, als met jongere en oudere kinderen. Via deze relaties leren ze onderhandelen en gedeelde activiteiten coördineren, conflicten oplossen, afspraken nakomen en verantwoordelijkheid voor anderen aanvaarden. Jonge kinderen geven actief betekenis aan de fysieke, sociale en culturele dimensies van de wereld waarin ze leven, en leren op een voortschrijdende manier van hun activiteiten en interacties met anderen, zowel met kinderen als met volwassenen.

Een positieve omgeving voor alle jonge kinderen

Vaak wordt in de eerste plaats gekeken naar de kwaliteit van de thuisomgeving, en de ‘intieme liefhebbende en wederzijds stimulerende interactie’ als belangrijke voorspeller binnen de ontwikkeling van het (jonge) kind. Het belang daarvan staat vanzelfsprekend buiten kijf. Om een goed beleid te kunnen voeren, is het evenwel van belang te beseffen dat (1) de invulling van wat een kwaliteitsvolle thuisomgeving is en (2) hoe er tot een kwaliteitsvolle thuisomgeving kan worden gekomen, gedeeltelijk bepaald wordt door de ruime omgeving. Het ecologische model van Bronfenbrenner (1979) geeft dit kernachtig weer.

In zijn ecologisch model brengt Bronfenbrenner de complexiteit van de omgeving in kaart. Hij heeft het over het micro, meso-, exo- en macrosysteem. Het

“microsysteem” omvat alle activiteiten, rollen, relaties,… die ontstaan in een rechtstreekse interactie tussen een kind en zijn omgeving. De directe omgeving van een kind bestaat uit verschillende settings (o.a. thuis, kinderopvang, familie,…).

(4)

Deze settings staan niet los van elkaar, beïnvloeden elkaar, en beïnvloeden op die manier ook – onrechtstreeks – het kind (d.i., het “mesosysteem”). Het “exosysteem”, bestaande uit onder meer opleiding en arbeidssituatie van het gezin, huisvesting, milieufactoren zoals vervuiling, verkeer, ,… (en het beleid daaromtrent), lijkt verder van het kind af te staan, maar heeft in wezen onomstotelijk een (indirecte) invloed op het kind, onder meer door de effecten die dit exosysteem heeft op het meso- en microsysteem. Het macrosysteem ten slotte omvat normen en waarden van de (sub)cultuur, welvaart van het land,… die eveneens onrechtstreeks een effect hebben op het kind en diens directe omgeving.

Wetenschappers en praktijkbeoefenaars zijn het niet steeds eens over welk systeem het meeste invloed heeft op het opgroeiproces van kinderen, maar wat cruciaal is, is dat er grote eensgezindheid is over het feit dat deze systemen op elkaar van invloed zijn. Om kinderen ten volle te laten

ontwikkelen, dient een samenleving dus alle gezinnen met jonge kinderen te ondersteunen op een manier die uitgaat van die verschillende systemen en hun onderlinge samenhang. Zo blijkt bijvoorbeeld dat wanneer gezinnen toegang hebben tot boeken en aangepast spelmateriaal , en de mogelijkheid in de ruime omgeving kunnen bieden aan hun kinderen om een diversiteit aan ervaringen op te doen, zowel binnen als buiten het huis (zoals een bibliotheek, speelplein, ontmoetingsmogelijkheden met andere kinderen, culturele activiteiten), dit een positief effect heeft op het ontwikkelingsproces van kinderen (National Institute of Child Health and Human Development, 2006, Unicef-Innocenti, 2008).

De omgeving van kinderen moet daarom uitnodigend zijn en voldoende keuzes bieden om er aan deel te nemen en er mee vorm aan te geven. Het gaat daarbij zowel om voldoende en toegankelijke voorzieningen, mogelijkheden tot ontmoeten met andere kinderen en volwassenen als de publieke ruimte zelf.

Het zijn plaatsen waar vanuit wederzijds respect gestreefd wordt naar de realisatie van maatschappelijke hulpbronnen in functie van een grotere gelijkheid in de samenleving,

voor zowel kinderen als volwassenen. (De Visscher, 2012) Het gaat om de rol en betekenis als maatschappelijke hulpbron van onder meer kinderopvang, kleuterschool, bibliotheken, speel-o- theken, speelruimte, parken, musea, andere plaatsen waar jonge kinderen komen en de ruimtelijke inrichting waarin zij zich bewegen.

Daarnaast biedt de notie kindvriendelijkheid een aantal bijkomende handvatten. Het zijn dan plaatsen waar kinderen mogen zijn en kunnen komen, er dingen kunnen doen die zij zelf zinvol vinden en waar zij iets betekenen (Van Ceulenbroeck, 2012).

Kinderopvang en kleuteronderwijs (ECEC1) bieden een breed gamma aan zorg en leerkansen in de omgeving van jonge kinderen en de daaraan verbonden voordelen, zoals een hoger welbevinden bij kinderen en de vermindering van de effecten van kansarmoede op de ontwikkeling van het kind. Onderstaande tabellen tonen de effecten van ECEC op lezen en schrijven als kinderen 7 jaar zijn. Zij geven aan dat de effecten voor alle kinderen even hoog zijn, ongeacht de sociaal-economische status (SES) waarin zij opgroeien. Voor kinderen met een lage SES maken de effecten wel dat zij net boven de drempel komen van wat nodig is om mee te kunnen in het (Britse) schoolsysteem. (Sylva et al., 2004)

1 Unesco (2007) definieert ‘early childhood education and care’ (ECEC) vanuit een holistische benadering: ECEC ondersteunt de overleving, groei, ontwikkeling en kennis van kinderen – inclusief gezondheid, voeding, hygiëne, en cognitieve, sociale, fysieke en emotionele ontwikkeling, vanaf de geboorte tot de start in het basisonderwijs.

Mogelijke maatregelen zijn opvoedingsprogramma’s, kinderopvang,

‘centre-based’ voorzieningen en formeel ‘pre-primary’ onderwijs. ECEC gaat in Vlaanderen dus zowel over kinderopvang en kleuterschool als opvoedingsondersteuning (Groenez & Vandenbroeck, 2013).

(5)

Voorwaarde is dat deze diensten van hoge kwaliteit (afhankelijk van ratio, aantal kinderen in een groep, competenties begeleider, betrokkenheid ouders en buurt en turn-over) zijn en er een toereikend aanbod is (OECD, 2012). Voorzieningen voor jonge kinderen moet immers de individuele vaardigheden van ieder kind bevorderen.

Zoals het IVRK (art29) stelt, moet educatie gericht zijn op het ‘ontwikkelen van de persoonlijkheid, talenten en mentale en fysieke mogelijkheden van het kind tot zijn

‘volste potentieel’. Vanuit die optiek vormen kinderopvang en kleuteronderwijs best een aansluitend en op elkaar afgestemd geheel.

De kwaliteit van relaties heeft de grootste invloed op het welbevinden van kinderen. Leren gebeurt voornamelijk via interacties met andere mensen (familie, peers, kinderbegeleiders, leraars en andere volwassenen). De kwaliteit van deze relaties hebben een grote en blijvende invloed op de emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling

van kinderen. Kinderen leren niet enkel door hun eigen relaties met anderen, maar ook de omgeving rond hen te observeren. Volwassenen zijn rolmodellen voor kinderen en hebben dus een verantwoordelijkheid om relaties op te bouwen op basis van respect, wederzijds vertrouwen en samenwerking

ECEC van lage kwaliteit kan daarom zelfs levenslange nadelige effecten hebben op de ontwikkeling van het kind (OECD, 2012). In kinderopvangvoorzieningen van hoge kwaliteit bijvoorbeeld leren kinderen samenleven in diversiteit en pluraliteit en krijgen kinderen én ouders alle kansen om zowel autonomie als onderlinge afhankelijkheid en solidariteit te beleven (Vandenbroeck, 2013).

Voorzieningen van lage kwaliteit hebben daarentegen eerder een negatief effect, vooral bij de jongste kinderen (baby’s en peuters). Eén van de redenen hiervoor is dat bij lage kwaliteit kinderen blootgesteld worden aan langdurig hoge concentraties cortisol (een stresshormoon) (Groeneveld ea, 2010).

Gelijke mogelijkheden vanaf de start

Kinderen hebben wel het recht om zich te ten volle te ontwikkelen, maar niet ieder kind heeft daar evenveel kansen en mogelijkheden toe. Zoals onder meer het ecologisch model van Bronfenbrenner impliceert (zie supra) toont onderzoek veelvuldig aan dat sociale en economische verschillen en verschillen in algemene

levensomstandigheden zoals de woonomstandigheden, de eigenschappen van de buurt waarin een gezin leeft en de toegankelijkheid en beschikbaarheid van ondersteunende diensten zoals bvb ECEC, ervoor zorgen dat kinderen en hun gezin van het begin af geen gelijke mogelijkheden hebben.

(Engle et al., 2011; Morabito, Vandenbroeck, & Roose, 2013).

Onderzoek toont ook aan dat naarmate de ruimere context

(6)

minder gunstig is (bv. achtergestelde buurt of lage socio- economische toestand, waarbij gezinnen geen toegang hebben tot arbeid, een menswaardig inkomen of toegang gehad hebben tot onderwijs), de (compenserende)

invloed die de directe omgeving kan hebben van groter belang wordt (Bronfenbrenner & Morris, 2006; Engle et al., 2011). En dit terwijl die ruimere contextfactoren het net soms moeilijker maken om tot een gunstige directe omgeving te komen (Walker et al., 2011). Zo tonen studies bijvoorbeeld aan dat het effect van ouderlijke sensitiviteit en responsiviteit bij kinderen binnen gezinnen met een lage socio-economische status (Bronfenbrenner & Morris, 2006) van grotere invloed is op de ontwikkeling van kinderen dan het effect van ouderlijke sensitiviteit en responsiviteit bij kinderen met gezinnen met een hoge SES. Aan een lage socio-economische status zijn dan net factoren verbonden zijn (zoals zorgen rond schulden, meer depressie, slechte behuizing, weinig speelruimte in de buurt) die het voor ouders net moeilijker maken om sensitief en responsief om te gaan met hun kind.

Ouders in meer bevoordeelde contexten hebben vaak meer kansen gehad in hun ontwikkeling om vaardigheden en kennis te verwerven waarvan ze ook willen dat hun kinderen ze verwerven. Voorts hebben ze ook vaker en meer toegang tot bronnen en diensten die zich buiten hun gezinsverband bevinden, die het mogelijk kunnen maken voor kinderen om voor hen waardevolle ervaringen op te doen en waardoor de omgeving ook meer ‘tools’ heeft om de ontwikkeling van een kind positief te beïnvloeden (Bronfenbrenner & Morris, 2006).

De mate waarin de alledaagse en nabije omgeving van kinderen als positief en stimulerend kan gezien worden en hulpbronnen beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van kinderen tekent zich dan ook af als een sociale ongelijkheid. Deze ongelijkheid hangt samen met de socio-economische status van de gezinnen waarin

deze kinderen opgroeien: de mate van beschikbare hulpbronnen stijgt naarmate de socio-economische positie van het gezin stijgt.

Proportioneel universalisme

Sociale ongelijkheden beperken zich evenwel niet tot een tegenstelling tussen de armsten en de anderen, hoewel vaak deze dichotome kijk wel wordt gehanteerd. Sociale ongelijkheden volgen eerder een sociaal gelaagde verdeling in de bevolking, ook wel benoemd als de ‘sociale gradiënt’. Deze gradiënt is het resultaat van een ongelijke verdeling van materiële en immateriële mogelijkheden en macht in de samenleving (Van Oyen et al, 2011). Omdat deze gradiënt doorheen alle sociale lagen loopt moet actie zich richten naar de gehele bevolking en niet enkel tot de meest achtergestelde groepen (Stegeman et al, 2012). Dit betekent dat basisvoorzieningen of basisdienstverlening twee zaken tegelijk moeten realiseren. Het gaat erom voor iedereen tot op bepaalde hoogte gelijk beschikbaar te zijn, liefst zo gemakkelijk en efficiënt mogelijk, en meer in te zetten op zij die met minder kansen aan de start komen of in minder gunstige omstandigheden leven (Mortier,2012).

Een proportionele universele basisdienstverlening vormt een (van de) antwoord(en) om tegemoet komen aan het bestaan van sociale ongelijkheden of bij te dragen tot het scheppen van gelijke mogelijkheden.

De basisdienstverlening varieert dan in schaal en intensiteit in verhouding tot de mate van achterstelling of sociale ongelijkheden (Marmot Review, 2010). Hoewel de notie “proportioneel universalisme”

relatief nieuw is, bestaan er vandaag reeds inspirerende praktijken.

Investeren in de onmiddellijke en alledaagse omgeving van jonge kinderen kan ook vanuit dit principe gestalte krijgen.

(7)

Ondersteunde ouders

Het welbevinden van ouders leidt tot meer welbevinden bij het kind en heeft zo ook een invloed op de gezondheid van de gezinsleden (Belsky 1984, McKeown, 2013) . Wat ouders als ondersteunend ervaren bij het uitbouwen van hun ouderschap kan zeer verschillend zijn en zowel materieel als immaterieel van aard zijn. (Roets, 2013)

Een belangrijk uitgangspunt ligt in de participatie of betrokkenheid van ouders bij de uitbouw van deze

ondersteuning. Het belang hiervan kan vanuit verschillende perspectieven geduid worden. Zo krijgt deze participatie betekenis vanuit een fundamenteel recht, maar kan het ook betekenis krijgen in functie van het bevorderen van de kwaliteit, sociale cohesie (samenhang), het verhogen van sociaal kapitaal (relaties en netwerken), sociaal leren, empowerment en activering (Ouders als onderzoekers, 2011).

Een waaier van materiële en immateriële hulpbronnen

Ouders blijven de eerste actor en verantwoordelijke als het om hun kind gaat en zij vormen ook de brug en de buffer naar de ruimere omgeving. Maar het is die ruimere omgeving die ook bepaalt in welke mate er mogelijkheden zijn om verantwoordelijkheid op te nemen en om de intieme, zorgende en liefhebbende interactie te hebben met hun kinderen. (McKeown, 2013). Ouders kunnen zich vandaag beroepen op ondersteuning in de vormgeving van hun ouderschap. Aandacht voor de gezondheid, voeding en geestelijke gezondheid van de aanstaande moeder, een kindvriendelijke en uitnodigende leefomgeving, kansen op ontmoeting met andere ouders, vormen van ECEC, vroege interventie, ondersteuning voor ouders met een kind met specifieke zorgbehoefte, deskundige professionals, financiële ondersteuning en ondersteuning bij de opvoeding

Proportioneel universalisme

Voorbeelden van proportioneel universalisme zijn te vinden in de ontwikkeling van communicatiedragers, de uitbouw van lokaal gezondheidsbeleid , praktijken in het onderwijs, ….

In het aanbod van communicatiedragers van Kind en Gezin bevindt zich Kind in Beeld. Kind in Beeld gebruikt een minimum aan taal om boodschappen toegankelijk te maken voor die gesprekken waar taal een drempel is. Deze publicatie ondersteunt het gesprek tussen de ouder en de dienstverlener. Onderzoek bevestigt de waarde van het materiaal en de zin van hier verder in te zetten op de inhoudelijke en vormelijke ontwikkeling. (Van Praet, 2013) De Gentse gezondheidsraad kiest voor een gezondheidsbeleid vanuit proportioneel universalisme: een universele aanpak met wijkgerichte interventies waarbij - waar nodig - extra aandacht is voor specifieke groepen.

Uitgaande van gegevens wordt vastgesteld dat een aantal risicofactoren in verschillende wijken meer voorkomen (meer leefloners, lagere inkomens, meer werkloosheid etc.). De sociale achterstand is in de wijken van de 19de eeuwse gordel opmerkelijk groter dan het Gentse gemiddelde. Daardoor zijn de kansen op een lang en gezond leven in die wijken opmerkelijk lager. Een integrale wijkgerichte aanpak van gezondheidsachterstand vereist een intersectorale werking, meer kennis rond gezondheid en gezondheidsbevordering in die wijken en betrokkenheid van de aanwezige zorgvoorzieningen (huisartsen, apothekers,…) in de buurt.

Om leerlingen met een handicap of met leer- en

opvoedingsmoeilijkheden de kans te geven om les te volgen in een gewone school, kunnen zij ‘GON-begeleiding’ aanvragen. GON staat voor ‘geïntegreerd onderwijs’. Een personeelslid van een school voor buitengewoon onderwijs verzorgt de GON-begeleiding. De begeleiding kan op verschillende manieren gebeuren, bv. hulp aan het kind zelf, ondersteuning van de leerkracht(en), zorgen voor aangepast materiaal ...

(8)

vormen enkele van de materiële en immateriële hulpbronnen die ouders (kunnen) ondersteunen in hun ouderschap en bijdragen tot een positieve en ondersteunende omgeving.

Het belang van deze hulpbronnen kan moeilijk onderschat worden.

Recente inzichten rond de wijze waarop schaarste het gedrag bepaalt, onderstrepen dit. Een gebrek aan hulpbronnen en steun voor ouders, zoals tijd en geld, gaat ten koste van de aandacht voor hun kinderen en hun gezondheid.

Op die manier moet er ook oog zijn voor de impact van de ruimere en ongelijke levensomstandigheden en mogelijkheden van ouders op hun ouderschap en hun kinderen: hun inkomen, de tewerkstelling, de huisvesting, hun opleiding, hun mobiliteit. Niet alleen is er structurele actie nodig op het vlak van een meer gelijke verdeling van deze mogelijkheden. Ongetwijfeld moeten er vanuit een streven naar een integrale benadering verbindingen gelegd worden tussen deze domeinen en de (lokale) actoren die hierop actief zijn en moet ook hier het principe van proportioneel universalisme toegepast worden.

Een ruim sociaal netwerk

Gezinnen verschillen sterk in wat ze als opvoedingsondersteunend ervaren, met uitzondering van het feit dat ze het unaniem eens zijn over de belangrijke ondersteunende rol van een ruim sociaal netwerk (Buysse, 2008). Zowel nauwe banden met familie of vrienden als ontmoetingen met andere ouders waarbij men ervaringen kan delen, worden als ondersteunend ervaren.

Sociale steun speelt een beschermende rol naar ouderschap en gezinsfunctioneren. Sociale steun vormt een buffer tegen de negatieve invloeden van factoren zoals stress, depressie,… (Ozbay et al, 2007; Nederlands Jeugd Instituut, NICHD, 2006; Huyghen & de Meere, 2008)

Het belang van sociale steun wordt gekoppeld aan de preventie van problemen, vaak bij risicogroepen (zie overzicht bij Geens &

Vandenbroeck, 2012). Toch ligt de meerwaarde van sociale steun niet enkel ligt in het voorkomen van problemen: een ruim sociaal netwerk

wordt door alle ouders en kinderen ervaren als een belangrijke hulpbron, zowel emotioneel als praktisch. Beide tonen het belang van de focus op het ruime netwerk voor het welzijn van het kind.

Sociaal isolement vormt dus een bedreiging voor de

opbouw van een ruim sociaal en steunend netwerk. Sociaal isolement kan een verschraling van informele contacten en netwerken betekenen: een gebrek aan sociale contacten met buren, vrienden en familie. Alleenstaande ouders hebben merkelijk minder sociale contacten en ze hebben ook minder kwalitatieve contacten (VRIND, 2013).

Sociaal isolement gaat ook om een gebrek aan kansen op maatschappelijke deelname of participatie, waarbij deze maatschappelijke participatie net kansen biedt op sociale contacten en ontmoeting. Lage inkomensgroepen participeren duidelijk minder aan cultuur, sporten minder, nemen minder actief deel aan het verenigingsleven en maken minder gebruik van het internet.

Ook arbeidsdeelname kan gezien worden als indicator van maatschappelijke participatie en mogelijke bron voor sociale contacten. Het gebrek aan arbeidsdeelname vormt dan een mogelijke indicator voor verhoogde kansen op sociaal isolement (Steensens et.al, 2009).

Het individualiseringsproces, waarbij het hebben van sociale relaties gezien wordt als een vrije keuze, versterkt sociaal isolement ongetwijfeld (Komter, 2000). Maar het risico op sociaal isolement hangt ook samen met verschillende factoren zoals leeftijd, opleidingsniveau, inkomen, tewerkstelling en gezinstype. Op die manier krijgt sociaal isolement het karakter van een sociale ongelijkheid (Stegeman, 2012): het risico op sociaal isolement neemt toe naarmate men zich lager bevindt qua sociale status. Zo wijst McKeown et al (2008) er op dat het ouderschap zwaarder valt voor alleenstaande ouders en ouders met een zwak steunend netwerk. Ook Vandenbroeck en collega’s (2010) stellen vast dat het gebruik

(9)

van informele en formele steunbronnen in ongelijke mate aanwezig zijn. Ander onderzoek wijst op het belang van sociale steun en een kwalitatieve thuisomgeving als buffer tegen stress, meebepalende factor in de (geestelijke) gezondheid van de ouders en het opvoedingsklimaat.

Ouders kansen geven op ontmoeting en uitwisseling met andere ouders en ze ondersteunen in het uitbouwen van informele netwerken vormt dan ook een belangrijke uitdaging. Deze zit vandaag al vervat in het decreet m.b.t. de organisatie van de preventieve gezinsondersteuning.

Dit moet er toe leiden dat de omgeving van ouders zo ingericht is dat de dienstverlening toegankelijker, beschikbaarder en

kwaliteitsvoller wordt én dat er bijgedragen wordt aan sociale cohesie en een verruiming van maatschappelijke hulpbronnen voor alle gezinnen in de diversiteit waarin zij zich aandienen (Geldof, 2013).

Sociale mix

Over het belang van de sociale mix binnen de netwerken van ouders bestaan heel wat opvattingen. Vanuit de redenering dat ouders leren van de confrontatie met andere ouders die andere ideeën en praktijken

hebben, kan worden gesteld dat hoe groter de maatschappelijke diversiteit is, hoe meer die vrije confrontatie kan plaatsvinden. Om die reden vindt men het bereiken van een zo groot mogelijke sociale mix belangrijk.

Inspirerende praktijk

Een speel- en ontmoetingsplek voor gezinnen met jonge kinderen is niet probleemgericht en niet doelgroepgericht: alle jonge kinderen vergezeld van een ouder of andere opvoedingsverantwoordelijke zijn welkom. Ouders krijgen er de plaats en de tijd om even op adem te komen en contacten te leggen met andere ouders. Baby’s en peuters kunnen er zelf op ontdekking, in alle veiligheid, in de nabijheid van hun vertrouwenspersoon. Tegelijk ontmoeten ze er andere kinderen en leren ze – als voorbereiding op de crèche, peutertuin of kleuterklas – samen te spelen. Ook ouders komen er in contact met elkaar.

Contact leggen is makkelijk: iedereen die er komt, heeft immers een gezamenlijk gespreksonderwerp: de jonge kinderen waarvoor ze zorgen.

Een moeder getuigt.

Ik ben sinds 3 jaar in België, maar zonder familie was het hier in het begin heel moeilijk, ik kwam niet vaak buiten en had weinig contact met anderen.

Mijn wereld veranderde compleet sinds ik de ontmoetingsplaats leerde kennen. Samen met de medewerkers, andere kinderen, mama’s en papa’s zijn we een grote familie.

Een werker getuigt

In De Sloep gaan er infosessies ‘School in Zicht’ door. Het opzet van die sessies is onder meer dat er verschillende ouders die al de keuze gemaakt heb voor (elk een andere) school, komen vertellen over hun ervaringen. De mama waarmee ik gepraat heb, zei dat ze in de wijk nog niet veel sociaal netwerk had (ze heeft een ruim sociaal netwerk, maar doordat ze nog maar 2 jaar in de wijk woonde, was haar netwerk van lokaal wonende ouders met jonge kinderen nog niet groot was), terwijl ze de ervaringen van ouders in het maken van een schoolkeuze net heel belangrijk vindt. De sessies hebben haar dan ook geholpen in het maken van een schoolkeuze voor haar dochter, doordat de sessies aan ouders, die elkaar anders niet zomaar ontmoeten, een platform gaven om uit te wisselen over het maken van een schoolkeuze.

En sinds de dochter er naar school gaat, is het (lokaal) sociaal netwerk dankzij de schoolpoortcontacten en de ontmoetingsmomenten die de school regelmatig ‘s ochtends organiseert (en die ze kon meevolgen omdat ze nog in moederschapsrust is voor haar jongste), uitgebreid.

(10)

Een set toetsingscriteria voor initatieven naar jonge kinderen

Zorg bij elk initiatief dat je niet geïsoleerd te werk gaat, maar van bij de opstart oog hebt voor de verschillende levensdomeinen van jonge kinderen

Investeer in een heel lokale inbedding waar de verschillende levensdomeinen van jonge kinderen op elkaar afgestemd zijn

Laat jonge kinderen jonge kinderen zijn, en investeer vooral in een uitnodigende, participatieve omgeving van jonge kinderen

Ga uit van een zoveel mogelijk gelijk aanbod voor elk kind, maar zet waar nodig ook meer in

Check of je bijdraagt aan een proportionele universele basisdienstverlening

Het is daarom noodzakelijk om blijvend te zoeken naar de werkbare elementen en inspirerende praktijken die hieraan kunnen bijdragen. Heel wat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de sociale mix immers meer is dan het louter samenbrengen van mensen uit een verschillende sociale klasse of etnische groep. Zo zullen onder meer vragen als de keuze van inplantingsplaatsen, de wijze van toeleiding en het belang van kwaliteit zich aandienen in het streven naar sociale mix. Pasklare antwoorden zijn er niet maar ongetwijfeld vormt de dialoog met en de betrokkenheid van de lokale gemeenschap(pen) waarop deze diensten zich richten, een voorwaarde voor succes.

Dit ondersteunt het idee dat de sociale mix niet zomaar ontstaat, dat men moet investeren om deze te bereiken. Als deze bereikt wordt en er dus bruggen gevormd worden over sociaal-economische en etnisch-culturele grenzen heen (bridging) leiden ook deze relaties tot een positief effect en een investering in sociaal kapitaal vormen. Putman (2007) stelt dat zowel bonding (dat staat voor de meer intense relaties tussen gezinnen die gemeenschappelijke kenmerken hebben) als bridging (minder intense relaties tussen gezinnen die van elkaar verschillen) hun meerwaarde hebben omdat beide vormen van sociaal kapitaal belangrijk zijn en een ondersteuning kunnen zijn voor ouders bij de opvoeding van hun kinderen (Geens, 2010).

(11)

Conclusies

De samenleving draagt de verantwoordelijkheid om de voorwaarden te realiseren zodat jonge kinderen ten volle kunnen opgroeien en ontwikkelen en dat ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken hun engagement kunnen waarmaken ten aanzien van jonge kinderen.

In de eerste plaats gaat het er dan om steeds voor ogen te houden dat jonge kinderen niet alleen in relatie staan met en beïnvloed worden door hun ouders. Ook staan zij in relatie en worden zij beïnvloed door de maatschappelijke context waarin zij leven en opgroeien. De invloed van die context op hun kansen en mogelijkheden, zowel direct als indirect, wijst op de noodzaak om vanuit maatschappelijk oogpunt steeds opnieuw kritisch na te gaan wat de mogelijke gevolgen zijn voor jonge kinderen en gezinnen van de maatschappelijk keuzes. Dit vraagt om een integrale kijk op en benadering van wat jonge kinderen en hun gezin nodig hebben. Daarom is niet alleen participatie van kinderen en gezinnen nodig maar is ook vergaande samenwerking en afstemming tussen de verschillende beleidsdomeinen, zowel lokaal als bovenlokaal, noodzakelijk om een optimale omgeving te scheppen voor jonge kinderen en de gezinnen waarin zij opgroeien.

Investeren in de omgeving van jonge kinderen, (aanstaande) ouders en gezinnen houdt immers in dat die voor elk voldoende mogelijkheden en hulpbronnen biedt. Voor jonge kinderen is die omgeving op zijn minst uitnodigend, participatief, kwaliteitsvol, kindvriendelijk met aandacht voor de relaties. Voor ouders kenmerkt deze omgeving zich door een waaier aan materiële en immateriële hulpbronnen op verschillende levensdomeinen en met mogelijkheden om het eigen sociaal steunend netwerk vorm te geven.

Vandaag beschikken kinderen en ouders reeds over tal van mogelijkheden en hulpbronnen. Hierin verder investeren op het vlak van toereikend aanbod en kwaliteit is evident. Sociale ongelijkheden maken evenwel dat jonge kinderen en hun gezinnen in ongelijke mate over de noodzakelijke mogelijkheden en hulpbronnen beschikken. Dit betekent dat basisvoorzieningen of basisdienstverlening twee zaken tegelijk moet realiseren. Het gaat er om voor iedereen tot op bepaalde hoogte gelijk beschikbaar te zijn – liefst zo gemakkelijk en efficiënt mogelijk - en tegelijk meer in te zetten op zij die met minder kansen aan de start komen of in minder gunstige omstandigheden leven

Proportionele universele basisdienstverlening en basisvoorzieningen vormen een belangrijk maatschappelijk antwoord om tegemoet komen aan het bestaan van sociale ongelijkheden of bij te dragen tot het scheppen van gelijke mogelijkheden. De basisdienstverlening varieert dan in schaal en intensiteit in verhouding tot de mate van achterstelling of sociale ongelijkheden.

(12)

wellbeing and cortisol levels in home-based and center-based childcare, in: Early Childhood Research Quarterly, 25(4), 502-514.

Groenez, S. & Vandenbroeck, M., (2013), De positieve effecten van voorschoolse voorzieningen voor kinderen in armoede.

Bijlage 1 bij de Society Case over ‘Early Childhood Education and Care’(ECEC), Bijlage 1 bij VLAS-Studies 5, Antwerpen: Vlaams Armoedesteunpunt.

Huyghen A., de Meere F. (2008). De invloed en effecten van sociale samenhang: Verslag van een literatuurverkenning. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht

Komter A.E, Burgers J., Engbersen G. (2000). Het cement van de samenleving. Een verkennende studie naar solidariteit en cohesie.

Amsterdam University Press

Koning Boudewijnstichting (2013). Kleine kinderen, Grote kansen.

Optimaal investeren in jonge kwetsbare kinderen is crucial voor hun toekomst.

Marmot Review (2010), “Fair Society, Healthy Lives – Strategic Review of Health Inequalities in England post 2010”

McKeown K. et al. (2008) The Well-Being of Parents,Children &

Neighbourhoods: A National Study of Families in Respond! Housing Estates. Respond! Housing Association, Ireland

McKeown K. (2013). Using evidence to develop services for children and families. Journal of the Institute of Public Administration, Volume 61 n° 1, p 3 – 30, Ireland

Morabito, C., Vandenbroeck, M., & Roose, R. (2013). ‘The greatest of equalisers’: A critical review of international organisations’ views on early childhood care and education. Journal of Social Policy, 1-17.

Mortier, F. (2012), Lezing naar aanleiding van een reflectie- en inspiratienamiddag Huizen van het Kind, Brugge

National Institute of Child Health and Youth Development (2006).

The NICHD Study of early child and youth development : Findings for children up to age 4,5 years’. US Department of Health and Human Services, US

Bibliografie

Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development:

experiments by nature and design. Cambridge: Harvard University Press.

Bronfenbrenner, U., & Morris, P. A. (2006). The bioecological model of human development. Handbook of Child Psychology, 1, 793-828.

Buysse, A.(2008), Opvoedingsondersteuning. Ondersteuning van gezinnen vandaag: Een onderzoek. Gezinsbond.

Center on the Developing Child at Harvard University (2007), A

Science-Based Framework for Early Childhood Policy: Using Evidence to Improve Outcomes in Learning, Behavior, and Health for Vulnerable Children. Geraadpleegd via: http://www.developingchild.harvard.edu De Visscher S., Reynaert D., Bouverne-De Bie M. (2012), Kinderrechten als referentiekader voor ‘kindvriendelijkheid’. Opvattingen en

discussies. Tijdschrift voor Jeugd en Kinderrechten, Larcier, Gent Engle, P. L., et all. and the Global Child Development Steering Group (2011). Strategies for reducing inequalities and improving developmental outcomes for young children in low-income and middle-income countries. The Lancet, 378, 1339-1353.

Europese Commissie (2013). “Investing in children: breaking the cycle of disadvantage”

Geens, N. (2010). Sociale steun en vrije confrontatie in Baboes, een ontmoetingsplaats voor kinderen en ouders. Over de context van opvoeden en het opvoeden in context. Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in sociaal werk. Universiteit Gent.

Geens, N., & Vandenbroeck, M. (2012). The (ab)sense of a concept of social support in parenting research: a social work perspective. Child

& Family Social Work. doi: 10.1111/cfs. 12048.

Geldof, Dirk (2013), Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert. Acco, Leuven 2013

Gentse Gezondheidsraad, Visienota over het Gentse Gezondheidsbeleid anno 2020, S.D. , Stad Gent

Groeneveld, Vermeer, Van IJzendoorn & Linting (2010), Children’s

(13)

National Scientific Council on the Developing Child (2007), The Science of Early Childhood Development, http://www.developingchild.net

National Scientific Council on the Developing Child (2007b). The Timing and Quality of Early Experiences Combine to Shape Brain Architecture: Working Paper No. 5. Geraadpleegd via www.developingchild.harvard.edu

Nederlands Jeugdinstituut : http://www.nji.nl/

Armoede-in-gezinnen-Gezinsleven-Netwerk

OECD (2012), Starting Strong III: A quality toolbox for early childhood education and care, © OECD 2012, http://www.oecd.org/edu/

school/49325825.pdf

Ouders als onderzoekers (2011), Ouders als onderzoekers. Inspiratie tot participatie ene sociale actie. Jongerenwelzijn, VCOK, Brussel

Putnam, R. D. (2007). E pluribus unum: diversity and community in the twenty-first century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30, 137-174.

Ozbay F. , Johnson D.C, Dimoulas E., Morgan C.A. , Charney D., Southwick S.

(2007) Social Support and Resilience to Stress, http://ncbi.nlm.nih.gov Roets G., Bonte J. , (2013). Laat mijn kop met rust. Een project over straatwijs opvoeden. Garant, Antwerpen

Sameroff, A. J., & MacKenzie, M. J. (2003). A quarter-century of the transactional model: How have things changed? Zero to three, 24, 14-22.

Sylva, K, Melhuish, E, Sammons, P, Siraj-Blatchford, I., & Taggart, B. (2004).

The effective provision of preschool education (EPPE) project: Final report.

Nothingham: DfES Publications - The Institute of Education.

Sroufe, L. A. (2009). The concept of development in developmental psychopathology. Child Development Perspectives, 3, 178-183.

Stegeman, I. et al. (2012), Health Inequalities among children, Young people and families in the EU, The right start to a Healthy Life, Eurohealthnet, Brussels

Steenssens K., Demeyer B., Van Regenmortel T. (2009). Conceptnota empowerment en activering in armoedesituaties. HIVA, Leuven.

Unesco (2007), Strong foundations. Early childhood care and education, Unesco Publishing, http://unesdoc.unesco.org/

images/0014/001477/147794e.pdf

Unicef - Innocenti (2008), The child care transition, Innocenti Report Card 8, Unicef Innocenti Research Centre, Florence.

Van Bouchaute B., Van de Walle I., Verbist D. (2011), Strax : jeugdwerk verkent de toekomst. Garant, Leuven – Appeldoorn.

Van Ceulenbroeck, N. (2012). Kindvriendelijkheid in kaart.

Dropzone Vlaamse Vereniging Jeugddiensten, Antwerpen.

Vandenbroeck, M. (2013), Ongelijkheid begint in de wieg.

Society Case over ‘Early Childhood Education and Care’(ECEC), VLAS-Studies 5, Antwerpen: Vlaams Armoedesteunpunt.

Vandenbroeck, M., Bradt, L., Bouverne-De Bie, M. (2010).

Onderzoek naar de noden en preferenties inzake preventieve zorg bij gezinnen met jonge kinderen. Onderzoek in opdracht van Kind en Gezin.

Gent-Brussel: Vakgroep Sociale Agogiek UGent – Kind en Gezin Van Oyen et al (2011). Sociale ongelijkheden in gezondheid in België. Reeks Samenleving en Toekomst, Academia Press, Gent Van Praet, E., De Wilde, J., Rillof, P., 2013, Eindrapport 2013 Communicatiematrix Kind en Gezin, Vakgroep Vertalen, Tolken & Communicatie, Universiteit Gent.

Vygotsky, L.S. (1978). Mind in society: The development of higher psychological processes. Cambridge, MA: Harvard University Press.

VRIND (2013), Studiedienst van de Vlaamse Regering, Brussel Walker, S. P. et al. (2011). Inequality in early childhood: risk and protective factors for early child development. The Lancet, 378, 1325-1338.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

xvii HMRC, Children in Low Income Families Local Measure 2011, 2014 cited in State of the Nation 2014: Social Mobility and Child Poverty in Great Britain, Social Mobility

Iedereen (ouders, professional en overheid) moet zijn verantwoordelijkheid nemen wanneer een kind of gezin in de problemen dreigt te raken. Ouders zijn primair verantwoordelijk

Het is vanuit dit streven naar een betere omgeving voor jonge kinderen en de fundamentele keuze voor de jongste kinderen dat de minister het initiatief neemt om in 2016 een

‘anderhalfverdienerschap’, waarbij de jongens er expliciet vanuit gaan dat zij fulltime werken en dus de kostwinner zijn. De meiden gaan er meer dan de jongens van uit dat de

Deze vragenlijst kadert in een onderzoek waarbij CEBUD (Centrum voor budgetadvies- en onderzoek) na gaat wat mensen MINIMAAL nodig hebben om menswaardig te leven.. Denk aan

Met dit formulier vraagt de organisator een afwijking van de brandveiligheidsnormen, zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de voorwaarden

Taalmozaïek is een programma voor peuters en kleuters waarmee ze snel veel taal leren, ingebed in een hoogwaardig aanbod van kennis van de wereld.. Taal en kennis gaan daarbij hand

Kind- en gezinsvriendelijke asielcentra zijn plaatsen waar kinderen zich veilig voelen, in hun gezin en in de opvang, én waar hun kansen tot ontplooiing en ontwikkeling maximaal