• No results found

Louis Landré, Jan de luiaard · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Louis Landré, Jan de luiaard · dbnl"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Louis Landré

bron

Louis Landré, Jan de luiaard. J. Vlieger, Amsterdam ca. 1906

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/land058jand01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

Jan de luiaard

Jan was een luiaard; reeds als kind Was hij van werken gansch geen vrind.

Op 't laatst, gelijk 't gewoonlijk gaat, Had hij geteekend voor soldaat, En dacht: ‘'k behoef dan niets te doen

En krijg toch daaglijks mijn rantsoen.’

Maar eens, toen hij op wacht moest staan, Is 't hem door luiheid slecht vergaan.

Terwijl hij vast te slapen stond, Gleed zij geweer uit op den grond En, door de zwaarte, bij zijn val

Ging 't af met een geduchten knal,

(3)

De manschap der politiewacht, Op zoo'n ontwaken niet bedacht, Grijpt de geweren van de rekken

En, dra gereed om uit te trekken, Staan Nederlands heldhafte zonen

Te wachten, wat er van zal komen.

Louis Landré, Jan de luiaard

(4)

De schutterij, die in de stad Een wachtpost te betrekken had,

Wordt, door het schieten van den knaap, Gewekt uit een gerusten slaap.

De tamboer, vroeger opgestaan, Loopt door de stad alarm te slaan.

(5)

De kanonniers, die tot acht uur

De post betrokken op den muur, Door 't knallend schot uit Jan's geweer

Herinnerd aan hun plicht en eer, Ontbranden dadelijk 't kanon,

Tot antwoord op 't alarmgetrom.

De generaal, die juist dien dag Bijzonder lang te slapen lag,

Wordt oogenblikklijk - en geen wonder - Gewekt door 't zwaar kanongedonder,

Louis Landré, Jan de luiaard

(6)

Laat zich de stadspoort opensluiten En rukt met 't garnizoen naar buiten.

(7)

De schutterij ging onderwijl

Terstond - want 't gold de rust en 't heil Der stad - de grachten afmarcheeren,

Door straten, stegen patrouilleeren;

Doch al haar moeite baatte niets, De schutterij vond nergens iets.

Louis Landré, Jan de luiaard

(8)

Toen 't garnizoen nabij de stad

Den omtrek opgenomen had, Doch vruchtloos, kwam men tot 't besluit,

Dat 't Jan z'n schuld moest zijn. De guit

(9)

Werd in gestreng verhoor genomen...

Toen is de stad tot rust gekomen.

't Proces-verbaal wordt voorgelenze En Jantje naar 't gebow verwenzen, Waar krijgsliên, voor hun slechte daân,

Verdiende straffen ondergaan, En waar hij onder dieven, boeven, Een jaar of wat zal moeten toeven.

Louis Landré, Jan de luiaard

(10)

Jan wordt, door drie man van de wacht, Naar de gevangenis gebracht.

Zie, hoe hij de oogen nederslaat, Hoe droevig bleek is zijn gelaat, De zware deur staat voor hem open,

Hij kan de straf niet meer ontloopen.

Straks komt hij voor den Hoogen raad,

(11)

Wiens president hem gadeslaat

Met oogen - Jan kan 't niet verbloemen - Dat hem de moed zinkt in de schoenen.

Zijn vonnis wordt weldra gestreken, Die arme Jan, hij kan niet spreken.

Hier ziet gij Jan, zooals hij daar Gezeten heeft, wel zeven jaar,

Hij heeft geen vleesch meer aan het lijf, De leden zijn hem stram en stijf.

Dus, kinderen, vlijtig! denkt er aan:

t Mocht u als Jan de Luiaard gaan!

Louis Landré, Jan de luiaard

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij had ze eerst geweigerd; zij waren wel zeven van die verwijfde kerels om hun reus van een Archigal heen, maar zij hadden honger, hadden zij hem gezegd, en dorst, na een heelen

Want zij zijn, op de tinnen van de Alhambra, de oude, eens onttroonde maar weêr zetelende vorst, Muley-Aben-Hassan en zijn broeder, dien zij noemen EL Z AGAL , want bij is de

Tot Herakles niet meer aarzelde, maar de roode Runderen in de zwarte nacht met zijn knots dwong naar het Oosten toe, door de dáar lagere golven, naar de landengte tusschen de

Telkens wendde Alexandros, werktuigelijk, een bezorgden blik om naar de toch niet te onderscheiden achterhoede des legers, waarin mede kwamen de vorstelijke Vrouwen: Sisygambis,

En nu hij daar zat, gemakkelijk, eenvoudig, aangenaam, en toch met iets van gezag, dat al te groote jovialiteit in zichzelven niet duldde, nu hij met zijne lieve stem sprak over

Wij tuften naar Mustapha-Supérieur, de villa-wijk der blanke stad, die nu in den blauwen nacht lag aangetinteld van duizende lichtjes, en op mijn balkon zag ik, dat ik zonder

En één windvlaag - en het woei steeds door - kon al die brooze schoonheid in één dag verstuiven en misschien zoû de wind dat wel niet doen vóór de Prins van Wales ze zoû komen

Ziek van zijn denken, walgend van zijne eigen verwikkelingen, dreef hij dat alles van zijne oogen weg, want eene afmatting sloop over hem; zijne wildheid stilde zich, omdat zijn