1 ¡ d
2
3
4
5
6
7
2 ¡ de duikbril
2
3
4
5
?
3 ¡ Eva gaat op pad.
Ze loopt door het gebied.
2
3
4 ¡ niet waar
2
3
4
¡ reist
2
3
1 ¡ Eva vaart.
2
3 4 5
2 ¡ spelen
2
3
4 5
?
3 ¡ hijgt
2
3
4
5
4 De meisjes eten koekjes.
¡ een lieve jongen
2 3
1 ¡ een warme zon
2
3
4
5
2 het groene wier
?
3 ¡ het was een donkere dag.
2
3
4
5
1
de haai
2 ¡ eb
2
3
4
3 ¡ onder
2
3
4
5
6
4 ¡ opkomen
2
3
4 5
?
5
¡ wild. golven.
2
3
1 ¡ b
2
3
4
5
2 ¡ warm. dag.
2
3
4 5
?
3 a huisje.
b
¡ het briefje.
2 3
1 ¡ tasje
2
3
4
5
2 ¡ een gansje, het meertje
2
3
4 5
?
3 meisje
4 Het hondje is een dotje.
a
b
1 & 2 Scholten gesmolten
3 ¡ b
2
3
4
5
4 ¡ muzikaal
2
3
4 5
?
5 Ik zie een vos in het bos.
¡ het muziekinstrument
de gitaar de trompet de piano
2
3
1
de broek
2 ¡
2
3
?
3 ¡
2
3
4
1 ¡ 2 3 4 5 6
2 Het meisje fietst.
De jongen klimt in de boom.
?
3
2 ¡ de fantasie
2
3
4 5 6
3 ¡ de reis
2
3
4
?
1 ¡ Ik ren heel hard.
2
3
4
5
2 ¡ slaapt
2
3
4
5
?
3 ¡ Ik mis je erg.
2
3
4
5
4 voetballen
¡ Ik voetbal met mijn vriend.
2
3
4
1 ¡ een sterke schoen
2
3
4
5
2 ¡ de grijze golven
2
3
4 5
?
3 ¡ de blauwe ballon
2
3
4
5
4
1 ¡ c
2
3
4
5
2 ¡ eten. puntzak.
2
3
4 5
?
3 punt.
1 ¡ kusje
2
3
4
5
2 het deurtje
?
3 ¡ dorpje
2
3
4
5
4 ¡ laarsje, plasje
2
3
4 5