• No results found

Locatiekeuzenotitie MEROS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Locatiekeuzenotitie MEROS"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LOCATIEKEUZENOTITIE MEROS Stuurgroep MEROS 27 oktober 2009

1. Leeswijzer

Deze locatiekeuzenotitie verwoordt de visie van de initiatiefnemende gemeenten Asten, Geldrop- Mierlo, Helmond, Laarbeek en Someren op de verstedelijkingsopgave voor het Oostelijk deel van de Stedelijke Regio Eindhoven-Helmond. Deze visie is gebaseerd op de resultaten van het MER, maar ook op andere overwegingen. Naast een locatiekeuze bevat de notitie ook een strategie met een aanzet voor de fasering.

Deze locatiekeuzenotitie wordt samen met een raadsvoorstel aangeboden aan de gemeenteraden van de initiatiefnemende gemeenten Asten, Geldrop-Mierlo, Helmond, Laarbeek en Someren met de uitnodiging hun opvatting over de hierin opgenomen visie kenbaar te maken. In het kader van de MER procedure bieden de colleges vervolgens het MER rapport aan het bevoegd gezag (provincie Noord Brabant) aan, vergezeld van de locatiekeuzenotitie en zonodig de opvattingen van de raden. De provincie beoordeelt of de MER aanvaardbaar is en of een herziening van provinciaal beleid nodig is.

Vervolgens wordt de MER ter inzage gelegd, waarbij eenieder, dus ook de gemeenteraad, de mogelijkheid heeft een zienswijze in te dienen.

Behalve de initiatiefnemende gemeenten zijn ook de gemeente Deurne, het Waterschap Aa en Maas en het SRE bij MEROS betrokken en zal ook hier de lokatiekeuzenotitie en bijbehorende stukken

besproken worden. De provincie is ook in de Stuurgroep vertegenwoordigd, maar behandelt de stukken pas na het moment van aanbieding.

Het bij deze lokatiekeuzenotitie aangeboden raadsvoorstel kan tevens gelezen worden als samenvatting. De notitie verwijst op diverse punten naar het MER rapport.

In paragraaf 2 van deze notitie wordt uitgebreider ingegaan op de functie van de locatiekeuzenotitie.

De erin opgenomen visie wordt puntsgewijs samengevat.

Paragraaf 3 vat de verstedelijkingsopgave samen die startpunt voor MEROS vormde.

Paragraaf 4 gaat in op de vraag hoe de zogenaamde SER ladder in MEROS is gehanteerd, omdat van overheden steeds meer gevraagd wordt om hun lokatiebeleid volgens deze ladder te ontwikkelen en te verantwoorden.

Paragraaf 5 gaat in op de selectiemethodiek MEROS. In MEROS zijn allereerst potentiele locaties afzonderlijk beoordeeld, en vervolgens in hun onderlinge samenhang in de vorm van zogenaamde verstedelijkingsalternatieven. De beoordeling van deze alternatieven vormde de basis voor een tweetal voorkeursalternatieven.

Hieruit kan thans nog geen definitieve keuze worden gemaakt. Er is een strategie nodig om tot een verantwoorde besluitvorming en uitvoering te kunnen komen. Paragraaf 6 geeft een aanzet voor die strategie en fasering. Bijlage 1 is een schematische weergave van die fasering.

Paragraaf 7 gaat in op de relatie tussen MEROS en de MIRT verkenning Zuidoostvleugel Brabanstad.

Voor het maken van een definitieve keuze tussen de voorkeursalternatieven is een verdiepingsslag nodig. Het gaat om een planeconomische analyse (toelichting in paragraaf 8) en het onderzoeken van de haalbaarheid van het opheffen van de EHS status van de locatie BZOB bos in een van de

voorkeursalternatieven. De geldende procedures worden in paragraaf 9 kort toegelicht en nader aangeduid in bijlage 2.

De locatie BZOB bos ligt gedeeltelijk op het grondgebied van de gemeente Deurne. Pas sinds medio 2009 is Deurne bij MEROS betrokken. De reden en betrokkenheid van Deurne bij de lokatiekeuze worden toegelicht in paragraaf 10.

Bijlage 3 is een schematische lokatiekaart.

(2)

2. Functie van de locatiekeuzenotitie

Doel van MEROS is te komen tot afweging en keuze (van een combinatie) van locaties die vanuit milieuaspecten het meeste geschikt zijn in relatie tot de verstedelijkingsopgave (wonen en werken) voor het Oostelijk deel van de Stedelijke Regio Eindhoven Helmond.

De locatiekeuzenotitie verwoordt de visie van de initiatiefnemende gemeenten Asten, Geldrop-Mierlo, Helmond, Laarbeek en Someren op de verstedelijkingsopgave voor het Oostelijk deel van de

Stedelijke Regio Eindhoven-Helmond. Deze visie is gebaseerd op de resultaten van het MER, maar ook op andere overwegingen. Naast een locatiekeuze bevat de notitie ook een strategie met een aanzet voor de fasering.

Samengevat en vooruitlopend op hetgeen in deze locatiekeuzenotitie aan de orde komt en nader wordt uitgewerkt, is de visie als volgt:

Wonen:

• De bouwtaak voor de “MEROS” gemeenten ten opzichte van de oorspronkelijke RSP ambitie kan worden verlaagd met minimaal 1250 woningen. Deze bijstelling is verantwoord in het licht van recente prognoses.

• In aansluiting op Brandevoort 2 wordt eerst het Goor, en vervolgens Lungendonk tot ontwikkeling gebracht. Het gaat daarbij dan om realisatie van de woningbehoefte van Helmond aan

groenstedelijke woonmilieus die niet meer op (andere) locaties in Helmond gerealiseerd kan worden. De behoefte aan woningen wordt allereerst in Helmond gerealiseerd, waarbij vooral de behoefte aan woningen in een (hoog)stedelijk woonmilieu vooral binnenstedelijk op het grondgebied van Helmond gerealiseerd kan worden.

• Andere locaties die in MEROS zijn onderzocht worden niet meer ontwikkeld of blijven niet meer gereserveerd voor realisatie van de “Helmondse” woningbehoefte.

• De binnenstedelijke Helmondse locaties en de locaties Goor en Lungendonk worden verder uitgewerkt en fasering en programmering wordt verder in regionaal overleg (RPO) afgestemd.

Werken

• Voor het realiseren van de behoefte aan grootschalig en gemengd bedrijventerrein in het oostelijk deel van de stedelijke regio Eindhoven Helmond, komen in principe de locaties Varenschut, Diesdonk, BZOB bos (Helmond), en Bemmer IV in aanmerking. In principe betekent dat uit de locaties Diesdonk en BZOB bos nog een keuze moet worden gemaakt. Op basis van deze keuze dient nog een fasering te worden bepaald.

• Voor het realiseren van de regionale behoefte aan grootschalig en gemengd bedrijventerrein in het oostelijk deel van de stedelijke regio Eindhoven Helmond, komen de locaties Oostappen,

Scheepstal en Deense Hoek niet meer in aanmerking.

• In relatie tot de locatie BZOB bos (Deurne) vindt door de gemeente Deurne een afzonderlijke afweging plaats, of deze ook betrokken kan worden in dit keuzeproces.

• Voor de keuze uit de locaties Diesdonk en BZOB bos (Helmond) en de fasering in combinatie met Varenschut en Bemmer IV worden deze locaties nader uitgewerkt en onderzocht. Afhankelijk van de besluitvorming wordt ook het BZOB bos (Deurne) hierbij betrokken. Het gaat bij de uitwerking en onderzoek in ieder geval om:

o Onderzoek naar de planologische haalbaarheid van opheffing van de EHS status in relatie tot de locatie BZOB-bos (Helmond en Deurne), in provinciaal en rijksbeleid.

o Planeconomische analyse van kosten en opbrengsten (in relatie te verwachten tijdstippen van verwerving, (aanvang) uitgifte en uitgifte tempo, kosten van verwerving van de locaties en compensatielocaties, kosten van verplaatsing of inpassing van aanwezige functies, kosten van bouwrijp maken, kosten van natuurcompensatie en kosten van kunstwerken).

• Op basis van de nadere uitwerking wordt zo mogelijk voor medio 2010 een faseringsvoorstel opgesteld. Dit voorstel zal verder uitgaan van het volgende:

(3)

o In principe sluiten de locaties BZOB bos (Helmond) en Diesdonk elkaar wederzijds uit.

o De locatie BZOB bos (Deurne) wordt alleen in combinatie met de locatie BZOB bos (Helmond) in een faseringsvoorstel opgenomen.

• De fasering en programmering wordt verder in regionaal overleg (RPO) afgestemd.

Deze locatiekeuzenotitie wordt voorgelegd aan de gemeenteraden, met het verzoek om hun opvatting daarover kenbaar te maken. Verder wordt gevraagd de bereidheid uit te spreken om de

verstedelijkingsopgave in nauwe samenwerking te realiseren. Het eindconcept MER wordt ter informatie, c.q. ondersteuning van de gemaakte keuze aan de raden aangeboden.

De opvattingen van de gemeenteraden worden betrokken in de definitieve locatiekeuzenotitie. De (eventueel gewijzigde) notitie wordt met de opvattingen van de afzonderlijke gemeenteraden en het MER voorgelegd aan Gedeputeerde Staten.

Met het aanbieden van de locatiekeuzenotitie geven de initiatiefnemende gemeenten aan hoe zij gezamenlijk de verstedelijkingsopgave in het Oostelijk deel van de Stedelijke Regio Eindhoven- Helmond willen realiseren. Referentie (en aanleiding ) is de opgave en de uitwerking van die opgave zoals die is opgenomen in het Regionaal Structuurplan regio Eindhoven (RSP), respectievelijk het Uitwerkingsplan Zuid Oost Brabant van het Streekplan (UP) van de Provincie Noord Brabant. Na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 hebben Provinciale Staten het RSP ingetrokken en heeft alleen het Uitwerkingsplan nog rechtskracht. Gedeputeerde Staten

beoordelen of het MER aanvaardbaar is en of een beleidsaanpassing via de Structuurvisie of een Inpassingsplan noodzakelijk is.

Vanwege de in werking getreden nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de provincie per 1 juli 2008 formeel planologisch-juridisch gezien het enige bevoegde gezag in het project MEROS. Volgens artikel 118 van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen (hoofdstuk 11 – Plusregio’s) voorziet een regeling erin dat het algemeen bestuur van de plusregio (in casu, de Regioraad van het SRE) ter behartiging van de economische ontwikkeling van de plusregio ten minste periodiek een regionaal- economische ontwikkelingsstrategie opstelt en het beleid aangeeft ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot (onder andere) bedrijventerreinen die van regionaal belang zijn. In verband met deze bevoegdheid is de Regionale Agenda Bedrijventerreinen (RAB; 2008) opgesteld.

Een wijziging hiervan zal dus aan de regioraad van het SRE ter vaststelling worden voorgelegd. De regioraad zal een besluit worden voorgelegd dat aansluit bij de taken en bevoegdheden van het SRE overeenkomstig haar rol in de gemeenschappelijke regeling.

In deze notitie wordt eerst ingegaan op de verstedelijkingsopgave die in MEROS is onderzocht.

Vanuit het hierboven benoemde doel (afweging en keuze van locaties) is in MEROS een

selectiemethodiek gehanteerd waarin deze afweging en keuze gemaakt is. Deze selectiemethodiek wordt toegelicht, waarbij voor details steeds verwezen wordt naar de MER rapportage.

De opbrengst is een eindselectie van locaties waarmee de verstedelijkingsopgave kan worden gerealiseerd. Een voorstel hoe de locaties daarbij kunnen worden ingezet, wordt besproken in de slotparagrafen.

De verstedelijkingsopgave is bepaald in 2005 en bestrijkt de periode tot 2030. In de richtlijnen is geadviseerd in het MER ook actuele prognoses op te nemen. In de rapportage zijn echter de oorspronkelijke prognoses steeds uitgangspunt gebleven, ter wille van consistentie. Er is rekening gehouden met een eventuele neerwaartse correctie van prognoses in de vorm van een “laag scenario”.

In de slotparagrafen van deze notitie wordt ingegaan op de betekenis van meer actuele prognoses op de eindselectie. Gedurende de realisatie van de verstedelijkingsopgave zal het perspectief (hoog (hoger) scenario of laag (lager) scenario) meerdere malen wisselen. In de MER rapportage en richtlijnen wordt daarom de suggestie gedaan uit te gaan van een fasering waarin vraag en aanbod periodiek geëvalueerd en bijgesteld kunnen worden. In de slotparagrafen wordt een fasering voorgesteld.

(4)

De notitie heeft thans ook nog een andere functie. Per medio oktober 2009 bestaat de opbrengst van MEROS uit 2 voorkeursalternatieven waarin geschikte locaties zijn opgenomen, en het Meest Milieuvriendelijke Alternatief. De alternatievenontwikkeling wordt daarmee afgerond. MEROS kan echter geen uitsluitsel geven of de opgenomen locaties ook daadwerkelijk en tijdig realiseerbaar zijn.

Een definitieve keuze kan daarom nog niet worden gemaakt. Een strategie is nodig om tot een verantwoorde besluitvorming en uitvoering te komen. Deze notitie bevat die strategie met een aanzet voor fasering.

3. Verstedelijkingsopgave

In het Regionaal Structuurplan en het provinciaal Uitwerkingsplan is de verstedelijkingsopgave voor het Oostelijk deel van de Stedelijke Regio Eindhoven Helmond benoemd voor de periode tot 2030.

Deze opgave is uitgebreid beschreven in het MER-rapport.

Samengevat komt deze opgave neer op het volgende:

De Regionale Bedrijventerreinvisie uit 2000 vormt de basis van de behoefte aan bedrijventerrein in Zuid Oost Brabant tot 2030. Hieruit is in het RSP/UP een planningsopgave van circa 1.350 ha netto afgeleid. Deze opgave is in het RSP verdeeld over verschillende gemeenten. Voor de stedelijke regio is de opgave 670 ha, waarvan 225 ha in de gemeenten Helmond (Berenbroek/ Businesspark

Brandevoort 35 ha; Scheepstal 30 ha), Asten (Diesdonk 140 ha) en Laarbeek (Deense Hoek 20 ha).

Omdat met de ontwikkeling van Berenbroek reeds voorzien wordt in 35 hectare bedrijventerrein voor het hoogwaardig segment, is MEROS bedoeld om de in het RSP/UP opgenomen locaties voor de resterende 190 hectare bedrijventerrein (Diesdonk, Scheepstal, Deense Hoek) af te wegen tegen andere potentiële locaties in het stedelijk gebied.

Basis voor invulling van de behoefte aan woningen in Zuid Oost Brabant in het RSP/UP vormden ondermeer prognoses en onderlinge afspraken.

De (netto) woningbouwtaak voor de stedelijke regio voor de periode 2005-2030 omvat 35.764 woningen, waarvan 11.840 te realiseren in Helmond. De woningbouwtaak voor de Peel voor de periode 2005-2030 omvat 5.820 woningen. Deze taakstellingen zijn in het RSP eveneens over diverse locaties verdeeld. De inbreidingscapaciteit van Helmond is daarbij bepaald op 3.000 woningen en de uitbreidingscapaciteit is bepaald op 2.500 woningen (Brandevoort II). De resterende 6.340 woningen zijn in het RSP geprojecteerd op ‘t Goor (1.000 woningen) en Lungendonk (5.000 woningen).

MEROS is bedoeld om deze locaties voor 6.000 woningen af te wegen tegen andere potentiële locaties in het oostelijk deel van de stedelijke regio.

4. Toepassing SER-ladder

Voor het inpassen van de ruimtebehoeften voor o.a. de functies wonen en bedrijvigheid kan de zogenaamde SER-ladder gehanteerd worden. Hieronder staat per stap beschreven hoe omgegaan is met de ladder bij het bepalen van de MEROS-opgave:

1. Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie en/of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden.

Ruim een kwart van de woningbouwopgave voor de Peel bestaat uit een inbreidingsopgave.

Deze opgave wordt dus gerealiseerd in herstructureringsgebieden, zowel bij herstructurering van wijken als binnenstedelijke transformatie van voormalige industriegebieden naar woningbouw en/of multifunctionele gebieden. Niet gezegd daarbij is dat dit netto meer woningen oplevert. Zeker bij herstructurering van oude stadswijken is doorgaans sprake van een afname van het aantal woningen, door de vaak ruime(re) opzet van de nieuwe woonwijk.

Ook op het huidige industrieterrein Hoogeind vindt momenteel herstructurering plaats. In het algemeen leidt deze herstructurering tot een vraag naar uitbreiding van terreinen. Veel terreinen zijn tot de rand toe volgebouwd, waardoor verdere uitbreiding van de bedrijven ter

(5)

plaatse niet meer mogelijk is en overgegaan zal moeten worden tot ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen.

2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.

Met name in het centrumplan en ook in de kanaalzone van Helmond (bijv. Suytkade) wordt sterk ingezet op meervoudig ruimtegebruik. Een groot deel van de totale woningbouwopgave zal in deze gebieden gerealiseerd worden.

Ten aanzien van de uitbreiding van het bestaande industrieterrein is nog enige uitbreiding mogelijk in de nabijheid van het bestaande gemengde terrein op Hoogeind. Deze locatie, Varenschut, maakt onderdeel uit van het Voorkeursalternatief maar biedt niet voldoende ruimte om aan de totale vraag te voldoen. Ook vestiging van zware industrie is op deze locatie hooguit in zeer beperkte mate mogelijk gezien de nabijheid van de toekomstige

woningbouwlocatie Lungendonk.

3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en door investeringen in

kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen en/of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Aan de selectie van locaties is een zeer zorgvuldige afweging voorafgegaan. Deze heeft voor een belangrijk deel plaatsgevonden via een milieueffectrapportage (MER). Daarbij zijn zestien potentiële locaties voor woningbouw en/of bedrijvigheid onderling vergeleken. Buiten een vergelijking op milieuaspecten zijn de locaties ook op andere aspecten vergeleken. Deze vergelijking treft u aan in deze locatiekeuzenotitie. Nu een keuze gemaakt kan worden voor nieuwe ontwikkelingslocaties ten behoeve van de verstedelijkingsopgave dient veel aandacht uit te gaan naar een zo verantwoord mogelijk inpassing van deze locaties. Door middel van implementatie van het zogeheten “rood met groen”-principe zal naast een zo zorgvuldig mogelijke inpassing ook substantiële aandacht uitgaan naar nieuwe groene impulsen die de aantasting van open/landelijk gebied ruimhartig compenseren. Voor de regio De Peel

(waarbinnen het zoekgebied MEROS gelegen is) is in 2008 het Landschapsontwikkelingsplan De Peel vastgesteld, waarin het landschapsbeleid verankerd is. Daarnaast hebben de betrokken gemeenten ieder afzonderlijk groenbeleid vastgesteld, dat beoogt nieuwe impulsen te geven aan natuur en landschap.

5. Selectiemethodiek MEROS

In de startnotitie MEROS zijn 15 potentiële locaties voor bedrijventerreinen en de woningbouw geselecteerd, alle gelegen binnen het oorspronkelijke zoekgebied (stedelijke regio). Het selectieproces en de gehanteerde criteria staan beschreven in het MER-rapport.

In reacties op de startnotitie zijn ook locaties buiten de stedelijke regio genoemd. In de richtlijnen is daarom aanbevolen de begrenzing van het zoekgebied niet als beperking te hanteren. Door de provincie is besloten dat locaties buiten het zoekgebied pas in aanmerking komen als binnen de stedelijke regio onvoldoende geschikte locaties voorhanden zijn. De locatie “BZOB-bos”, nagenoeg gelegen binnen de stedelijke regio, is in dit stadium als te beoordelen locatie toegevoegd.

De beoordeling van locaties staat beschreven in het MER-rapport.

In MEROS zijn vervolgens combinaties van locaties, zogenaamde verstedelijkingsalternatieven, beoordeeld. Verstedelijkingsalternatieven bestaan uit een combinatie van locaties, die samen de ruimte bieden om het gewenste programma (woningbouw en bedrijventerreinen) te realiseren. Niet elke mogelijke combinatie is beschouwd, maar juist combinaties die vanuit een bepaalde invalshoek verdere invulling geven aan de verstedelijkingsopgave. In eerste instantie zijn 4 modellen onderscheiden:

(6)

• Het RSP-model (de locaties, zoals die in het Regionaal Structuurplan zijn benoemd)

• Het Palet-model (spreiding van verstedelijking)

• Het Concentratiemodel (op elkaar aansluiten van nieuwe locaties; blijkt vooral in het zuiden van de regio mogelijk)

• Het Grote Ruit model (concentratie van locaties, mede gericht op het benutten van aanleg van de grote ruit en opwaardering van de N279)

De modellen zijn teruggebracht tot 3 verstedelijkingsalternatieven:

• RSP

• Palet en Ruit (met variant)

• Zuid

In de beoordeling van alternatieven is ook rekening gehouden met het effect van de ruimtelijke samenhang binnen combinaties.

Per alternatief zijn twee varianten bekeken met betrekking tot het te realiseren programma: een hoog scenario (gericht op 190 hectare bedrijventerrein en 6.000 woningen) en een laag scenario (gericht op 140 hectare bedrijventerrein en 4.500 woningen). Hiermee is ingespeeld op de aanbeveling uit de richtlijnen om rekening te houden met een dalende vraag. Dit komt overeen met de op het lage scenario gebaseerde provinciale prognose.

De motivering van de scenario’s en de beoordeling van de verstedelijkingsalternatieven staan beschreven in het MER-rapport.

Op basis van de effectbeschrijving per locatie en per verstedelijkingsalternatief, zoals opgenomen in een conceptversie van het MER, heeft de stuurgroep een tweetal voorkeursalternatieven (combinaties van locaties) geformuleerd. Deze zijn aangeduid als VKA1 en VKA2. In dit stadium is Bemmer IV, gelegen buiten de stedelijke regio, als werklocatie toegevoegd, omdat binnen het zoekgebied (mogelijk) onvoldoende geschikte locaties voorhanden zijn.

In de onderstaande tabel is weergegeven welke locaties met bijbehorend aantal woningen of aantal hectares onderdeel uitmaken van de VKA’s. In totaal gaat VKA 1 uit van 155 hectare werken en VKA 2 van 190 hectare werken. Beide VKA’s gaan uit van 4.750 woningen. Op de relatie tussen de VKA en de in de analyse gehanteerde hoge en lage scenario’s wordt in het vervolg van deze notitie verder ingegaan.

Wonen Aantal woningen Werken Aantal ha (netto)

VKA 1 ’t Goor 1.250 Varenschut 1, 2 en 3 75

Lungendonk 3.500 BZOB-bos Helmond 45

BZOB bos Deurne1 15

Bemmer IV 20

TOTAAL 4.750 TOTAAL 155

VKA 2 ’t Goor 1.250 Varenschut 1, 2 en 3 75

Lungendonk 3.500 Diesdonk 95

Bemmer IV 20

TOTAAL 4.750 TOTAAL 190

Bij het samenstellen van deze 2 VKA’s hebben verschillende aspecten een rol gespeeld:

• De individuele beoordeling van de verschillende locaties

• De ligging ten opzichte van het bestaand stedelijk gebied

• Het ontwikkelen van een beperkt aantal grotere locaties, direct grenzend aan bestaand stedelijk gebied in plaats van het ontwikkelen van een groter aantal kleinere locaties (al dan niet grenzend aan bestaand stedelijk gebied)

1 Het deel van het BZOB bos op het grondgebied van de gemeente Deurne wordt apart onderscheiden, omdat Deurne niet tot de oorspronkelijke initiatiefnemers behoort. Dit omdat de locatie BZOB bos pas in een later stadium als te beoordelen locatie is toegevoegd.

(7)

• De ligging ten opzichte van de N279 en A67

• De oppervlakte in relatie tot de mogelijkheden om te voorzien in de verwachte behoefte aan bedrijventerrein

• De ligging ten opzichte van gebieden met natuurkwaliteit.

De beoordeling van de VKA’s staat beschreven in het MER-rapport.

Wonen- Lungendonk- het Goor

De keuze voor een grotere woningbouwlocatie als Lungendonk, gecombineerd met de locatie het Goor, heeft de voorkeur gekregen omdat dit mogelijkheden biedt voor het realiseren van goede voorzieningen binnen een woonwijk en ook voor een goede ontsluiting van deze grote, nieuwe woonwijk (weginfrastructuur en openbaar vervoer). Locaties als Kloostereind, Stiphout-Zuid en uitbreiding Brandevoort, die relatief goed zijn beoordeeld, zijn niet gekozen om deze gebieden een rol te kunnen (blijven) geven als groene geleding binnen het bestaand stedelijk gebied laatstgenoemde twee gebieden bovendien deel uitmaken van het Middengebied.

Werken - Varenschut

De locatie Varenschut is in het RSP/UP aangeduid als potentieel verstedelijkingsgebied (transformatie afweegbaar), maar er is in deze plannen geen programma aan Varenschut gekoppeld. Op basis van de score van de locatie Varenschut in het MER is deze locatie wel opgenomen in beide VKA’s.

Werken – Bemmer IV

Deze locatie is in een latere fase van het MER aan het project toegevoegd. Dit omdat de locaties Scheepstal en Deense Hoek (beide gelegen in de gemeente Laarbeek) als onvoldoende geschikt zijn beoordeeld. Daarom heeft de stuurgroep MEROS de locatie Bemmer IV toegevoegd als locatie (bedrijventerrein) voor beide VKA’s. Deze locatie is gelegen buiten het oorspronkelijke zoekgebied, maar is gezien de ligging aan de N279, de aansluiting bij een bestaand bedrijventerrein en de ligging tussen dat bedrijventerrein en de N279, als potentieel geschikte locatie naar voren gekomen om in een deel van de behoefte aan bedrijventerrein in het oostelijk deel van de stedelijke regio te voorzien.

Werken – Diesdonk of BZOB-bos

De VKA’s wijken ten aanzien van één werklocatie af van elkaar. In VKA 1 is de locatie BZOB-bos opgenomen en in VKA 2 zit de locatie Diesdonk. De locaties verschillen onderling wat betreft oppervlakte, ligging en bestaande (natuur) kwaliteiten. Dit laatste aspect brengt met zich mee dat bij ontwikkeling van de locatie voorzien moet worden in natuurcompensatie. Indien daarin in

onvoldoende mate kan worden voorzien, betekent dit dat de locatie niet of minder geschikt is als werklocatie. Derhalve is een nadere analyse gemaakt van de natuurwaarden en de compensatieopgave.

Details van deze analyse staan beschreven in het MER-rapport.

Indien de benodigde natuurcompensatie daadwerkelijk gerealiseerd kan worden, heeft voor het aspect natuur (actuele en potentiële waarden) een keuze voor de locatie BZOB-bos op lange termijn de voorkeur boven de ontwikkeling van Diesdonk als werklocatie. Op langere termijn kan door de juiste inzet van compensatiemiddelen op meerdere vlakken een meerwaarde voor natuur gecreëerd worden ten opzichte van de huidige en potentiële natuurwaarden van het BZOB-bos. Voor Diesdonk is deze meerwaarde beperkt en daarbij is het minder wenselijk om de aanwezige rust en openheid van de locatie en omgeving te veranderen.

Het verschil in de (concept) taakstelling voor natuurcompensatie is erg groot. De daadwerkelijke haalbaarheid (financieel, grondverwerving, geschikte gebieden, draagvlak) van de natuurcompensatie die gepaard zou gaan met de ontwikkeling van de locatie BZOB-bos, is daarmee zeer bepalend voor de uiteindelijke realisatie kansen voor deze locatie.

De omvang van de vereiste natuurcompensatie voor Diesdonk is minder groot. Maar daar staat tegenover dat voor de locatie Diesdonk grondverwerving en ontsluiting van het gebied aan de orde is, terwijl dat voor de locatie BZOB-bos niet of nauwelijks het geval is.

(8)

De nadere analyse van de compensatieopgave toont aan dat er in de nabijheid van zowel het BZOB bos als Diesdonk, en ook elders in de regio, voldoende mogelijkheden zijn om de vereiste compensatie te realiseren.

Op grond daarvan, en van de overige analyse, kan worden geconcludeerd dat beide locaties in principe geschikt zijn om de gestelde opgave op basis van de lage variant te realiseren. Het nadeel van het realiseren van de lage variant in Diesdonk is, dat de locatie Varenschut dan slechts gedeeltelijk wordt ontwikkeld. Dat zou vanwege haar ligging tegen bestaand stedelijk gebied uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik minder gewenst zijn.

De realisatiekansen van de locatie BZOB bos worden mede bepaald doordat een zeer groot deel van deze locatie de status GHS natuur (provinciaal beleid) en EHS (rijksbeleid) heeft. De beoogde realisatie is alleen mogelijk indien de huidige status volgens de daartoe geldende procedures kan worden opgeheven. Het doorlopen van de betreffende procedure is geen onderdeel van de MER procedure, maar kan onderdeel uitmaken van het vervolg proces.

Zoals eerder aangegeven kan een definitieve keuze nog niet worden gemaakt, maar is een strategie nodig om tot een verantwoorde besluitvorming en uitvoering te komen. Het doorlopen van een procedure om de EHS status op te heffen maakt onderdeel uit van deze strategie.

6. Vervolg keuzeproces en fasering ontwikkellocaties

Wonen

In zowel VKA 1 als VKA 2 zijn het Goor en Lungendonk opgenomen als te ontwikkelen woningbouwlocaties. Daarbij is uitgegaan van maximaal 4.750 woningen.

Er is wat betreft wonen in feite sprake van één VKA dat in aantal het meest aansluit bij het lage scenario (4.500 woningen). Het verschil in aantal tussen VKA (4750) en het lage scenario (4500) ontstaat omdat in het VKA wordt uitgegaan van een combinatie van de maximale varianten die voor beide woningbouwlocaties in de 3 verstedelijkingsalternatieven tegen de achtergrond van het lage scenario onderzocht zijn (Lungendonk-3500; het Goor 1250).

In onderstaande tabellen is de oorspronkelijke RSP bouwtaak (i.c. ambitie en geen prognose) voor de periode 2005-2030 vergeleken met de meest recente provinciale prognose (die in 2008 begint) en de netto realisatie voor 2005, 2006 en 2007. Hiertoe is voor de periode 2005-2015 een subtotaal berekend, zodat de bouwtaak vergeleken kan worden met realisatie en prognose voor die periode.

Daarnaast kan de bouwtaak voor de periode 2015-2030 worden vergeleken met de recente prognose voor die periode.

Woningbouw Bouwtaak RSP

2005 - 2010 2010 - 2015 Subtotaal 2005-2015

2015 - 2030 Totaal

Geldrop Mierlo 1.130 650 1.780 1.750 3.530

Helmond * 3.000 2.320 5.320 6.520 11.840

Asten 415 365 780 255 1.035

Laarbeek 530 360 890 240 1.130

Someren 345 315 660 260 920

Totaal 5.420 4.010 9.430 9.025 18.455

* Van de bouwtaak voor Helmond waren voor 6.340 woningen nog geen definitieve locaties aangewezen, respectievelijk waren Lungendonk en het Goor genoemd (6.000 woningen); de MEROS opgave

(9)

Woningbouw Netto realisatie prognose prognose 2005-2007 2008-2015 Subtotaal

2005-2015

2015-2030 Totaal

Geldrop Mierlo 445 1.005 1.450 1.635 3.085

Helmond 1.447 2.065 3.512 5.665 9.177

Asten 283 380 663 455 1.118

Laarbeek 238 615 853 310 1.163

Someren 188 860 1.048 650 1.698

Totaal 2.601 4.925 7.526 8.715 16.241

Bij de vergelijkingen dient te worden opgemerkt dat de daadwerkelijke realisatie doorgaans

achterloopt op de geformuleerde bouwtaak/prognose, bijvoorbeeld vanwege complexe procedures. De economische crisis laat ook zien hoe onvoorspelbaar het verloop van de woningmarkt is.

Niettemin laat de vergelijking nu zien dat de totale behoefte in de “MEROS regio “ (exclusief Deurne) ongeveer 2.000 woningen lager zou kunnen liggen dan in het RSP voorzien. Dit rechtvaardigt de keuze om thans voor woningbouw aan te sluiten bij het lage scenario.

Indien de behoefte zich ontwikkelt volgens een nog lager scenario dan behoeft de voor het Goor en Lungendonk benoemde capaciteit niet volledig aangesproken te worden. In de 3

verstedelijkingsalternatieven zijn als minimale varianten tegen de achtergrond van het lage scenario, voor Lungendonk en het Goor, 2000 woningen, respectievelijk 1000 woningen gehanteerd. Het is daarom van belang dat voor beide locaties een fasering wordt uitgewerkt waarin tevens rekening wordt gehouden met de behoefte aan diverse woonmilieus in de regio. Met een dergelijke fasering kan tijdig worden ingespeeld op veranderende marktomstandigheden. In de uitwerking kunnen de in MEROS genoemde aandachtspunten worden betrokken en zal bijvoorbeeld ook de westelijke begrenzing afgestemd worden op het project “Sang en Goorkens”, waarbij de grens van de stedelijke regio bepalend is.

Indien de behoefte aan woningen zich ontwikkelt volgens het hogere scenario, dan resteert een opgave die naar verwachting vooral binnenstedelijk (op het grondgebied van de gemeente Helmond) op diverse kleinere locaties ingevuld kan worden. Het ligt voor de hand dat dergelijke locaties zich vooral lenen voor ontwikkeling van een (hoog) stedelijk woonmilieu. Ook bij een laag scenario zal er sprake zijn van een behoefte aan woningen in een (hoog) stedelijk woonmilieu, die niet op de locaties het Goor en Lungendonk kan worden opgelost. De behoefte aan woningen dient dus allereerst in Helmond gerealiseerd te worden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat aanvullend op hetgeen ten tijde van het RSP bekend was, nog aanvullend capaciteit gevonden wordt voor 1.250 woningen. De benodigde capaciteit van het Goor en Lungendonk kan dan hiermee verminderd worden. Vooral de behoefte aan woningen in een (hoog)stedelijk woonmilieu kan binnenstedelijk op het grondgebied van Helmond gerealiseerd worden. Het is van belang bij de fasering ook dit kwalitatieve aspect van de woningbehoefte mee te nemen.

Verder gelden bij de uitwerking de volgende aandachtspunten:

• De locaties het Goor en Lungendonk dienen bij voorkeur ontwikkeld te worden als

“groenstedelijke” woonmilieus. Brandevoort dient als referentiekader.

• Concurrentie tussen woonlocaties in de regio dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Dit betekent dat de fasering en programmering in regionaal overleg (RPO) wordt afgestemd.

• In aansluiting op Brandevoort 2 wordt eerst het Goor, en vervolgens Lungendonk tot ontwikkeling gebracht. De intentie daarbij is om gedurende de ontwikkelingsperiode geen andere concurrerende locaties binnen het oostelijk deel van de stedelijke regio tot ontwikkeling te brengen. Het gaat daarbij dus om realisatie van de woningbehoefte van Helmond aan groenstedelijke woonmilieus die niet meer op (andere) locaties in Helmond gerealiseerd kan worden. De behoefte aan woningen wordt zoals opgemerkt allereerst in Helmond gerealiseerd.

(10)

• In principe worden het Goor en Lungendonk samen van een dusdanige omvang, dat uit de

exploitatie basisvoorzieningen kunnen worden gefinancierd, alsmede dat er voldoende draagvlak is voor het functioneren van die voorzieningen. Dit mede om te beperken dat bewoners voor die basisvoorzieningen zijn aangewezen op verder gelegen centra.. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de capaciteit van het Goor ongeveer 1.000 - 1.250 woningen bedraagt, en dat in Lungendonk minimaal 2.000 woningen worden gerealiseerd, en maximaal 3.500 woningen.

Werken

In MEROS zijn de verschillende verstedelijkingsalternatieven geprojecteerd tegen de achtergrond van het oorspronkelijke RS/UP scenario. Bij de opstelling van het oorspronkelijke RSP scenario is reeds rekening gehouden met principes van zorgvuldig ruimtegebruik, zoals later verder aangescherpt in de zogenaamde SER ladder. Uit de Regionale Agenda Bedrijventerreinen blijkt dat de ruimtereservering zoals geformuleerd in het RSP in principe nog actueel is. Niettemin is ook een scenario bekeken waarin de behoefte en het uitgiftetempo 25% lager uitvallen.

Dit betekent het volgende voor het te verwachten uitgiftetempo en verdeling:

Hoog scenario (RSP/UP)

2005-2009 2010-2019 2020-2029 Totaal

Hoogwaardig 10 (2 per jaar) 25 (2,5 per jaar) 35

Gemengd 70 (7 per jaar) 40 (4 per jaar) 110

Grootschalig 80 (8 per jaar) 80

10 175 40 225

Laag scenario (-25%)

2005-2009 2010-2019 2020-2029 Totaal

Hoogwaardig 7,5 (1,5 per jaar) 18,5 (1,85 per jaar) 9 (1,8 per jaar, 5 jaar) 35

Gemengd 52,5 (5,25 per jaar) 27,5 (2,75 per jaar) 80

Grootschalig 60 (6 per jaar) 60

10 131 36,5 175

MEROS gaat ervan uit dat Berenbroek voorziet in de behoefte aan hoogwaardig terrein. Indien de behoefte aan terrein zich volgens het laag scenario ontwikkelt dan zal de uitgifte van deze locatie over een langere termijn plaats vinden.

Vanaf 2010 kan in de regio de behoefte ontstaan aan nieuw uitgeefbaar grootschalig en gemengd bedrijventerrein. Het “precieze” tijdstip is mede afhankelijk van de bestaande voorraad uitgeefbaar terrein en het tempo van uitgifte. Deze zullen in ieder geval ook regelmatig geëvalueerd en bijgesteld moeten worden (bijvoorbeeld via het RPO). In deze keuzenotitie is uitgegaan van de in MEROS gehanteerde aannames.

In beide VKA’s is Varenschut opgenomen als een te ontwikkelen locatie. Deze ontwikkeling zou gefaseerd kunnen worden (1e - 40 ha, 2e – 20 ha, 3e - 15 ha)

In beide VKA’s is ook Bemmer IV opgenomen. In principe wordt deze locatie als laatste in ontwikkeling genomen, omdat deze in tegenstelling tot de andere locaties buiten de stedelijke regio ligt.

In VKA 1 is de ontwikkeling van het BZOB bos opgenomen. Dit VKA sluit aan bij het lage scenario maar voldoet niet indien de behoefte aan bedrijventerrein zich ontwikkelt volgens het hoge scenario.

In VKA 2 is de ontwikkeling van Diesdonk opgenomen. Dit VKA sluit aan bij het hoge scenario, maar kan ook in het lage scenario voorzien.

(11)

De consequentie hiervan voor de fasering is in onderstaande tabel uitgewerkt. Hierbij wordt

opgemerkt dat het gaat om een voorlopig uitgangspunt. Er zijn nog teveel onzekerheden om thans een fasering te kunnen vaststellen.

Indien de behoefte aan bedrijventerrein zich ontwikkelt volgens het lage scenario, dan zal de totale behoefte aan gemengd en grootschalig bedrijventerrein tot 2030, 140 hectares bedragen.

Indien het BZOB bos uiteindelijk niet ontwikkelbaar blijkt betekent dit dat Diesdonk in aansluiting op de 1e fase Varenschut (40 ha) ontwikkeld moet worden. Met betrekking tot Diesdonk (95 ha) is het vanuit planeconomisch oogpunt niet wenselijk om tot een gefaseerde ontwikkeling over te gaan. In het lage scenario worden de 2e en 3e fase Varenschut en Bemmer IV dan niet meer (in ieder geval niet voor 2030) uitgegeven. Derhalve dient Diesdonk na Varenschut fase 1 uitgeefbaar te zijn.

Indien de behoefte aan bedrijventerrein zich ontwikkelt volgens het lage scenario, dan zal de behoefte aan grootschalig en gemengd terrein ongeveer 11,25 ha per jaar bedragen. Dit betekent dat Diesdonk ongeveer medio 2013 uitgeefbaar dient te zijn, omdat Varenschut fase 1 (40 hectare) na 3,5 jaar is uitgegeven.

Indien de behoefte aan bedrijventerrein zich ontwikkelt volgens het hoge scenario, dan zal de behoefte aan grootschalig en gemengd terrein ongeveer 15 ha per jaar bedragen. Varenschut fase 1 is dan eerder, namelijk na 2,5 jaar uitgegeven (medio 2012).

Het voorgaande betekent dat tijdig vastgesteld moet zijn of het BZOB-bos als bedrijventerrein ontwikkelbaar is. De ambitie om dit vast te stellen is medio 2010. De planning dient er immers op gericht te zijn dat hetzij de locatie BZOB-bos, hetzij de locatie Diesdonk in aansluiting op Varenschut fase 1 als uitgeefbaar bedrijventerrein beschikbaar is.

Op grond van voorgaande analyse kunnen VKA 1 en VKA 2 wat betreft de locaties voor bedrijventerreinen worden gecombineerd tot een VKA ,met de volgende fasering:

Locatie Criteria

Varenschut fase 1 (40 ha) BZOB bos Helmond (40 ha) BZOB bos Deurne2 (15 ha)

Uiterlijk medio 2010 moet voldaan zijn aan de volgende criteria:

• De rijksoverheid en de provinciale overheid dienen bereid te zijn om aan de ontwikkeling van de locatie mee te werken. Bereidheid betekent dat in ieder geval de relevante visies worden aangepast, dan wel dat er geen bezwaren zullen worden ingebracht tegen de voorgestane locatieontwikkeling.

• Er dient voldoende zekerheid te bestaan dat de GHS/EHS status van de locatie volgens de daartoe vereiste procedures kan worden aangepast.

• De ontwikkeling moet financieel

verantwoord zijn. Concreet betekent dit dat de kosten gemoeid met verwerving, ontsluiting, natuurcompensatie, bouwrijp maken en dergelijke in redelijk verhouding moeten staan tot de te verwachten

opbrengsten (zo mogelijk positieve grondexploitatie), maar ook dat de

2 Op de betrokkenheid van Deurne bij de locatiekeuze en ontwikkeling wordt hierna in een afzonderlijke paragraaf ingegaan.

(12)

verhouding tussen kosten en opbrengsten voor de te kiezen locatie niet substantieel ongunstiger moet zijn dan voor het alternatief

• De locatie moet toereikend zijn om de verwachte behoefte tot 2030 aan grootschalig en gemengd bedrijventerrein in het oostelijk deel van de stedelijke regio mede op te kunnen vangen

Diesdonk (95 ha) Uiterlijk medio 2010 moet voldaan zijn aan de volgende criteria:

• De rijksoverheid en de provinciale overheid dienen bereid te zijn om aan de ontwikkeling van de locatie mee te werken. Bereidheid betekent dat in ieder geval de relevante visies (voor zover noodzakelijk) worden aangepast, dan wel dat er geen bezwaren zullen worden ingebracht tegen de voorgestane locatie ontwikkeling

• De ontwikkeling moet financieel

verantwoord zijn. Concreet betekent dit dat de kosten gemoeid met verwerving, ontsluiting, natuurcompensatie, bouwrijp maken en dergelijke in redelijke verhouding moeten staan tot de te verwachten

opbrengsten (zo mogelijk positieve grondexploitatie), maar ook dat de verhouding tussen kosten en opbrengsten voor de te kiezen locatie niet substantieel ongunstiger moet zijn dan voor het alternatief Voorts geldt dat de locatie niet wordt ontwikkeld en niet langer als bedrijventerrein wordt

gereserveerd indien de locatie BZOB bos wordt ontwikkeld.

Varenschut fase 2/3 (35 ha) • De ontwikkeling en fasering voordat Bemmer IV wordt ontwikkeld, moet verantwoord zijn op basis van de verwachte behoefte.

Bemmer IV (20 ha)

7. Relatie MEROS en MIRT

Voorafgaande aan de MIRT-verkenning Zuidoostvleugel Brabantstad was de MER voor woon- werklocaties in de oostelijke regio reeds gestart. De pilot MIRT-Verkenning Zuidoostvleugel

Brabantstad geeft een aanzet tot realisatie van de regionale ambities op het gebied van bereikbaarheid in relatie tot ruimte, economie en leefbaarheid. Het MIRT zet in op een ‘Grote ruit’ rond Eindhoven en Helmond waarmee het groene middengebied gevrijwaard kan worden van de stedelijke druk.

Hoewel MEROS een zelfstandig traject is, voortvloeiend uit de verstedelijkingsopgave zoals deze in het RSP is geformuleerd, is wel rekening gehouden is met de ambities vanuit MIRT.

De voorkeurslocaties uit MEROS liggen aan de oostkant van het stedelijk gebied, en dragen hiermee bij aan de ontwikkeling van ‘Brainport Oost’ als tegenhanger van de ‘A2-zone’. De locaties in het middengebied komen hiermee te vervallen, conform de ambitie om het middengebied in te zetten als hoogwaardige recreatieve, ecologische zone binnen Brainport en wellicht aan te wijzen als

(13)

Rijksbufferzone. Voor de Noordoostcorridor (‘de Grote Ruit’) is inmiddels de MER-procedure gestart.

Er is al met al sprake van een behoorlijke samenloop van ambities.

De MIRT verkenning Zuidoostvleugel Brabantstad biedt tevens het kader voor de gebiedsvisie die vereist is bij toepassing van de EHS - saldobenadering (zie paragraaf 9). De daarbij vereiste compensatie kan bijdragen aan realisatie van het wensbeeld voor het Middengebied.

8. Planeconomische analyse

Aan het aanbrengen van een fasering binnen beide VKA’s kleven thans nog veel onzekerheden. Deze onzekerheden zijn deels ingegeven door het ontbreken van een volledig actuele behoefteprognose alsmede door geen of onvoldoende inzicht in de planeconomische haalbaarheid van de onderscheiden locaties. Het verdient dan ook nadrukkelijk aanbeveling om te starten met een verdiepingsslag in de vorm van een uitgebreide planeconomische verkenning van de behoefte aan nieuwe bedrijvigheid en de planeconomische geschiktheid hiervoor van het voornoemde programma. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan een definitievere keuze gemaakt worden voor het programma en de hieraan verbonden fasering. Benadrukt dient te worden dat het MER-rapport niet het geëigende instrument vormt om dergelijke aspecten te onderzoeken. Een planeconomische verkenning maakt deel uit van een veel bredere afweging inzake de planologische haalbaarheid van locaties, die dient te worden afgerond vooraleer met de daadwerkelijke ontwikkeling van locaties kan worden begonnen.

Het vorenstaande betekent dat de in de locatiekeuzenotitie aangegeven fasering nog niet als definitief beschouwd kan worden, maar als voorlopig uitgangspunt.

9. Procedures Ecologische Hoofdstructuur.

De locatie BZOB-bos maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De locatie Diesdonk maakt geen deel uit van de EHS. De provincie heeft bestuurlijk aangegeven wijziging van de EHS status niet uit te sluiten. Van Rijkszijde is aangegeven dat men positief hierover wil meedenken, mits voldaan kan worden aan de EHS verplichtingen met betrekking tot natuurcompensatie en de wijze waarop ontwikkeling van het BZOB bos aan de behoefte aan bedrijventerreinen, adequaat kan worden onderbouwd. Met deze uitspraken is een afweging tussen de locaties opportuun geworden. Eén van de argumenten om de wijziging van de begrenzing niet uit te sluiten is gestoeld op een vergelijking van bestaande en potentiële natuurwaarden. Uit de vergelijking is de conclusie getrokken dat voor het aspect natuur (actuele en potentiële waarden) een keuze voor de locatie BZOB-bos op lange termijn de voorkeur heeft boven de ontwikkeling van Diesdonk als werklocatie. Op langere termijn kan door de juiste inzet van compensatiemiddelen een grote winst gehaald worden ten opzichte van de huidige en potentiële natuurwaarden van het BZOB-bos. Voor Diesdonk is deze meerwaarde beperkter.

De vereiste procedure maakt geen deel uit van de MER procedure. De zogenaamde EHS spelregels, die in bijlage 2 zijn samengevat, bieden verschillende mogelijkheden. Het meest voor de hand liggend is de Saldobenadering. De analyse van de ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende locaties in de voorgaande paragraaf en bijlage 1, laat zien dat uiterlijk medio 2010 een definitieve keuze tussen de locaties BZOB bos en Diesdonk gemaakt moet kunnen worden, om daarmee tijdig locaties te kunnen ontwikkelen die zowel bij een hoog scenario als bij een laag scenario op een verantwoorde wijze ontwikkeld kunnen worden. Dit brengt met zich mee dat uiterlijk medio 2010 voldoende zekerheid dient te bestaan dat de GHS/EHS status van de locatie volgens de daartoe vereiste procedures kan worden aangepast.

10. Betrokkenheid van Deurne bij locatiekeuze en locatieontwikkeling

De gemeente Deurne is geen initiatiefnemer van MEROS. Zoals aangegeven in de paragraaf selectiemethodiek zijn aanvankelijk 15 locaties geselecteerd in de stedelijke regio, waarvan geen

(14)

lokatie gelegen was in Deurne. Deurne is ook niet betrokken geweest bij de opstelling van de Startnotitie. Pas bij vaststelling van de richtlijnen is de locatie BZOB bos als te analyseren lokatie toegevoegd. Deze lokatie ligt grotendeels op Helmonds grondgebied, en voor een klein gedeelte op het grondgebied van de gemeente Deurne.

Vanwege de EHS status van het BZOB bos bestond onzekerheid over de realisatiekans van deze locatie. Deze onzekerheid bestaat nog steeds. Hierop is elders in deze notitie ingegaan. Omdat de lokatie wel als geschikt naar voren kwam in de analyse van de verstedelijkingsmodellen en de formulering van de voorkeursalternatieven en meest milieuvriendelijke alternatief, is de haalbaarheid van de vereiste natuurcompensatie nader onderzocht.

Pas nadat dit onderzoek was afgerond is de gemeente Deurne pas in juni 2009 door de Stuurgroep MEROS op de hoogte gebracht van de relevantie van een betrokkenheid van Deurne bij MEROS.

Eerst toen is de gemeente Deurne gevraagd in het vervolg te participeren in de Stuurgroep MEROS.

In de afweging van dit verzoek is vastgesteld dat indien het BZOB bos als locatie voor een

bedrijventerrein realiseerbaar blijkt, de gemeente Deurne dan vanwege de gedeeltelijke ligging van deze lokatie op haar grondgebied tenminste als direct belanghebbende bij besluitvorming hierover betrokken dient te zijn. Om die reden dient de gemeente Deurne op een gelijkwaardige basis te participeren in de ambtelijke werkgroep en in de Stuurgroep MEROS. Op deze wijze kan het college van Deurne de belangen van haar burgers behartigen. De gemeenteraad van Deurne wordt op dezelfde wijze als alle andere betrokken gemeenteraden geïnformeerd over het MEROS project.

Tegelijk betekent de zeer late uitnodiging aan Deurne thans, dat het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Deurne nog niet in staat zijn een oordeel te geven over een locatiekeuze. Dit wil zeggen dat deze Locatiekeuzenotitie MEROS ter kennisgeving aan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Deurne wordt voorgelegd. Op het moment dat een locatiekeuze wordt genomen over de uitbreiding van het B.Z.O.B. in de richting van Vlierden of Asten, zal de rol van de gemeente Deurne gelijkwaardig zijn. Dit wil zeggen dat dan de belangen van de gemeente Deurne op een gelijkwaardige wijze worden meegenomen in de locatiekeuze en in het document wat tot een locatiekeuze moet leiden.

(15)

Bijlage 1 - Relatie locaties in de voorkeursalternatieven met laag en hoog scenario

Tabel: Ontwikkelscenarios voor grootschalig en gemengd bedrijventerrein op basis van MEROS

Jaar VKA 1 – laag (140 ha) 2010-2019 -11,25 ha/jaar 2020-2029 – 2,75 ha/jaar

VKA 1 – hoog (190 ha) 2010-2019 -15 ha/jaar 2020-2029 – 4 ha/jaar

VKA 2 – laag (140 ha) 2010-2019 -11,25 ha/jaar 2020-2029 – 2,75 ha/jaar

VKA 2 – hoog (190 ha) 2010-2019 -15 ha/jaar 2020-2029 – 4 ha/jaar 2010 Varenschut 1 - 11,25/40 Varenschut 1 - 15/40 Varenschut 1 - 11,25/40 Varenschut 1 - 15/40 2011 Varenschut 1 - 22,5/40 Varenschut 1 - 30/40 Varenschut 1 - 22,5/40 Varenschut 1 - 30/40

Varenschut 1 – 40/40 Varenschut 1 – 40/40

2012 Varenschut 1 – 33,75/40

BZOB-HE – 5/40

Varenschut 1 – 33,75/40

Diesdonk - 5/95

Varenschut 1 – 40/40 Varenschut 1 – 40/40

2013

BZOB-HE – 5/40

BZOB-HE – 20/40

Diesdonk - 5/95

Diesdonk - 20/95

2014 BZOB-HE – 16,25/40 BZOB-HE – 35/40 Diesdonk - 16,25/95 Diesdonk - 35/95

BZOB-HE – 40/40 2015 BZOB-HE – 27,50/40

BZOB-DE – 10/15*

Diesdonk - 27,50/95 Diesdonk - 50/95

BZOB-DE – 15/15 * 2016 BZOB-HE – 38,75/40

Varenschut 2/3 - 10/35

Diesdonk - 38,75/95 Diesdonk - 65/95

BZOB-HE – 40/40 2017

BZOB-DE – 10/15 *

Varenschut 2/3 - 25/35 Diesdonk - 50/95 Diesdonk - 80/95

BZOB-DE – 15/15 * Varenschut 2/3 - 35/35 2018

Varenschut 2/3 - 6,25/35 Bemmer IV – 5/20

Diesdonk - 61,25/95 Diesdonk - 95/95

2019 Varenschut 2/3 - 17,50/35 Bemmer IV – 20/20 Diesdonk - 72,50/95 Varenschut 2/3 - 15/35 2020 Varenschut 2/3 - 20,25/35 Tekort 4 ha Diesdonk - 75,25/95 Varenschut 2/3 - 19/35

2021 Varenschut 2/3 - 23/35 Tekort 8 ha Diesdonk - 78/95 Varenschut 2/3 - 23/35 2022 Varenschut 2/3 - 25,75/35 Tekort 12 ha Diesdonk - 80,75/95 Varenschut 2/3 - 27/35 2023 Varenschut 2/3 - 28,50/35 Tekort 16 ha Diesdonk - 83,50/95 Varenschut 2/3 - 31/35 2024 Varenschut 2/3 - 31,25/35 Tekort 20 ha Diesdonk - 86,25/95 Varenschut 2/3 - 35/35 2025 Varenschut 2/3 - 34/35 Tekort 24 ha Diesdonk - 89/95 Bemmer IV – 4/20

Varenschut 2/3 - 35/35 2026

Bemmer IV – 1,75/20

Tekort 28 ha Diesdonk – 91,75/95 Bemmer IV – 8/20

2027 Bemmer IV – 4,50/20 Tekort 32 ha Diesdonk – 94,50/95 Bemmer IV – 12/20 Diesdonk - 95/95

2028 Bemmer IV – 7,25/20 Tekort 36 ha

Tekort 1,75 ha

Bemmer IV – 16/20

2029 Bemmer IV – 10/20 Tekort 40 ha Tekort 4,5 ha Bemmer IV – 20/20

Restcapaciteit: Tekort: Restcapaciteit: Tekort

Bemmer IV – 10 ha 44 ha Varenschut 2/3** – 35

ha

0 ha 2030 en

volgende

Bemmer IV** – 20 ha

* Indien de locatie BZOB bos – Deurne niet ontwikkeld wordt dient Varenschut 2/3 eerder uitgeefbaar te zijn.

* Indien de locatie BZOB bos – Deurne niet ontwikkeld wordt dient Varenschut 2/3 eerder uitgeefbaar te zijn.

** In principe wordt Varenschut 2/3 eerder ontwikkeld dan Bemmer IV. De omvang van de locatie versus het verwachte uitgifte tempo kan aanleiding zijn dit principe te herzien

Per locatie wordt steeds aangegeven hoeveel op basis van het verwachte uitgifte tempo aan het eind van het jaar is uitgegeven, en het totaal voor die locatie uitgeefbaar oppervlakte.

Uit de tabel blijkt dat VKA 1 bij een hoge behoefte vanaf ongeveer 2020 een tekort oplevert. Daarom moet de verwachte behoefte bij de definitieve keuze betrokken worden.

(16)

Bijlage 2 – Samenvatting EHS spelregels

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de Ecologische Hoofdstructuur is het ‘nee-tenzij’-principe van toepassing. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen die ten koste gaan van de EHS in principe niet mogelijk zijn. Echter, het Rijk wil ruimte geven aan ontwikkelingen die het platteland versterken.

Deze ontwikkelingen kunnen strijdig zijn met het beschermingsregime voor de EHS, maar er kunnen door deze ontwikkelingen ook kansen ontstaan voor versterking van de EHS. Er zijn daarom in de Nota Ruimte twee instrumenten genoemd die meer maatwerk en een ontwikkelingsgerichte aanpak in de EHS mogelijk moeten maken: de EHS-Saldobenadering en de herbegrenzing van de EHS. Deze twee instrumenten zijn uitgewerkt in het beleidskader ‘Spelregels EHS’ (Spelregels EHS, beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-Saldobenadering en herbegrenzen EHS, Ministeries van LNV en VROM en de provincies). Hieronder worden deze instrumenten toegelicht. In de bijlage zijn de spelregels opgenomen.

‘Nee-tenzij’-principe

In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot maatschappelijk belang. De effecten van een ingreep moeten bovendien worden gecompenseerd. Ook hierover zijn in de Spelregels EHS afspraken gemaakt.

Soms kunnen projecten en ontwikkelingen die schadelijk zijn voor de natuur in een gebied tóch doorgang vinden. Bijvoorbeeld als ze onderdeel vormen van een groter plan dat mede tot doel heeft om de natuur in dat gehele gebied te verbeteren (kwalitatief en kwantitatief). De spelregels moeten er voor zorgen dat de EHS als netwerk van natuurgebieden goed beschermd blijft.

Herbegrenzing EHS

Er is sprake van twee situaties waarin de herbegrenzing van de EHS kan worden toegepast:

herbegrenzing om ecologische redenen en herbegrenzing om andere dan ecologische redenen. Het instrument herbegrenzing om andere dan ecologische redenen is bedoeld voor kleinschalige uitzonderingsgevallen en het is in geen geval bedoeld om het ‘nee-tenzij’-principe te omzeilen.

Voorwaarde is dat een initiatief leidt tot een versterking van de EHS in de regio, bijvoorbeeld door het oplossen van knelpunten in de EHS of door een kwaliteitsverbetering.

Herbegrenzen om ecologische redenen is bedoeld om de samenhang te verbeteren of de EHS duurzaam in te passen, met behoud van de oorspronkelijke ambitie. Er zijn in dit geval enkel ecologische motieven en er is geen sprake van een ruimtelijke ingreep.

Saldobenadering

De EHS-Saldobenadering is ontstaan vanuit de behoefte bij Rijk en provincie om een meer ontwikkelingsgerichte aanpak in de EHS mogelijk te maken. Projecten worden bij de EHS-

Saldobenadering daarom niet afzonderlijk maar in combinatie beoordeeld. De projecten moeten wel tot doel hebben de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau per saldo te verbeteren. Het toepassen van de EHS-Saldobenadering is een voorbeeld van integrale gebiedsontwikkeling: er is sprake van een herkenbaar maatschappelijk vraagstuk en een breed gedragen wil om dit vraagstuk op te lossen.

Is sprake van een combinatie van plannen of projecten dan is de ingreep mogelijk indien aangetoond kan worden dat sprake is van kwaliteitswinst voor zowel de Ecologische Hoofdstructuur als voor het gehele plangebied. Voorwaarde voor het toepassen van de EHS-Saldobenadering is het opstellen van een gebiedsvisie als bedoeld in de saldobenadering. In de Spelregels EHS is beschreven aan welke voorwaarden de gebiedsvisie moet voldoen .

Door de ontwikkeling van het BZOB-bos als bedrijvenlocatie in een gebiedsvisie in samenhang met andere ontwikkelingen in het gebied rondom Helmond en het Middengebied te bekijken, kan beoordeeld worden of de EHS als geheel er - ondanks de aantasting - in het gebied toch in kwaliteit en/of omvang op vooruit gaat. Met behulp van deze integrale aanpak (integrale gebiedsontwikkeling)

(17)

kan 'per saldo berekend worden' in welke mate de EHS profiteert van bestaande en nieuwe ontwikkelingen, of de 'beoogde plus voor de EHS' daadwerkelijk wordt gerealiseerd en of de toepassing van de EHS-Saldobenadering in de Spelregels EHS dus gerechtvaardigd is.

(18)

Bijlage 3 - Kaart

MEROS locaties (inclusief BZOB bos en Bemmer IV):

Quickscan locatie wonen, NIET in Voorkeursalternatief Quickscan locatie wonen, WEL in Voorkeursalternatief Quickscan locatie werken, NIET in Voorkeursalternatief Quickscan locatie werken, WEL in Voorkeursalternatief

Quickscan locatie werken, in VKA 1 (BZOB bos) of VKA 2 (Diesdonk)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is de ervaring van de respondenten van de focusgroep vrije tijd te rechtstreeks. als een vraag ar informatie die niet onmiddellijk op henzelf betrekking heeft. entaar op

[r]

Bij een analyse van de efficidnte werking van een economisch systeem met arbeiderszelfbestuur is een statische beschouwingswijze slechts als voor- lopige eerste

In meerdere interviews wordt aangegeven dat de traditionele huurlijn op basis van SDH steeds minder gebruikt wordt en de standaard voor connectiviteit steeds meer IP-

gezamenlijke organisatie te vormen met twee locaties, in Helmond (Peelland) en Eindhoven (Regio Eindhoven). Alle gemeenten in de regio krijgen de mogelijkheid deel te nemen in het

• Voor het realiseren van de behoefte aan grootschalig en gemengd bedrijventerrein in het oostelijk deel van de stedelijke regio Eindhoven Helmond, komen in principe de locaties

De gemeenteraad van Asten heeft in de vergadering van 15 december 2009 kennis genomen van het concept MER-rapport inzake de verstedelijkingsopgave voor het Oostelijk deel van de

In de Structuurvisie deel D Brainport oost zijn de strategische keuzes van Gedeputeerde staten opgenomen met betrekking tot twee onderwerpen die relevant zijn voor