• No results found

BIJDRAGE tot de kennis der strafrechtelijke begrippen en gewoonten der inheemsche bevolking in Nederlandsen-Indië

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BIJDRAGE tot de kennis der strafrechtelijke begrippen en gewoonten der inheemsche bevolking in Nederlandsen-Indië"

Copied!
125
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BIJDRAGE

tot de kennis der strafrechtelijke begrippen en gewoonten der inheemsche bevolking in

Nederlandsen-Indië

D O O R

Mr. Is. C A S S U T T O

Leeraar in de Rechtswetenschap en aanverwante vakken aan "de Opleidingsschool voor

Inlandsche ambtenaren te Bandoeng

G. C. T. VAN DORP & Co SEMARANG - SOERABAIA - BANDOENG

i

(2)
(3)

HET ADATSTRAFRECHT

in den Nederlandsch-Indischen Archipel

B IJ D R AG E

tot de kennis der strafrechtelijke begrippen en gewoonten der inheemsche bevolking in

Nederlandsch- Indië

D O O R

Mr. Is. CASSUTTO

Leeraar in de Rechtswetenschap en aanverwante vakken aan de Opleidingsschool voor

Inlandsche ambtenaren te Bandoeng

G. C. T. VAN DORP & Co — SEMARANG - SOERABAIA — BANDOENG

(4)
(5)

INHOUDSOPGAVE.

HOOFDSTUK I.

E E R S T E A F D E E L I N G .

. ALGEMEENE BEGRIPPEN EN BEGINSELEN.

bh.

Inleiding 1 HISTORISCH OVERZICHT VAN HET STRAFRECHT

DER INLANDERS IN NEDERLANDSCH INDIË.

1 In oude tijden vôôr vreemde invloeden . . '., , 8 J2 Die invloed van de Hindbe-overhteera'cihing op hfot

inheemsche strafrecht 9 3 Die invloed van den Islam . , . 1(2

4 Van dten aanvang der O. I. Compagnie tot IS48 . 14 5 Het voor de Inlanders1 geldende strafrecht sedert

1848 tot hieden . ^ . 18 HOOFDSTUK II.

IN HOEVERRE HET ADATSTRAFRECHT IN NEDER LANDSCH4NDIE NOG VOORKOMT.

6 Gouvernementsrechtspraak en inheemsche rechtspraak. 28

7 Waar adatstrafreeht voorkomt 28 8 Beperkingen op het beginsel . . . . . . 29

HOOFDSTUK III.

VINDPLAATSEN VAN HET ADATSTRAFRECHT.

9 Inleidende opmerking . 34 10 Bronnen van het inheemsche strafrecht . . . 34 11 Vindplaatsen van het Hindoe-, Moslimsen- en Chris-

telijk recht 37

(6)

VI

HOOFDSTUK IV.

ALGEMEENE BEGRIPPEN EN BEGINSELEN VAN HET ADATSTRAFRECHT.

biz.

§ 12 Inleiding . , 39

§ 13 De grondslag van het adatstrafrecht . 44

§ 14 Geen wezenlijk verschil tusscben privaat- en straf recht. 44

§ 15 Vervolging van overheidswege uitzondering . . . 46

§ 16 Wraakrecht 49

§ 17 Het boetemsteJsiel . . . 51

§ 18 Solidariteitsstelsel . . . 51

§ 19 De reeks der adatdelicten geen gesloten lijst . . 53

§; ,20 [Klarakter vajn het strafbare feit . . . 54

§ 21 De normen van het adatstrafrecht . . . 55

§ 22 Misdrijven en overtredingen 55

§ 23 Het subject van het strafbare feit . . . 56

§ !24 Toeirekeningsvatbaarheid en jeugdige leeftijd . . 58

§ '25 Opzet en schuld 59

§ 126 Ovierniiacht en noodweer . J QQ

§ !27 Wettelijk voorschrift en ambtelijk bevel' . - 61

§ '28 Heijhjaling 61

§ '29 'Slo'toplm eriring . . . 61 HOOFDSTUK V.

POGING EN DEELNEMING AAN STRAFBARE FEITEN.

§ 30 Poging 63

§ 31 Medeplichtigheid en uitlokking . . . 65 HOOFDSTUK VI.

STRAFFEN EN STRAFMAAT.

§ 32 Inleiding ^7

§ 33 De doodstraf en andere lijfstraffen . . . 67

§ 34 Vermogensstraffein gg

§ 35 Vrijheidstraffen 72

§ 36 Smaad- en schimpstraffen . . . 73

(7)

HOOFDSTUK VIL

DORPSSTRAFRECHT EN DORPSSTRAFRECHTSPRAAK.

Mz,

§ 37 Die straffen die ïn d,e desa worden toegepiast . . ;75

§ 38* De wettigheid der d esastraf rechtspraak . . . 76 T W E E D E A F D E E L I N G .

BIJZONDERE DELICTEN.

Inleiding!1 , gi

HOOFDSTUK VIII.

ENKELE VEELVULDIG VOORKOMENDE GEWONE DELICTEN.

§ 39 Diefstal 82

§ 40 Brandstichting . 88

§ 41 Beleediging (Hoon ten laster). 88

§ 42 Meineed en valsche aanklacht 89

§ 43 Moord, doodslag en verwonding. 90

§ 44 Schaking . . . 94

§ 45 Bloedschande en verkrachting. 95

§ 46 Ontucht en geslachtelijk verkeer voor heit huwelijk. 97

§ 47 Overspel 98

§ 48 Zedelijikheidsdielicten . 100

§ 49 Landverraad . _ 101

§ 50 Hekserij., tooverij en weerwolverij . 102 HOOFDSTUK IX.

ENKELE ADATDELICTEN.

§ 51 Java en Madoera. 104

§ 52 De Buitengewesten . . . 105

Literatuurlijst 109

(8)
(9)

ALGEMEENE BEGRIPPEN EN BEGINSELEN.

INLEIDING.

Over het strafrecht van de inheemsche bevolking in Ned.

Indië vindt men in verschillende: boeken en tijdschriftartikelen allerlei gegevens verstrekt; deze schrijvers doen ons mededee- lmg van de eigenaardige strafrechtelijke gewoonten en begrip- pen die ze bij de volksstammen, waaromtrent ze rapport doen, aantroffen.

Hoe interessant en voor de wetenschap van belang deze monografieën ook zijn, een goed beeld van het adatstrafrecht bij de volken van den Ned. Indischen Archipel vermogen ze niet te geven: daar ze het geheele terrein niet bestrijken, blij- ven de groote lijnen ons verborgen.

Ik heb nu getracht de hierbedoelde gegevens en mededee- lingen te verzamelen en te systematiseeren en daarna gepoogd vast te leggen de beginselen en begrippen waardoor zich het adatstrafrecht van de meeste volken van den Indischen Archi- pel kenmerkt. Doch hierbij sluit zich aanstonds deze opmer- king aan. De volkeren van Indië staan wat hun ontwikke- ling en beschaving betreft onderling op een zeer verschillende hoogte. Het recht nu is een cultuurproduct en met een be- paalden stand van maatschappelijke en moreele beschaving gaat een overeenkomstige phase van rechtsontwikkeling gepaard.

Van al de phasen die het strafrecht in zijn ontwikkeling door- loopt, kan men de voorbeelden bij de onderscheiden volksstam- men in Ned. Indië vinden. Zoo zijn er heidensche stammen met een zeer primitieve samenleving waar het strafrecht nog op de laagste trap van ontwikkeling staat, bijv. in de bin- nenlanden van Borneo en bij de Toradja's (Celebes).

Niettemin zal bij het schetsen van het adatstrafrecht in hoofdzaak slechts rekening worden gehouden met de talrijke

(10)

2

volkeren, die op een vrij hoog beschavingsniveau staan, dit ter wille van de duidelijkheid en de overzichtelijkheid der stof, doch wie zullen nu en dan gelegenheid hebhen op fte rechtsgewoonten en zeden der hier bedoelde primitiefste volken te wijzen.

Ik stel me voor de stof in deze volgorde te behandelen:

de eerste afdeeling zal gewijd zijn aan de uiteenzetting der algemeens beginselen en begrippen; daaraan zal voorafgaan een inleiding, een historisch overzicht van het strafrecht voor de Inlanders alsmede een bespreking van de weridngsfeer en de vindplaatsen van het adatstrafrecht, terwijl daarna de on- derwerpen poging en deelneming, straffen en strafmaat en het dorpsstrafrecht aan de orde komen. In de tweede afdeeling zullen tenslotte enkele gewone veelvuldig voorkomende delicten zoomede eenige adatdelicten een plaats vinden.

I Onder vigeur van art. 75 R. R. oud kwam in 1915 Ned.

Stbl. 33 Ind. Stbl. 732 het Koninklijk Besluit tot stand, waarbij een wetboek van strafrecht wend vastgesteld geldende voor alle bevolkingsgroepen en dus ook voor de Inlandsche bevol- king van Ned. Indië. Het verving, voor zoover het Inlanders en Vreemde Oosterlingen betrof, het onder de heerschappij van bovenbedoeld wetsartikel tot stand gekomen Inlandsen straf- wetboek van 1 Januari 1873, waarbij het bestaande adatstraf- recht voor bef eerst formeel was uit den weg gezet en door westersch recht was vervangen (zie art. 387 Swb. oud).

Wat het strafrecht aangaat, is de heerschappij van het adatrecht sedert dus aanzienlijk ingekrompen. Intusschen zou bet van een onjuist inzicht getuigen het adatstrafrecht voor Ned.

Indië alle practisebe beteekenis te ontzeggen en daaraan al- leen een historische ethnologische waarde toe te kennen; al- lereerst al om deze reden niet, omdat het strafwetboek voor Ned. Indië volgens art. 75 al. 5 R. R. (nieuw) in die ge- deelten van Ned. Indië, waar de Inlandsche bevolking gela- ten is in het genot harer eigen rechtspleging, in zooverre slechts toepasselijkheid heeft, als hiermee bestaanbaar is, ter- wijl krachtens art. 27 al. 2 van dat reglement de algemeene verordeningen en dus ook de strafrechtsverordening van 1918 op die gedeelten van Ned. Indië alwaar het recht van zelf-

(11)

bestuur aan de Inlandsche vorsten en volken is ge-laten, slechts in zooverre toepasselijk zijn, als met dat zelfbestuursrecht is overeen te brengen. Wat de werkingsfeer van het adat(straf) recht betreft, hieronder zal blijken, dat er uitgebreide streken in Indië zijn, waar het adat(straf)reeht hetzij nog geheel ongerept bestaat, hetzij nog steeds in hoofdzaak bron van recht voor de inheemsche bevolking is.

Maar een dusdanige opvatting zou ook daarom een misken- ning van de waarde van het adatrecht zijn, omdat ook de gouvernementsrechter zich bij zijn strafrechtspraak niettegen- staande de toepasselijkheid van het gecodificeerde westersche strafrecht volgens onze wet (art. 7 R. O.) omtrent dat voor- malige adatstraf recht heeft te- laten voorlichten ; het gevoelen der adviseurs zal — zegt aangehaald artikel — door den rech- ter worden ingewonnen ten aanzien van de ter zake geldende godsdienstige, wetten, instellingen en gebruiken „teneinde daarop bij het doen der uitspraak worde gelet" *).

I l We willen in de volgende bladzijden de beginselen, die aan hie-t adatstraf recht ten grondslag liggen en de straf- rechtelijke gewoontebegrippen van den Inlander in Ned. Indië nagaan.

Maar vooraf dient te gaan de beantwoording dezer vraag:

welk deel van het rechtsgeheel in Ned. Indië wordt hier met den naam adatstrafrecht aangeduid? Het laatste vormt teza- men met het adatprivaat-, staats- en administratiefrecht de rechts- stof, waaraan de naam „adatrecht" wordt gegeven, een woord in het laatst der vorige eeuw in zwang gekomen 2). Met dat

„adatrecht" wordt dan bedoeld het ongecodifioeerde recht, het

De meening dat van af het jaar 1873 het adatstrafrecht zonder betee- kems zou zijn, m welken zin de minister van koloniën zich bij dè beliandelmg van het ontwerp tot wijziging der artt 75 en 109 R R uitliet (Bijln. 1904-1905, 121 No. 4 §§ 3, 6 en 12) moet dus' als onjuist worden aangemerkt.

Deze term schijnt het eerst gebezigd door Dr. C. S n o u e k H u r- g r o n j e in zijn werk: de Atjèhers, 1893-1894 blzz. 16, 386 en werd daarna door verscheidene andere auteurs o. a. Prof. van V o l l e n h o v e n gebruikt en is zelfs door de regeering meerdere malen overgenomen met name m Stbl. 1911 No. 569 art. 1 en in Bijbl. 8091. Sedert 1920

! \ , ï JT2 " -S ?• ° ' w e t) e t l b« h e t Academisch Statuut

«. btbl. 1921 No. 800 is de naam adatrecht ook als officieele benaming

aanvaard. s

(12)

4

inheernsche recht van Maleisch-polynesischen oorsprong *), waar- aan in den loop der eeuwen door het Hindoeïsme, den Islam en misschien ook door de Christelijke kerkleer uitheemscho bestanddeelen werden toegevoegd, 't Zijn alzoo in het oude landsgewoonterecht wortelende: rechtsinzettingen, die natuurlijk niet los te maken zijn van de onjuridische gedeelten der volks- gebruiken en volksbegrippen; het geheel vormt het studieveld van de land- en volkenkunde van Ned. Indië en wat we van het adatrecht weten is voor een goed deel te danken aan de resultaten van de bestudeering der volkszeden, instellingen en gebruiken in den Ned. Indischen Archipel.

Ter aanduiding van dit ongecodificeerde recht der inheem- sche bevolking vinden we èn in onze wetgeving 2) èn bij de geleerde schrijvers door den een deze, door den ander gene benaming gebezigd; die veelheid van namen, waaronder vaak onjuiste, zijn oorzaak geworden van ernstige misvatting en be- gripsverwarring in deze materie.

We doen daarom goed. ons aan een vaste terminologie te houden en zullen het woordje „adatrecht" gebruiken ter aan- duiding van bovenomschreven rechtsstof; a d a t r e c h t , bepaal- delijk niet te verwarren met gewoonterecht, want in het onge-

J) Tot het Maleisch-pplynesisch r a s moeten worden gebracht de inboor Imgen van de talrijke eilanden tusschén Amerika en Zuidoosf-Azië (volgens sommige ethnografen met uitzondering van de fapoea's van Nieuw-Guinea, volgens andere met inbegrip dezer laatste) Zii ' allen behooren blijkens uiterlijk, zeden en gewoonten tot éénzelfde ras. Door isolatie zijn ze mtusschen zeer gaan verschillen, zoodat men mee- nen zou met verschillende rassen te doen te hebben. Een meer nauwkeuri- ge studie leert echter, dat al die volksstammen, niettegenstaande oogen- schijnhjk groote uiteenloopendheid, toch in zeden en gewoonten veel punten van overeenkomst hebbeu (Maleicrs, Javanen, Madoereezen Soen- daneezen, Alfoeren, Makassaren, Boegineezen enz.)

} . In art. .75 R. R. (oud) wordt het aangeduid met „godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken", in art. 71 lid 3 R. R. is sprake van de „instel!

Imgen _des volks", in art. 25 A. B. lezen we daarentegen „inlandsche wetten m art. 3 R. O. „godsdienstige wetten of de zeden en oude herkomsten , in art. 78 R. O. „godsdienstige wetten of oude herkomsten"

terwijl weer elders in de Indische wetgeving nog andere combinaties ter aanduiding van hetzelfde begrip voorkomen. Art 75 R R nieuw spreekt van >de „met hun godsdiensten en gewoonten samenhangende In de regelingen van de inheemsche rechtspraak komt het woord adatrecht slechts zelden voor, het begrip telkenmale, maar ook hier wordt het veelal uitgedrukt in termen als „de godsdienstige wetten volksmstellingen en gebruiken," zoo bv. in de ' Atjèbregelingen

(13)

codificeerde recht der Inlanders zijn tal van brokstukken aan te wijzen, die niet uit gewoonte maar uit statutaire of ge- schreven bepalingen bestaan, desaregelingen, vorstenedicten, regelen van Mohammedaansch schoolrecht.

't Enkele woord „adat" is ook niet aan te bevelen, want dit heeft een uitgebreidercn zin; op Java althans pleegt men dit te gebruiken voor alles wat in zwang is of in zwang be- hoort te zijn, zoo spreekt men bijv. ook van adat in zake het geven van geschenken, het brengen van bezoeken enz. Van de volkszeden en gebruiken wortelende in het oude landsrecht noemen we „adatrecht" diè adats, welke rechtsgevolgen heb- ben. 'Ofschoon in enkele gevallen de, hier bedoelde onderschei- ding in. adat en adatrecht lastig is, levert ze echter in den regel geen moeilijkheid op.

In overeenstemming met de de laatste jaren gangbare ter- minologie onderscheiden we alzoo : adatrecht, inheemsen recht en Inlandsch recht. Wat adatrecht is, hebben we boven trach- ten duidelijk te maken; inheemsen recht i) nu is enger dan adatrecht en geeft dàt stuk van het adatrecht weer, dat over- blijft na aftrek van de uitheemsche (godsdienstige) bestand- deelen. Inlandsch recht is daarentegen weer een ruimer be- grip en omvat zoowel het gecodificeerde als het ongecodifi- ceerde recht der Inlanders (dus bijv. ook het Inlandsch Regle- ment en de Ontginningsordonnantie).

I I I 't Is hier de plaats even stil te: staan bij een ouden' werp voor deze stof van overwegende beteekenis, t. w. de verhouding van het adatrecht tot het godsdienstrecht en de opvattingen die aangaande dat adatrecht gehuldigd worden.

De studie' van het adatrecht dagteekent van het laatste kwart der negentiende eeuw en als baanbrekers op dit gebied mogen worden genoemd P r o f . Dr. G. A. W i l k e n , P r o f . Dr.

C. S n o u c k H u r g r o n j e en P r o f . Mr. C. v a n V o l l e n h o - v e n .2) Den lautsten tijd hebben, onder invloed van de geschriften

l) De Engelschen noemen dit „native law".

Verdienstelijken arbeid leverde ook Mr. J. H. C a r p e n t i e r 4 1 t i n s zie bijv. zijn Regeling van het privaatrecht voor de Inlandsche bevol- i S § i 2 S > . » ^ ^ s a - d i s t r i c t e n der residentie Menado, 4st. fBatavia ltXJa-1903). Een krachtig pleidooi ten gunste van de studie van het adat-

A ^ ? < L 0 0 Ï Q ^ - L A' N! ? d e r b u r g h in zijn tijdschrift „Wet en Adat ( 1 8 9 6 - 1 8 9 8 ) , vooral Bd. 1 stuk I blz 17—78

-')

(14)

6

dezer beide laatstgenoemde geleerden zuiverder voorstellingen omtrent het Wezen van het adatrecht haar weg gevonden. Vooral van deze, waarheid, door den Leidschen hoogleeraar van Vol- l e n h o v e n met klemmende argumenten verdedigd, werd men doordrongen: het inheemsche, het Maleisch-polyneschische recht van den Inlander is nog immer de achtergrond van zijn adatrecht.

Zeer zeker hebben op dat adatrecht de drie godsdienstige wetten, de Hindoegodsdienst, de Islam en de Christelijke leer, hier meer daar minder, ingewerkt, maar het inheemsche recht is toch hoofdbestanddeel gebleven en de brokjes godsdienstige wetten zijn slechts als bijkomstig aan te merken. Nu dient vermeld te worden, dat onder de omstreeks 47 millioen Inlan- ders, die de Indische Archipel telt, maar een geringe minder- heid ' heiden is gebleven ( ^ 3 millioen), de meeste inboor- ling-en zijn belijders geworden van een der wereldgodsdien- sten. !) Zoo ziet men dan dat in bet adatrecht der Hindoe^

Islamitische- en Christen-Inlanders nu eens Hindoje-, dan mos- limsche dan weer Christelijke beginselen zijn ingeslopen. Het adatrecht der Inlanders in Ned. Indië heeft alzoo „uitheem- sche inzetsels."

Tegenover deze leer had jarenlang bij velen 2) de foutieve opvatting gegolden als zou het recht den godsdienst volgen, hetgeen aldus is op te vatten, dat de heiden-Inlanders heiden- recht zouden hebben, de moslim-Inlander moslim recht, de Christelijke Inlander Christelijk recht. Naar deze, theorie wordt het adatrecht der Inlanders in Ned. Indië dus niet gevormd door inheemsen recht, eigen volksrecht, maar door

x) De Indische Archipel heeft - j - 47 millioen bewoners. Hiervan zijn

± 42 millioen Mohammedanen, waarvan 33 millioen op J a v a ; dan heeft men een millioen Hindoes op Bali en Lombok en ongeveer 320.000 Christenen, die men aantreft in de Minahasa, Ternate, Amboina, de Bataklanden en Oost- en WestJava. Heidenen vindt men er ongeveer 3 millioen, 't w. Badoeïs, Tenggereezen, vele Bataks, bewoners van dö binnen-

landen van Borneo, Celebes en Nieuw-Guinea.

2) Ook de Indische wetgever is vroeger kennelijk van die onjuiste op- vatting uitgegaan; men denke aan art. 7 en 8 R. O. en art. 11 A . B . Verkeerdelijk stelde men telkens het Mohammedaansche recht als 'het historisch recht der Islamitische Inlanders voorop. Nog in 1896 onder-

richtte in iie Tweede Kamer zelfs Dr. K u y p e r , dat het strafrecht van den Inlander geheel gegrond was op de uitspraken van den Qorân (Han- delingen T. K. 24 Nov. 1896 blz. 219)

(15)

godsdienstrecht allereerst, Mer en daar met afwijkingen ont- leend aan het oude landsgewoontereeht (vooropstelling alzoo van de godsdienstig!© wet en vereenzelviging van godsdienstige wet en adatrecht) 1)

Hebben de drie godsdienstige wetten zich nu inderdaad zoo'n groote plaats in het adatrecht weten te verschaffen, dat van het originaire Maleisch-polynesisch recht haast niets meer overbleef? Volstrekt niet. In het adatrecht der Mohamme- daansche Inlanders bijv. komt in hoofdzaak geen ander Mo- hammedaansch recht te pas dan voor de godsdienstrecht- spraak, godsdienstige opbrengsten, stukken familierecht en erf- recht en vrome 'stichtingen en zelfs voor die gedeelten lang niet ten volle en ook volstrekt niet overal. Dit is voor het geheele adatrecht en dus ook voor het • strafrecht het geval.

Een enkel keer is de invloed van den Islam bv. op straf- rechtelijk gebied verder gegaan; zoo vindt men soms in zelf- bestuursgebied in de Buitengewesten, gelijk voorheen ook in de Vorstenlanden op Java., capitale delicten bij den godsdienst- rechter aangebracht. In Atjèh waren vroeger de wegens diefstal handloozen vrij talrijk, velen hunner werden naar Poeloeh Weh verbannen. Ook heeft de leer van den Islam soms eenigen invloed gekregen op zaken welker hoofdpunten door Maleisch- polynesisch recht beheerscht werden bijv. op de groottebepa- ling van den bloedprijs.

Maar de verhouding tusschen het godsdienstrecht en het adatrecht wordt door zulke voorbeelden allerminst omgekeerd;

zij vormen een waarschuwing, dat men eenerzijds den invloed van den godsdienst niet a priori mag loochenen, maar ander- zijds dien ook niet a priori mag aanvaarden.

!) Dat is de z.g.n. theorie vaa de r e c e p t i e i n c o m p l e x u op wetenschappelijke gronden door Mr. L. W. C. v. d. B e r g verdedigd.

(16)

HOOFDSTUK I.

HISTORISCH OVERZICHT VAN HET STRAFRECHT DER INLANDERS

IN NEDERLANDSCH-INDIE.

§ 1. In oude tijden voor vreemde invloeden.

Anders dan bij de volken der oudheid ontbreken nage- noeg all© gegevens omtrent de oudste tijden der volken van den Indischen Archipel, 't Eerst vinden we daarvan gewag ge- maakt bij den Griekschen geschiedschrijver Claudius Ptole- maeus (2de eeuw na Chr.), die van een land spreekt dat hij Jabadioe noemt, waarmee vermoedelijk Java of Sumatra b<&- doeld wordt.

In oude tijden nog vôôr den aanvang der Christelijke jaar- telling leefde dei autochthone bevolking in den Indischen Archi- pel onder eigen, volkszeden en gebruiken, Maleisch-polyne- sisch recht, waarbij d© animistisch-fetisistische denkbeelden ©en groot© rol speelden.

Als bij alle volken in hun kindsheid vertoont zich wat wij straf noemen als wraak. In de onbeschaafde! weinig ge1- ordende maatschappij is nog geen staatsgezag aanwezig, dat zich tot taak stelt de misdaden te straffen, ieder zorgt iejr voor zich zelven, er heerscht onbeperkte 'wraak (bloedwraak).

Ook in de geschiedenis van de volken der oudheid, bij de Hebreërs, de Grieken, Romeinen en Germanen worden sporen van een dusdanig wraakrecht aangetroffen 1) en in Ned. Indië vindt men nog beden ten dage heidensch© stammen, die op een nog zeer lag© trap van ontwikkeling staan waar het straf- recht nog in bet teeken der ongetemperde wraak staat. Dit is bv. het geval bij de Dajaks in de binnenlanden van Borneo en bij de Toradja's.

Met een voortschrijdende economische en moreel© ontwik- keling van het maatschappelijk leven vervormen zich echter

i) POST, Bausteine I blz. 12, 14.

(17)

bet strafrecht en de strafrechtelijke denkbeelden van een volk geleidelijk. Eerst, in de primitiefste maatschappij, ontstaat uit het delict gepleegd door of tegen een lid van een familie een strijd - niet tusschen benadeeler en benadeelde:, maar tusschein de betrokken familiën (dorpen, stammen) als geheel, een toe- stand, dien men nu nog in Indië aantreft o. a, in de Ambon- sche Molukken.

In .een latere phase wordt de bloedwraak eerst beperkt tot wraak alleen tegen den individu-benadeeler, niet meer tegen diens familie (stam), terwijl ook aan den anderen kant het aantal personen die voor een benadeelde gerechtigd ten verplicht zijn wraak te nemen, steeds geringer wordt en zich eindelijk beperkt tot de naaste bloedverwanten.

Dan worden de gevallen, dat wraak geëischt wordt, steeds schaarscber, daar de gewoonte opkomt om voor geringe ver- grijpen zoengeld aan te nemen, met de solidaire verplichting1

der familie (stam, dorp) van den benadeeler om in dat zoen- geld mede te betalen.

En in een daarop volgend stadium verdwijnt de bloed, wraak geheel, wanneer de keuze van zoengeld of wraak plaats gemaakt heeft voor de verplichte aanneming van zoengeld.

Voor al deze phasen van strafrechtsontwikkeling kan men in onzen Archipel voorbeelden vinden. De meeste volken in Indië hebben echter e-en vergevorderd stadium van het stam- leven bereikt en bij deze is dan ook de aanneming van het zoengeld verplichtend geworden, terwijl de voldoening als regel alleen op den schuldige rust.

We mogen echter aannemen, dat ten tijde dat de Hindoo's op Java en Sumatra verschenen, de talio of wedervergelding de algemeen© strafrechtelijke reactie op de misdaad was en de compositie nog niet in zwang was.

§ 2. De invloed van de Hindoe-overheersching op het in- heemsche strafrecht. x)

Na de periode van eigen ontwikkeling trad in de geschiedenis van den Indischen Archipel een tijdperk aan waarin de Hindoes

Zie het Balineesche wetboek Koetara Manoewa, een oud Javaansch wetboek, Mr. Dr. J. C. G. j o n k e r , Leiden 1885.

(18)

10

de leiders of het voorbeeld waren. De Hindoes vestigden zich in den aanvang der Chr. jaartelling op Java en Madoera en hun be- schaving moet ongeveer in de vijfde eeuw na Chr. bij de inheetm- sche bevolking zijn doorgedrongen. Omstreeks de zevende eeuw na

Chr. treft men op Java een goed gevestigd; Hindoe-maatschappij aan en op de helft der negende eeuw stond de Hindoe-Javaan- sehe cultuur op haar hoogtepunt (machtig1 Hindoerijk N. 0. kust van Java,, MadjapahU). Niet alleen op Java maar ook in de overige deelen van den Indischen Archipel ontbreekt het niet aan sporen, dat zoowel het Hindoeïsme als het Boeddhisme invloed gehad heeft op ide godsdienstig© instellingen der autochthon© bevolking *). Waar godsdienst, recht en moraal in oude tijdein zoo nauw verbonden waren, kan het wel niet anders ef de Hindoegodsdienst moet evenzeer op de rechtsinstellingen en rechtsgewoonten der Inlanders haar invloed hebben doen gevoelen.

Het Bharmaçastra (rechtsboek) van Manoe en andere Hin- doewetboeken hebben in Javaansche bewerking blijkbaar op Java en Madoera gezag gehad. Na, den val van het Hindoerijk zijn deze wetboeken als geheel op Java in onbruik geraakt, maar van den inhoud bleef toch het een en ander voortleven. Van ingrijp pende beteekenis is het Hindoerecht echter voor het rechtslei- ven der Indonesische volken niet geweest; we mogen veilig aannemen, dat de voorschriften van het Hindoerecht, voor zoo- ver de toepassing in de Javaansche maatschappij moeilijkheden opleverde, of aanstonds of na verloop van tijd ©enigszins ge- wijzigd of geheel vervangen werden door andere, waarbij het inheems che recht meer op den voorgrond trad.

Al dadelijk moet het hier opgemerkte wel het geval go-

!) Zoo bv. in de Lampongsche Districten, in de Minangkabausche landen en de Oostkust van Borneo (Koetei).

Op Bali zijn echter de Balineesche wetboeken (Soeria Âlam, Darma Oepapati, Agama en Adigama), waai in de Hindoeleer is bewaard gebleven nog bij de rechtspraak (de vorstelijke rechtbank) in gebruik; o. a' wordt daar nog toegepast het boven reeds genoemde wetboek Koetara Manoewa, ook wel genoemd Agama, rijk aan voorschriften uit de Hindoe- sche wetboeken, speciaal uit Manoe vertaalde bepalingen. Pe meeste bepalingen vertooncn intusschen afwijkingen, afkomstig uit het inheemsen Balineesch of mogelijk ook wel Javaansch gewoonterecht.

Voor de kennis van het Hindoerecht raadplege men: J o l i v Recht und Sitte, 1896.

(19)

weest zijn met het strafrecht; het Hindoerecht is n.1. niet bij machte geweest eemige fundamenteele beginselen van het oor- spronkelijk inheemsche recht te verdringen. In het Hindoerecht heeft een misdrijf, evenals in het Europeesche strafrecht, een geheel en al publiekrechtelijk karakter. De misdrijven worden beschouwd als vergrijpen niet alleen of voornamelijk tegen de beleedigde -partij gepleegd, maar als vergrijpen tegen den vorst, den vertegenwoordiger van den staat. De straf voor een ge- pleegd delict bestaat in boete of lijfstraf door den vorst of namens dezen door diens ambtenaren op te leggen; nimmer draagt ze het karakter van schadevergoeding van dein belee- digde. Terwijl het adatstrafrecht van schadeloosstelling (dub- bele of drievoudige) gewag maakt, zwijgt bet Hindoerecht over schadevergoeding, of indien ze al vermeld wordt, is er slechts van eenvoudige teruggave sprake.

Uit de Hindoesch© beschouwing van strafrecht, misdaad en straf blijkt, dat het strafrecht bij de Hindoes betrekkelijk hoog ontwikkeld was. 't Inheemsche recht in den Indischen Archipel beschouwt juist omgekeerd bet delict als direct den bena- deelde alleen rakende en dus de schadevergoeding als hoofdzaak.

Het strafrecht der Hindoes heeft zich echter op Java op zijn betrekkelijk hoog standpunt niet kunnen handhaven en in de Javaansche bewerking der Hindoiewetboeken vinden we steeds bij de aan die' wetboeken ontleende1 strafrechtelijke bepalingen het zooeven weergegeven zuiver inheemsche beginsel toegepast.

Andere beginselen van het inheemscbe recht schijnen als te zeer indruischende tegen het Hindoerecht in de Javaansche bewerking van de Manoe opzettelijk niet te zijn overgenomen, maar toch konden ze niet uitgeroeid worden en vonden ze plaats in de latere op Inlandschen bodem ontstane wetboeken;

dit is bv. het geval met het naar inheemsen recht uitgebreide recht van zelfverdediging, terwijl het Hindoerecht slechts een beperkte zelfverdediging kent, alsmede met het recht van af- koop van straf en het straffen van de aan het misdrijf on- schuldige bloedverwanten van den misdadiger, welke in de Hindoesche rechtsboeken niet worden aangetroffen. x)

Hoe groot nu verder de invloed van het Hindoerecht op

3) L e k k e r k e r k e r blz. 91, 93, 100 en 101 en J o l l y blz 131.

2*

(20)

12

het oorspronkelijk» strafrecht geweest is, welke begrippen en beginselen als zuiver inheenisch, welke daarentegen als ont leend aan de Hindoes beschouwd moeten worden valt niet altijd gemakkelijk na te gaan.

§ 3. De invloed van den Islam.

In den aanvang der dertiende eeuw na Chr. breekt met de verbreiding van den Islam voor de geschiedenis van den Indischen Archipel een derde tijdperk aan. Kooplieden uit Coromandel (Voor-Indië) en Malabar vestigden zich op de kusten en m de havemplaatsen van Java en elders; in de zestiende eeuw wordt het Mohammedaansche rijk Mataram gesticht en m dien tijd ging nagenoeg de geheele bevolking van Java tot den Islam over. Mohammedaansche streken in Indië zijn: Java, de Mmangkabausche landen, Atjèh, Palembang en de Molukken.

Evenals bij alle oostersche volken is bij de Mohammedanen godsdienst en recht niet gescheiden, ze vloeien uit eenzelfde bron voort Godsdienst- en rechtsnormen worden gelijkelijk als bevelen Gods aangemerkt. Nu is het wel merkwaardig dat in weerwil van dien band tusschen recht en godsdienst en de omstandigheid, dat do Inlandsche bevolking voor 90o/0 belijders van den Islam zijn, deze niet bij machte is geweest om uit het adatstrafrecht datgene te verwijderen wat met de inzet tingen van den Islam in strijd is.

Het Mohammedaansch strafrecht verkeert nagenoeg in den zelfden stand van ontwikkeling als dat van de volken van den Indischen Archipel. De misdrijven worden ook daar b e schouwd als met gepleegd tegen het algemeen doch tegen par- ticuheren, de straffen hebben ook in dat recht een geheel privaatrechtelijk karakter. Doch tegenover al de overeenkomst, die hiervan het onvermijdelijk gevolg is, staan toch weer be' langrijke verschilpunten.

Primo laat het Mohammedaansche recht bij doodslag en verwonding aan de benadeelde partij de k e u z e e e r tusschen Angeld). T ° W , e , d e r V e r g , e I d m g ) m d e d iJa t (boete of

[) Vgl. POST I blz. 149.

(21)

Het adatstrafrecht van den Indischen Archipel stelt daar- tegenover de dij at verplichtend en laat alleen bij niet voldoe- ning daarvan de talio toe.

Secundo. In die gevallen waarin naar het Mohammedaan- scbe recht de hadd. d.i. een bepaalde straf staat, zooals bij moord, overspel, moet die straf worden opgelegd, tenzij de verwanten van den verslagene zich met de dij at, de zoengave, tevreden stellen. Niemand is echter verplicht de zoengave aan te nemen, integendeel het wordt zelfs beter geoordeeld, althans bij moord en doodslag, die dijat te weigeren en de qiçâç te vorderen. *)

De Inlander daarentegen is niet verplicht de dijat aan te nemen, want klaagt hij niet aan, dan is er geen proces en dus ook geen straf.

Dan moet hier, dit ter aantooning van den geringen in- vloed, die de Islam op het adatstrafrecht heeft gehad, wor- den gewezen op de beschouwing; van de misdrijven diefstal en overspel. Beide delicten worden door den Islam, althans naar de latere leer, aangemerkt als niet gepleegd tegen particulieren doch tegen het algemeen of liever tegen de goddelijke wet;

ze worden dus (evenals naar het Mohammedaansche recht : ontucht, zina, valsche betichting daarvan, het drinken van bedwelmende dranken, straatroof, rebellie en afval van het ware geloof) niet gestraft met een straf die van de beleedigde partij afhankelijk is, doch met de hadd., d.i. een bepaalde straf, dus niet met boete maar met de doodstraf of eenige lijfstraf.

Nu kent zeer zeker ook het adatstrafreeht enkele vergrij- pen (o. a, staatkundige en zedenmisdrijven) die aangemerkt wor- den gepleegd te zijn tegen de gemeenschap zonder dat compo- sitie mogelijk is en die gestraft worden met de doodstraf of lijfstraf, maar daartoe behooren geenszins overspel en diefstal.

Integendeel staat op deze misdrijven steeds slechts een boete, terwijl de doodstraf en zulks niet uitsluitend doch naast pan- delingschap en slavernij, eerst subsidiair toegepast wordt.

Het Mohammedaansche1 recht kenmerkt zich alzoo door een algebeele ontstentenis van boeten als vaste hoofdstraffen en

x) Mr. L. W. C. van den B e r g , blz. 179.

(22)

14

daarbij kent het in veel meer gevallen het volle recht van wedervergelding' toe aan den benadeelde of zijn bloedvemvan- ten, terwijl in het strafrecht van den Indischen Archipel de straffen voor het grootste deel op boeten berusten.

Tenslotte, doch dit punt is van meer formeelen aard, is het merkwaardig, dat, terwijl naar ide Mohammedaansche wet de wereldlijke- rechter als regel een alleenrechtsprekende rech- ter is (de kadi), naar het adatrecht, rechtspraak door -een en- kelen rechter uitzondering -en collegiale rechtspraak regel is.1)

We zeiden boven, dat er belangrijke overeenkomst is tus- schen het adatstrafrecht en het Mohammedaansche recht, maar waar die overeenkomst met het adatstrafrecht aanwezig is, zouden we verkeerd doen aan overneming te denken; in die overeenkomst hehben we slechts te zien een noodwendig uit- vloeisel van de omstandigheid, -dat het strafrecht van den Islam, en dat Van de inheemsche bevolking nagenoeg in de- zelfde phase van ontwikkeling verkeert; het in weerwil van die overeenstemming bestaande verschil levert een bewijs op, hoe weinig dei Islam op dit punt in het rechtsbewustzijn der inheemsche bevolking is doorgedrongen. Trots de bekeeiring tot den Mohammedaanschen godsdienst, die trouwens niet an- ders dan oppervlakkig is geweest, 2) zijn ook thans nog bij de groote massa de-r Inlandsche bevolking de oude animistische

denkbeelden blijven voortbestaan.

§ 4. Van den aanvang der O. I. Compagnie tot 1848.

Gedurende de twee leeuwen van haar bestaan ging de 0 I Compagnie van het beginsel uit van eerbiediging van het adatrecht der inheemsche bevolking, ook op het gebied van het strafrecht, rechtspraak alzoo overeenkomstig de Inlandsche gewoonten en volksinstellingen. Die eerbiediging van het adat- recht is echter niet zoozeer toe te schrijven aan een voorop-

!) Voor het Mohammedaansche recht (sjafiïetiscbe leer) raadplege men-

^ U5 l b,0 l I'1 H a^l e l d^l g t o t d e k e n n i s v a t l d e Mohammedaansche wet 1903 alsmede Mr. S. K e y z e r , Het Mohammedaansche strafrecht

^ naar Arabische, Javaansche en Maleische bronnen ('s-Gravenha^e, 1857) -) Ook al moge de Islamiseering der Inlandsche bevolking oppervlakkig

zijn geweest en zich bij de meeste volgelingen tot uiterlijkheden beper- ken, aan de oprechte Mohammedaansche gezindheid der bevolking valt niet te twijfelen.

(23)

gezette overweging van bet goed recht der Inlanders, maar veeleer deels aan onmacht, deels aan onverschilligheid voor Inlandsche belangen, waarbij men heeft te bedenken, dat de oorspronkelijke opzet van (de 0. I. C. geien andere was dan het drijven van handel in den Indischen Archipel.

Op de Inlanders ten de Vreemde Oosterlingen te Batavia en de Ommelanden werd in het algemeen hetzelfde strafrecht toegepast als op de Europeanen 1). Bij de uitbreiding van haar territoir over Java's Noordoostkust voerde de 0. I. C. een dub- bele rechtspraak in, waarbij over de Inlanders naar hun eigen nationale recht onder toezicht van Europeesche ambtenaren werd recht gesproken.

De Handelscompagnie bemoeide .zich dus weinig of niet met het rechtwezen der millioenenbevolking van Indië en het eenige noemenswaardige feit, dat in den loop' der twee eeuwen

l) De Ordonnantiën en Statuten van Batavia (de oude Statuten van Batavia, dateerende van 1642) vormden den grondslag van de rechtspraak zoowel in civiele als in crimineele zaken. Ze waren ont- worpen tijdens het bewind van Gouv. Gen. A n t o n i o van D i e m e n (1636—1645) door J o a n M a a t ' s u y k e r . Die oude Statuten bevatten strafbepalingen over mishandelingen enz. door lijfeigenen tegen hun mees-

ters of door meesters tegen hun lijfeigenen gepleegd; den verboden handel:

voorts die over hoererij© en overspel, tot welke rubriek ook bloedschande werd gebracht; over dronken drinken ende Thuyssen (den Chineezen vrij- gelaten, anderen verboden); over vechten ende manslag, waaronder wer- den gebracht het duel en het dragen van verboden wapenen; over fugiti-

• ven, wegh- ende overloopers; over fameuse libellen; over boschschen- derijen en over zeerooverij. Heel veel onderwerpen tot het strafrecht

behoorende bleven echter ongeregeld. In die leemten werd voorzien door een slotbepaling, die aldus luidde: „Voorts is generalijcken gesta- tueert, dat van wat saken in desen niet bijsonder geordonneert sij, geobser- veert ende onderhouden sullen worden de rechten, Statuten ende Costu- men in de vereenighde Nederlanden gebruict ende daer deselve mede sullen comen te difficieren geuseert ende achtervolght sullen worden de beschreven keyserlycke rechten voor sooveel die met de gelegentheyt van dese landen overeencomen en practicabel sullen sijn."

.Deze Statuten waren feitelijk gemaakt om te gelden binnen het tgebied der verschillende nederzettingen waarvan Batavia de hoofd- nederzetting was, doch ze werden intusschen ook toegepast op de In- landers en Vreemde Oosterlingen binnen dat gebied.

Bij de n i e u w e Statuten (1766) heeft men wel is waar meer op de eigen rechten der Inlanders gelet, maar dat betrof alleen civiel recht, in crimineele zaken bleven de Inlaiiders, die onder de jurisdictie der Hol- landsche rechters stonden, aan het Europeesche recht onderworpen. Of- schoon de Nieuwe Statuten wel gewerkt hebben, zijn ze, daar ze nim- mer door de Heeren Zeventien zijn bekrachtigd en dus nimmer hier afgekondigd, feitelijk nooit wettelijk verbindend geweest.

(24)

16

ten behoeve van de Inlandsche wetgeving plaats vond was in 1760 het vervaardigen van een compendium van Inlandsehe adats betreffende het huwelijk en het erfrecht door het lid van den Raad van Lndië Pi ©te r H a k s t e en.

Onder het bestuur van D a e n d e l s .

Toen Mr. H e r m a n W i l l e m D a e n d e l s in 1808 op Java kwam, was het meit den toestand der wetgeving en rechtsbedeeling treurig gesteld. Er beistünden tot op dien tijd slechts op twee plaat- sen rechtbanken, t. w. te Batavia en te Semarang. De jurispruden- tie van den Semarangscben raad strekte zich uit van Cheribon in het westen tot Banjoewangi in het oosten, 't Was aan maarschalk D a é n d e l s te danken, dat er in dien toestand, waarin de rechts- bedeeling zich bevond, een verandering' ten goede kwam, doch hij bracht weinig of geen verbetering in het voor de Inlan- ders geldende materieele recht. Hij was n. 1. met betrekking tot de wetgeving: voor Inlanders van oordeel, „dat het wellicht aan meerdere inconveniënten zou onderhevig zijn, indien met afschaffing der inlandsche wetten en gebruiken daarvoor in eenmaal een nieuwe en aan de Javanen geheel vreemd stelsel van rechtsoefening werd getsubsidieerd, hetgeen bij! de oprich- ting der landgerichten in het jongst veirwefcein jaar en bij' de verbetering in de regtspleging over den Inlander opzettelijk is vermijd zoowel als lom de thans vigeerende Javaansche' wet- ten en gebruiken tot een vast en onverantwoordelijk rigtsnoer aan dezelve voor te schrijven." 2)

Daendels bracht in de1 rechtspleging1 der Inlanders de eerste belangrijke verandering. Hij schafte de gewoonte af, dat voor het vervolgen van een istrafbaar feit een aanklacht van den beleedigd© of diens nabestaanden noodig was; in die gevallen n.1. waarin de beleedigde persoon of de nabestaanden van een gedood persoon zelve geen klacht instelden of de jaren nog niet bereikt hadden om zulks naar de Javaansche wetten te kunnen doen, zou de Fiscaal bij1 de Landraden te Semarang en te Soerabaia en bij verdere Landgerichten gehouden zijn

*) Compendium der civiele wetten en gewoonten der Mohammedanen.

2) Considerans Besluit v. 14 April 1809.

(25)

namens de Hooge Overhield recht te vorderen. Hij gaf den rechter de bevoegdheid om, wanneer de bij de Javaansehe wetten bepaalde straffen- naar algemeene wetten te licht, te zwaar of niet evenredig aan het bedreven misdrijf waren, 'zoo- danige straf te bepalen als hij naar e-xigentie van zaken en omstandigheden in goede Justitie zou vermeenen te behooren;

voorts werd bepaald, dat voortaan geen andere capitale en corporeele straffen zouden worden toegepast dan verbranden, brandmerken, geeseling, kettingslag, confinement en condemna- tie tot den arbeid aan de genieene werken. Tot dit tijdstip bestond en werd ook veelvuldig toegepast een groot aantal uiterst wreed© onmenschelijke straffen als het afkappen van handen en voeten, het afsnijden der lippen, het snijden van vleesch in kleine stukken uit bet lichaam, het doen vechten met tijgers enz. Daendels maakte daaraan een einde.

Verder werden de. door de rechters op de hoofdplaatsen Batavia en Semarang over Inlanders en Vreemde Oosterlingen uitgesproken straffen ook op de Javanen van het gouvernement van Java's noordoostkust, toegepast.

Onder het E n g e l s ch t u s s c h e n b e s t u u r (1811—1816).

Die boven uiteengezette toestand werd tijdens het Engelsch tusschenbestuur bestendigd en alleen werd bepaald, dat. de Inlandsche wetten en oude herkomsten niet door den rechter behoefden toegepast te worden, wanneer ze strijdig waren met algemeene beginselen van recht en billijkheid, i) 't Is bekend, dat men aan het Engelsch tusschenbestuur de afschaffing van alle wreede en verminkende straffen en van de pijnbank te dan- ken heeft.

Na het h e r s t e l v a n h e t N e d e r l a n d s e n g e z a g in Indië. (1816).

Ook nadat de koloniën weer onder Nederlandsche heer- schappij gekomen waren, vinden we als de voornaamste be- ginselen met betrekking tot. het strafrecht der Inlanders aan-

Art. 104 der „Regulation for the more effectual administration of justice in the provincial courts of Java" Raffles, Substance of a minute biz. 236.

(26)

18

ge-nomen, lo de niei-toepasselijkheid van de Inlandsche wetten, wanneer deze met algemeen erkende beginselen van billijkheid en met de bepalingen en wetten van bet Nederlands che gou- vernement in strijd zijn en, 2o het verbod van wre-ede en ver- minkende straffen. ')

Ten opzichte van het straf- en gevangenisstelsel ging men echter onder fe-t bestuur van den Commissaris-Generaal D u B us D e G ï s d g i n i e s verder, ßij Stbl. 1828 No. 16 werd n.I. een reglement vastgesteld voor de behandeling van Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, die tot dwangarbeid ver- oordeeld waren en bij Stbl. 1828 No. 62 werd het strafstelsel voor deze personen geheel en al aan het adatstrafrecht ont- trokken door de invoering van een speciaal op de Europeesche beginselen steunende regeling. Dit dubbele strafstelsel werd bevestigd en nog nader uitgewerkt bij de z. g. n. Intérimaire bepalingen, Stbl. 1848 No. 6. (bepalingen houdende regelin- gen van e-e-nige- onderwerpen van strafwetgeving welke een dadelijke voorziening ei s eben).

§ 5. Het voor de Inlanders geldende strafrecht sedert 1848 tot heden.

Kenmerkte zich de vroegere- periode door het principe van strafrechtspleging overeenkomstig Inlandsche gewoonten en volksinstellingen, sedert de. helft der negentiende eeuw con- stateert men, -dat de Indische jurisprudentie 25 jaren lang de Code Pénal tot richtsnoer neemt bij haar rechtspleging, terwijl men bij -den 'wetgever de neiging opmerkt om op de Inlanders behalve het strafstelsel -en gevangeniswezen ook andere de-elen van het Europeesch materieel strafrecht toepasselijk te verkla- ren; wel is waar bepaalde art. 25 A. B., dat de Inlanders naar de Inlandsche wetten moesten worden gestraft, maar dit artikel voegde daaraan toe-, -dat dit zo-o was, behalve voor zoover bet misdrijven of overtredingen gold, te-r zake waar-

!) Zie Stbl. 1819 No-. 20, de artt. 112 en 121 en Stbl. 1824 No 31a art. 37; Stbl. 1825 No. 39, artt. 110, 111.

(27)

van die Inlanders aan de Europeesche strafbepalingen waren onderworpen, *)

Onder hel Regeeringsreglement van 1854.

Ter voldoening aan den in art. 75 R. R. oud gestelden eisch werd eerst in 1856 .en daarna in 1860 een commissie benoemd, die tot opdracht had om „ter voorziening in de behoefte aan een strafwetboek voor Ned. Indië zich te be- lasten met het voordragen van zoodanige aanwijzingen en aan- vullingen van de Code Pénal van 1810, als de eigenaardige toestand dar Nederlandsch-Indische bezittingen en de in het Fransche wetboek hier te lande reeds gebrachte wijzigingen mochten wenschelijk maken." Bij het 'besluit van afkondiging van het wetboek van strafrecht voor Eur. in Ned. Indië, dat bet resultaat was van den arbeid dier Commissie', werd te- vens de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Ned.

Indië aangeschreven om, te dienen van consideration en advies omtrent de geheel 2 of gedeeltelijke toepasselijkverklaring daar- van op de Inlandscbe en daarmee gelijkgestelde bevolking. Aan Mr. T. F. L. U. L a s t werd daarop de samenstelling van een strafwetboek voor Inlanders opgedragen met de uitdrukkelijke opdracht „dat zooveel mogelijk zouden moeten worden gevolgd en overgenomen de bepalingen van het wetboek van strafrecht voor Europeanen." De bedoeling der regeering was niet om een nieuw strafwetboek voor Inlanders te doen ontwerpen, maar alleen om die bepalingen van het strafwetboek voor Europeanen, die daarvoor vatbaar bleken te zijn, toepasselijk te verklaren op de Inlanders, behoudens zoodanige' wijzigin- gen als voor de toepasselijkheid dier bepalingen op de In- landsche beivolking noodig bleken te zijn. Bij de bewerking van het ontwerp bleek intusschen een belangrijk verschil van

Dit was bijv. het geval met betrekking tot de overtreding van fiscale verordeningen, pachtvoorwaarden, valsche munt (Stbl. 1822 No 32) den slavenhandel (Stbl. 1825 No. 44), vagebondage (Stbl. 1825 No, 34) enz!

Bij de z. g. n. intérimaire bepalingen (Stbl. 1848. No. 6) werden de Inlanders onderworpen aan de Europeesche bepalingen omtrent de defini- ties van misdrijf en overtreding, de verzachtende omstandigheid gelegen in den jeugdigen leeftijd van den beklaagde, de verbeurdverklaring, en voorts omtrent de misdrijven van oplichting, stellionaat en misbruik van vertrouwen.

(28)

20

gevoelen te bestaan tusschen Mr. L a s t en dei regeering om- trent de strekking der aan eerstgenoemde gedane opdracht, waarvan het gevolg was, dat Mr. L a s t ontheffing van zijn taak verzocht. x) Een ontwerp strafwetboek voor Inlanders werd daarna door Mr. Th. Der Kinderen, den lateren directeur van het departement van justitie, samengesteld; het werd 6 Mei 1872 Stbl. No. 35 afgekondigd en trad op 1 Jan. 1873 in werking.

Met de invoering van dit strafwetboek kwam dus ook for- meel een einde aan de bindende kracht van het adatstrafrecht in de sfeer, der gouvernementsrechtspraak in Ned. Indië.

Ontegenzeggelijk zijn er aan de invoering van een op westersche leest geschoeid strafwetboek groot© voordeelen ver- bonden. Handhaving van het adatstrafrecht in zijn geheel met zijn opvattingen omtrent strafrecht en straf, zijn rechtsonge- lijkheid, zijn boetenstelsel, zijn wreed© en verminkende straf- fen, is in een gebied, dat onder heerschappij' van een be- schaafden staat staat, niet mogelijk en moet plaats maken voor heilzamere en humanere regels van bet Hollandsch gezag.2) Anders dan waar het privaatrecht geldt, moet men waar het strafrecht betreft, dus het publiek belang er bij betrokken is, het staatsgezag in sommige gevallen volkomen bevoegd ach- ten diè voorschriften vast te stellen, die, hoewel in strijd met de inheemsen© opvattingen, volgens onze inzichten het best

Mr. L a s t stelde zich n.1. zijn taak aldus voor: „ w a a r dit doenlijk was, moest hij het strafwetboek voor Europeanen volgen, waar dit ech- ter niet mogelijk mocht zijn, wenschte hij van dit strafwetboek in het gehee! geen notitie te nemen en geheel andere bepalingen er voor in de plaats t e stellen. En n a a r zijn opvatting moest het strafwetboek voor Europeanen een zeer uitgebreide omwerking ondergaan, aangezien het geheele wetboek, enkele bepalingen uitgezonderd, voor toepassing op djsn Inlander onvatbaar was. Het ging z. i. niet a a n om wetten, die oorspronkelijk gemaakt waren voor den opgewonden Franschman, pasklaar te maken voor den phlegmatieken en volgzamen J a v a a n ; deze zou van alle kunsttermen, h o e goed ook vertaald, niets begrijpen. . . . Wilde men e e n wetboek, dat geschikt was voor den Inlander, dan moest het zich kenmerken door duidelijkheid en eenvoudigheid, m a a r bovenal door billijkheid en rechtvaardigheid. Volgens zijn meening was het on- billijk den Inlander met zijn afwijkende begrippen omtrent goed en kwaad even streng te straffen als den Europeaan die meer ontwikkeld i s . " Zie het boven aangehaald acad. proefschrift van v. d. BERG blz.

134 e . v .

2) Zie Mr. G. A. van Hamel, Nederlandsen en Indisch strafrecht, Ind.

Gids 1881 dl. II blz. 157.

(29)

geschikt zijn om 14e orde en rust in het aan ons gezag onder- worpen gebied te handhaven.

We hebben hier behalve een ethischen factor ook een machtsfactor te onderscheiden, die in deze kwestie een groote zoo niet overheerschende rol speelt. Die toepassing van wes- tersch strafrecht van den koloniseerenden staat op de inboor- lingen is niet een verschijnsel van louter willekeur, noch vindt ze haar verklaring in humanitaire overwegingen alleen, maar z>e is een door de noodzakelijkheid geboden feit, wil de over- heerscher zich in het door hem gekoloniseerde gebied als meester handhaven en daar zorgen voor een behoorlijk geor- ganiseerde publiekrechtelijke gemeenschap. We merken dit systeem door alle eeuwen heen op: dat de overheerscher in de onderworpen landen de inheemsche bevolking zijn eigen strafrecht oplegt. Het geschiedde in de tiende en elfde eeuw bij de Arabieren ten opzichte van Voor-Indië en bij de wes- tersche koloniseerende mogendheden in de laatste eeuwen even- zeer: de Franschen in Coehin-China, Tunis, Algiers en Mada- gascar, op de inboorlingen wordt uitsluitend Mohammedaansch recht toegepast met uitzondering van het strafrecht, want daar- voor geldt 'de Code pénal. Wat de Engelsiche koloniën be- treft, hier begon men reeds in het begin der negentiende eeuw het Europeesche strafrecht en niet het Mohainmedaansche be volgen.

•'t Behoeft dus geen bevreemding te wekken, dat de wet- gever in 1873 het adatstrafrecht voor den Inlander afschafte en overging tot toepasselijkverklaring van het Europeesche: recht voor zoover vatbaar op de inheemsche bevolking. Maar die wetgever is inderdaad moeilijk vrij te pleiten van het verwijt, dat bij de vaststelling van dit wetboek zoo goed als geen rekening is gehouden met de adatinstellingen en inzichten van het volk waarvoor het wetboek moest gelden. 1)

Toen in 1886 Nederland zich een nationaal strafwetboek1

geschonken zag, vorderde art. 75 al. 1 R. R., dat dit nieuwe wetboek voor de Europeanen in Ned. Indië werd omgewerkt.

x1 Daarop wordt ook gewezen door Wilken T. v. Str. 5, 1891 blz.

418 en door van Vollenhoven I blz. 52. Cf. ook het artikel van G.

E. W C. Baron van Hoëvell en de Ind. Gids 1881 II blz.,862 e. v.

(30)

22

Als resultaat van den arbeid van de tot dit doel ingestelde commissie zag het Kon. Besl. v. 12 April 1898 No. 175 het licht, waarbij een strafwetboek voor Europeanen werd afge- kondigd, hetwelk echter nimmer in werking1 is getreden. In 1901 werd een ontwerp van een nieuw strafwetboek voor In- landers van regeeringswege gepubliceerd, doch dit mocht geen bindende kracht verkrijgen; ook daarin was veel te weinig rekening gehouden met de' eigenaardige rechtsbehoeften der In- landers.

De aanvang der twintigste eeuw stond in bet teeken der unificatie van recht en een van de belangrijkste producten op legislatief gebied waarbij de unifieatiegedachte tot verwezen- lijking kwam, is het K. B. van 15 Oct. 1915 Ned. Stbl. 33, afgekondigd 1915 Stbl. 732 en in werking getreden op 1 Jan.

1918 (Stbl. 1917 No. 645), waarbij een voor alle landaarden geldend strafwetboek werd vastgesteld.

Is de wetgever van 1915 nu in dezelfde fout vervallen van dien van 1873? Blijkens de toelichting Swb. x) is zijn stre- ven er op gericht geweest de strafwet zoo in te richten, dat met de zeden en gewoonten der Inlanders zooveel doenlijk werd rekening gehouden, ook wilde men bij de samenstelling voortdurend in het oog houden den -samenhang van verschil- lende strafbepalingen met het adatprivaatrecht. Dat men dit gedaan heeft blijkt o.a. uit de artt. 79, 96, 109, 152, 229, 241, 243, '271, 274, 279, 280, '281, 284, 288, 304, 332, 385, 436, 439, 440, 441, 453, 480, 514, 523, 530, 546, 547, en 560. Alleen echter met diè rechten, zeden en gewoonten der inbeemsche bevolking van Ned. Indië meende men te moeten rekening houden, welke met de rechtsorde in de Indische maat- schappij in verband staan.

Ofschoon dit streven heeft voorgezeten, zal het nog al eens kunnen gebeuren, dat ons wetboek niet voldoende zich blijkt aan te passen aan 's volks adat en inzichten. Niet zel- den toch is de Indische regeering in de Buitengewesten over- gegaan tot invoering van de gouvernementeele rechtspraak en daarmee toepasselijkverklaring van het Europeesche strafrecht

!) Vgl. Officieele Bescheiden blz. 120.

(31)

met op zijdedeschuiving van bet adatrecht. Nu is dat laatste in Tele opzichten niet meer toe te passen, zeer zeker voor zoover bet adatrecht barbaarsche em verminkende straffen kent en rechtsvoorschriftem die tegen alle begrippen van billijkheid en rechtvaardigheid iridruischen, maar verkeerd is, zooals vaak gebeurde, een totale negatie van het in het adatrecht bruik- bare en opdringïng van vreemd westersch reicht. ') Waar bruik- baar en aan de rechtsbehoeften en adatinstellingen aanslui- tend strafrecht aanwezig is, 'dient dit voorloopig gehandhaafd en op geleidelijke ontwikkeling en aanvulling van dit adatrecht dient aangestuurd, deels ook op verwijdering van het niet passende.

Een welbegrepen politiek brengt m. i. mee, dat men de ontwikkeling van het adatrecht in den' geest van onze nieu- were humanere denkbeelden op allerlei wijzen bespoedigt, ge- lijkmatig, zonder ophouden, maar ook zonder overijling; bij eiken stap vrage men zich af, of het volk aan die nieuwere denkbeelden behoefte heeft, of ze wenschelijk zijn, want zon- der gebleken noodzakelijkheid ontneine mien het volk niet zijn natuurlijke steunpunten. Handelingen, die in het oog der be- volking in strijd zijn met hun zeden, moeten strafbaar blijven, al zouden die handelingen naar onze begrippen niet strafbaar zijn, tenzij ze al te zeer indruischen tegen de rechtvaardigheid en billijkheid. Maar ook bij de beoordeeling van dit laatste, stelle men zich niet te zeer op eigen westersch standpunt.

Wat bij het eene volk of op het eene tijdstip niet strijdig met de zeiden wordt geacht, wordt bij een ander volk of op een ander tijdstip voer bepaald onzedelijk gehouden 2).

r) In dit verband wijs ik op de uitspraak van M a k a r e w i c z . blz. 35.

„Man musz den Wilden heben und erziehen, seine geistige und soziale- Entwickeluug beschleunigen; man darf ihm aber keine Organisation auf- zwingen, die für ihn unverständlich bliebe" enz. en verder: „Eine Kodi- fication des Kolonialslrafrechts ohne rechtsvergleichende und univer-

salreclitsgeschichtliche Vorbereitung kann von keinem guten Erfolge für die kulturelle Hebung und für den inneren Frieden der Schutzgebiete begleitet werden".

2) Het Atjèhsche volk acht bv. paederastie, de Islamitische volken po- lygamie, enkele stammen in Celebes de polyandrie niet onzedelijk.

Algemeen bekend mag worden geacht, dat de prostitutie, zoowel bij vol- keren der Oudheid als bij de Japanners en bij bijna alle volkeren van den Indischen Archipel voor niet onzedelijk gehouden wordt. Aan de

(32)

24

Zoo ware hier ten daar aan te bevelen herstel bij geweste- lijke keur van bepaalde nog levende adatdelicten (bv. in de Minangkabausche landen, in de Lampongsche districten).

Beter diende gelet te worden op samenhang van het straf- wetboek met het adatprivaatrecht.

Een goed strafwetboek voor Atjèh zou veel minder artike- len dan het onze moeten inhouden en een ruimer gestelde minder gespecificeerde delictsomschrijving.

Voor de belangen van de gelaedeerde partij moet beter en meer in oveieensternining met inheemsche opvattingen wor- den gezorgd.

„Vernieling van adatrecht, zegt Prot. v. VoUenhoven, *) komt niet ten goede« aan het recht onzer wetboeken maar aan sociale wanorde en den Islam."

Nu wijst de* Mem. v. Toel. 2) voor het geval in ons wet- boek niet voldoende mocht zijn rekening gehouden met de rechten, zeden en gewoonten der inheemsche bevolking als veiligheidsklep op het opportuniteitsstelsel en de rechterlijke vrijheid bij straftoemeting, doch noch het een noch het ander levert m. i. als afhankelijk van tijdelijk, dikwijls afwisselend, inzicht voldoende waarborg op, dat de strafwet in overeen- stemming met het volksbewustzijn worde toegepast. Eerder sluit ik me aan bij het door Mr. v. V o l l en h o v e n aangeprezen denkbeeld, dat de rechter — onder de noodige waarborgen van hooger rechtedijk toezicht — eenerzijds een feit mag straffen zoo hem ontwijfelbaar blijkt dat het adatrecht er een delict in ziet en de wetgever het niet opzettelijk straffeloos heeft gelaten en anderzijds de strafbaarheid uitgesloten mag verkla- ren zoo« hem ontwijfelbaar blijkt, dat het adatrecht een feit straffeloos acht en de wetgever het niet opzettelijk tot delict heeft gemaakt. 3)

kuischbeid van jonge meisjes wordt door de meeste volken in Indië niet de_ minste waarde gehecht, ja zelfs de Batakkers zien in de losbandig- heid der meisjes een deugd, een verplichting, en zelfs in die mate, dat een meisje nimmer als maagd in het huwelijk mag treden. En tenslotte, bij hoevele volken rust niet op den vader het jus primae noctis!- 'loo treft men het jus deflorationis bij sommige Bataks aan onder den naam mandai lett. proeven, voorproeven.

!) v. VoUenhoven blz. 225.

2) Officieel« Bescheiden, blzz. 120-121.

3) v. VoUenhoven blz. 53.

(33)

Slotopmerking.

We constateeren dus in den ontwikkelingsgang van het voor Inlanders in Ned. Indië geldende strafrecht met betrek- king tot de gouvememeintslanden, dat geleidelijk, zonder schok- ken, bet adatstrafrecht meer en nleer werd teruggedrongen om ten slotte' geheel plaats te maken voor het westersch straf- recht. En dezelfde ontwikkelingsgang voltrekt zich in streken waar de bevolking gelaten is in het genot van haar eigen rechtspleging; alleen is het eindstadium daar nog niet bereikt.

Met de uitbreiding van het Nederïandscbe gezag: in die stre- ken gaat een geleidelijke' vervanging van het adatstrafrecht door hel Europeesche gepaard en de mate waarin dit geschiedt houdt gelijken tred met de intensiteit dier gezagsuitoefening.

(34)

HOOFDSTUK IL

IN HOEVERRE HET ADATSTRAFRECHT IN NEDERLANDSCH-INDIE NOG

VOORKOMT.

§ 6. Oouvemementsrechtspraak en inheemsche rechtspraak.

Hoeder reikt nu de werkingsfeer van het adatrecht in het algemeen en van het adatstrafrecht in het bijzonder?

Boven wend opgemerkt, dat in 1848 en vooral nà dien het adatstrafrecht, dat voorheen hoofdbron van alle recht der in- heemsche bevolking was, zich zijn geldigheid geleidelijk tot bepaalde doch. altijd nog ruime1 terreinen ingeperkt zag.

Ter bepaling van het thans in Indië geldende recht 'dienen we allereerst een onderscheid te maken of het recht binnen de sfeer van de gouvernementsrechtspraak valt of dat het valt binnen die van de inheemsche rechtspraak.

Staatkundig is het grondgebied van Ned. Indië te verdee- len in:

I rechtstreeks bestuurd of gouvernementsgebied d. z. landen, die' onder rechtstreeksch bestuur staan, zooals Java (buiten de Vorstenlanden) de Lampongsche districten, Tapanoeli, Benkoelen, Palembang, Djambi enz.

II gebieden waar het recht van zelfbestuur in zekeren om- vang aan de Inlandsche' vorsten en volken is gelaten, zelf- bestuursgebied of indirect gebied, zooals de Vorstenlanden op Java, bet stuk Tidore op Nieuw-Guinea, Timor en On- derhoorigheden, enz. en

III gebieden staande onder Nederlandsche invloedssfeer, zoo- als bijv. de1 binnenlanden van Borneo.

Op Java is 13/14 rechtstreeks bestuurd gebied, 1/14 zelf- bestuursgebied, in de Buitengewesten daarentegen is meer dan de helft zelfbestuursgebied.

(35)

Nu moeten we ons hoeden voor de mcening als zou de scheidingslijn gouvernementeele en inheemsche rechtspraak sa- menvallen met de' boven aangegeven staatkundige indeeling van het grondgebied, in dien zin, dat rechtstreeks bestuurd gebied steeds in het genot zou zijn van gouvernementsrecht- spraak en inheemsche rechtspraak daarentegen steeds in zelf- besturen zou voorkomen.

Deze opvatting ware onjuist, immers eenerzijds heeft het gouvernement in indirect gebied, krachtens politiek contract dan wel krachtens mondelinge nadere overeenstemming met de zelf bestuurders in de ordening van het rechtswezen ingrijpend, in die zelfbesturende landschappen gouvernementsreehtspraak ingevoerd; voorbeelden hiervan zijn Pontianak, dat geheel gou- vernementsrechtspraak heeft en Soerakarta met Mangkoe Ne- garan, Djocjakarta alsmede tal van landschappen in de resi- dentie Westerafdeeling van Borneo- (Landak, Mampawa, Matan, Sambas, Sanggau en Tajan) die bijna geheel die rechtspraak hebben.

Anderzijds zijn er uitgestrekte gebieden, waar het feitelijk gezag ligt in handen van het gouvernement, rechtstreeks be- stuurd gebied alzoo, waar bet gouvernement zich — vrijwillig natuurlijk — niet of slechts ten halve doet gelden en het inheemsche rechtsbestel heeft laten voortbestaan, of, wat veel- vuldiger voorkomt, gebieden waar de Indische; regeering de rechtspraak over Inlanders aan het landsgebruik heeft moeten overlaten hetzij om politieke redenen, hetzij- omdat men de middelen of personen miste noodig voor de invoering van gou- vernementsre chts p raak. *)

De instandhouding van de inheemsche rechtspraak is vooral daarom van zooveel gewicht, omdat ze- — in den regel lenminste-

— meebrengt, dat ojok het adatprivaat en adatstrafrecht voor de justiciabelen dier inheemsche rechtspraak blijft gelden ; 2) in den regel zeg ik, immers afwijkingen en soms zelfs zeer

i) Krachtens art. 74 R. R.

2) Europeanen zijn s t e e d s gouvernementsjusticiabelen; Vreerade Ooster- lingen zijn in de zelfbesturende landschappen krachtens politiek contract meestal aan het zelfbestuur onttrokken en tot gouvernementsjusticiabe- len gemaakt. In rechtstreeks bestuurd gebied staan de Vreemde Ooster- lingen o v e r a l buiten de inheemsche rechtspraak.

3*

(36)

28

belangrijk© afwijkingen, kunnen hierop voorkomen; behalve de uitziolndernigen hieronder jblz. '29 e.v. vermeid, komt het nog al eens bijv. voor, dat het zelfbestuur gouveirnernentsverorde- ningeïi op zijn onderboorigen toepasselijk verklaart.

§ 7. Waar adatstrafrecht voorkomt.

Adatstrafrecht vinden we alzoo in Ned. Indië :

A. in ongerept gebied, in streken die feitelijk niet meer zijn dan sfeeren van invloed van ons gouvernement, waar het Nederlandscbe gezag zich nog niet heeft kunnen doen gel- dein: de binnenlanden van Borneo, van Celebes, Tidoreesch Nieuw-Guinea, Hier geldt het adatstrafrecht onveranderd en in overeenstemming met voorvaderlijke instellingen.

B. in zelfbestuursgebied, soms kleine en onmachtige soms echter uitgestrekte en volmachtig© zelfbesturende landschap- pen; dergelijke inlandsen© zelfbesturende rijken en lijkjes komen in de Buitengewesten in groot© getale voor. Hier nu is op elk gebied van recht en dus ook op het terrein van het strafrecht het adatrecht blijven bestaan. Dit blijkt uit een kennisneming der diverse politieke contracten, lange verdragen en korte verklaringen, en de onderscheiden zelf- bestuursverordeningen. De hier opgestelde regel is van kracht, tenzij het gouvernement ten gevolge van een poli- tiek verdrag of een anderen vorm van wilsovereenstemming met het zelfbestuur het recht van ingrijpen heeft gekregen.

Voor zoover het echter personen in het zelfbestuursgebied betreft met wie het gouvernement zich niet inlaat (zelfbei- stuursjusticiabelen) is het adatrecht intact gebleven, ten- ware voor een of meer materies zelfs ten aanzien van diè lieden het gouvernement recht van spreken heeft gekregen.

Onder deze rubriek vallen verschillende zelfbesturende rijk- jes in Atjèh, ter Oostkust van Sumatra., Koetei, op Celebes, Ternate, op Bali ©n Timor enz.

C. in rechtstreeks bestuurd gebied en wel

a) in een enkele streek op het eiland Bali, waar het gouver- nement het gansche inheemsen© bestel gelaten heeft t. w.

het gouvernementslandschap Karangasem. In het voorma- lige Balisch© rij k je Gianjar en Bangli, tot voor kort gou-

(37)

vernementslandschappen, werd met ingang van 1 Novem- ber 1917 daadwerkelijk rechtstreeksch bestuur ingevoerd (Stbl. 1917 No. 518).

b) in uitgebreide gebieden in de Buitengewestem, waar onze regeering de inheemsche rechtspraak in stand heeft gelaten.

Aldus is de toestand in Groot-Atjèh met de Gajo- en Alas- landen, Tapanoeli, Sumatra's Westkust, Djambi, Palembang, Benkoelen, de Pinoehlanden van de Westerafdeeling van Borneo, de Zuider- en Oosteraideeling feitelijk, Amboina, Zuid-nieuw-Guinea feitelijk en Bali en Lombok.

Ook daar waar in de streken isub B en C de inheemsche rechtspraak beistaat, is intusschen als regel de inheemsche!

rechtea' onbevoegd en is de Inlander justitiabel aan den gou,- vernementsrechteir in zake van strafbare feiten:

l o gepleegd door personen, tot de inheemsche bevolking bei- hoorend, samen of in medeplichtigheid met niet daartoe, behoorende personen;

2o tegen de veiligheid van den staat ; 3o tegen landsdienaren;

4o ten aanzien van eigendommen van het gouvernement of van zijn dienaren;

5o betrekking hebbende op 's lands middelen en pachten;

6o omschreven in de artt. 324 t/m 327 en 438 t/m 447 W.

v. Str. (zeerooverij en slavenhandel);

7o ten aanzien van onderzeescbe telegraafkabels;

8o in zake in-, uit- en vervoer van vuurwapenen, buskruit en oorlogsmaterieel ;

9o overtredingen van gewestelijke regiemeaten en keuren van politie.

§ 8. Beperkingen op het beginsel.

Ten aanzien van de eigen rechtspraak in zelfbesturende landschappen bedoeld sub B en evenzeer ten aanzien van die in rechtstreeks bestuurd gebied bedoeld sub C vinden we op bet beginsel, dat bron van bet materieel strafrecht is het adatrecht verder in hoofdzaak nog de volgende beperkingen:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bestuursrechter zijn ogen niet sluiten voor wat er na de vaststelling van het besluit of na het instellen van (hoger) beroep gebeurt. Nu heeft de bestuursrechter geen glazen bol en

We previously demonstrated that uridine adenosine tetraphosphate (Up4A) is a novel vasodilator in the porcine coronary microcirculation, acting mainly on A2AR in smooth muscle

transferring from fast growth to sustainable growth with its economy, and therefore the growing internal market and standard of living increased the overall

Advies/standpunt Verzekerde heeft een Wlz-indicatie, waarmee zij zorg inkoopt in de thuissituatie voornamelijk ten behoeve van noodzakelijk verpleegkundig toezicht ’s nachts,

Geuse lietboeck, waer in begrepen is den oorspronk van de troublen der Nederlantsche oorlogen, en het gene daer op gevolght is... Den stercken Arm

Het feit dat de zwarte prijzen extreme waarden aannamen in een periode dat de bevolking in de hongerprovincies van zwarte aanvoer afhankelijk werd, wekt de indruk dat deze

Wie wat afgeleid raakt door dit taalgebruik, moet bedenken dat de beide overzichten niet bedoeld zullen zijn voor de lezer van de BMGN.. Die zal misschien van de recensent willen

Human development as an individual, social and transformative process, Craig Calhoun 153 Human development is about interdependence and connectedness, Karen O’Brien 160