• No results found

HET STRAFRECHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HET STRAFRECHT "

Copied!
342
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 4198

0 ^

tï> 4 ft '- h

(3)
(4)
(5)

HET STRAFRECHT

IN N E D E R L A N D S C H - I N D I E

ZOOALS DAT HIER T E L A N D E G E L D T S E D E R T DE INVOERING VAN H E T N I E U W E S T R A F W E T B O E K OP 1 JANUARI 1918

H A N D L E I D I N G

T E N D I E N S T E V A N H E T

O N D E R W I J S E N DE P R A K T I J K

D O O R

Mr. Is. C A S S U T T O

Leeraar in de Rechtswetenschap en aan- verwante vakken aan de Opleidingsschool voor inlandsche ambtenaren te Bandoeng

T W E E D E D E E L D E S P E C I A L E D E L I C T E N

yqp

D E R D E H E R Z I E N E EN B I J G E W E R K T E DRUK

BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h

Q. G. T. VAN DORP & Co

SEMARANG-SOERABAIA-BANDOENG

m

(6)
(7)

^ e . c . T . f . ö c t p t c «

HET STRAFRECHT

IN NEDERLANDSCH-INDIE

mmiuimiriiiiimii

(8)
(9)

HET STRAFRECHT

IN N E D E R L A N D S C H I N D I E

zooals dat hier te lande geldt sedert de invoering van het nieuwe strafwetboek op 1 Januari 1918

H A N D L E I D I N G

T E N D I E N S T E V A N H E T ONDERWIJS EN DE PRAKTIJK

D O O R

Mr. Is. C A S S U T T O

Leeraar in de Rechtswetenschap en aan- verwante vakken aan de Opleidingsschool voor Inlandsche ambtenaren te Bandoeng

T W E E D E D E E L DE SPECIALE DELICTEN

G.G.T.VAND0FPK<3

*"'"" SEMARANG >,"

'SOERABAJAW , BANDOENG

DERDE HERZIENE EN BIJGEWERKTE DRUK

O. C. T. V A N D O R P & Co

SEMARANG-SOERABAIA-BANDOENQ

(10)
(11)

Aan hetgeen ik bij de verschijning van het eerste deel schreef, heb ik niet veel toe te voegen.

Ook bij de bewerking van het tweede deel werd op ruime schaal gebruik gemaakt van de op bladzijde V van het eerste deel vermelde handboeken en bescheiden. Van de jurisprudentie werden in de noot slechts de belangrijkste en meest recente beslissingen opgenomen.

In het eerste deel zijn tot mijn spijt onderscheidene spel- en drukfouten aan het corrigeerend oog ontgaan waarvoor den gebruiker mijn verontschuldiging. Naar een nauwkeuriger cor- rectie werd gestreefd.

Moge het thans voltooide boek voor studie en praktijk van nut blijken te zijn !

PROBOLINGGO, Februari 1922. IS. CASSUTTO.

Bij den tweeden druk van het tweede deel werd de tekst nauwkeurig herzien, terwijl het geheel, ook wat de Nederlandsche en Ned. Indische rechtspraak betreft, tot September 1923 werd bijgewerkt.

In het karakter en de wijze van samenstelling van het boek werd geenerlei wijziging gebracht. Slechts werden ook hier, evenals in het eerste deel, in het belang van de overzichte- lijkheid en een gemakkelijkere bestudeering der stof de hoofd- en bijzaken in den tekst door verschil in druk beter tegenover elkaar gesteld.

Ik hoop, dat het werk daardoor in practische bruikbaarheid heeft gewonnen !

BANDOENG, September 1923. Is. C.

Bij het bewerken van dezen derden druk werden enkele wijzi- gingen, sedert de vorige uitgave op straf w et gevend gebied tot standgekomen, in behandeling genomen. Aan de Nederlandsche en Ned, Indische rechtspraak werd de noodige aandacht geschonken.

Tenslotte werden eenige fouten en onvolledigheden, die in de- vorige uitgave ontdekt werden, hersteld.

BANDOENG, April 1925. Is. C.

(12)
(13)

INHOUDSOPGAVE.

biz.

§ 55 Inleidende opmerkingen . 1 A F D E E L I N G I.

STRAFBARE FEITEN TEGEN DE RECHTSGOEDEREN VAN DEN BIJZONDEREN PERSOON.

HOOFDSTUK VIII.

STRAFBARE FEITEN TEGEN HET VERMOGEN.

§ 56 Diefstal 5

§ 57 Heling . 18

§ 58 Verduistering 22

§ 59 Afpersing . . . 26

§ 60 Afdreiging (chantage). . . . 27

§ 61 Bedrog . . . . . . . . . . 28

§ 62 Bedriegelijke handelingen bij en in verband met

overeenkomsten . . . 36

§ 63 Bankbreuk en aanverwante strafbare feiten . . . 41

§ 64 Bezitsonttrekking 47

§ 65 Vernieling of beschadiging van goederen . . . . 48

§ 66 Overtredingen betreffende de veldpolitie . . . . 51 HOOFDSTUK IX.

STRAFBARE FEITEN TEGEN LEVEN, LIJF EN GEZONDHEID.

§ 67 De misdrijven van opzettelijke levensberooving . 54

§ 68 Mishandeling . . . 61

§ 69 Veroorzaking van den dood of lichamelijk letsel door schuld . 64

§ 70 Strafbare feiten gevaar opleverende voor leven of

gezondheid . . . 65

§ 71 Verlating van hulpbehoevenden . . . 70

§ 72 Deelneming aan een aanval of vechterij . . . . 72

(14)

HOOFDSTUK X.

STRAFBARE FEITEN TEGEN DE PERSOON- LIJKE VRIJHEID.

§ 73 Slavenhandel

§ 74 Menschenrooi

§ 75 Onttrekking van een minderjarige aan het wettig

gezag . . . • • • • 76 Schaking . . • •

77 Vrijbeidsrooving . . . • • •

78 Dwang . . . - • • 79 Bedreiging met misdrijf . . .

HOOFDSTUK XI.

STRAFBARE FEITEN TEGEN DE EER EN TEGEN ANDERE RECHTEN VAN

BIJZONDERE PERSONEN.

80 Beleediging . . . • • . • • • • • 81 Lasterlijke aanklacht en lasterlijke verdachtmaking 82 Smaad jegens overledenen . . . 83 Schending van geheimen . . . 84 Inbreuk op het recht op naam, firma of merk.

85 Inbreuk op eens anders arrtenrsrecht . . . . 86 Misdrijven verband houdende met het recht van

den octrooihouder . . . • • • A F D E E L I N G II.

STRAFBARE FEITEN TEGEN DE RECHTSGOE- DEREN DER GEMEENSCHAP.

HOOFDSTUK XII.

STRAFBARE FEITEN TEGEN DE OPENBARE ORDE

87 De z.g.n. Haat-zaai artikelen . . . 88 Het doen houden van en deelnemen aan verkiezingen

van in bet buitenland m gestelde staatkundige lichamen

j 89 Opruiing en aanverwante misdrijven . . . blz.

73 75 76 77 79 80 81

83 93 95 96 98 100 101

104

107 107

(15)

90 Verzwijging van strafbare feiten . . . . 91 Huisvredebreuk

92 Strafbare1 deelneming aan vereeni gingen 93 Openlijke geweldpleging . . . 94 Onrustverwekking en rustverstoring . . .

95 Verhindering of verstoring van een vergadering en van een godsdienstige bijeenkomst . . . 96 Misdrijven tegen graven en lijken

97 Tweegevecht

98 Bedelarij en landlooperij . . . .

99 Andere overtredingen betreffende de openbare orde blz.

112 114 116 119 119

121 123 125 127 130

HOOFDSTUK XIII.

STRAFBARE FEITEN BETREFFENDE DE ALGEMEENE VEILIGHEID VAN

PERSONEN EN GOEDEREN.

§ 100 Inleidende opmerkingen dit hoofdstuk betreffende. 140

§ 101 Brandstichting en aanverwante strafbare feiten . 141

§ 102 Strafbare feiten aangaande werken dienende voor het openbaar verkeer en tot het verkeer over

openbare wegen. . . . 146

§ 103 Misdrijven verband houdende met de veiligheid

van spoorwegverkeer en scheepvaart . . . . 148

§ 104 Andere gemeengevaarlijke misdrijven . . . . 151

§ 105 Overtredingen betreffende de algemeene veilig-

heid van personen en goederen 153 HOOFDSTUK XIV.

STRAFBARE FEITEN TEGEN HET OPENBAAR GEZAG.

§ 106 Beleediging van gestelde machten of openbare

lichamen . . . 158

§ 107 Omkooping . . . 160

§ 108 Dwang, weerspannigheid en belemmering van

ambtshandeling . . . . 162

(16)

biz.

§ 109 Belemmering in de uitoefening van het open-

baar gezag . . . • • . • • • • • 1""

§ 110 Valsche aanklacht . . . 171

§ 111 Begunstiging en aanverwante misdrijven . . . . 172

§ 112 Bevrijding van gevangenen . . . 174

§ 113 Niet voldoen aan wettelijke verplichtingen . . . 175

§ 114 Aanmatiging van rechten en bevoegdheden . . . 178

§ 115 De strafbepaling van art. 230 . . . 179

§ 116 Misdrijven in verband met beslag, gerechtelijke

sequestratie en verzegeling 180

§ 117 Enkele andere misdrijven tegen het openbaar gezag . . . 1°1

HOOFDSTUK XV.

STRAFBARE FEITEN BESTAANDE IN AANRAN- DING VAN DE OPENBARE TROUW.

§ 118 Meineed en aanzetting tot meineed . . . 186

§ 119 Valsche munt, ïnuntschennis en daarmee verband-

houdende strafbare feiten . . . 190

§ 120 Misdrijven betreffende zegels en merken . . . 196

§ 121 Valschbeid in geschriften 200 HOOFDSTUK XVI.

STRAFBARE FEITEN TEGEN DE ZEDEN.

§ 122 Inleidende opmerkingen . . . . . 213

§ 123 De misdrijven van de art. 285 t/m 288 en 293. 215

§ 124 Het plegen van ontuchtige handelingen . . . . 219

§ 125 Verstoring der zwangerschap 222

§ 126 Koppelarij en daaraan verwante strafbare feiten. 223

§ 127 Kwetsing van het schaamtegevoel van anderen . 225

§ 128 Dierenmishandeling . . . 230

§ 129 Hazardspel . . . . . . 233

§ 130 Openbare dronkenschap . . . 236

§ 131 Strafbare feiten betreffende afstamming en hu-

welijk . . . 237

§ 132 Enkele overtredingen tegen de zeden . . . 245

(17)

HOOFDSTUK XVII.

STRAFBARE FEITEN TEGEN DE VEILIGHEID VAN DEN STAAT, DE KONINKLIJKE WAARDIGHEID,

DE WAARDIGHEID VAN DEN GOUVERNEUR- GENERAAL EN TEGEN BEVRIENDE STA-

TEN. MISDRIJVEN BETREFFENDE DE UITOEFENING VAN STAATSRECH-

TEN EN STAATSPLICHTEN.

blz.

§ 133 Misdrijven tegen de veiligheid van den staat. . 251

§ 134 Misdrijven tegen de koninklijke waardigheid, de waardigheid van den Gouverneur-Generaal en misdrijven tegen bevriende staten en hooiden en vertegenwoordigers van bevriende staten . 259

§ 135 Misdrijven betreffende de uitoefening van staats-

rechten en staatsplichten 264 HOOFDSTUK XVIII.

AMBTSMISDRIJVEN EN AMBTSOVERTREDINGEN.

§ 136 Inleidende opmerkingen 267

§ 137 Weigering of misbruik van gewapende macht. . 268

§ 138 Verduistering en valschheid 269

§ 139 Omkooping. . 270

§ 140 Wederrechtelijke ambtsuitoefening 272

§ 141 Misdrijven met betrekking tot de Post, Telefoon

en Telegrafie 277

§ 142 Enkele ambtsovertredingen en strafbare feiten van ambtenaren van den burgerlijken stand . 279

HOOFDSTUK XIX.

SCHEEPVAARTMISDRIJVEN EN SCHEEP- VAARTOVERTREDINGEN.

§ 143 Zeeroof . 282

§ 144 Kust-, stand- en rivierroof 284

§ 145 Enkele met zee-, kust-, strand- en rivierroof

verbandhoudende misdrijven 286

(18)

Wz.

§ 146 Wederrechtelijke bemachtiging van een Neder-

landsen of Ned. Indisch schip 2° 7

§ 147 Kaapvaart . . . • • • • •

§ 148 Artikel 452 • • f '

8 149 Desertie en aanverwante misdrijven <&<

8 150 Insubordinatie en muiterij . . . ^ 292 Artikelsgewijze ingerichte klapper op Deel I

§ 151 Dienstweigering en aanverwante strafbare feiten.

§ 152 Wederrechtelijke handelingen van den schipper Artikelsgewijze ingerichte klapper op Deel I en II

Alfabetisch register op beide Deelen . . . 306

(19)

DE SPECIALE DELICTEN.

§ 55. INLEIDENDE OPMERKINGEN.

A. METHODE.

De leer der bijzondere delicten kan van een juridisch en een criminologisch standpunt bekeken worden. Juridisch is deze leer die der wettelijke begripsomschrijving en wordt dus nage- gaan, welke bijzondere: kenmerken ieder delict heeft, welke de elementen van elk strafbaar feit zijn. Criminologisch daar- entegen treedt bij de bestudeering de sociale en psycholo- gische beteekenis van iedere delictsoort meer op den voor- grond. In dit werk zal de stof nagenoeg uitsluitend naar eerst- genoemde methode behandeld worden.

B. BEPERKING DER STOF, GROEPEERING EN RANGSCHIKKING.

De leer der speciale delicten in vollen omvang omvat de behandeling van alle strafbare feiten, misdrijven en overtre- dingen, van het gecodificeerde en niet gecodificeerde strafrecht beide. Ter wille van de overzichtelijkheid en mede om practische redenen zal in dit werk intusschen de stof aanzienlijk moeten worden beperkt. We zullen in hoofdzaak slechts behandelen de in het wetboek van strafrecht voorkomende strafbare fei- ten i) en daarvan zullen slechts die, welke veelvuldig voorko- men, ©en breedvoerige bespreking vinden, terwijl ten aanzien

v a n de overige met een enkele vermelding en korte toelichting zal worden volstaan.

Het strafbare feit heeft, zagen we boven (Dl. I blzz. 76

e- Y-), tot object door het recht erkende belangen, hetzij van den individu, hetzij meer speciaal van de gemeenschap. Meesten-

Bij de samenstelling van het ontwerp Swb. werd als beginsel aangeno- men, dat daarin slechts die strafbepalingen zouden worden opgenomen, die voor heel Ned. Indië gelden.

De misdrijven en overtredingen van het niet-gecodificeerde strafrecht zullen in dit boek slechts bij uitzondering besproken worden.

Dl. II !*

(20)

tijds worden de strafbare feiten gegroepeerd en gerangschikt naar de gelijksoortigheid der rechtsbelangen, die door een be~

paald delict of een bepaalde groep van delicten worden geschon- den of in gevaar gebracht. Die groepeering is vaak moeilijk, omdat vele strafbare feiten een tweeledig karakter bezitten en onderscheiden rechtsbelangen tegelijkertijd aantasten; zoo is, om een enkel voorbeeld te noemen, mishandeling van een ambtenaar te beschouwen als een delict tegen den staat en tegen den persoon beide; zoo tast de valschheid in geschriften de openbare trouw en de belangen van den benadeelde aan.

Elke indeeling der strafbare feiten is dus in meerdere of min- dere mate willekeurig te noemen. Vandaar ook de uiteenloo- pende plaatsing van sommige misdrijven in de onderscheiden strafwetgevingen en in de handboeken, die aan een behande^

ling der speciale delicten gewijd zijn. Een veelvuldig aange- troffen onderscheiding is die in publieke (staatkundige) delicten en private delicten, *) verder die in strafbare feiten gericht togein den bijzonderen persoon, tegen den staat en tegen de maatschappij 2).

We achten het beste de volgende onderscheiding te maken n.1. die in strafbare feiten gericht tegen rechtsgoederen van den bijzonderen persoon eenerzijds en die gericht tegen die der gemeenschap anderzijds; onder de laatste worden dan ge- bracht de strafbare feiten tegen de georganiseerde gemeen- schap, den staat. In hoofdzaak wordt verder de groepeering en rangschikking van ons strafwetboek, waarbij! het stelsel van het Nederlandsche werd gevolgd, in acht genomen. De behan- deling van de misdrijven en overtredingen tegen den bijzon- deren persoon zal echter voorafgaan 3).

C. ENKELE BELANGRIJKE AFWIJKINGEN VAN HET NED. SWB.

I. Een eerste belangrijk verschilpunt met het Ned. strafwet- boek is, dat van enkele misdrijven een lichte vorm is

!) Zie bijv. de Code Pénal.

2) Aldus bijv. Simons. ..

s) De in het Ned. Swb. gevolgde verdeeling en rangschikking zyn met het resultaat van een bepaald stelsel. Aangenomen werd slechts een division d'ordre, maar geen division de principe.

(21)

opgenomen én afzonderlijk strafbaar gesteld *). Men ging hierbij uit van de overweging, dat van vele misdrijven een vorm denkbaar is, waarop als maximum een aanmer- kelijk geringere straf gesteld kan worden dan op het mis- drijf in zijn gewonen vorm.

De afgeschafte wetboeken kenden ook reeds zulke lichte delictsvormen (de artt. 230, 238, 304, 305, 317, 328, 332, 350 en 367 Swb. Inl. en 228a Swb. Eur.)

Doel dier lichte vormen was de berechting dezer feiten te onttrekken aan landraad en raad van justitie en ze te brengen tot de competentie van het landgerecht c. q.

politiegerecht en residentiegerecht, dit ter voorkoming van overstelping der landraden en raden van justitie met werk- zaamheden en mede om te zorgen voor een snelle, een- voudige en min kostbare berechting dezer weinig beteeke- nende zaken. Lichte mishandelingen en kleine diefstallen werden reeds van ouds door den politierechter of den lageren Inlandscben rechter berecht. Dat stelsel werkte goed §m daarom bracht men er in 1867 en in 1873 geen verandering in en nam men het ook in het nieuwe straf- wetboek over. De nieuwe lichte vorm komt thans voor bij de misdrijven van mishandeling, diefstal, verduistering, oplichting, vernieling of zaakbeschadiging en begunstiging (de artt. 352, 364, 373, 379, 384, 407 en 482).'

II. Wat. de strafbedreigingen betreft werd boven (D. 1 blz. 213) reeds opgemerkt, dat men in verband met de niet-over- neming van de afzonderlijke opsluiting alle strafmaxima beneden de 9 jaren in het Tweede Boek naar een zeker systeem heeft verhoogd.

_ De opschriften der onderscheiden Titels zijn dezelfde als in het Nederlandsche wetboek, behoudens die van den Uden en den XXIIsten Titel, die in verband met de opneming van enkele nieuwe misdrijven ©enige wijziging ondergingen.

; Als voorbeeld, dat het Ned. Swb. n a a s t een zwaarderen vorm ook een achteren vorm van misdrijf strafbaar stelt, wordt gewezen op strooperij (art. 314) en mede op de artt. 228 t/'m 231, de lichtere vormenj van valschheid tegenover het delict van art. 225, valschheid in geschrifte.

(22)

D. SLOTOPMERKING.

Tn het Eerste Deel (blzz. 128-129) werd er reeds op ge- wezen, dat -er tal van strafwetsartikelen zijn, waarin noch het woord opzettelijk, noch een daarmee overeenstemmende uit- drukking voorkomt. In die gevallen bestaat onzekerheid om- trient het al of niet vereischt zijn van opzet met betrekking tot de verschillende delictsbestanddeelen. Die kwestie vindt bij üe schrijvers over het Nederlandsche strafrecht met overal

|M»L gelijke oplossing, speciaal staan hier de opvattingen van Simons en Noyon tegenover elkaar.

Een absolute voor alle gevallen geldende regel is m.i echter niet te stellen: voor elk delict en voor elk element zal de rechter hier naar eisch van billijkheid en redelijkheid heb- e r n te beslissen. Zoolang de wetgever door een uitdrukkelijke uitspraak de hier bestaande onzekerheid niet opheft, blijtt <te oplossing dezer kwestie echter steeds aan zekere willekeur lijden.

(23)

Strafbare feiten tegen de rechtsgoederen van den bijzonderen persoon.

HOOFDSTUK VIII.

STRAFBARE FEITEN TEGEN HET VERMOGEN.

§ 56. DIEFSTAL.

A. DEFINITIE.

Bet strafrechtelijk begrip diefstal is veel beperkter datf wat het dagelijksch spraakgebruik daaronder brengt. Diefstal1

»s, aldus art. 362, het wegnemen van eenig goed, dat geheel

<« ten deele aan een ander toebehoort met bet oogmerk om1

«et zich wederrechtelijk toe te eigenen.

B. NAAR INHEEMSCHE RECHTSOPVATTING EN DE AFGESCHAFTE WETBOEKEN, i)

v D i e f s t a l wordt door de inheemsche bevolking zeer veel-

u ig en i n a l z ijn schakeeringen gepleegd. Naar Inlandsch oegnp valt onder diefstal het onrechtmatig wegnemen van

«en aan een ander toebehoorend goed, met den wil daarover s eigenaar te beschikken, waarbij als hoofdvereischte geldt e wegvoering of wegneming. Onderscheiden wordt daarbij een eer g r o o t a a n t a J d i e f g t a l l e n j w d k e ^ ^ v e r g c h i l l e a d e namm

oraen aangeduid al naar gelang de diefstal gepleegd werd , geweld, bij dag of bij nacht, door binnensluipen enz. In- tusscnen worden de delicten: diefstal, misbruik van vertrou-

^ n ^ v e r d u i s t e r i n g niet altijd zuiver uit elkaar gehouden,

danfnn^6* R°m-.t ,echt was diefstal, furtum, eenerzijds ruimer in zooverre aaronaer ook n e l de toeëigening van goed, dat men reeds onder zich

<>it«noo , e t, o n t t r e k k e n v a n e e n i8 g °e d a a n d°or anderen dan den A*t 1 i §e?efJ.end ^ z i t ; beperkter anderzijds in zooverre geëischt werd

d'e r lucn faciendi gratia moest zijn gehandeld.

«loi,, ^ ?a r .h e t inh«emsch recht wordt voor diefstal gevorderd, dat da

«ader mt winstbejag gehandeld heeft.

(24)

hetgeen bij een onontwikkeld rechtssysteem als het adatrecht niet te verwonderen valt x).

Art 297 Swb. oud kwam vrijwel geheel met ons artikel overeen, doch 1° heeft men de woorden „erne hem niet toe- behoorende zaak" veranderd in „eenig goed dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort", zoodat bijv. duidelijk uit- komt dat hij die een zaak, welke aan niemand toebehoort, wegneemt geen diefstal pleegt en 2° werd het subjectief element (art. 297 sprak van „arglistig") beter omschreven.

C. DE BESTANDDEELEN VAN HET MISDRIJF DIEFSTAL.

I Er moet allereerst zijn een wegneming van de plaats, waar het goed zich hevindt 2). Wegneming, het enkel aangrijpen van het goed is dus voor het voltooide delict niet voldoende. De dader moet bet goed tot zich hebben genomen, een handeling hebben gepleegd, waardoor het goed in zijn macht wordt gebracht.

D Wegvoering is echter niet noodig. Anderen achten het intusschen verstandiger voor het voltooide misdrijf als eisch te stellen, dat het voorwerp van de plaats des misdrijfs weggevoerd zij.

Diefstal kan men dus niet plegen t.a.v. een voorwerp, dat men op het tijdstip der toeëigening reeds onder zich had Is eenig goed door vrijwillige overgave door den eigenaar den dader in handen gekomen en beschikt deze laatste daarover, dan is er geen diefstal gepleegd maar verduistering. . . . , , . ,

't Is vaak heel moeilijk te beslissen, of eenig feit diet- stal of verduistering oplevert. Het criterium ligt in de kwestie der feitelijke verhouding van den dader tot het voorwerp, de rechtsverhouding blijft daarbij buiten invloed.

l) Met „maling" wordt behalve de eigenlijke diefstal soms ook aangeduid hii die geleend geld niet teruggeeft, de goudsmid, die zilver of goud vervalscht, ja ook hij die iemands leven „wegneemt .

Het omhakken van een boom is dus geen diefstal maar kan opleveren DOirine daartoe. Boschdiefstal bestaat sedert de invoering van het nieuwe S e k a " afzonderlijk delict niet meer. Art.. 1 Stbl. 1875 No. 216 werd bij de Inv. Ver. niet gehandhaafd.

(25)

Geivraagd moet dus steeds worden: was op het tijdstip der toeëigening het goed reeds in des daders feitelijke macht? Zoo neen, dan is het feit diefstal, zoo ja, verdui- stering, i) Quaestieuse gevallen kunnen zich intusschen voor- doen bijv. t.a.v. een keukenmeid, die eenig kookgerei, waarover ze dagelijks de beschikking heeft, wegneemt enz.

In deze en dergelijke getallen, waarin de feitelijke heer- schappij over het goed door meerdere personen tegelijk wordt uitgeoefend, is plaats voor twijfel, doch wordt meeren- deels diefstal aangenomen 2).

II. Het gestolen goed moet een stoffelijke zaak zijn, doch het behoeft niet juist een roerend goed te zijn, be- slissend is ten deze of de zaak voor wegneming, verplaat- sing vatbaar is. Het kan roerend worden door toeëigening bijv. het lood van daken, of vruchten of hout van boomen.

Daaronder vallen naar algemeen wordt aangenomen, wa- ter 3^ g a S j w a r m e iU C i h t i n d,e t o t a a n v o e : r d a a r v a n bestemde leidingen, daarentegen geen natuurkracht z. a. electrische energie 4).

t Is voor diefstal niet noodig dat het weggenomen goed eenige ruilwaarde bezit, diefstal van een brief van een onbekend persoon of van een haarlok is dus mogelijk (Arr.

H. R. 6 Jan. 1908 W. 8648).

III. Het goed moet geheel of ten deele een ander toebe- hooren. Goederen, die niemand toebehooren (res nullius)5) kunnen dus niet het object van diefstal zijn, z. a. bijv. een wild dier, afgevallen vruchten, nog niet door den rechtheb-

Arr. H. R. Nov. 1915 W. 9878 A " . H. R. 6 Dec. 1915 W. 9907.

n a a ^ W • ur e G h t i?d a ^ P P e '1 van water uit eens anders leiding wordt A l r l n f m h?e m s c h e strafrecht niet als diefstal aangemerkt,

e r h w W 0 t d u s v e r r e bijna algemeen aangenomen. Merkwaardig b e l t t fTfl V?-n d e n H' R- d- d- 2 3 M e i 1 9 2 1 W. 10728, waarbij 2 ' T o ' d a t diefstal van electrische energie mogelijk is en valt onder art. 310 (ons art. 362) W. v. Str. De mogelijkheid van diefstal van electrische energie werd bij Arr. H. R. 3 Jan. 1922 W. 10861 onaer nadere motiveering aangenomen. Simons oordeelt in afwijking van den derden druk diefstal van electrische energie mogelijk en meent aat „ g o e d ' m art. 310 niet bepaaldelijk tot stoffelijke goederen behoeft te worden beperkt. Zie Simons II blz. 85-86.

Uit is ook het geval met res derelictae bijv. een beurs, die iemand omdat hij ze niet langer wil gebruiken, wegwerpt.

2)

s)

(26)

bende opgenomen eieren, nog niet gevangen visch in de zee of in een vijver '). Daarentegen is, ook naar inheemsen strafrecht, het oprapen van verloren voorwerpen aan te merken als diefstal, indien de dader onmiddellijk bij het oprapen het oogmerk tot wederrechtelijk toeëigening bezat.

Dit laatste voornemen kan uit latere handelingen afgeleid worden, bijv. uit de ontkemtenis een of ander voorwerp gevonden te hebben, leugens of draaierijen.

Komt het plan tot toeëigening eerst later op, dan is de vinder niet aan diefstal schuldig, maar heeft hij aan dat later opgekomen voornemen door een daad gevolg gegeven dan bestaat er strafbaarheid wegens verduistering.

Een voorwerp kan nimmer door den eigenaar daarvan ge- stolen worden bijv. in huur of in pand gegeven terugge- haalde goederen.

De vraag wie eigenaar van eenig goed is, moet uitslui- tend naar de voorschriften van het privaatrecht beoordeeld worden. Niet noodig is, dat bepaaldelijk worde vastgesteld, wie eigenaar is, indien alleenlijk maar blijke, dat het weg- genomen voorwerp een anderen eigenaar heeft dan den idader. T. a.v. goederen, die aan meerdere personen ge- zamenlijk in eigendom toebehooren, kan een der rechtheb- benden diefstal plegen bijv. t.a.v. een onverdeelde nala- tenschap of vennootschappelijke goederen.

IV. Noodig is, dat op het oogenblik der wegneming het oogmerk tot wederrechtelijke toeëigening bestond: de dader moet dus toen hebben geweten, dat het voorwerp geheel of ten deel© aan een ander toebehoorde en desniet- tegenstaande hetzelve hebben weggenomen. Ofschoon dief- stal meest uit winstbejag begaan wordt, is voor de straf- baarheid niet noodig, dat juist uit winstbejag gehandeld werd. Indien ik iets wegneem om het direct aan een ander te geven, of wel iets anders van hooger waarde dan het weggenomene in de plaats daarvan stel, heb ik toch dief-

ïj OokTlil heeft een ander het recht van toeëigening. Arr. H. R. 6 Oct.

1902 W 7811 Eerst wanneer het wild of de visschen door den jager of visscher' in bezit zijn genomen kunnen ze voorwerp van diefstal znn Bii Arr H R 9 Nov. 1896 W. 6883 werd echter beslist, dat het bemachtigen van een door een ander geschoten haas diefstal is.

(27)

stal gepleegd, evenzeer als dit het geval is, wanneer ik

©enig goed wegneem louter ter voldoening aan wraakge- voel i). Als de dader iets wegneemt met het plan dat voorwerp onmiddellijk te vernietigen, is het dubieus of we te doen hebben met diefstal of zaakbeschadiging.

Wat hebben we te verstaan onder het gevorderde oogmerk van wederrechtelijke toeëigening? Bestaat dusdanig oogmerk, indien blijkt, dat de handelende den wil had om een een ander toebehoorende zaak weg te nemen? In dit geval is iedere daad, waarin uitoefening van het eigendomsrecht gelegen is, bijv. het als huurder gebruiken enz. reeds voldoende. Of moet men voor het begrip „toeëigening" een zoodanige handeling vorderen, dat de dader zich een dusdanige heerschappij over de zaak veroorloofde, dat daarmee tevens die heerschappij voor den eigenaar teloor ging, bijv. wegnemen met het oog- merk het onmiddellijk weg te schenken? Indien we het laatste aannemen, zal het wegnemen van een zaak om er een tijdelijk gebruik van te maken, of als huurder te gebruiken geen dief- stal opleveren2). Over wegneming eener zaak met de bedoeling deze te verpanden maar met het stellige voornemen de zaak zoo spoedig mogelijk in te lossen, is men het oneens 3).

Sluit de omstandigheid, dat de dader iets heeft weggenomen om m de gevangenis te komen het oogmerk tot wederrechtelijke toeëigening en dus de strafbaarheid aan diefstal uit? Noyon aant. 7 ad art. 310 beantwoordt die vraag ontkennend, Simons II blz. 89, m. i. terecht, bevestigend.

Er moet zijn een wederrechtelijke toeëigening, men moet dus gehandeld hebben buiten toestemming van den eigenaar, want geschiedde dit met zijn toestemming of medeweten dan bestaat er geen diefstal, evenmin indien de dader meende dat

*) In het geval iemand een voorwerp wegneemt voor een ander met d^ e bedoeling dit onmiddellijk aan dien ander te gaan brengen, kan eerst- genoemde niet wegens diefstal althans niet als dader veroordeeld worden.

Aldus Simons II blz. 89, anders echter Noyon aant 7 ad art 310

2 en rb._ A'dam 18 Aug. 1887 W. No. 5497.

) M. i. is deze opvatting de juiste. Aldus ook Simons II blz 88 zie ook Arr. H. R. 30 Mei 1917 \V. 10133.

) Straffeloosheid neemt Simons (II blz. 89) aan. Strafbaarheid echter:

Rb. 's Gravenhage 3 Dec. 1896 W. 6917. In dien zin ook Boekoe Penoentoen blz. 67.

(28)

hij die toestemming had of om een andere reden tot de weg- neming gerechtigd was, immers in al die gevallen bestond het oogmerk tot wederrechtelijke toeëigening niet.

Art. 362 vormt in tegenstelling met het in art. 363 om- schreven delict eenvoudigen diefstal.

Straf: gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste zestig gulden. Het maximum der geldboete werd laag gesteld, teneinde bij eenigszins ernstige feiten de oplegging van geldboete uit te sluiten.

D. GEQUALIFICEERDE DIEFSTAL (ART. 363).

We hebben met gequalifioeerden diefstal te doen, indien deze onder één of meer der volgende verzwarende omstandig- heden plaats vindt:

l o diefstal van vee. Dus hier niet als in het Ned. Swb. be- perkt tot vee uit de weide. Aangezien veediefstallen veel- vuldig voorkomen en d e Inlandsche bevolking daardoor zoo'n groot nadeel berokkend wordt, heeft men dus eiken diefstal van vee ook al wordt die niet in de weid© ge^

pleegd met een hooger maximum strafbaar gesteld. Naar art. 101 wordt onder vee verstaan: eenhoevige dieren (paarden, ezels), herkauwers (runderem, buffels, schapen geiten, herten) en varkens.

2o diefstal bij gelegenheid van brand, ontploffing, watersnood, aard- of zeebeving, vulkanische uitbarsting, schipbreuk, stranding, spoorwegongeval, oproer, muiterij of oorlogsnood.

Met het oog op het niet zelden voorkomen van dergelijke natuurrampen werden de woorden: aard- en zeebeving en vulkanische uitbarsting in ons wetboek ingelascht.

Tusschen den diefstal en de hiergenoemde omstandighe- den moet oorzakelijk verband bestaan.

3o 'diefstal bij nacht in eene woning of op een besloten erf waarop eene woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen den wil van den rechthebbende bevindt. Het Ned. Swb. geeft geen omschrijving van „nacht"

en spreekt van „den voor de nachtrust bestemden tijd".

Naar ons art. 98 moet onder nacht worden verstaan de tijci tusschen zonsondergang en zonsopgang.

(29)

De aangehaalde uitdrukking van het Ned. Swb. gaf in de praktijk aanleiding tot onzekerheid en om die reden heeft men ten onzent, waar zonsopgang' zoowel als zons- ondergang steeds op nagenoeg denzelfden tijd plaats hebben, het woordje „nacht" een meer vaste beteekenis gegeven.

Onder woning moeten we verstaan elk verblijf bestemd en ingericht tot bewoning, d.i. elk verblijf waar men dag en nacht verblijf houdt, of althans blijvend bestemd om bewoond te worden (daarcnder vallen ook kermis- en woonwagens). Een goeboeq op de sawah gedurende het rijpen en oogsten der padi is dus een bewoonde woning;

dat kan ook het geval zijn met schepen en rakithuizen. Vgl.

305 (306) Swb. oud.

De woorden „of een besloten erf waarop een woning staat" heeft men uit Ned. Swb. ongewijzigd overgenomen1).

Naar ©en vaste jurisprudentie wordt onder een besloten erf verstaan 'een erf, dat door een zichtbare afscheiding of begrenzing is afgepaald of afgebakend; dat het erf ook geheel afgesloten of afsluitbaar is, iâ niet bepaald noodig.

De vraag is alleen of het erf, waarop het gebouw of de plaats vanwaar gestolen is (stal, rijstschuur enz.) stond, omheind was met een pagger, een sloot of anderszins zoodanig, dat het publiek duidelijk was, dat men het erf niet anders mocht binnentreden dan door de daarvoor bestemde opening, terwijl het dus er daarbij niet toe doet, of het erf al dan niet afsluitbare ingangen had.

't Is niet voldoende, dat de dader zijn hand naar binnen heeft gestoken, noodig is, dat hij met zijn heele lichaam zich in de woning enz. bevond 2).

4o diefstal door twee of meer vereenigde personen.

) Sommigen meenden, dat men beter deed te spreken van „op een be- sloten erf of in het bij een woning behoorend erf", waar in Indië toch de erven vaak niet geheel en al afgesloten zijn, de toegangsopening niet van een afsluiting voorzien is of wel een opening of gat in de omhei- ning is. Aldus ook art. 147 W. v. S,tr. voor Eur. 1898. Deze toevoeging werd intusschen nutteloos en overbodig geächt. Gesch. W. v. Str. biz.

Vgl. Besch. voorz. Ldr. Pasoeroean 27 Febr. 1918 T Dl. 110 blz 520 en Boekoe Pen. blz. 71.

(30)

Niet absoluut vereischt is hier, dat de deelnemers inge>- volge een voorafgegane afspraak gehandeld hebben, een feitelijke bewuste samenwerking is voldoende. De straf- verzwaring is alzoo niet van toepassing, als de een als dader, de ander als medeplichtige werkzaam was 1).

5o diefstal waarbij de schuldige zich den toegang tot de plaats;

des misdrijf s heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valsche sleutels, van een valsche order of een valsch kostuum 2).

„Verbreking" ziet op kleine voorwerpen bijv. doezen, zakken enz. Onder braak en verbreking valt elke geweldda- dige handeling waardoor de eenheid van eenig voorwerp of de kunstmatige eenheid van meerdere voorwerpen wordt verbroken 3). Snijden is braak in den zin der wet 4). Bescha- diging is noodig, zoodat bijv. het enkel lichten van een deur uit haar hengsels geen braak vormt.

De braak en verbreking moeten, vöör men het te stelen goed tot zich neemt, zijn af gelee pen; daarom bestaat geen

») Vgl. Arr. H. ft. 10 Dec. 1894 W. 6598.

2) Naar het imheemsche strafrecht wordt in de omstandigheid, d a t de diefstal 's nachts werd gepleegd, dan wel in een bewoond in de kam- pong gelegen huis een grond van strafverzwaring gezien. Dat de dief- stal gepleegd is met braak of inklimming of dat er daarbij gebruik werd gemaakt van valsche sleutels vormt n a a r Inlandsche opvatting in het algemeen geen grond tot strafverzwaring. Daarvoor bestaat een voor de hand liggende verklaring: braak bijv. aan bamboehuiswanden of deuren met een touwtje a a n de deurposten vastgemaakt, legt zooveel gcwichl niet in de schaal bij diefstal in een bewoond huis. Naar velen meenen, wordt door het nieuwe wetboek, evenals trouwens door de af- geschafte strafwetboeken, aan braak en inklimming veel meer waarde gehecht, dan in Ned. Indië wel wenschelijk is. Een Inlander, die met een mes de touwtjes, waarmee de bamboewanden van een h u t zijn saamgebonden, stuksnijdt, maakt zich n a a r onze wet aan gequalificeer- den diefstal schuldig, diefstal met braak in een bewoond huis, ook al heeft hij bijv. een bijna waardelooze kain weggenomen. De zaak moet in zoo'n geval door den Landraad berecht worden. Rationeeler ware het m. i. dergelijke geringe diefstallen, ook al worden ze gepleegd in een bewoond huis en met braak of inklimming, wanneer ze althans niet vergezeld gaan van eenige andere verzwarende omstandigheid als bijv. geweldpleging, onder de lichte diefstallen te rangschikken en

daardoor tot de competentie van den Landrechter te brengen.

3) Cf. Simons II blz. 92.

4) Aldus Proc. Gen. en H. G. H., in cass. in belang der wet tegen Besch Ldr voorz v. Lamongan 22 Jan. 1922, waarbij het tegendeel was aangenomen. C f r . ' T . Dl. 117 blz. 130 e. v.

(31)

braak c. q. verbreking, als de dader iemand zijn horloge ontrukt en daarbij de ketting breekt of wel wanneer de veedief bet touw, waaraan bet rund staat vastgebonden, lossnijdf.

„Inkliinming". Naar art. 312 (313) Swb. oud viel onder

"ikhmming elke wijze om over de muren, deuren, daken, af- daken of andere sluiting te geraken in de huizen, gebouwen, opene plaatsen, werven, getimmerten van welken aard ook, tuinen en besloten plaatsen. Een dusdanige omschrijving ont- breekt in het nieuwe wetboek. Onder inklimming wordt begrepen het ingaan door een bestaande niet tot ingang bestemde of door een opzettelijk gegraven opening in den grond, alsmede het overschrijden van slooten en grachten tot afsluiting die^

nende (art. 99).

„Valsche sleutels," d.z. zoodanige sleutels, welke door den gerechtigde niet of niet meer tot opening van het slot bestemd zijn; een valsche sleutel is dus in den zin der wet ook de verloren echte sleutel, zoodra de eigenaar een ander in gebruik heeft genomen. Art. 100 begrijpt verder onder val- scue sleutels alle tot opening van het slot niet bestemde werk- tuigen bijv. haken, loopers enz.

,,Valsche order of valsch kostuum." Dit is een betrek- kelijk zelden aangewend middel bij diefstal; van een valsche order maakt bv. hij gebruik, die zich valschelijk bedient van een stuk waarin door het hoofd van Plaatselijk Bestuur hem last wordt gegeven een huis binnen te treden teneinde te onder- zoeken of de Hondsdolheidordonnantie wordt nagekomen (Stbl.

U l o No. 302 art. 13) Valsch kostuum: het behoeft niet juist een kostuum van een ambtenaar te zijn, het kan ook zijn , van iemand in dienst bij een particulier of een particu- liere instelling.

Zoowel het vertrek waar de diefstal gepleegd is als het gejxmw waarvan dit vertrek deel uitmaakt, moet in art. 363 sul. 5 als plaats des misdrijfs worden aangemerkt1). Het is niet meer noodig, zooals onder de oude wetgeving, dat de dader zich

oor een der hier genoemde middelen den toegang moet hebben verschaft tot een bewoond huis of de aanhoorigheid daarvan.

Arr. H. R. 27 Juli 1895 W. 6710.

(32)

Straf op gequalificeerden diefstal: Gev. straf van ten hoogste zeven jaren '). Indien de diefstal onder de strafverzwarende om- standigheden sub 3 vermeld, tevens gepleegd wordt door twee of meer vereenigde personen of daarbij gebruik gemaakt wordt van een der sub 5 vermelde middelen, kan een gev. straf van ten hoogste negen jaren worden uitgesproken.

E. LICHTE DIEFSTAL.

Ook bet Ned. Swb. kent een lichteren vorm van diefstal n l strooperij. In analogie met het bestaande recht en met de praktijk was reeds in 1872 in het W. v. Str. voor Inlan- ders een bepaling opgenomen, krachtens welke, behalve in het geval van herhaling, diefstal genoemd in art. 305, zoomede eenvoudige diefstal slechts met Jcrakal van acht dagen tot ten hoogste drie maanden strafbaar werd gesteld, wanneer de waarde van het ontvreemde niet meer dan vijf en twintig gulden bedroeg. (Art. 305 en 317 Swb. tol. oud). Deze be- palingen bleken in de praktijk gunstig te werken en vonden dientengevolge later nog verdere uitbreiding. In het nieuwe wetboek nam men de lichte misdrijven over. Art. 364 geeft een omschrijving van lichten diefstal.

De waarde van het gestelene als het criterium voor het bestaan van den lichten vorm van diefstal is aan het geldende recht ontleend 2). Beslissend is de waarde van het gestelene op het tijdstip van den diefstal.

W e hebben te .doen met lichten diefstal 3) :

I Bij eenvoudigen diefstal (art. 362), indien de w a a r d e van het gestelene niet meer bedraagt dan vijf en twintig gulden;

l)

2)

Voor den diefstal van art. 363 sub 3 had men de gelegenheid om geldboete op te leggen moeten mogelijk maken

g De diefstallen v a T zaken van geringe waarde «mi naar de opvattmgen van den Inlander van andere diefstallen onderscheiden De Mander is zich het strafwaardige van dergelijke handelingen slechts in geringe mate bewust. Het wegnemen van een enkelen klapper van buurmans erf of van een vrucht ter versnapering wordt door den inboorling niet als diefstal gevoeld. Vgl. de Gelder blz. 21.

StrÔoperii fart. 314 Ned. Swb.) werd daarom niet overgenomen omdat de aard der goederen, die het voorwerp uitmaken van di delict (klei, bagjer z a n d . V i n , mestspeciën enz.), het moeilijk denkbaar maakt, dat daarvan in eenig geval voor een grootere waarde dan f 2o.—

weggenomen wordt, zoodat deze feiten wel bijna immer onder ons art. 364 zullen vallen.

(33)

H- Bij diefstal door twee of meer v e r e n i g d e personen, in- uien de waarde van bet ontvreemde niet meer bedraagt dan vijf en twintig gulden;

I- Bij diefstal met braak, verbreking, inklimming, valsche s enteis, valsche order of valsch kostuum, indien d e dief- stal met in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat gepleegd is en de waarde, van bet ont- vreemde met meer dan f 2 5 , - bedraagt, 't Laatste is ook m overeenstemming met het mheemsche recht, dat dief- stallen op onbewoonde plaatsen minder strafbaar oordeelt dan m bewoonde huizen.

Diefstal van vee (art. 363 lo), diefstal bij brand, waters- nood, oproer enz. (art. 363 2o), diefstal bij nacht in een wo- ning enz. (art. 363 3o), diefstal met geweld of bedreiging met geweld enz. (art. 365) vallen, ook al bedraagt de waarde van net gestelene minder dan f 2 5 . - nimmer onder lichten diefstal

Bij zaken, welke een waarde hebben, die niet voor een waardeermg m geld vatbaar is (brieven, reispassen enz.), is n et h et Landgerecht m a a r d e Landraad of Raad v a n Justitie ais u e competente rechter te beschouwen.

v af \f: ,G e v- ftraf ™n ten hoogste drie maanden of geldboete

van ten hoogste zestig gulden. geiunoete F. DIEFSTAL MET GEWELDPLEGING.

Geweldpleging bij diefstal wordt in de nieuwe wet hierin s t X h T T1 1"6 , m e t d e b e S t a a n d e> a l s e - verzwarende o m g l S e o b e S c W d- 'n Afzonderlijke qualificatif geeft de

afTonSr

8

f""

het deliCt d u s ! n i e i t 1

)'

wel

vinden w e e m

afzonderlijke strafbepaling (art. 365).

de b e d r e ta f V e m V a r i n g S C h U Ü t i n h e t o e f e n e n v a n g«wdd of staan e l k f i8, T ^ " ^ °n < t e r « ^ to* " « te v e , geringe h l f g ^ l i c h a m e l iJk e ^ a e h t van niet al te

vinLeid n ' ' r '

1 a r t 89 bepaalt

'

d a t met het

P

Ie

S

e

*

bewus e o l ^ f * * * * * * * * * * * brengen in een staat van _jaoet^ gericht zijn tegen personen en niet uitsluitend tegen

Dit is bijv. wel het geval in de Duitsche strafwet (Raub, roof,.

(34)

goederen ), terwijl het geoefende geweld moet hebben gediend om. den diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken dan wel om bij betrapping op heeter daad, 2) den dader zelven of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolen© te verzekeren. Niet volstrekt vjereischt is 't dus, dat het geweld het middel is geweest waarmee de diefstal werd gepleegd. 3).

Straf: Gev. straf van ten hoogste negen jaren.

Dat maximum kan bij diefstal met geweldpleging worden verhoogd tot twaalf jaren indien:

lo het feit d.i. de diefstal met geweldpleging wordt gepleegd hetzij bij nacht in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, hetzij op den openbaren weg;

hetzij in een spoortrein of tram, die in beweging is. 4) Openbare wegen dat zijn alle wegen die door den recht- hebbende, hetzij een bijzonder persoon, hetzij het open- baar gezag, tot algemeen gebruik bestemd zijn 5). Alle ge- westelijke, gemeentewegen, alle buitenwegen, straten, pleinen en stegen zijn e;r alzoo onder begrepen. Waar in onze wet van openbaren weg gesproken wordt, worden daarmee uitsluitend landwegen en niet ook waterwegen bedoeld (Zie Arr. H. R. 25 April 1905 W. 8314).

2o het feit gepleegd wordt door twee of meer vereenigde personen ;

3o de schuldige zich den toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van

1) Geweld wordt o. a. ook aangenomen, indien iemand een ander een voor- werp uit de handen rukt en de bestolene het tracht vast te houden en ook wanneer geweld tegen derden gebezigd wordt als middel om afgifte van het goed te verkrijgen.

2) Omtrent de voor het begrip „op heeter d a a d " te stellen eischen zie:

v. rb. Arnhem 31 Nov. 1920 N. J. 1921 biz. 125.

3) Kaar de H. R. bij Arr. v. 16 Oct. 1911 W. 9232 besliste, moet eenheid van tijd en plaats voor de onderdeelen van het misdrijf van art. 365 worden gevorderd.

«) Vgl. Arr. H. R. 18 Nov. 1912 W. 9415.

5) De zwaardere straf bij diefstal met geweldpleging in de beide laatste gevallen vindt h a a r verklaring in de bijzondere bescherming die de rei- ziger in trein of tram en op eenzame wegen behoeft. De omstandigheid dat op den openbaren weg gestolen is, werkt hier echter alleen straf- verzwarend, indien tevens geweldpleging tegen personen plaats vond.

(35)

va lsche sleutels, van een v a l s d i e order of van een valsch kostuum;

4o het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

Gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren kan wor- den opgelegd, indien het feit den dood ten gevolge heeft.

Naar de afgeschafte wetboeken (art. 299) werd diefstal, welke begaan werd met samenloop van vijf verzwarende om- standigheden met den dood gestraft, vgl. art. 319 ontw. W.

v. Str. Ini. De-ze bepaling hield verband met het in Ned.-Indië veelvuldig voorkomen van Utjoe- of Immpakpartijen t. a. v.

welke misdrijven, die in strafwaardigheid met moord gelijk- staan, men de doodstraf op haar plaats oordeelde. Een der- gelijk voorschrift meende men ook in het nieuwe wetboek met te kunnen missen, vandaar de opneming van een vierde al. in art. 365: de doodstraf of levenslange gev. straf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren kan den schuldige worden opgelegd, wanneer het feit zwaar lichamelijk letsel of den dood ten gevolge heeft, door twee of meer vereenigde personen wordt gepleegd en daarenboven van een der in No. 1 en 3 vermelde omstandigheden vergezeld gaat.

G. FAMILIEDIEFSTAL.

In de meeste wetgevingen worden ontvreemdingen door den man ten nadeele van de vrouw en door de kinderen ten nadeele

vaf. d e ouders en omgekeerd niet onder de diefstallen gerang- schikt en wel meest op grond van een zeker medeëigendom dat die personen op de goederen der gemeenschap c. q. op die der ouders en die der kinderen zouden bezitten *). Mogelijk echter üeett men de uitsluiting der strafbaarheid van familiediefstallen eerder toe te schrijven aan de overtuiging, dat het belang der maatschappij zich tegen het instellen eener strafvervolging op grond van dergelijke feiten verzet.

' a a r art. 367 is de strafvervolging in sommige gevallen uitgesloten 2), in andere gevallen afhankelijk van de indiening eener klacht. Indien de dader van of de medeplichtige aan

*) Art 2 9 8aS w rC h t }ef ^ M e d i e f s t a l en acht dezen niet strafbaar.

« i e T s i r a f b a a S v ^ l v ^ d t " S T " " f a m i l'e d i e f a t a l' » * « s t- k t e de Dl. II

2*

(36)

diefstal ') verduistering, bedrog, benadeeling, vernieling of be- schadiging (heling wordt niet genoemd) de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van hem tegen wien het misdrijf is gepleegd, is de strafvervolging tegen dien dader of dien medeplichtige uitgesloten J). 't Is hierbij onver- schillig of het ontvreemde al of niet tot de huwelijksgemeen- schap behoort. Indien de dader van of de medeplichtige aan een dier delicten de van tafel en bed of van goederen ge- scheiden echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in den tweeden graad der zijlinie, is diens klacht noodig om een vervolging tegen den echtgenoot of bloed- of aanverwant mogelijk te maken 3). Ten aanzien echter van andere bij het misdrijf betrokkenen blijft het recht van het Openbaar Ministerie tot instelling eener strafactie onaangetast.

Indien in het geval van art. 367 het ontvreemde voorwerp ook aan een ander toebehoort, is ambtshalve vervolging toegelaten.

§ 57. HELING.

A. KARAKTER VAN HELING.

Onder het vroegere recht werd de heling beschouwd als medeplichtigheid aan het misdrijf waardoor het goed was ver- kregen; thans wordt daarin een zelfstandig delict gezien. We

!) Art. 367 is van toepassing ook al wordt de diefstal onder verzwarende omstandigheden gepleegd, zoo is bijv. een man, die zijn vrouw op den openbaren weg met geweld besteelt, niet wegens dat feit strafbaar.

Wel kan hij wegens het gepleegde geweld, voorzoover daardoor pijn of letsel werd veroorzaakt, naar de gewone bepalingen der strafwet worden vervolgd.

2) T. a. v. de andere bij h e t misdrijf betrokkenen blijft de strafbaarheid bestaan.

3) Dit voorschrift kan, daar het adatrecht scheiding van tafel en bed of v a n goederen niet kent, voor zoover het v a n tafel en bed of van goe- deren gescheiden echtgenooten spreekt, alleen van toepassing zijn l. a. v.

Inlanders, die aan het B. W. onderworpen zijn. Het derde lid van a r t . 367, verband houdende met matriarchale toestanden in sommige streken van den Indischen Archipel, luidt: „indien krachtens matriarchale instel- lingen de vaderlijke macht door een ander dan den vader wordt uitge- oefend, is de bepaling van het voorgaande lid mede op deze v a n toepassing".

(37)

vinden de beling onder den Titel „Begunstiging" in het Tweede Boek opgenomen. Zie over de plaatsing I blz. 172 noot 1.

B. DE BESTANDDEELEN.

De materieel© handeling bestaat in het koopen, inruilen, in pand nemen, als geschenk aannemen, of het uit winstbejag verkoopen, in ruil geven, in pand geven, vervoeren, bewaren of verbergen van eenig door misdrijf verkregen voorwerp. Ons artikel werd ruimer geredigeerd dan het oorspronkelijke art. 416 Ned. Swb. n.1. aangevuld met de woorden : „verkoopt, in ruil geeft, in pand geeft, vervoert en bewaart"1). Voor koopen, in- ruilen, in pand nemen of als geschenk aannemen behoeft geen winstbejag gesteld of bewezen te worden, dit motief wordt in die gevallen verondersteld aanwezig te zijn. Verkoopen, in ruil geven, in pand geven, vervoeren, bewaren of verbergen 2) daar- entegen moet, wil er een strafbare handeling aanwezig zijn, uit winstbejag zijn geschied, dus tegen loon voor het vervoe- ren, bewaren of verbergen of ter wille van het voordeel als gevolg van den koop, den ruil enz. 3).

Bet voorwerp moet door misdrijf Verkregen zijn, bijv. door diefstal, verduistering, oplichting, knevelarij1. Door misdrijf is ook het goed verkregen door iemand aan diens echtgenoot

Men vreesde, dat bij een beperkte redactie als die van het oorspron- kelijke art. 416 Ned. Swb. zij, die het gestolen goed verkocht, in ruil

? ™ Pa n d gegeven hadden, t.wi. de categorie van lieden, die naar üet bestaande recht het meest door de Inl. rechtbanken als helers werden gestraft, voortaan hun gerechte straf zouden ontloopen, terwijl

e personen, die het goed hadden gekocht, in ruil genomen, in pand genomen of als geschenk aangenomen door de moeilijkheid van het be- wijs, veelal evenzeer vrij uit zouden gaan. Gesch. W v. Str. blzz. 531 e.v.

mrasschen werd art. 416 Ned. Swb. bij de wet van 7 Juni 1919 Ned.

aim. l\o. 311 aangevuld, zoodat de materieele handeling van heling mans nagenoeg geheel met die van ons art. 480 overeenstemt.

muien het verbergen geschiedt niet uit winstbejag maar om het voor- r !r Po o ia i^ e n a sP°ringen van de politie of justitie te onttrekken is

w W-V-S t r- toepasselijk. F J

Wenschehjk ware in art. 480 Ie na het woord , verbergt" in te lasschen

W 0°rden: „of in bezit heeft". Weliswaar wordt in het geval, dat

" H °P «e n gegeven oogenblik een baadje van misdrijf afkomstig aannad, zonder dat blijkt hoe hij eraan gekomen is, in de praktijk ten laste gelegd dat beklaagde het bewuste baadje uit winstbejag heeft

™^oera of bewaard, maar een dergelijke constructie is en blijft ge-

(38)

ontstolen, zij het ook dat ter zake van dit feit de dief zelf straffeloos blijft. Het voorwerp met het geld, door diefstal enz. verkregen, gekocht, is zelf niet van diefstal afkomstig ') 't Feit, dat de dader persoonlijk niet strafbaar is bijv. bij familiediefstal doet aan het bestaan van de hieling niets af, hlet leenige toch wat de wet vordert is, dat het goed door misdrijf is verkregen. Dat laatste, het van misdrijf verkregen zijn, is geien inhaerente eigenschap van het voorwerp, dat het ten eeuwigen dage blijft behouden; als het later in handen van te goeder trouw zijnde derden komt of in die van den rechthebbende terugkeert, verliest het dit karakter.

Het Ned. strafwetsartikel eischt voor heling opzet, d.i. de wetenschap dat het voorwerp door misdrijf verkregen is, of althans dat uit de omstandigheden blijkt, dat de dader de Overtuiging der misdadige herkomst moest hebben en dus ook had. Het woord „opzettelijk" nu heeft men met het oog op Indische toestanden gemeend niet te moeten overnemen. In werkelijkheid bestaat bij den heler bijna nimmer de bewijs- bare wetenschap, maar wel de moreele zekere gissing, de overtuiging, dat het voorwerp door misdrijf is verkregen; men bedenke, dat de dief wel zoo wijs is om bij bet verkoopen ehz. van het gestelene niet uitdrukkelijk te vertellen hoe hij aan de zaak gekomen is.

Omdat men dus in heel veel gevallen niet zou kunnen be- wijzen, dat de heler absoluut wist, dat het goed van misdadige herkomst was, heeft men in plaats van „opzettelijk" de woor- den opgenomen: „waarvan hij weet of redelijkeirwijs moet vermoeden enz."

Strafbaar is volgens art. 480 2o hij die uit de opbrengst van eenig voorwerp waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf is verkregen, voordeel trekt, bijv. na verkoop van dat goed den koopprijs deelt of als ge- schenk bijv. een kleedingstuk, met dat geld gekocht, aanneemt.

Straf: gev. straf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste zestig gulden.

*) Cf. Noyon aant. 1 ad art. 416 en Simons II blz. 150.

(39)

C. GEWOONTEHELING.

De wet omschrijft gewoonteheling als het gewoonte ma- en van het opzettelijk koopen, inruilen, in pand nemen, bé- a^en of verbergen van door misdrijf verkregen voorwerpen w* moet dus bewezen worden, d a t de dader de wetenschap iiad omtrent de misdadige herkomst van het goed. We hebL ßen hier te doen met een gewoonte- of samengasteld delict- voor de strafbaarheid moeten dus meerdere materieele hande- lingen, beling opleverende, worden bewezen. Bij het verber- gen of bewaren wordt hier anders dan in art. 480 sub 1 geen winstbejag als vereischte gesteld.

Een wettelijke omschrijving van de begrippen „opkooper" en

„opkoopen" werd in art. 90bis Ned. Swb. opgenomen (Wet N.

Stbl. 9 Jum 1919 No. 311): onder opkooper wordt verstaan hij me van opkoopen een beroep of gewoonte maakt, terwijl onder opkoopen worden begrepen alle handelingen, hoe ook genaamd, waarmede kenlijk hetzelfde wordt beoogd.

De reeds genoemde wet van 1919 heeft in de Ned. wet naast TJ . i l ?8 6 h e l i n§s m i s d r iJ f ook een culpoos misdrijf ingevoerd:

in , ; , « S t e l t s t r a f b a a r h e t verrichten van een handeling als

te -i omschreven, indien het aan de schuld van den dader wem w 't ^ Z1JQ h a n de l i n g een door misdrijf verkregen voor-

erp netreft, terwijl mede strafbaar is degene die uit de opbrengst w i t te e e m S/0 0 r W e r p v o o r d e e l trekt> i n d ie n het aan zijn schuld te betreft ^ ^ h a n d e l i ng e e n d o o r misdrijf verkregen voorwerp

de sch l |e V' S t r a f V a n t e n hoogste z e v e n Ja r e n- Bijkomende straf:

vermelde h w o r d e n ontzet van- de in art. 35 No. 1 - 4 het misdriT h ^ *"* d@ u i t o e f e n i ng v a n het beroep waarin

D- LICHTE BEGUNSTIGING.

licht,!1 ÎT« .hf m i s d r iJf waardoor het voorwerp verkregen is, den de l ^ ^ s t e r i ^ lichte oplichting is wor- sestraft m * 4 8° °m s ö h r e , v l e n feiten als lichte, begunstiging

Wete ' r f ï

Straf Vim ten h o

° ^

tóe

" * * « * * «f geld-

t e V a n t e n h 0° g s t e vestig gulden (art 482)

(40)

E. WANG TEBOESAN.

De artt. 31a en 31b Swb. Inl. oud, de zgn. losprijsordonnantie Stbl. 1899 No. 141, hadden de strekking in een leemte van het oude strafwetboek te voorzien n.1. strafbaar te stellen degenen, die tegen een losgeld aannamen door een strafbaar feit verkre- gen goederen te dben terugkeeren aan de rechthebbenden. Vóór die aanvulling van het oude Swb. werd die terugbezorging als medeplichtigheid aan diefstal door het desbewust helen van het gestolene gestraft, totdat het H. G. H. zich tegen deze opvatting keerde en het hierbedoelde feit niet strafbaar beschouwde. *) Bij de ontwerpers van het nieuwe Swb. rezen verschillende be- zwaren tegen de hier bedoelde artt.; eensdeels achtte men ze niet vrij van leemten, anderdeels vond men, dat het opzet des daders daarin niet of althans niet voldoende werd omschreven, zoodat het strafbaarheid zonder schuld mogelijk maakte; men was met die losprijsordonnantie in zijn ijver de criminaliteit te bestrijden te ver gegaan, ibb zelfs, dat de bona fide helpers der politie en de politieautoriteiten zelf feitelijk onder het bereik van bedoelde strafbepalingen vielen. Maar een ernstige grief tegen die bepa- lingen was vooral de demoraliseerende invloed, die ze in de praktijk op de Inlandsche politie, speciaal op de desapolitie en mede op de bevolking bleek uit te oefenen, 't Was om deze re- denen dat men tenslotte de artt. 31a en 31b niet in het nieuwe wetboek heeft overgenomen. Krijgt de politie thans kennis van dergelijke feiten, dan zal ze het daarbij niet kunnen laten, maar ze zal met behulp van deze aanwijzingen moeite moeten doen den dader van het misdrijf op te sporen of de medeplichtigen daaraan. Verg. Gesch. W. v. Str. biz. 533 e. v.

§ 58. VERDUISTERING.

A. INLEIDING.

Het afgeschafte Swb. beviatte t . a . v . het verduisteringsmis- drijf een omslachtige regeling, welke niettemin onvolledig en onduidelijk mocht heeten. Evenmin als de C. P. kende het een algemeen geformuleerd misdrijf van verduistering. Art. 330 (332) Swb. oud, handelende over misbruik van vertrouwen of verduistering, berustte op de gewijzigde C. P. (abus de con- fiance). Daarin vond men slechts in bepaalde gevallen de ver- duistering van toevertrouwde voorwerpen als misbruik van ver- trouwen strafbaar gesteld.

ï) Zie Arr. H. G. H. 29 Aug. 1890 R. in Indië, Dl. 55 blz. 271 uitvoerig gemotiveerd; id. Arr. van dit college 12 Sept. 1884 I. W.

No. 1108.

(41)

.... ^ !s s c huldig aan verduistering is naar art. 372 strafbaar m, die opzettelijk eenig goed dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf on- der z!ch heeft, wederrechtelijk zich toeeigent. De materieele handeling is hier het zich toeeigenen van ©enig goed dat de dader van een ander reeds onder zich had, dat hij dus per- soonlijk of door een ander reeds in zijn feitelijke macht had.

Hiertegenover wordt diefstal gesteld waar we hebben: het weg- nemen van eenig goed uit de macht van een ander, althans het brengen van een goed onder zijn uitsluitende heerschappij met het oogmerk van toeëigening. Zie hierover § 56 C. Ook hij die medeëigenaar van een goed is, kan dat goed verduis- teren. De dader moet het goed anders dan door misdrijf onder zich hebben gekregen, maar overigens doet het er niet toe op welke manier het goed onder diens heerschappij1 is geko*

men. (Bijv. door bewaargeving, of doordien het hem bij een betaling bij vergissing te veel is uitbetaald *) of door vondst2).

B. BETEEKENIS VAN „ZICH TOEËIGENEN."

Onder toeëigening valt naar de gangbare opvatting iedere handeling, waardoor de dader zichzelf Ide feitelijke heerschappij over de zaak verschaft, zooals die aan den eigenaar toekomt en waardoor tevens die heerschappij aan den eigenaar ont- nomen wordt, dus bijv. door het goed te verkoopen, te ver- pan en ) — dit laatste als regel ook indien daarbij het recht van wederinkoop bedongen werd - door de zaak weg te schen-

en ot te verbruiken. Het enkel afsluiten der koopovereen-

2) D i t \H' — 4 N o v- 1 8 9 5 W 6 7 3 6

opnoemde w e l L ^ ^ ** « t . 332 Swb. oud, welk arükel de personen waarop de dader fn K t l jonden w o r d e n. m a a r bovendien de wijze, gekomen hrtoT • A v a n h e t verduisterde voorwerp moest zijn Simons (II bîz m r ? ?f%k t 0 t Sr0te moeilijkheden aanleiding gaf.

dader de bedoe ing had om W 7 ^ ^ g/e n t o e ë ige n i n§> i t l d i e n d e

den eigenaar f*™« • h e t b e l e e n d e goed weer in te lossen en aan o m s t a n d i e h t L r « ? ^f™' t e r w i j l d i e bedoeling met het oog op de (aant I | d S ^ V " " ^ , P Te n d k a n w o r d e n aangemerkt" Noyon

•n de mowSikhriH 1-. w6 6" ' fat d e k w e s t i e o f d e d a d e r a l d a n »i e t

voor de a a l S g h e i d van Ä fT •*** e i g e M a r t e r U g t e b e Z O T g e n' bezorging n i e f ™ , ? . • A *i d e l i c t m e t s t e r z a k e d o e t- d a a r d e ^™g- w e e ggg X a c ht en a d L ,, Sid a! J -h e t.h e r s t e l v a» het door het misdrijf te-

B gewachte nadeel. In dien zin ook de jurisprudentie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Within this heyday of the medium the research project Projecting knowledge focuses specifically on the transfer of scientific knowledge with the optical lantern by academics,

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Onderwerp: Oproep van de Stichting van het Onderwijs: 'Investeer in onderwijs maar dan ook echt!' Geachte fractievoorzitters van de politieke partijen en woordvoerders van de

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de