• No results found

Intelligente vechtersbazen : over de beleving van hoogopgeleiden in het beoefenen van MMA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Intelligente vechtersbazen : over de beleving van hoogopgeleiden in het beoefenen van MMA"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Intelligente vechtersbazen

Over de beleving van hoogopgeleiden in het beoefenen van MMA

Door: Joost Berenbroek

Studentnummer: 10059601

Eerste scriptiebegeleider: Marcel van den Haak

Tweede scriptiebegeleider: Thomas Kampen

Scriptiegroep: ‘Distinctie of niet? Over goede en slechte smaak’

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maarschappij- en Gedragswetenschappen

Bachelorscriptie Sociologie

(2)

1. Voorwoord

In dit voorwoord wil ik graag de mensen bedanken die het voor mij mogelijk hebben gemaakt deze scriptie te schrijven. Tijdens het werken aan de scriptie heb ik mij meerdere keren zeer positief verbaasd over de behulpzaamheid van anderen.

In eerste instantie ben ik zeer dankbaar voor de tijd die mijn respondenten voor mij hebben vrijgemaakt. Velen van hen bleken over een druk leven te beschikken en hadden hun vrije tijd op elke willekeurige andere manier kunnen besteden. Toch heeft elk van hen de moeite willen nemen zich te laten interviewen en was daar erg enthousiast in. Hierdoor heb ik veel meer inzicht gekregen in de sport, en hoe het voor anderen voelt deze intensief te beoefenen. Daarnaast hebben vrijwel alle respondenten mij aangespoord zelf trainingen te gaan volgen en dat ben ik ook gaan doen. Dit heeft weer een nieuwe invulling aan mijn leven gegeven en me van stof tot nadenken verschaft, maar ook de nodige spierpijn. Bedankt daarvoor.

Het vinden van respondenten werd aanzienlijk versnelt door de hulp van Rob en zijn oud collega Raymond die me met Marloes Coenen in contact brachten. Ik wil Marloes bedanken voor het inzetten van haar netwerk, en de snelle reacties op mijn e-mails. Haar hulp is van grote waarde gebleken voor mijn onderzoek. Daarnaast hebben verschillende bestuursleden van MMA vereniging Kaizen mij op enthousiaste wijze vooruit geholpen met het vinden van respondenten of met het laten interviewen van henzelf.

Vervolgens bedank ik mijn scriptie begeleider Marcel van den Haak voor zijn nuttige tips en behulpvaardigheid, zijn snelle reageren op prangende vragen, maar ook voor zijn flexibele houding. Verder ben ik dankbaar voor de prettige sfeer die Marcel wist te creëren tijdens de bijeenkomsten die we met onze scriptiegroep gehad hebben. Tegelijkertijd wil ik daarom ook de rest van de scriptiegroep bedanken voor hun aangename aanwezigheid, hun humor, maar ook de continue bereidheid te helpen, zelfs tot in de vakantieperiode toe (dat geldt ook voor Marcel).

Verder wil ik Eduard bedanken voor dat duwtje in de rug dat ik op bepaalde momenten nodig had en voor zijn waardevolle adviezen. Tot slot bedank ik mijn vrienden en familie voor de eindeloze steun en bijstand bij mijn studiegerelateerde zaken. Zonder alle bovengenoemde personen was deze scriptie niet mogelijk geweest. Nogmaals bedankt.

(3)

Inhoudsopgave

1. Voorwoord 2

2. Inleiding 4

3. Geschiedenis 8

3.1 De geschiedenis van MMA 8

3.2 The Ultimate Fighting Championship 10

4. Theoretisch kader 11

4.1 Bourdieu’s kapitaal, veld en habitus 11

4.2 Paradox van de sportbeoefening 12

4.3 Sportisering 14

4.4 Sportclubs als statusgerelateerde groepen 14 4.5 De aantrekkingskracht van MMA en het aspect van pijn 16

4.6 Opofferingen ten behoeve van MMA 18

5. Methode 20

5.1 Sample 21

6. Resultaten 23

6.1 MMA als persoonlijke ontwikkeling 23

6.2 Geschikt of ongeschikt voor MMA? 25

6.3 Wordt MMA met geweld geassocieerd? 29 6.4 Het verschil tussen vechten binnen en buiten de gym 32 6.5 Verandering in regelgeving en de perceptie op geweld in MMA 35

6.6 Het ervaren van pijn 37

6.7 MMA en gevoelens 38

6.8 Perceptie van leken op MMA in Nederland 40 6.9 Omgang met en de perceptie op zichtbare blessures in relatie tot werk 43 6.10 Reacties van vrienden en ouders 45

6.11 Cultureel kapitaal 45

7. Conclusie 47

8. Reflectie en beperkingen onderzoek 50

9. Literatuurlijst 52

10. Bijlage 55

10.1 Informatie respondenten 55

(4)

2. Inleiding

Het is alweer negen jaar geleden dat ik voor het eerst een kickbokswedstrijd bekeek op Eurosport. Dat was bij een vriend van me thuis die ik op de middelbare school had leren kennen. We raakten bevriend door onze gedeelde muzieksmaak. Later bleek dat we ook op andere vlakken over een gelijksoortige smaak beschikten. We konden er bijvoorbeeld van genieten ’s avonds naar een ‘domme’ actiefilm te kijken, voor het mitrailleurgeweld en de vechtscènes. Tijdens het zappen stuitten we plots een keer op het kickboksen. Veel begrepen we niet van wat we zagen, maar mooi vonden het wel. Twee grote mannen die tegenover elkaar stonden in een ring en elkaar door middel van stoten en trappen het licht in de ogen probeerden te doven. Het voelde als een soort guilty pleasure. Met andere mensen spraken we er eigenlijk niet over. Niemand die wij kenden hield ervan om te kijken naar echte gevechten. Naast dat er kickboksen uitgezonden werd volgde later op de avond iets wat Mixed Martial Arts (MMA) genoemd werd. Vechters hadden er kleinere handschoenen aan, zodat ze elkaar ook vast konden grijpen en naar wat wij ervan begrepen op de grond konden stoeien. “Wat raar? Zo is het toch helemaal niet spannend meer, met al dat gestoei en dat rollen op de grond?”, dacht ik. Ik vond het maar een vreemde sport en besteedde er niet veel aandacht meer aan. Ondertussen was de vriendschap bekoeld, maar bleef ik zelf wel kickboksen kijken, maar niet veel later hield de K1 op te bestaan. Dat was de grootste organisatie op het gebied van kickboksen. Voor mij als trouwe kijker van kickboksen en K1 evenementen moest er gauw naar wat anders gezocht worden en daardoor kwam ik toch weer bij MMA uit. Vooral het grondvechten begreep ik misschien niet zo goed, maar de partijen gingen er wel hard aan toe. Mijn behoefte aan het kijken naar een sensationeel gevecht was weer bevredigd. Ik kwam er achter dat MMA een van ’s werelds jongste en snelst groeiende vechtsporten was en dat nog steeds is. Echter, ondanks de groeiende populariteit van MMA was de sport bij lange na niet algemeen geaccepteerd vanwege het vermeende extreem gewelddadige karakter ervan (ook nu niet). Tegelijkertijd merkte ik op dat na hoe langer ik ernaar keek, hoe minder ik het zelf als gewelddadig begon te zien. Er trad een zekere gewenning toe. Mijn vrienden moesten er echter niets van weten en op die manier bleef het een voelen als een guilty pleasure. Zo ook toen ik tijdens een werkgroep van het vak cultuursociologie vertelde dat ik graag actiefilms en MMA keek op de vraag of werd daar door sommigen afkeurend op gereageerd. Ik vond dat maar vreemd. Mijn smaak is vrij breed en waarom kan ik niet net zo goed van het kijken naar vechten genieten als dat ik

(5)

bijvoorbeeld naar klassieke muziek luister? Je zou dan kunnen spreken van een culturele omnivoor (Van den Haak 2014: 57). Waren er dan niet meerdere hoogopgeleiden als ik die eveneens van het kijken naar MMA genoten of dat misschien zelf wel beoefenden? Het volgende citaat komt van www.sherdog.com (juni 2014), het grootst online MMA forum, in een topic dat de naam ‘Why is MMA culture so trashy’ droeg:

“Seriously, not trying to troll or cause a shit storm. But it's really no secret mma tends to lure in some of society's worst & most obnoxious people. From white trash to ghetto ‘latinos’ to porn stars & frat boys. Obviously not everyone fits in this category, but let's not kid ourselves, there are more fans who fit into the stereotypical criteria than there are those who do not. Chances are, you're more likely to run into a gangbanger who's an mma fan than you are to run into a surgeon or lawyer who's an mma fan.” Een van de meest sprekende reacties daarop was:

“It's pretty sad, but the reasons are obvious. It's called the ‘Ultimate Fighting Championship’ for (…)’s sake. If you want to hang out with surgeons and lawyers, get into golf.”

Blijkbaar is de vraag die ik net stelde nog erg levend. MMA wordt door velen nog steeds met ‘foute’ mensen of met lage sociale milieus geassocieerd, en hoogopgeleide fans en beoefenaars lijken een minderheid te vormen. Althans, op internationale fora, maar ik verwacht niet dat het in Nederland heel anders is. Een korte zoektocht naar literatuur levert onder andere het volgende op.

Vechtsport wordt volgens Wilson in het algemeen meer beoefend of bekeken door mensen uit lagere sociale milieus. En over hoe meer economisch en cultureel kapitaal een persoon beschikt, des te hoger de mate van sportbeoefening. Economisch kapitaal is niet van invloed op de soort sport, maar cultureel kapitaal wel. Hoe meer cultureel kapitaal, des te minder zal iemand geneigd zijn te participeren in een met lage cultuur geassocieerde sport (2002). Succesvolle hoogopgeleiden die over zowel aanzienlijk economisch als cultureel kapitaal beschikken zullen naar verwachting niet gauw MMA beoefenen. Toch is er in de VS sprake van een toename van rijkere mensen uit de middenklasse die MMA willen gaan beoefenen. Deze participatie geeft hen het gevoel toegang te krijgen tot kernidealen uit de Amerikaanse cultuur, onder andere hard werken en het opbouwen van een gemeenschap. De subcultuur bevat juist breed gedeelde vormende elementen van middenklasse moraliteit en habitus, ondanks het ongewone voorkomen van de subcultuur (Abramson & Modzelewski 2010). Green (2011) spreekt van vaak rijke mensen die participeren in MMA en

(6)

met andere beoefenaars een gedeelde ervaring ondergaan, namelijk die van pijn. Het ervaren van pijn bestaat uit de gedachte iets ‘echts’ te ervaren, mensen met meer economisch kapitaal geven vaak aan het leven niet te ‘voelen’. Het lichaam wordt ervaren als een ‘verenigd zelf’ dat duidelijke grenzen heeft. Verder levert de gemeenschap van MMA beoefenaars en het beoefenen van MMA zelf intimiteit op. Deze voorbeelden hebben betrekking op de VS, maar ook in Nederland is het beeld over vechtsport vaak negatief en komt het regelmatig negatief in de publiciteit. Nederland kent daarnaast een vrij hoog aantal beoefenaars van MMA, en staat in Europa tweede wat betreft participatie en het leveren van professionele vechters (Sánchez Garcia & Malcolm 2010: 46). Participeren in MMA zou verder voor mensen uit hogere sociale klassen offers met zich mee brengen in de vorm van economisch en symbolisch kapitaal (Abramson & Modzelewski 2010).

Aan de hand hiervan is het interessant te onderzoeken hoe hoogopgeleide participanten van MMA in Nederland hun sport ervaren. Ik stel als hoofdvraag: ‘Waarom participeren succesvolle hoogopgeleiden in een sport als MMA die voornamelijk door mensen uit lage sociale groepen beoefend en gewaardeerd wordt?’. Daarbij is het interessant om erachter te komen hoe MMA door hoogopgeleiden gepercipieerd wordt en daarom volgt de deelvraag: ‘Ervaren of zien hoopopgeleide beoefenaars van MMA de sport überhaupt als gerelateerd aan een laag sociaal milieu?’. Wellicht zien zij het zelf helemaal niet als een guilty pleasure. Het zou ook kunnen dat zij schaamte voelen het te vertellen aan anderen, bijvoorbeeld hun werkgever of collega’s. Eveneens kan ik me voorstellen dat doordat zij aan MMA doen hun perceptie op geweld veranderd is, net zoals ik zelf op een andere manier naar de sport ben gaan kijken. Ik stel me daarom de deelvraag: ‘Heeft het beoefenen van MMA de perceptie op geweld van hoogopgeleide MMA beoefenaars veranderd na verloop van tijd?’. Omdat er een toename waarneembaar is in het aantal hoogopgeleiden MMM’ers stel ik ook de deelvraag: ‘Hoe sluit het beoefenen van MMA aan op de habitus van hoogopgeleiden?’. De zojuist genoemde begrippen habitus, economisch en cultureel kapitaal zullen later verduidelijkt worden.

Over waarom mensen wel of niet in bepaalde sporten participeren is aardig wat literatuur te vinden. Vaak wordt daarbij een beroep gedaan op Bourdieu (1989) en zijn notie van distinctie. Over het beoefenen van MMA zelf is nog maar vrij weinig literatuur beschikbaar. Wanneer dat wel het geval is gaat het vaak om medische of juridische literatuur, veel sociologische literatuur is er nog niet over te vinden en zeker geen literatuur die betrekking heeft op het beoefenen van MMA door hoogopgeleiden in Nederland. Bestaande sociologische literatuur richt zich vaak op Elias (1971), en zijn concept van

(7)

sportisering dat binnen zijn civilisatieproces te plaatsen valt. Geweld zou door het proces van sportisering steeds meer in gereguleerde context vallen en steeds minder daarbuiten. Tegelijkertijd zullen hoogopgeleiden volgens Bourdieu niet gauw voor een sport kiezen waarin veel fysiek contact voorkomt. Wellicht past het niet bij hun idee van wat beschaafd is. Ik zal eerst de geschiedenis van MMA beschrijven en kort uitleggen hoe de sport in elkaar zit. Vervolgens zal ik in een theoretisch kader de literatuur omtrent sportbeoefening aan de hand van Bourdieu toelichten, evenals de op MMA gerichte literatuur die een focus heeft op Elias. Ik zal laten zien dat de theorie geen eenduidig antwoord geeft op waarom hoogopgeleiden ervoor zouden kiezen MMA wel of niet te beoefenen. Hierna geef ik aan welke methode ik gebruikt heb en op welke manier mijn sample is opgebouwd. Daarna volgen de resultaten en de analyse, om tot slot tot een conclusie te komen en op het onderzoek te reflecteren en te benoemen wat er ontbreekt, beter had kunnen gaan, en wat er juist goed gegaan is.

(8)

Geschiedenis

3.1 De geschiedenis van MMA

Tal van verschillende vechtsporten als bijvoorbeeld Braziliaans jiujitsu, judo, karate, boksen, muay thai en worstelen kennen een lange geschiedenis. Mixed Martial Arts (MMA) echter bestaat nog maar kort, om precies te zijn sinds 1993. Zoals de naam al doet vermoeden verschilt MMA van andere vechtsporten in de zin dat het niet bestaat uit een enkele vechtkunst met een eigen daarbij behorende set vaardigheden, maar uit een combinatie van vechtkunsten. Voor het ontstaan van MMA werden in Brazilië de populaire Vale Tudo evenementen gehouden. Ook werd de noemer ‘no holds barred’ (NHB) gehanteerd. In beide gevallen komt het erop neer dat het een full contact sport betrof, er amper regelgeving bestond en op bijna elke manier een tegenstander uitgeschakeld mocht worden. In Brazilië waren de evenementen zelfs enige tijd populairder dan voetbal (Green 2011: 379). In 1993 werd in de Verenigde Staten de UFC of voluit Ultimate Fighting Championship opgericht geïnspireerd door het Braziliaanse Vale Tudo. Deze organisatie hanteerde eveneens een minimale regelgeving. Het idee was een competitie te creëren die bepaalde welke vechtkunst het meest effectief zou zijn in een ongewapend gevecht (www.ufc.com). De beperkte regelgeving maakte bijvoorbeeld mogelijk dat er zonder handschoenen gevochten mocht worden, er was geen sprake van gewichtsklassen, stoten tegen de achterkant van het hoofd waren legaal en er mochten klemmen worden gezet op kleine gewrichten (Bottenburg & Heilbron 2007: 260). Dat laatste is vooral pijnlijk, maar stoten tegen de achterkant van het hoofd leveren aanzienlijk meer risico op letsel op. Een ander kenmerk van de vechtsportevenementen was dat de gevechten uitgevochten werden in een kooi.

Het eerste UFC evenement in 1993 kende nog niet de uitgebreidere regelgeving die nu van toepassing is. De Nederlandse savateur en karateka Gerard Gordeau trapte er letterlijk de tanden uit de mond van een veel zwaardere Hawaiiaans sumoworstelaar. Het evenement werd gewonnen door Royce Gracie, een Brazilianse jiujitsu beoefenaar, die amper een stoot of trap uitdeelde. In plaats daarvan trok hij zijn tegenstanders naar de grond waar hij een submission wist af te dwingen. Het evenement deed veel stof op waaien en was in eerste instantie succesvol, maar al gauw leidde de shockerende aard ervan tot veel kritiek op de UFC, een ban op MMA competities in verschillende Amerikaanse staten en weigerden kabelmaatschappijen ze uit te zenden (Green 2011: 379). Zowel door politici als door de

(9)

media werd de vraag gesteld of er sprake was van sport of slechts van een georganiseerde vorm van geweld, en welke mate van tolerantie gehanteerd zou moeten worden. In de Verenigde Staten was het senator en boksliefhebber John McCain die een campagne tegen de UFC startte. MMA noemde hij een barbaarse sport, ook werd door McCain de term ‘menselijk hanengevecht’ in de mond genomen. In Nederland werden midden jaren negentig zogenoemde ‘no holds barred’ evenementen georganiseerd die een soortgelijke reactie teweeg brachten. De toenmalige Staatssecretaris van Sport Erica Terpstra verklaarde dat zulke opruiende NHB evenementen niet onder de noemer ‘sport’ vielen en ze daarom niet tolereerbaar waren. In 1998 werd in Nederland tevens de kooi verboden als toneel om op te vechten, het werd gezien als symbool voor de beestachtigheid van de evenementen (Bottenburg & Heilbron 2007: 260-261).

Het gevolg van de sancties tegen de UFC zorgde ervoor dat het bedrijf bijna failliet raakte en vervolgens werd verkocht. Ook waren scholen waar MMA getraind kon worden en plekken waar competitie gedraaid kon worden amper te vinden en ongereguleerd. Het verkopen van de UFC zorgde echter voor een kans om het concept te herzien en acceptatie te vinden in de sportwereld. Regelgeving werd uitgebreid, gewichtsklassen werden toegevoegd en samen met regulering door de overheid in verschillende staten zorgde dat voor een enorme toename in populariteit en zichtbaarheid (Green 2011: 379). MMA raakte in een enorme groeispurt door middel van een organisatie die bij machte was regelgeving te veranderen en zo wat eerst als barbaars geweld gezien werd in de ogen van het publiek, de media en de politiek tot iets te maken dat als sport werd gepercipieerd. Wellicht niet door iedereen, maar wel in toenemende mate. Dat proces wordt door Elias ook wel sportisering genoemd (Elias 1971: 92) en valt binnen zijn theorie van het civilisatieproces te plaatsen. Uitleg daarover volgt in het theoretisch kader.

Volgens Green betekende de opkomst van MMA een paradigmaverschuiving in de wereld van de vechtkunsten. Oude noties over martial arts werden letterlijk aangevochten. Technieken gebruikt door Bruce Lee werden niet in de kooi ingezet. Martial arts dojo’s werden gedwongen om te gaan met een toenemend scepticisme. Ze konden zichzelf niet langer presenteren als de universele dominante vechtkunst terwijl ze vasthielden aan traditionele benaderingen. Green stelt vervolgens dat er zich tegelijkertijd met de paradigmaverschuiving in de wereld van martial arts een demografische transitie heeft voltrokken. Waar voorheen jongeren die weinig te besteden hadden de gyms bevolkten besloten steeds meer oudere en vaak rijke mannen MMA te trainen. Het merendeel van de

(10)

door Green onderzochte gyms bestond uit mannelijke leden van midden twintig tot achter in de dertig (Green 2011: 379-380, 383).

MMA is in het begin van deze eeuw in de VS uitgegroeid van een randverschijnsel tot een groot sportevenement dat op prime time op tv uitgezonden wordt. Top atleten hebben de status van beroemdheid weten te verwerven en MMA wordt ook wel de snelst groeiende sport in de VS genoemd. Ondanks dat is MMA een vechtsport die nieuw is voor het publiek. Nog steeds verkrijgt het negatieve media aandacht in de VS en nog steeds wordt door velen de legitimiteit van kooivechten als sport bevraagd. Men vraagt zich verder af of het enige sociale waarde heeft en wat het in hemelsnaam zou kunnen zijn dat mensen motiveert om in deze sport te participeren (Abramson & Modzelewski 2011: 151). Zelf volg ik de Nederlandse media omtrent MMA al geruime tijd. Mij valt op dat er jarenlang maar weinig aandacht aan de sport en succesvolle Nederlandse vechters gegeven is. Zeker in verhouding tot de vele succesvolle Nederlandse MMA’ers die op wereldniveau prijzen in de wacht slepen. Een krant als de Telegraaf is recentelijk begonnen regelmatig aandacht aan de sport te schenken en geeft zelfs uitleg over wat het is (http://www.telegraaf.nl). Tot slot is het jammer dat er amper of geen statistiek bijgehouden wordt in Nederland over wie er MMA beoefenen en hoeveel mensen dat zijn. In hoeverre de sport populairder wordt valt aan de hand van het aantal beoefenaars dus niet in cijfers weer te geven (Stokvis 2011: 513).

3.2 The Ultimate Fighting Championship

Tegenwoordig is de UFC de grootste organisatie van MMA en hanteert het een veel strengere regelset. Er kan in MMA in de UFC op drie manieren gewonnen worden. Ten eerste door middel van een knock out (KO), dat volgens de website van UFC de heilige graal is om een partij te winnen. Het is een moment voor zowel fan als vechter om nooit te vergeten. Er is sprake van een KO op het moment dat een vechter tegen de grond geslagen is met als resultaat bewusteloosheid, desoriëntatie of het niet meer in staat zijn zichzelf op een intelligente manier te verdedigen. Ten tweede kan gewonnen worden met een submission. Een vechter dwingt zijn tegenstander zich op te geven door middel van een verwurging of een gewrichtsklem. In het eerste geval wordt druk gezet op de nek om de bloedtoevoer naar de hersenen te stoppen met als gevolg bewusteloosheid of een tap out. Dat houdt in dat een vechter aftikt en zich zo gewonnen geeft of dat verbaal duidelijk maakt aan de scheidsrechter. In het laatste geval zorgt de vechter met de gewrichtsklem ervoor dat de maximale bewegingsruimte van een gewricht wordt bereikt en druk wordt gezet. De vechter zal wegens de pijn en om serieuze schade te vermijden verkiezen af te tikken. Tot slot kan bij

(11)

een gebrek aan een knock out of submission in een partij na het verstrijken van de rondetijd tot een beslissing van de drie koppige jury overgegaan worden (www.ufc.com).

4. Theoretisch kader

4.1 Bourdieu’s kapitaal, veld en habitus

Vier soorten kapitaal worden door Bourdieu gedefinieerd, namelijk economisch, cultureel, sociaal en symbolisch kapitaal. De eerste spreekt voor zich. Sociaal kapitaal bestaat uit waardevolle sociale relaties tussen mensen, en voorziet individuen van potentiële hulpbronnen uit hun collectieve kapitaalbezit. Symbolisch kapitaal bestaat uit iemands eer en prestige, ofwel status. Cultureel kapitaal kan kan opgedeeld worden in drie vormen, de belichaamde, de geobjectiveerde en de geïnstitutionaliseerde staat. De geobjectiveerde vorm bestaat simpelweg uit materiële dragers als schilderijen, instrumenten, geschriften et cetera en is dus makkelijk overdraagbaar. De geobjectiveerde vorm stelt een individu in staat aan te tonen over bepaalde culturele competenties te beschikken door middel van het behalen van diploma’s of titels. Het is een vorm van cultureel kapitaal die vrij autonoom bestaat ten opzichte van de drager ervan, maar ook ten opzichte van het cultureel kapitaal dat diegene op dat moment daadwerkelijk bezit. De belichaamde vorm uit zich in een vorm van zijn, niet in het hebben van iets. Het is de accumulatie van cultuur over tijd door persoonlijke inspanning, door de inprenting en assimilatie ervan, maar deze vorm kan eveneens zo goed als onbewust worden verworven (Bourdieu 1989: 122-130). De socialisatie van een kind is daar een voorbeeld van. Hoe een kind zich behoort te gedragen in een bepaalde context zal niet altijd iets zijn wat deze zich bewust heeft aangeleerd. Wel zal dat gedrag op een gegeven moment zo vanzelfsprekend zijn dat het als het ware deel is geworden van het zelf en deel is gaan uitmaken van de habitus van een individu (Bourdieu 1989: 125).

De habitus bestaat uit de mentale of cognitieve structuren, de geïnternaliseerde schema’s op basis waarvan individuen omgaan met de sociale wereld, deze kunnen begrijpen, waarderen, evalueren en zien. Niet iedereen bevindt zich op dezelfde positie in de wereld, of bevindt zich in hetzelfde veld, en iedereen zal dus een andere habitus ontwikkelen. Tegelijkertijd is het dan zo dat degenen die zich wel op dezelfde positie bevinden een soortgelijke habitus zullen vormen. Dat geldt bijvoorbeeld voor hoogopgeleiden, of voor mensen die een bepaalde sport beoefenen zoals MMA. De habitus wordt over tijd ontwikkeld en beslaat dus de geschiedenis van een persoon en is duurzaam, maar kan evengoed van het ene veld naar het andere worden meegenomen. Ook kan het voorkomen dat de habitus van een gegeven persoon geen aansluiting vindt op een bepaald

(12)

veld en niet toepasbaar is (Ritzer 2011: 530-531). Bijvoorbeeld wanneer zij cultureel kapitaal missen om in een gegeven veld op een wenselijke manier te functioneren, zoals een vuilnisman ongetwijfeld zal ondervinden bij een bezoek aan een tweesterrenrestaurant. Of wanneer een individu juist over bepaald cultureel kapitaal beschikt dat hem of haar ervan zou weerhouden zich in een bepaald veld te begeven.

Smaak is tevens een soort praktijk, en wel een die naast andere factoren individuen een idee geeft van zijn of haar plaats in de sociale orde. Het brengt diegenen met dezelfde voorkeur samen en differentieert hen van anderen die er een afwijkende smaak op nahouden. Mensen classificeren anderen op basis van hun smaak. Verder is een bepaalde smaak niet iets wat op zichzelf staat, het hangt samen met voorkeuren voor andere zaken. Het zou volgens Bourdieu dus mogelijk zijn een link te trekken tussen iemands smaak in muziek en bijvoorbeeld smaak in sport. Tot slot is smaak iets wat het mogelijk maakt dat iemand zijn of haar positie binnen een veld ervaart, maar ook kan handhaven. Echter, hoe hoger de sociale klasse van een actor, hoe meer controle over het doen accepteren van de eigen smaak door andere actoren er is en hoe makkelijker het is om weerstand te bieden aan de smaak van lagere klassen. (Ritzer 2011: 534-535). Waarom dit relevant is wordt in het volgende stuk over de paradox van de sportbeoefening verduidelijkt.

4.2 Paradox van de sportbeoefening

Eerdere sportsociologische literatuur laat zien dat er sprake is van een paradox in de beoefening van sport. Hoe hoger de sociale klasse van een persoon, hoe eerder deze geneigd zal zijn te sporten of toeschouwer te zijn van sport. Echter tegelijkertijd, hoe hoger de sociale klasse, hoe minder gauw iemand geneigd is bepaalde sporten te beoefenen die worden geassocieerd met lagere sociale klassen. Er is dus een omgekeerde relatie tussen sociale klasse en de betrokkenheid in wat prole sports genoemd worden. Die soorten sport heten zo omdat ze vermeden worden door de hogere klassen, en daarom geassocieerd zijn geraakt met het proletariaat of de arbeidsklasse (Wilson 2002: 5). Bourdieu (1978) toonde bijvoorbeeld aan dat de Franse hogere klassen liever tennis en golf speelden dan de arbeidersklasse, maar een stuk minder geïnteresseerd waren in boksen, rugby of bodybuilding. Ook in de VS leverden studies soortgelijke resultaten op, de hogere klassen voelen zich aanzienlijk minder aangetrokken tot worstelen, gewichtheffen, boksen of überhaupt sporten die een nadruk leggen op fysiek contact, weerbaarheid, taaiheid, ascese, en zware arbeid (Wilson 2002: 6). In Nederland werd bijvoorbeeld judo met de lagere klasse geassocieerd (Stokvis 2011). De zojuist genoemde sporten worstelen, boksen, judo (en in

(13)

mindere mate gewichtheffen) maken allen deel uit van het geheel van MMA, evenals de zojuist genoemde eigenschappen die geschuwd worden door de hogere klassen. Zo bekeken zullen mensen uit hogere sociale klassen niet gauw MMA beoefenen of toeschouwer van wedstrijden zijn. Hun habitus en soort belichaamd kapitaal vindt mogelijkerwijs geen aansluiting bij het veld van MMA.

Wilson test twee verklaringen die een mogelijke grondslag voor de paradox zouden kunnen vormen. Enerzijds zou de mate van cultureel kapitaal die varieert tussen sociale klassen en die bepalend is voor smaak van invloed zijn in verklaren van het verschil in sportbeoefening tussen klassen. (Wilson 2002: 6) Een eigenschap als fysiek contact van een sport als MMA zou bijvoorbeeld meer gewaardeerd worden door de lagere klassen en minder door hogere. Anderzijds zou de mate van economisch kapitaal van invloed zijn op sportbetrokkenheid. De gedachte hierachter is dat sport zowel als beoefenaar als toeschouwer geld en vrije tijd kost, en de hogere klassen hebben van oudsher over beide meer tot hun beschikking. Echter, wat vrije tijd betreft is er inmiddels meer gelijkheid ontstaan tussen klassen (Wilson 2002: 6). Wel wordt er door Green (2011) en Abramson & Modzelewski (2010) gesteld dat MMA zowel tijdrovend als duur is om als sport te beoefenen. Of dat voor respondenten die niet resideren in de VS maar in Nederland ook het geval is zal later blijken.

Wilson concludeert dat over hoe meer economisch kapitaal (gemeten door huishoudinkomen) mannen en vrouwen beschikken, des te eerder ze betrokken zullen zijn in sport. Tevens bepaalt de mate van cultureel kapitaal hun sportbetrokkenheid in positieve zin. Cultureel kapitaal is gedefinieerd aan de hand van opleidingsniveau en reflecteert dus niet de volledige notie als door Bourdieu gesteld. Beide soorten kapitaal zijn onafhankelijk van elkaar van invloed op sportbetrokkenheid wat verschilt van hun invloed op participatie in prole sports. Economisch kapitaal heeft amper invloed in tegenstelling tot cultureel kapitaal. De variabele prole sports bestaat jammer genoeg uit autoracen en wielrennen. Er is geen enkele vecht- of contactsport in opgenomen. Wilson concludeert dat over hoe meer cultureel kapitaal mensen beschikken, hoe minder gauw ze geneigd zullen zijn prole sports te beoefenen. Op klasse gebaseerde verschillen in economisch kapitaal leveren dus geen verklaring voor de paradox van sociale klasse en sportbetrokkenheid, zij die geen geld hebben zullen überhaupt amper sporten en degenen die wel geld hebben sporten in het algemeen sowieso meer (Wilson 2002: 8-12).

Er komt dus naar voren dat cultureel kapitaal in de vorm van opleidingsniveau van invloed is op het soort sport dat mensen beoefenen, maar waarom bepaalde sporten nou juist

(14)

beter bij de smaak van de ene of de andere klasse passen maakt Wilson niet duidelijk. Interessant is dat in een studie over smaak die op dezelfde dataset als Wilson gebruikt heeft gebaseerd is naar voren komt dat hoe meer opleiding iemand genoten heeft, hoe breder de muzieksmaak is, maar hoe breder de muzieksmaak, hoe eerder men geneigd is om die genres die het meest door laagopgeleiden gewaardeerd worden te verafschuwen (Bryson 1996: 14) Nu zegt Wilson echter niet direct dat hoogopgeleiden een brede sportsmaak hebben, enkel dat zij door meer sportbetrokkenheid gekenmerkt worden.

4.3 Sportisering

Aan het eind van de achttiende eeuw in Engeland raakten veel moderne sporten zoals we die nu kennen internationaal georganiseerd door nationale en internationale sportorganisaties. Sporten die eerst lokaal verschilden raakten hierdoor internationaal gestandaardiseerd (Stokvis 2011: 511). Deze processen van organiseren, reguleren en standaardiseren relateren aan wat Elias sportisering noemt: Sportorganisaties die na verloop van tijd over meer macht komen te beschikken raken in staat regels binnen een sport preciezer, strikter en explicieter te stellen met het oog op fair play. De mogelijkheden voor gewelddadig fysiek contact worden strikter gecontroleerd, gereduceerd of zelfs weggenomen (Elias 1971: 92).

Het proces van sportisering wordt door Elias binnen het bredere civilisatieproces geplaatst en het bijbehorende proces van staatsformatie waarin gewone burgers steeds minder het recht hadden op het gebruiken van geweld. Fysiek geweld werd aan banden gelegd en was bijvoorbeeld alleen nog maar toegestaan in boks- of worstelclubs. Vechten was nog steeds mogelijk, maar dan in een exclusief gereguleerde context (Bottenburg & Heilbron 2007: 263). Vechtsportwedstrijden worden door Elias & Dunning (1986: 90) gezien als mimetische evenementen die plaats vinden in een sociale enclave waar men van spanning kan genieten zonder dat er sociaal en persoonlijk gevaarlijke implicaties aan vast zitten. Ze hebben de functie een spanning te creëren die naarmate de mate van monotoonheid toeneemt in het leven van de participanten steeds meer gewenst wordt. Vechtsport evenementen zorgen dus niet voor ontladen, ze leveren juist spanning en opwindingen om in de vrije tijd van te genieten (Bottenburg & Heilbron 2007: 263). Dat heeft betrekking op het kijken naar of bezoeken van evenementen, hoe beoefenaars het sparren of trainen zelf ervaren kan anders liggen en wordt zo direct deels middels literatuur beschreven en later aan de hand van de gehouden interviews.

(15)

Op lokaal niveau werden om bepaalde sporten samen te beoefenen clubs opgericht door individuen die al dan niet geholpen werden door bijvoorbeeld bedrijven of kerken. Deze clubs hadden een vrijwillig karakter, mensen ontmoetten elkaar voor plezier en recreatie. Dat zorgde er tegelijkertijd voor dat deze clubs ontmoetingsplaatsen werden voor mensen van dezelfde statusgroepen die aan sociale klassen in economische zin relateerden. Mensen die dezelfde levensstijl hanteerden werden lid van zo’n club. Sporten trokken in Nederland eveneens mensen aan van min of meer dezelfde sociale statusgroepen, daarnaast was er sprake van een hiërarchie van clubs die aan een bepaalde statusgroep gerelateerd waren. Tegenwoordig is de relatie tussen sport en statusgroepen een stuk minder sterk, maar evengoed worden de meeste sporten gedomineerd door leden van bepaalde statusgroepen en behouden een image wat van die groepen afgeleid is. Gezien het feit dat verschillende statusgroepen of sociale klassen hun eigen vereniging kunnen vormen is het mogelijk dat een sport democratiseert omdat verenigingen in dezelfde competitie meedraaien, zoals in het geval van voetbal is gebeurd (Stokvis 2011: 511-513). In Nederland is momenteel eveneens waarneembaar dat hoogopgeleiden verenigingen beginnen, bijvoorbeeld studenten MMA vereniging Kaizen waarvan ik een aantal leden heb geïnterviewd. Later zal ik proberen te illustreren waarom daar behoefte aan is en waarom dat toch bij hun habitus past.

Stokvis stelt dat het imago van een sport op korte termijn beïnvloed wordt door het soort mensen dat die sport beoefent, door de sociale status die zij hebben. Op lange termijn veranderen sporten hun status, en dat kan op twee manieren gebeuren. Ten eerste door een toename of afname van het aantal leden van een sociale klasse door economische verandering. Ten tweede doordat mensen van een lagere sociale status zich bewust worden van de lage sociale status van de sport die het meest door hun groep beoefend wordt en er vervolgens voor kiezen een sport van de hogere klasse te gaan beoefenen. Dat laatste kwam bijvoorbeeld voor in het wielrennen in de jaren tachtig. Professionals uit de lagere klasse domineerden de sport in eens waar voorheen de hogere klasse zegevierde. Het publiek veranderde toen gelijktijdig naar een meer lagere klasse publiek. Mensen uit de hogere klasse veranderden van smaak en zochten exclusievere sporten (Stokvis 2011: 514). Het omgekeerde wordt niet beschreven en dat is nu juist wat er in het veld van MMA lijkt te gebeuren. MMA en contactsporten in het algemeen werden al meer geassocieerd met lagere statusgroepen, maar toch is er sprake van een toename van hoger opgeleiden en mensen uit hogere sociale klassen (Green 2011, Abramson & Modzelewski 2010). In cultuurvormen als muziek en film is een omgekeerd patroon bijvoorbeeld wel eerder voorgekomen. Jazz werd bijvoorbeeld in de jaren twintig van de vorige eeuw als lage cultuur beschouwd, maar

(16)

geleidelijk aan begon veranderde dat en steeg het genre in de culturele hiërarchie. (Van den Haak 2014: 60-61).

4.5 De aantrekkingskracht van MMA en het aspect van pijn

Green (2011) heeft eerder veldwerk verricht naar hoe pijn ervaren wordt in MMA en waarom naar die ervaring gezocht wordt. Pijn als gevolg van het beoefenen van MMA zou meerdere functies herbergen. Een ervan is dat het de ervaring ‘echt’ maakt. Resulterende verwondingen van het sparren of een wedstrijd, en de pijn die op het moment of erna optreedt, geven het gevoel dat er iets gebeurd is. Het risico een blessure op te lopen wordt tegelijkertijd gezien als dat wat MMA scheidt van andere fysieke activiteiten, of andere vechtsporten. Wanneer een verwurging een gevoel van verstikking geeft, dat weet een beoefenaar van de sport dat die techniek werkt. Daarnaast zullen beoefenaars moeten leren om te gaan met pijn. Pijn zorgt ervoor dat zelfvertrouwen opgebouwd wordt doordat het test hoe te reageren op pijn en gevaar, maar bouwt ook door het in toenemende mate leveren van kennis over het eigen lichaam en de grenzen daarvan. Zelfvertrouwen volgt dus uit een vergrote zelfkennis als resultaat van het ervaren van pijn. Verder maakt pijn onderdeel uit van het plezier MMA te beoefenen, aangezien het symbool staat voor het doorbreken van een barrière en vertrouwen geeft dat er een fysieke of spirituele groei is doorgemaakt. Pijn is in dit geheel van tijdelijke aard, het wordt direct in een handeling ervaren of enkele dagen erna nog als herinnering dat er iets echts gebeurd is. (Green 2011: 384-386).

Tegelijkertijd zorgt het ervaren van pijn in MMA volgens Green ervoor dat beoefenaars worden gedwongen in het moment te leven. Dit werkt op een andere manier dan wanneer er sprake is van flow (Green 2011: 387). Een verschijnsel dat in meerdere sporten voorkomt en begrepen kan worden als een gevoel samen te smelten en een connectie te vormen met de wereld tot een punt waarop een hogere mate van controle bereikt wordt terwijl het zelf lijkt op te lossen (Breton 2000: 3). In plaats van meer één te worden met de omgeving ontstaat er een proces dat door beoefenaars beschreven wordt als gedwongen worden in het moment te leven. Enkel het sparren zelf bestaat nog, maar het krijgen van klappen of in een submission te worden gewerkt zorgt ervoor dat er een gedwongen reductie plaatsvindt. Gedachten uit het verleden, waaronder eveneens lessen over hoe aan een submission te ontsnappen, en zorgen over de toekomst verdwijnen. Van een hogere mate van controle is door het pijnaspect dus geen sprake. Echter, tijdelijke momenten van pijn en het gedwongen worden in het moment te leven en in het lichaam te zitten wordt gezien als een van de meest aantrekkelijke elementen van MMA. Het ervaren van pijn is heel persoonlijk, relateert volledig aan het eigen lichaam, en tijdens het sparren zorgt dat ervoor dat het ‘ik’

(17)

centraal komt te staan. De kern van het verslavende aspect ligt dan ook in het zichzelf leren kennen. Het ervaren van de eigen grenzen en deze opgedrongen te krijgen resulteert in een gevoel van echtheid en het ervaren van het zijn (Green 2011: 386-387).

Naast het verslavende aspect van pijn en het centraal staan van het ‘ik’ in het beoefenen van MMA wijst Green erop dat vechten een gedeelde ervaring vormt in het geven en ontvangen van pijn. Daardoor wordt intimiteit opgebouwd, door het delen van zowel kwetsbaarheid als taaiheid. Het beoefenen van MMA levert een soort intimiteit die in het gewone leven niet zomaar aanwezig zou zijn. Dat komt voort uit het contact dat zo direct en intens is, door compleet bezweet over elkaar heen te rollen en in vreemde posities verstrikt te raken en door de gedeelde ervaring van pijn. Dit staat overigens los van een seksuele geladenheid. Het beoefenen van MMA levert volgens Green dus een bijzondere intimiteit en hechte gemeenschap op uit intens fysiek contact en pijn (Green 2011: 389-391). Andere auteurs als Abramson & Modzelewski herkennen de intimiteit eveneens. Langdurige pijn, of een langdurige blessure, wordt negatief ervaren door MMA vechters vanwege het verlies van het sociale contact van de gym, niet vanwege de pijn zelf (2011: 153-154).

Veel MMA beoefenaars die door Green zijn geobserveerd en geïnterviewd beschikten zoals eerder opgemerkt over veel economisch kapitaal. Details over wat dat precies inhoudt worden jammer genoeg niet gegeven, dus het is lastig een bepaald ijkpunt aan te houden. Ze zijn vaak rijke mannen, welvarend, en werken in de diensten- of technische sector en verrichten niet dagelijks fysieke arbeid. Ze hebben gemeen dat ze op zoek zijn naar een soort contact en intimiteit dat in hun leven afwezig is, maken een persoonlijke ontwikkeling door middels MMA door hun fysieke en mentale grenzen te ontdekken en meer zelfvertrouwen te krijgen. Hoewel hij erg de nadruk legt op pijn zelf, zeker wanneer hij het verslavende aspect bespreekt, en het zo tot een doel laat lijken, komt het op mij meer als een middel over dat tot een gewenst doel leidt zoals bijvoorbeeld een gedeelde ervaring van intimiteit. Interessant is dat aan de hand van Green wel gezegd kan worden dat MMA aansluit bij de habitus van leden uit de hogere sociale klassen. Cultureel kapitaal als opleiding zorgt onder andere voor een bepaalde baan die een hoge mate van economisch kapitaal oplevert, maar tegelijkertijd zo van aard is dat er een leegte in het leven ontstaat die door MMA kan worden opgevuld. Ondanks de afkeer die er onder hogere klassen bestaat volgens Wilson en Bourdieu van pijn en contact sport, heeft er zich volgens Green de eerder genoemde demografische transitie voltrokken sinds het populairder worden van MMA onder de beoefenaars. Dat gaat echter niet altijd zonder verlies van verschillende soorten kapitaal zoals nu zal worden beschreven.

(18)

4.6 Opofferingen ten behoeve van MMA

Abramson & Modzelewski verrichten onderzoek naar middenklasse MMA beoefenaars in diverse gyms in het westen van de Verenigde Staten. In tegenstelling tot Green’s onderzoek werkten deze MMA’ers in een allerlei soorten beroepen. De auteurs leggen meer nadruk op het feit dat MMA nog steeds marginaal geaccepteerd is en door velen (leken) als extreem gewelddadig gezien wordt. Alle door hen onderzochte beoefenaars hadden toegang tot meer conventioneel tijdverdrijf, sociale settings en bronnen van prestige. Tegelijkertijd waren ze zich bewust van de druk, offers en dilemma’s die het participeren in een sport als MMA met zich mee zou brengen gezien de reputatie ervan. Toch werd MMA een organiserende en centrale kracht in hun leven met betrekking tot dagelijkse activiteiten, wat te eten en hoe tijd met familie te besteden. Gemiddeld werd er 20 tot 30 uur per week getraind. Om dat te kunnen doen ontstond er druk en werden er offers gemaakt op het gebied van het lichaam, inter-persoonlijke relaties en in het werkveld (Abramson & Modzelewski 2011: 151).

Dat vechters zoveel tijd doorbrengen in de gym resulteert in een hoge belasting op het lichaam. Eigenlijk is het lastig om continu blessure vrij te zijn of nooit last te hebben van pijn. Echter, het ondergaan van pijn en taai zijn wordt net als in andere sporten als statusverhogend gezien. Naast continue lichamelijke druk legt het vele trainen druk op het behouden van relaties met familie en vrienden die de toewijding moeilijk kunnen accepteren en jaloers reageren. Daarnaast ervaren vechters op het werk negatieve percepties op MMA, en negatieve reacties op zichtbare blessures als blauwe ogen of kneuzingen op armen of in het gezicht die het gevolg van MMA zijn. Ze ontwikkelen strategieën om te vermijden dat bekend wordt dat ze MMA beoefenen en te vermijden dat hun morele status in twijfel getrokken wordt. Slechts bij enkelen leefde het idee dat een promotie werd tegengehouden door kennis over hun sportbeoefening, maar velen vonden het een vermoeiende ervaring om steeds maar weer hun sport te moeten verdedigen (Abramson & Modzelewski 2011: 154-155).

In tegenstelling tot wat Elias & Dunning beweren kleven er dus wel degelijk gevaarlijke persoonlijke en sociale implicaties aan vechtsport (zoals in dit geval MMA). Natuurlijk gaat het hier om het beoefenen en niet enkel het bezoeken van evenementen, maar evengoed zou het mogelijk kunnen zijn dat de interesse in MMA an sich niet zonder enige gevolgen zou kunnen bestaan gezien het imago van MMA. Daarentegen kun je vanuit Elias’ civilisatieproces gezien opmerken dat we ons steeds geciviliseerder gedragen en kun je

(19)

dus stellen dat geweld wel in sport thuis kan horen, maar daarbuiten niet. MMA is dan een vorm van informalisering.

Uit bovenstaande blijkt onder andere ook dat MMA een tijdrovende sport kan zijn die zekere opofferingen vergt, maar er moet worden opgemerkt dat Abramson & Modzelewski wedstrijdvechters beschrijven, waar mijn sample eveneens uit niet-wedstrijdvechters bestaat. Logischerwijs zullen niet-wedstrijdvechters meer druk en lasten ervaren dan niet-wedstrijdvechters, maar niet wedstrijdvechters kunnen eveneens diezelfde druk en lasten ervaren, maar wellicht op een minder intense en andere manier. Verder bestaat er een waarschijnlijk verschil in cultuur tussen de VS en Nederland wat betreft hoe mensen geacht worden zich professioneel te gedragen en te uiten op de werkvloer. Lamont (1992) beschreef onder andere hoe gedragsnormen op de werkvloer verschillen tussen Fransen en Amerikanen.

Hoewel er in de literatuur voornamelijk gesproken wordt over sociale klasse hanteer ik dat begrip zelf liever niet. Auteurs maken zelf niet altijd duidelijk op welke manier zij sociale klasse definiëren. Er wordt niet aangegeven waaruit een klasse precies bestaat en waar de grenzen daarvan liggen. Daarnaast is het voor mij lastig precies te bepalen tot welke sociale klasse mijn respondenten behoren. Mij lijkt het beter in sociale groepen te denken, en die te definiëren aan de hand van opleidingsniveau. Hogere sociale groepen zijn voorzien van een hoger opleidingsniveau en beschikkend dus over meer geïnstitutionaliseerd cultureel kapitaal.

(20)

5. Methode

Voor het beantwoorden van mijn hoofdvraag en deelvragen hanteer ik een kwalitatieve onderzoeksstrategie, omdat de focus van het onderzoek zich richt op de ervaringen van mensen. Het doel is het beschrijven van hun ervaring, het weergeven van hun perceptie en om te reflecteren op de literatuur uit het theoretisch kader en vervolgens daarop voort te bouwen door de interviews (zie bijlage voor vragenlijst) met Atlas.ti te analyseren. Het doel is niet de literatuur te toetsen aan de hand van de interviews. Voor de duidelijkheid zet ik nogmaals de hoofdvraag en deelvragen onder elkaar:

Hoofdvraag:

‘Waarom participeren succesvolle hoogopgeleiden in een sport als MMA die voornamelijk door mensen uit lage sociale groepen beoefend en gewaardeerd wordt?’

Deelvragen:

‘Hoe sluit het beoefenen van MMA aan op de habitus van hoogopgeleiden?’

‘Heeft het beoefenen van MMA de perceptie op geweld van hoogopgeleide MMA beoefenaars veranderd na verloop van tijd?’

‘Ervaren of zien hoopopgeleide beoefenaars van MMA de sport überhaupt als gerelateerd aan een laag sociaal milieu?’

Ik maak gebruik van triangulatie (Bryman 2008: 379) door op meerdere manieren data te vergaren. Naast dat ik semi-gestructureerde interviews heb gehouden, heb ik gebruik gemaakt van participerende observatie door zelf mee te trainen bij R-Grip. Op deze manier hoopte ik beter inzicht te verkrijgen in hoe respondenten MMA ervaren, en beter te begrijpen waarover gesproken wordt. Als onderzoeker reikte mijn kennis met betrekking tot MMA voorheen niet verder dan hetgeen er op fora geschreven wordt en wat ik zelf gezien heb op pay-per-view evenementen op mijn tv of computerscherm. Respondenten merkten zelf al

(21)

vaak op: “Ja, je hebt het zelf nooit ervaren natuurlijk”. Een gebrek aan werkelijke ervaring maakt een goed begrip van wat verteld wordt mijns inziens lastiger. In een deel van de door mij besproken literatuur betreffende MMA hebben onderzoekers zelf ook mee getraind, en een enkeling heeft zelfs een amateur partij gedraaid (Abramson & Modzelewski 2010). Tijdens mijn participerende observatie heb ik niet aan anderen verteld in de gym dat ik mijn ervaring daar eveneens mee nam voor mijn onderzoek om de situatie zo natuurlijk mogelijk te houden.

5.1 Sample

Het object van mijn onderzoek bestaat uit hoogopgeleide beoefenaars van MMA. Met hoogopgeleid wordt verstaan HBO niveau of hoger, zoals dat ook in het dominante discours gangbaar is. Onder beoefenaars van MMA wordt verstaan zowel mensen die momenteel actief MMA beoefenen, als mensen die dat voor meer dan negen maanden meerdere keren per week hebben gedaan. Die keuze is op het eerste gezicht arbitrair, maar afgeleid van mijn eigen sportbeleving en referentiekader zullen respondenten na die periode en intensiteit een goed beeld hebben verworven van wat het beoefenen van een sport voor hen betekent.

Aangezien ik op zoek ben naar hoogopgeleide MMA beoefenaars ben ik in eerste instantie respondenten gaan zoeken bij universitaire sportcentra (USC’s). Ik heb in dit geval dus gebruik gemaakt van purposive sampling (Bryman 2008: 375, 415). Vrij gauw werd mij duidelijk dat niet elk USC over een sportaanbod beschikt waar MMA deel van uitmaakt. Het USC van de Universiteit van Amsterdam en van de Radboud Universiteit in Nijmegen kwamen echter wel in aanmerking, al zou ik voor die laatste vrij ver moeten reizen. Het USC van de Radboud was wel bijzonder gezien zij naast het aanbieden van MMA eveneens over hun eigen studenten MMA vereniging beschikken genaamd Kaizen. De respons uit Nijmegen bleek verder veel groter te zijn dan die van het USC van de UvA. Iets wat ik gezien de door studenten zelf opgerichte vereniging niet verwonderlijk vond. Ik heb mijn respondenten voornamelijk via e-mail benaderd. Vijf van mijn respondenten zijn afkomstig van MMA vereniging Kaizen uit Nijmegen, en slechts één respondent van het USC van de UvA.

Echter, meer heterogeniteit in het soort gym waar mijn respondenten trainen leek mij gewenst. Op die manier is het mogelijk om onder andere te vergelijken welke afwegingen respondenten maken om bij een bepaalde gym te gaan trainen, of er verschil is in omgangsvormen, diversiteit in soorten of types leden, et cetera. Daarnaast is het gezien mijn onderzoeksvragen wenselijk respondenten te interviewen die reeds aan hun arbeidscarrière

(22)

begonnen zijn, en niet slechts over een studentenbaan beschikken. Helaas is dat zoals zo zal blijken niet helemaal gelukt. Voor het vergroten van de heterogeniteit heb ik eveneens respondenten geworven die bij een particuliere gym trainen of hebben getraind. Via via heb ik contact kunnen leggen met Marloes Coenen, Nederlands meest succesvolle vrouwelijke MMA’er, en tevens mede eigenaar van R-Grip gym in Amsterdam. Eveneens is het de eerste gym in Amsterdam waar MMA volledig beoefend kan worden in plaats van dat er slechts in losse onderdelen ervan les gegeven wordt zoals bijvoorbeeld grondvechten (www.r-grip.nl 01-06-2014). Via Coenen ben ik in contact gekomen met vier hoogopgeleide MMA’ers.

Het sample bestaat uit zes respondenten die of bij een universitair sportcentrum trainen of hebben getraind die tevens allen student zijn, uit vijf respondenten van een particuliere gym waarvan er vier over een vaste baan beschikken en een die nog studeert. De verhouding tussen mannen en vrouwen is scheef, slechts drie van de elf respondenten zijn vrouw. Alle respondenten bevinden zich in de leeftijd van begin twintig tot begin dertig. Dat is min of meer toevallig zo gekomen, maar zoals later uit de literatuur bleek zijn er niet veel oudere participanten te vinden in gyms. Jongere beoefenaars zijn voor mij gezien mijn vraagstelling niet interessant. Niet alle respondenten hebben wedstrijden gedraaid, een aantal traint recreatief, sommigen hebben professioneel gevochten, maar iedereen heeft gespard in de gym. Slechts twee van mijn respondenten trainde op het moment van het houden van het interview niet meer. Beide respondenten hadden echter jarenlange ervaring met MMA, en het moment dat zij stopten met MMA was niet langer dan twee jaar geleden. Ik zag daarom voor mijn onderzoek daarom geen belemmering hen te interviewen.

(23)

6. Resultaten

6.1 MMA als persoonlijke ontwikkeling

MMA verschilt volgens respondenten met andere vechtsporten voornamelijk in de zin van dat het de meest complete vechtsport is waar bijna elke techniek mogelijk is. Dat ligt vrij voor de hand, maar wat respondenten daaraan aantrekkelijk vinden is dat ze het minst geremd worden in het op een bepaalde manier die verschillende technieken uit te voeren. Francisco legt uit:

“Kickboksen kent een afhouder, een trap zeg maar, een voorwaartse trap. Karate kent een trap, geen afhouding, die trappen hem erin. Bij karate zeggen ze dat die afhouder fout is, bij kickboksen zeggen ze dat die trap fout is. Dat werkt alle twee.”

Omdat alles mogelijk is op elke manier is het dus een continu leerproces, het volgende citaat van Mathijs past daar goed bij:

“(…) dan is het wel zegmaar het idee dat het een vechtsport is die geen vaste dogmatische technieken heeft en stijlen, maar die mee wilt gaan in wat het beste blijft werken. Dus (…) het moet een levende vechtsport zijn, in die zin dat het als je slechte techniek hebt dat dat dan duidelijk wordt omdat je door iemand anders dan keihard ingemaakt wordt. Dan leer je het wel af. Dus dan blijf je niet de dingen doen omdat ze er cool uitzien of zo. Je moet dan eigenlijk alleen doen wat echt werkt.”

Dat leerproces uit zich ook op andere manieren. Meerdere respondenten merken op dat zij door MMA erg met zichzelf geconfronteerd worden. Bijvoorbeeld door de intensiteit ervan zoals Nadir beschrijft:

“Het is ook de zwaarste sport die ik ooit heb gedaan en ken. Dus je wordt constant gepusht om je grenzen te verleggen en daardoor ben je ook nooit klaar, dat vind ik ook echt geweldig. Dus dat je ook eigenlijk in je hoofd denkt: ‘Ik kan gewoon niet meer’, maar iedereen om je heen gaat verder. Het is in die zin een solo sport, maar tegelijkertijd ook weer niet. Omdat je constant om je heen ziet hoe andere mensen groeien ga je zelf ook door ermee en wil je jezelf ontwikkelen.”

Er is dan ook geen enkele respondent die maar af en toe MMA traint. Het merendeel traint drie tot vijf keer per week, en vaak worden er dubbele trainingen gedraaid die verschillende

(24)

aspecten van de sport onder de loep nemen. Dat moet ook wel, want anders is het lastig er progressie in te maken gezien het diverse karakter van MMA. Tegelijkertijd ben je als beoefenaar nooit helemaal compleet geven respondenten aan en zeggen continu te blijven leren. Dat is een uitdaging die het aantrekkelijk maakt voor hen, maar er ook voor zorgt dat ze zich steeds weer over zichzelf heen moeten zetten, onder andere omdat het risico op verlies er altijd in zit. Terry weet het mooi te verwoorden:

“Ik denk dat er nergens zoveel mogelijke dingen zijn om te doen als bij MMA. Dus ook qua sport… Iemand kent een stoot die jij niet kent. Daar kun je ongelooflijk veel problemen mee hebben terwijl je eigenlijk beter bent dan die persoon. Of iemand kent een raar klemmetje op de grond en in eens denk je: ‘Hé waar zit ik nu nou weer in?’, weet je wel. Het is zo complex, het is zo uitgebreid. BJJ’ers die lopen dan heel trots te roepen: ‘Het is levend schaken.’, maar dat is wel waar je in moet denken. Je moet vooruit denken, je moet de opties kennen, (…) je moet schakelen, je moet zoveel weten om MMA te kunnen beoefenen. Het is echt een kennissport. Ik denk dat dat ook voor heel veel mensen aantrekkelijk is.”

MMA ontwikkelt beoefenaars mentaal door het vergroten van het zelfvertrouwen omdat ze zich door het intensieve sporten erg fit en weerbaar voelen, maar ook het doorzettingsvermogen, en tolerantie voor pijn en viezigheid als zweet, bloed, snot en lichaamsgeuren. Die tolerantie ontstaat door het continue fysieke contact en de fysieke nabijheid die vooral bij het grondvechten aanwezig is. Opmerkelijk is dat geen van de respondenten bewust naar dat fysieke aspect gezocht heeft in de sport zelf, maar het voor lief neemt. Het hoort er gewoon bij. Thomas is de enige die dat het minst fijne aspect aan MMA vindt. Opmerkelijk is dat Jan daar eigenlijk nooit bij stil gestaan heeft terwijl hij in het dagelijks leven niet van een bepaald soort fysieke nabijheid houdt:

“Maar het is een vorm van intimiteit dat je zo dicht bij elkaar staat en eerlijk gezegd ben ik helemaal niet zo'n persoon die nou (…) Bijvoorbeeld we hebben mensen die bijvoorbeeld een knuffel geven als ze afscheid van elkaar nemen bij bijvoorbeeld kennissen of vrienden van elkaar, daar ben ik helemaal niet van. [lacht hard] Daar heb ik echt een ontzettende hekel aan. (…) Dus die intimiteit, die benadering zoek ik in het dagelijks leven helemaal niet. (…) Ik vind het niet moeilijk. Ik vind het niet de blokkade die ik in het dagelijks leven ervaar, die heb ik daar niet (…) snap je. Ik denk: ‘Het hoort erbij’, en het is niet iets waar je bewust mee bezig bent.”

Tot slot valt op dat Azinta als enige opmerkt dat bepaalde leerprocessen zoals het verkrijgen van meer zelfvertrouwen context gebonden kan zijn:

(25)

“Als je ziet wat voor goeds het je brengt in het leven, zelfvertrouwen en dat soort dingen, dan realiseer je je wel van: ‘dat is alleen in de sport’. Ik kan het niet per se toepassen op alles wat ik doe. (…) Het is niet zo dat ik alles aanpak zoals ik een sparsessie aanpak. Ik weet ook wel dat ik harde klappen kan krijgen in de gym niet betekent dat ik alles emotioneel kan incasseren buiten de gym. Het is wel iets dat beperkt is tot de sport die je doet.”

6.2 Geschikt of ongeschikt voor MMA?

Wanneer ik vraag wat voor soort mensen MMA beoefent wordt op verschillende manieren gereageerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de karaktertrekken waar iemand over moet beschikken, maar ook worden zaken als sociaal milieu of opleidingsniveau aangehaald. Het merendeel, zeven van de elf respondenten, zegt dat het soort mensen dat MMA beoefent heel divers is. Tegelijkertijd worden er vaak eigenschappen genoemd waar een persoon over dient te beschikken zoals doorzettingsvermogen, om kunnen gaan met pijn, weerbaar zijn, zelfbeheersing, discipline, en het niet bang zijn voor een fysieke uitdaging. Dat lijkt op het eerste gezicht vrij vanzelfsprekend gezien de aard van de sport, maar een aantal quotes kleuren het mooi in. Opvallend is bijvoorbeeld dat niet iedereen het even makkelijk vind om een klap uit te delen en te incasseren, iets wat door bijna iedereen als een belangrijke eigenschap genoemd wordt. Een bepaalde mentaliteit is wel vereist. Jan zegt:

“Je hebt wel een bepaalde mentaliteit nodig om het te kunnen natuurlijk. Zowel van accepteren dat er, dat je pijn gaat ervaren, als de bereidheid om iemand anders pijn te doen.”

Nadir merkt op:

“Je moet ook juist dat kunnen incasseren wat je bereid bent uit te delen. En dat is wat ik net al zei, dat was voor mij heel confronterend. Maar daar leer je wel van en sommige mensen stoppen juist om die reden. Omdat ze het gewoon te vervelend vinden dat ze in vijf minuten vier keer in een klem liggen en moeten afkloppen.”

Luuk zegt:

“Ik denk respect, dat wel heel belangrijk is. Maar ook je ego aan de kant kunnen zetten. Dat jij zeg maar niet voor afkloppen jezelf te goed of te stoer vindt. Dan heb je een hele zware tijd als je MMA doet. Zeker als je het niet zo goed kan. Doorzettingsvermogen is een heel belangrijk iets.”

(26)

Wat wel opvalt is dat die mentaliteit verschilt per gym, daar zal ik mij zo over uitweiden. Daarnaast verschilt het ook per vechtsport. Alle respondenten die voorheen ge(kick)bokst hebben vertellen dat de sfeer daar meer macho is, dat er meer haantjes gedrag voorkomt. Het ego aan de kant zetten dat Luuk benoemt is lijkt daar niet of minder aan de orde te zijn. Volgens Luuk heeft dat de volgende reden:

“Ik denk je bij MMA wat sneller een band op bouwt, het klinkt een beetje stom, maar dat heeft naar mijn idee vooral te maken met het jiujitsu aspect van MMA. Je kunt gewoon echt winnen. Dat is bij boksen met sparren al moeilijk zeg maar. Omdat je niet iemand KO wil slaan in de training. En met jiujitsu, je kan gewoon iemand op de grond laten afkloppen zeg maar. Dan heb je gewoon gewonnen.”

Mathijs meent tot slot als enige dat er niet een bepaald type mens is dat aan MMA doet, voor andere sporten geldt volgens hem ook dat die niet een bepaald type aantrekken.

Naast een mentaliteit of bepaalde karakter trekken wordt over een bepaald sociaal milieu of opleidingsniveau gesproken. Slechts drie respondenten denken dat vooral laagopgeleiden aan MMA doen. Francisco zegt:

Interviewer: “En wat voor mensen denk jij dat MMA beoefent?”

Respondent: “Ja, dat is toch meestal wel, zonder denigrerend te willen zijn, meer aan de onderkant van

de samenleving zeg maar. Lageropgeleiden over het algemeen, dat is toch wel mijn ervaring op zich.” Ook maakt hij een link met criminaliteit, maar nuanceert zijn uitspraak over laagopgeleiden:

“D’r zit een brokje criminaliteit in heb ik soms het idee. Simpelweg omdat het ook gewoon functioneel is in de criminaliteit. Weet je, het feit ook dat het de lagere kant van de samenleving is wil niet zeggen dat het geen goeie jongens zijn. D’r zitten genoeg gasten tussen die gewoon hun werk doen. Die werken in een fabriek, die werken weet ik veel waar. Dat zijn gewoon goeie jongens.”

Nadir en Jan denken dat er langzamerhand verandering ontstaat in opleidingsniveau onder MMA’ers. Nadir:

“Ik denk dat het de laatste tijd gemixter begint te worden, maar net als met sporten als kickboksen zijn het toch nog wel nog steeds de meerderheid de harde jongens en meisjes soms ook die wat lager opgeleid zijn.”

(27)

“Nou hier valt het me vooral op dat iedereen best wel een hoge opleiding heeft. Het is ook een intelligente sport. De grondtechnieken zijn best wel lastig vind ik om te onthouden. Dus ik denk ja… Uit mijn ervaring hoogopgeleiden die hier binnen lopen.”

Het valt in de interviews op dat wanneer er gesproken wordt over dat MMA een intelligente sport is het grondvechten genoemd wordt. Daar lijkt de meeste techniek in te schuilen en dat is hetgeen wat het voor hoogopgeleiden interessant maakt, omdat daar de meeste intellectuele uitdaging in te vinden is. Daar valt het meest te leren. Gecombineerd met het staande vechten is het op dat gebied dan het meest uitdagend als vechtsport voor hoogopgeleiden.

Uiteraard heb ik ook gevraagd wat voor soort mensen MMA nou juist niet geschikt is. Wat het meest genoemd wordt zijn mensen die agressief van aard zijn, daar is geen plaats voor. Femke drukt het als volgt uit:

Respondent: “Ja dat zijn toch wel de jongens die echt te agressief zijn. Ja toch mensen die soms

binnenkomen en die gaan echt bij iedereen voor de volle 100% erin en die zijn er echt op gefocust om jou neer te leggen en die dat ook niet kunnen terug tunen zeg maar.”

Interviewer: “Als iemand dat aangeeft?”

Respondent: “Ja, dat je ook aangeeft van: ‘Joh het mag ook wel 80%.’, dat ze dat dan niet willen terug

tunen. Dan vind ik dat je er niet echt in thuishoort, want het blijft toch gewoon een sport. Wat jij aan het doen bent is gewoon geen sport eigenlijk.”

Sfeer op de gym

Door respondenten zelf wordt veelvuldig opgemerkt dat zij op een gym trainen waar veel of voornamelijk hoogopgeleiden trainen. Dat is het geval bij de universitaire sportcentra, maar ook bij R-Grip trainen veel hoogopgeleiden. Tijdens de interviews, maar ook tijdens het trainen bij R-Grip heb ik gemerkt dat veel hoogopgeleide MMA’ers voorheen bij andere gyms hebben getraind, maar daar de sfeer te macho, te agressief of doordat ze geen aansluiting vonden bij mensen qua manier van denken. Vervolgens werd een andere gym gezocht waar op een andere manier met elkaar werd omgegaan. Terry is zelf trainer geweest en merkt op dat de trainer echt de sfeer op de gym maakt.:

Respondent: “Wij zijn echt heel erg een groep die niet houdt van dat agressieve, die niet houdt van

(28)

Respondent: “Nou die agressie. We hebben een keer meegemaakt dat een jongen z’n handschoenen uit

gooit en op de plee gaat staan schreeuwen. Ja sorry, maar dan hoeft het gewoon niet zo. Mijn groep zit daar niet op te wachten. Ik zit daar niet op te wachten. Gewoon wegwezen dan. Dat is wel iets ja.”

Interviewer: “Is die jongen weer terug gekomen later?” Respondent: “Niet onder mijn begeleiding.”

Andere respondenten gaven verder aan als reden dat ze weg gegaan zijn bij een gym dat de trainer anabole steroïden gebruikte, het gebruik van geweld op straat toejuichte. Dat paste niet bij de hen. Azinta is de enige respondent die voorheen juist een hardere, ruigere sfeer opzocht in een gym voordat ze bij R-Grip ging trainen waar de sfeer volgens haar wat rustiger is:

Respondent: “Den Haag was het echt een Haagse Harry sportschool zeg maar.” Interviewer: “Dat maakte jou niet uit?”

Respondent: “Nee ik denk dat ik het toen ook echt een beetje opzocht omdat het dat wat authentieker

maakte.”

Interviewer: “Hardcore?”

Respondent: “Ja hardcore inderdaad. Als je het doet moet je het goed doen weet je. En bij R-Grip is het

eigenlijk toch wel wat softer en wat meer gemêleerd. Het ligt in het centrum van Amsterdam, en de sportschool in Den-Haag zat in het Laakkwartier, dat is al een beetje een asobuurt. Dat is gewoon heel anders. Ik denk dat het er hier ook heel erg aan ligt naar wat voor soort gym je gaat, maar bij R-Grip loopt er echt van alles rond. Dat is wel leuk. Dat tekent de sport ook een beetje, het is van alles ook. Allerlei soorten disciplines, achtergronden bij elkaar.”

Natuurlijk is het niet zo gek dat de trainer sfeerbepalend is, maar bij tien van de elf respondenten valt op dat trainers in de gyms waar getraind werd zelf ook hoogopgeleid waren en dat beoefenaars juist naar die gyms zijn getrokken na verloop van tijd. Gyms waar lageropgeleide trainers werkzaam waren werden dus na verloop van tijd gemeden.

Zelf zou ik het niet prettig hebben gevonden wanneer er een ‘simpele’ sfeer zou hangen op de plek waar ik sport. Bij R-Grip merkte ik dat er sprake was van een open sfeer waar tijdens de training andere sporters veel uitleg gaven over hoe bepaalde technieken uit te voeren en erg bereid waren mij verder te helpen wanneer ik iets niet snapte. Er lag veel nadruk op techniek en goede uitvoering, en zoals opgemerkt door respondenten verliep het sparren op een manier die voor iedereen prettig was. Ik merkte dat de training voor mij het zwaarste was dat ik ooit heb gedaan, ondanks dat ik andere intensieve sporten als bijvoorbeeld squash heb gedaan. Het verschil zit hem niet alleen in de intensiteit in de zin

(29)

dat je continu door moet gaan en niet zelf een pauze moment in kunt lassen, maar ook in dat je stoten ontvangt. Je conditie kan op die manier letterlijk murw geslagen worden.

6.3 Wordt MMA met geweld geassocieerd?

Sommige respondenten menen echter dat wanneer iets als sport gedefinieerd wordt er überhaupt niet meer van geweld gesproken worden kan binnen die sport, maar wat vooral opviel tijdens de interviews was dat deze vraag een van de lastigste vragen bleek om te beantwoorden. Twee respondenten merkten direct op: “Wat is gewelddadig?”, of: “Hoe definieer je geweld”. Ik heb het antwoord op die vragen expres achterwege gehouden aan respondenten om hen zelf invulling te laten geven aan hun conceptie van geweld en de relatie daarvan tot MMA. Zes respondenten associeerden MMA niet met geweld, twee wel, en drie anderen hielden er een tussenpositie op na. Een veel gemaakt onderscheid bleek het verschil tussen geweld en sport. MMA zou juist niet met geweld geassocieerd worden aangezien het een sport betreft. Azinta omschrijft het als volgt:

Respondent: ”Ik associeer het echt met een sport. Er zijn regels, het gaat erom dat je iemand sneller af

bent, slimmer af bent, uitmanoeuvreert of conditioneel beter bent, om controle van je lichaam en dat op elk moment kunnen toepassen en reageren op iemand anders. En het gaat niet om iemand per se KO te slaan of pijn te doen, of vechten weet je. De adrenaline, de kick die je krijgt komt natuurlijk wel van dat vechten. Het blijft spannend weet je, maar voor mij is het meer als stoeien. Je doet het gewoon beheerst en niet echt om iemand uit te schakelen lijkt mij. Maar als je natuurlijk een professionele vechter bent en je staat in de kooi is een KO een geldige overwinning en dan ga je daar natuurlijk ook voor. Dat snap ik wel.”

Interviewer: “Ja natuurlijk.”

Respondent: “Maar dan ga je tegen iemand die zich daar ook voor heeft opgegeven. Ja voor mij is het

echt een sport.”

Interviewer: “Dus eigenlijk omdat je die intentie hebt, het is een sport, omdat je het hebt afgesproken

dat je elkaar pijn gaat doen?”

Respondent: “Ja, dat kan nou eenmaal gebeuren inderdaad.” Interviewer: “Dat hoort erbij. Daarom is het geen geweld?”

Respondent: “Ja voor mij wel. Want ik heb daar nooit agressie bij gevoeld wanneer ik vecht.“

Azinta geeft in deze quote duidelijk aan hoe MMA met sport geassocieerd wordt is en geen geweld betreft. Ze geeft onder andere aan dat er een intentie is sportgerelateerde handelingen uit te voeren, waarvan het gevolg pijn kan zijn, maar dat is het doel niet. Tevens is er sprake van een gebrek aan emotie. Terry ervaart het op een gelijksoortige manier:

(30)

“Nee, geweld is iets… Voor mij zijn het twee heel gescheiden dingen. Ik kan ook niet vechten als ik boos

ben. (…) Ik zeg altijd (…) op het moment dat je MMA gaat doen worden klappen en trappen sporthandelingen. Net alsof je bij tennis tegen een bal aan slaat. Dat heeft geen emotionele lading. (…) Dat kan het ook niet hebben, want dan ben je niet meer aan het sporten.”

Nadir wijdt zich vervolgens verder uit over de rol van pijn en emoties nadat hij meent geweld niet met MMA te associëren:

“Je gaat niet voor blessures, je wilt de ander ook niet pijn doen. Je wil de techniek goed uitvoeren, en dat is waar je mee bezig bent. En ik denk ook dat daardoor, maar dat is bij de meeste vechtsporten zo, het hele agressieve en het impulsieve van het vechten wordt weggehaald en in een technisch kader wordt gestopt van: ‘Dit is hoe je moet bewegen, dit is hoe je moet reageren’. Daardoor ga je die emotie ook niet echt meer voelen van: ‘Oh ik ben nu iemand helemaal kapot aan het slaan’, want iemand die boos vecht, vecht ook werkelijk slechter.”

Naast dat MMA als sport wordt gezien en niet gewelddadig, wordt tevens de sport als een kunstvorm gezien. Kelly merkt op:

Interviewer: “Ja, dus omdat het een sport is, is het geen geweld?“

Respondent: “Dat denk ik wel inderdaad. Het is gewoon een soort van kunst (…) om het zo maar te

noemen.”

Luuk ziet MMA eveneens als een kunst, vechtkunst wel te verstaan en drukt zich uitgebreider uit:

“Nee, ik associeer het niet met geweld. Dat is ook zeg maar de andere bril die je op hebt als je naar MMA kijkt. Je ziet (…) Mixed Martial Arts als een soort kunst eigenlijk. Ik zie het meer in de traditie van gewoon vechtkunst.”

Later verduidelijkt hij het onderscheid tussen geweld en een vechtkunst, maar lijkt hij toch wat minder zeker te zijn van een hard onderscheid tussen geweld en sport:

Respondent: “In ieder geval niet direct met geweld, laat ik het zo zeggen, meer met kunst en discipline,

kracht en techniek vooral. Ik zeg ook nooit van ‘ik heb je goed voor je bek geslagen’. Ik zeg meestal ‘dat was een mooie hoek weet je wel’. Een goed uitgevoerde techniek, zo zie ik het meer. Of ja, ik zeg niet ‘ik trek je arm van je romp’, maar ‘ik heb een mooie armbar gemaakt’.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Of gemeenten met hun budget jeugdhulp uitkomen hangt met veel factoren samen, die te maken hebben met het beleid van de desbetreffende gemeente, de wijze waarop zij de zorg

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

De Belgische wetgeving rond homohuwelijk, abortus en euthanasie is dus helemaal geen uiting van permissiviteit, maar kwam tot stand vanuit een moreel uitgangspunt: respect voor

Onderwerp: Oproep van de Stichting van het Onderwijs: 'Investeer in onderwijs maar dan ook echt!' Geachte fractievoorzitters van de politieke partijen en woordvoerders van de