• No results found

Onderzoek Bartels: forse bezuinigingen welzijnswerk. Participatie van burgers staat onder druk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Onderzoek Bartels: forse bezuinigingen welzijnswerk. Participatie van burgers staat onder druk"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PARTICIPATIE ONDER DRUK

Onderzoek naar bezuinigingen in Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening in relatie tot de transities

Eindrapport

Uitgebracht op verzoek van de MOgroep Amersfoort, 3 juli 2012

(2)
(3)

INHOUD

INHOUD VOORWOORD

1. INLEIDING 1

1.1 Aanleiding 1

1.2 Doelstelling en aanpak onderzoek 1

1.3 Steekproeftrekking en respons 3

2. ONTWIKKELINGEN IN W&MD-BRANCHE 7

2.1 Inleiding 7

2.2 Ontwikkeling werkgelegenheid 7

2.3 Ontwikkeling collectieve voorzieningen 11

2.4 Ontwikkeling individuele voorzieningen 14

2.5 Gevolgen gemeentelijke bezuinigingen 17

3. TRANSITIE AWBZ 23

3.1 Inleiding 23

3.2 Leeswijzer 23

3.3 Kansen en bedreigingen 24

3.4 Verwachte ontwikkeling cliënten(groepen) 27

3.5 Verwachte personele gevolgen 29

3.6 Ontplooide initiatieven en slagkracht 32

3.7 Gemeentelijk beleid rondom AWBZ-transitie 34

4. TRANSITIE JEUGDZORG 37

4.1 Inleiding 37

4.2 Leeswijzer 37

4.3 Kansen en bedreigingen 37

4.4 Verwachte ontwikkeling cliënten(groepen) 39

4.5 Verwachte ontwikkeling personeel 41

4.6 Ontplooide initiatieven en slagkracht 43

4.7 Gemeentelijk beleid rondom transitie jeugdzorg 45

5. TRANSITIE WET WERKEN NAAR VERMOGEN 47

5.1 Inleiding 47

5.2 Leeswijzer 47

5.3 Kansen en bedreigingen 47

5.4 Verwachte ontwikkelingen cliënten(groepen) 49

5.5 Verwachte ontwikkeling personeel 51

(4)

5.6 Initiatieven en slagkracht 52

5.7 Gemeenten en transitie Wwnv 54

6. SAMENVATTENDE CONCLUSIES 55

6.1 Inleiding 55

6.2 Samenvattende conclusies 55

LITERATUUR 61

(5)
(6)

VOORWOORD

In opdracht van de MOgroep W&MD heeft Bureau Bartels tussen april en medio juni 2012 een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van gemeentelijke bezuinigingen in relatie tot de transities AWBZ, Jeugdzorg en Wwnv waarmee de W&MD-sector op termijn mogelijk te maken krijgt. Hoewel deze transities door de val van het kabinet verder aan de horizon zijn komen te liggen, houden we er rekening mee dat W&MD-organisaties daar te zijner tijd toch mee te maken krijgen. De kansen die dit met zich meebrengt en mogelijke fricties door de bezuinigingen die gemeenten nu en in de nabije toekomst doorvoeren, zijn via dit onderzoek in kaart gebracht. Van de uitkomsten van het onderzoek doen we in het voorliggende rapport verslag.

Het onderzoek was niet mogelijk geweest zonder medewerking van een groot aantal organisaties. Allereerst bedanken we de tientallen W&MD-organisaties die gegevens hebben aangereikt en ons te woord hebben gestaan. Ook gaat dank uit naar de vertegenwoordigers van gemeenten voor hun bereidwillige medewerking. Tot slot bedanken we directie en medewerkers van de MOgroep voor de ondersteuning bij de uitvoering van het onderzoek en specifiek de begeleidingscommissie – Aly van Beek, Marc van Gerdingen en Marcel Mathijssen – voor de prettige samenwerking en hun deskundig advies.

Bureau Bartels Amersfoort

(7)
(8)

BUREAU BARTELS 1

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding

De Welzijn & Maatschappelijk Dienstverlening (W&MD) bevindt zich in een ‘fase’ van grote veranderingen. Zo heeft de sector sinds 1 januari 2007 te maken met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo, hebben een grote mate van beleidsvrijheid gekregen om zelf vorm en inhoud te geven aan het Wmo-beleid. Zo mogen zij zelf bepalen waar en bij wie zij hun ‘Wmo-diensten’ inkopen. Hierdoor is de (sturings)relatie tussen gemeenten en W&MD-organisaties ingrijpend veranderd. Naast een andere relatie tussen deze partijen, wordt de sector ook geconfronteerd met bezuinigingen op de gemeentelijke budgetten voor W&MD.

In feite is de Wmo de eerste transitie in een reeks. In de komende jaren zullen naar verwachting namelijk nog een aantal andere transities gaan plaatsvinden. Hoewel door de recente val van het kabinet op dit moment geen duidelijkheid bestaat of, wanneer en in welke vorm dit plaats gaat vinden, gaat het hierbij dan om:

 de overheveling van de extramurale begeleiding binnen de AWBZ naar de Wmo (die oorspronkelijk per 1 januari 2013 ingevoerd zou worden, maar door het Lente-akkoord uitgesteld is);

 de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten (die was voorzien voor 2015, maar waarover een nieuw kabinet een definitief besluit zal moeten nemen);

en de Wet werken naar vermogen (Wwnv) (die weliswaar ‘van de baan’ lijkt te zijn, maar waarvan verwacht mag worden dat onderdelen hiervan alsnog in nieuwe wetgeving geïmplementeerd gaan worden).

Een rode draad in de bovenstaande transities is in ieder geval dat sprake zal zijn van een decentralisatie van beleid en financiële verantwoordelijkheid naar gemeenten.

De MOgroep heeft aan Bureau Bartels gevraagd om een onderzoek te doen naar hoe deze twee majeure ontwikkelingen – enerzijds gemeentelijke bezuinigingen en anderzijds de transities die mogelijk op de sector afkomen – uit zullen pakken voor het werkveld van de Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening. Dit onderzoek is in de periode april tot medio juni van dit jaar uitgevoerd. Van de uitkomsten doen we in dit rapport verslag.

1.2 Doelstelling en aanpak onderzoek

In deze paragraaf gaan we achtereenvolgens in op de doelstelling en de aanpak van het onderzoek.

De centrale doelstelling van het onderzoek was als volgt geformuleerd:

(9)

BUREAU BARTELS 2 Het verkrijgen van inzicht in de gevolgen van gemeentelijke bezuinigingen en mogelijke knelpunten/fricties die W&MD-organisaties ervaren in relatie tot transities waarmee zij mogelijk geconfronteerd gaan worden (AWBZ-begeleiding, stelselwijziging jeugdzorg en Wet werken naar vermogen).

Om de bovenstaande doelstelling te realiseren is in het onderzoek aandacht geschonken aan een aantal thema’s, namelijk:

I. Ontwikkelingen in de W&MD-branche II. Gemeentelijke bezuinigingen

III. Kansen en bedreigingen van de transities.

In het navolgende zullen we deze thema’s kort toelichten.

De ontwikkelingen in de afgelopen jaren bij W&MD-organisaties vormen in principe het

‘startpunt’ van waaruit de organisaties de verschillende transities tegemoet zullen gaan treden. In het onderzoek is daarom kernachtig aandacht uitgegaan naar een aantal relevante ontwikkelingen bij W&MD-organisaties die hierop van invloed zijn, zoals de ontwikkeling van de werkgelegenheid en van het aanbod van de collectieve (groepsgerichte) en individuele (cliëntgerichte) voorzieningen. Bij deze ontwikkelingen hebben we ons geconcentreerd op de periode 2010 tot heden. Bovendien is een doorkijk gemaakt naar de resterende periode van dit jaar.

In het verlengde van het voorgaande thema is specifiek ingezoomd op de gemeentelijke bezuinigingen waarmee de W&MD-organisaties zich geconfronteerd zien. Een belangrijke vraag is dan ook welke implicaties deze bezuinigingen hebben (gehad). Met name kan hierbij worden gedacht aan financiële, personele en werkinhoudelijke implicaties.

Mochten de eerder genoemde transities toch (deels) hun beslag krijgen, dan is de vraag relevant in hoeverre W&MD-organisaties deze transities als kansen dan wel bedreigingen voor de eigen organisatie ervaren en in hoeverre de hierboven geschetste typen ontwikkelingen mogelijk tot knelpunten of fricties gaan leiden.

Om de bovenstaande doelstelling te realiseren, is een aanpak gehanteerd die enerzijds bestond uit deskresearch en enkele oriënterende gesprekken met sleutelpersonen1 en anderzijds uit veldwerk. Centraal in het veldwerk stond de raadpleging van W&MD- organisaties uit de achterban van de MOgroep. Bij de selectie van deze respondent- groep is – zoals verderop nader zal worden toegelicht – nog een nadere spreiding over grootteklasse en werkvormen toegepast. Als ‘spiegel’ is ook een aantal gemeenten geraadpleegd over de bezuinigingen en hun beleidsvoornemens rondom de genoemde transities. Dit om uitkomsten die met de raadpleging van W&MD-organisaties zijn verkregen te toetsen en waar nodig aan te vullen.

1 Voor een overzicht van de geraadpleegde sleutelpersonen verwijzen we naar bijlage I.

(10)

BUREAU BARTELS 3 Bij de raadpleging van bovenstaande onderzoeksgroepen hebben we gebruik gemaakt van een ‘mix’ van face-to-face gesprekken en telefonische interviews. In beide gevallen werd eerst een aankondigingsbrief vanuit de opdrachtgever verstuurd. Enkele dagen later werden de betreffende contactpersonen benaderd om een interviewmoment in te plannen. Ter voorbereiding op de gesprekken/interviews werden de gespreks- onderwerpen bevestigd en – in het geval van de W&MD-organisaties – ‘opzoekvragen’

van te voren toegezonden. Deze opzoekvragen hadden betrekking op cijfers waarvan verwacht mocht worden dat de gesprekspartners deze niet direct paraat zal hebben.

1.3 Steekproeftrekking en respons

In deze paragraaf lichten we toe hoe we de beide onderzoeksgroepen – W&MD- organisaties en gemeenten – hebben geselecteerd en tot welke respons dit heeft geleid.

Bij de selectie van de onderzoeksgroepen hebben we twee uitgangspunten gehanteerd.

In de eerste plaats is – om betrouwbare uitkomsten te krijgen – een spreiding over deelsegmenten van de W&MD-sector gehanteerd, namelijk een spreiding over werkvormen en grootteklasse. In het verlengde hiervan is ook aan de kant van de gemeenten een spreiding over grote, middelgrote en kleine gemeenten toegepast. In de tweede plaats is gestreefd naar een koppeling van beide onderzoeksgroepen. Dit houdt in dat gemeenten zijn geselecteerd waarin de geraadpleegde WM&D-organisaties (ook) actief zijn. Dit om de uitkomsten van beide groepen ook met elkaar te kunnen confronteren.

De stappen die bij de steekproeftrekking zijn gezet, waren de volgende:

op verzoek van de opdrachtgever is het onderzoek gericht geweest op drie van de vier segmenten binnen de achterban van de MOgroep W&MD, namelijk Welzijn Lokaal2, Maatschappelijke Dienstverlening3 en Maatschappelijke Opvang4. Dit betekent dat het vierde segment – aangeduid met ‘overige organisaties’ – uit het bestand is gefilterd en dus buiten beschouwing is gelaten;

vervolgens is op basis van de loonsom W&MD uit de ledenlijst van de MOgroep W&MD de top-30 binnen de sector geselecteerd. Deze organisaties hadden in 2010 een loonsom (op het terrein van de W&MD) van meer dan 4 miljoen euro. Deze WM&D-organisaties vormden de categorie ‘groot’;

een belangrijk deel van deze organisaties ontplooien hun activiteiten voor meerdere gemeenten. We hebben op grond van de websites en aanvullende telefonische contacten van elk van deze grote organisaties in kaart gebracht voor welke gemeenten zij actief zijn. Uit deze gemeenten hebben we een steekproef getrokken, met een spreiding over grote, middelgrote en kleine gemeenten;

vervolgens hebben we in het ledenbestand van de MOgroep die W&MD-organisaties geïdentificeerd waarvan – op basis van de vestigingsplaats en aanvullende informatie

2 Onder Welzijn Lokaal vallen: Peuterspeelzaalwerk, Welzijnswerk ouderen, Sociaal Cultureel Werk, Lokaal Welzijn Kinderen (12-) en Jongeren (12+), Ondersteuning Vrijwilligerswerk/Vrijwilligerscentrale en lokaal welzijn overige.

3 Onder Maatschappelijke Dienstverlening (MDV) vallen: Algemeen Maatschappelijk Werk, Sociaal Raadsliedenwerk, Ouderen Advieswerk en Overig Maatschappelijk Werk.

4 Tot de Maatschappelijke Opvang (MO) worden o.a. de volgende werkterreinen gerekend: Vrouwenopvang, Aanpak huiselijk geweld en Thuis- en Daklozenopvang.

(11)

BUREAU BARTELS 4 – vastgesteld is dat zij (ook) actief zijn in de geselecteerde gemeenten. Hieruit hebben we op een aselecte wijze de resterende W&MD-organisaties ‘getrokken’. Op grond van hun loonsom W&MD zijn deze organisatie ingedeeld in middelgrote (1,5 tot 4 miljoen euro) en kleine W&MD-organisaties (tot 1,5 miljoen euro);

de bovenstaande stappen leverden ‘automatisch’ ook een spreiding over de drie categorieën werkvormen binnen de W&MD-sector op (zie verderop).

Onder de W&MD-organisaties en gemeenten die via de bovenstaande stappen geselecteerd werden, bleek een grote bereidheid tot deelname aan het onderzoek. Uit tabel 1.1 blijkt dat de netto-respons onder de bereikte W&MD-organisaties maar liefst 93% bedroeg. In totaal hebben bestuurders en directieleden van 90 W&MD-organisaties in het onderzoek geparticipeerd. Deze organisaties vertegenwoordigden in 2010 volgens opgave van de MOgroep – een totale loonsom van (afgerond) 356 miljoen euro.

Dit staat gelijk aan (afgerond) 27% van de totale loonsom van de drie voornoemde werkvormen in de branche.

Tabel 1.1 Respons W&MD-organisaties en gemeenten

Aspect W&MD-organisaties Gemeenten

Brutosteekproef 108 36

Na herhaalde pogingen niet bereikt 6 9

Contactpersoon niet meer werkzaam 5 0

Niet meer gebeld wegens bereiken

streefaantal waarnemingen 0 4

Nettosteekproef 97 23

Non-respons (geen tijd/interesse) 7 3

Respons (absoluut) 90 20

Respons (relatief) 93% 87%

Uit bovenstaande tabel blijkt verder dat de respons onder gemeenten 87% bedroeg. In totaal hebben 20 gemeenten hun medewerking verleend aan het onderzoek. Een bevinding bij het raadplegen van deze onderzoeksgroep was overigens dat er niet of nauwelijks vertegenwoordigers van de gemeente waren waarmee alle drie genoemde transities doorgenomen konden worden. In de praktijk blijken de beleidsmatige verantwoordelijkheid over deze transities vaak versnipperd te zijn over meerdere personen binnen de organisatie. Het gevolg hiervan was dat we bij een deel van de gemeenten voor delen van de vragenlijst doorverwezen werden naar een andere persoon of zelfs meerdere personen. Het aantal respondenten van gemeenten was dan ook hoger dan het aantal deelnemende gemeenten, namelijk 34 personen.

De steekproeftrekking en de respons hebben geresulteerd in de volgende verdeling van waarnemingen over de verschillende grootteklasse (zie tabel 1.2).

(12)

BUREAU BARTELS 5 Tabel 1.2 Verdeling waarnemingen respondentgroepen naar grootteklasse

Omvang W&MD-organisaties Gemeenten

Groot 30 6

Middelgroot 30 7

Klein 30 7

Totaal 90 20

Zoals hiervoor aangegeven, hebben we bij de steekproeftrekking onder W&MD- organisaties ook gezorgd voor een spreiding over de verschillende werkvormen van de W&MD. In tabel 1.3 is deze spreiding weergegeven. Hierbij merken we overigens op dat een W&MD-organisatie op meerdere werkterreinen actief kan zijn. Bijvoorbeeld zowel op het terrein van Welzijn Lokaal als Maatschappelijke Dienstverlening. Hierdoor tellen de percentages in de tabel ook niet op tot 100%.

Tabel 1.3 Verdeling waarnemingen W&MD-organisaties naar werkvorm

Werkvorm W&MD-organisaties (N=90)

Welzijn Lokaal 68%

Maatschappelijke Dienstverlening 53%

Maatschappelijke Opvang 30%

Let op: percentages tellen niet op tot 100% omdat meerdere werkvormen mogelijk waren.

Bij de presentatie van een aantal uitkomsten verderop in dit rapport zal een nader onderscheid worden gemaakt naar grootteklasse of werkvorm. Overigens merken we op dat sommige uitkomsten op minder waarnemingen zijn gebaseerd dan de gehele geraadpleegde respondentgroep. Dat de ‘N’ op een aantal plaatsen lager is dan hiervoor aangegeven, heeft dan te maken met het feit dat we van enkele organisaties niet (tijdig) cijfers aangereikt hebben gekregen, de vraag niet van toepassing was (bijvoorbeeld omdat een bepaald type dienstverlening niet door de organisatie wordt geboden) of omdat een bepaalde transitie minder relevant is voor sommige organisaties (wat bijvoorbeeld het geval is bij de decentralisatie van de jeugdzorg als de WM&D- organisatie geen jeugd- en jongerenwerk of gezinsbegeleiding aanbiedt). Bij de navolgende hoofdstukken over de transities hebben we specifiek een leeswijzer opgenomen om te verduidelijken op hoeveel waarnemingen de uitkomsten in de betreffende hoofdstukken betrekking hebben.

(13)

BUREAU BARTELS 6

(14)

BUREAU BARTELS 7

2. ONTWIKKELINGEN IN W&MD-BRANCHE

2.1 Inleiding

In het veldwerk onder de W&MD-organisaties hebben we gegevens verzameld over recente ontwikkelingen bij deze organisaties. In dit hoofdstuk presenteren we de uitkomsten voor achtereenvolgens de werkgelegenheid (paragraaf 2.2), de collectieve voorzieningen (paragraaf 2.3) en de individuele voorzieningen (paragraaf 2.4). In de afsluitende paragraaf 2.5 zoomen we specifiek in op de gevolgen van de gemeentelijke bezuinigingen. Hierbij zullen ook inzichten worden vervlochten die verkregen zijn in de gesprekken met vertegenwoordigers van gemeenten.

2.2 Ontwikkeling werkgelegenheid

Aan de W&MD-organisaties in ons onderzoek hebben we een aantal vragen gesteld over de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de afgelopen periode. Als eerste hebben we de vraag gesteld hoeveel personeel in loondienst hun organisatie had in 2010, 2011 en op het moment van het gesprek/interview. Het gaat hierbij dan uitsluitend om W&MD- werkgelegenheid5. De uitkomsten leverden het volgende beeld over de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de afgelopen (ruim) twee jaar (zie tabel 2.1). Bezien we de groep als totaal dan blijkt in ruim de helft van de gevallen sprake te zijn van een afname van werkgelegenheid. Bij ruim een derde is de werkgelegenheid (nagenoeg) gelijk gebleven.

Bij één op de tien geraadpleegde W&MD-organisaties bleek de werkgelegenheid te zijn toegenomen.

Tabel 2.1 Ontwikkeling werkgelegenheid bij geraadpleegde W&MD-organisaties in de periode 2010 - medio 2012, naar werkvorm en totaal

Ontwikkeling Welzijn L. (N=61) MDV (N=48) MO (N=18) Totaal (N=90)

Toename 7% 2% 28% 10%

(Nagenoeg) gelijk gebleven 31% 38% 39% 35%

Afname 59% 56% 33% 53%

Weet niet 3% 4% 0% 2%

Totaal 100% 100% 100% 100%

In bovenstaande tabel is ook een nader onderscheid gemaakt naar werkvorm. Hieruit komt naar voren dat een afname van werkgelegenheid zich met name heeft voorgedaan bij organisaties die (ook) actief zijn op het gebied van Welzijn Lokaal en Maatschappelijke Dienstverlening. Bij Maatschappelijke Opvang is dit veel minder het geval geweest. Bij organisaties die dit type W&MD-diensten aanbieden is naar verhouding vaker sprake van een groei of een stabiele situatie dan bij de andere twee werkterreinen.

Verderop bij de bespreking van de consequenties van de bezuinigingen (in paragraaf 2.6) zullen we nader ingaan op de achtergronden voor de verschillen naar werkvorm. Daaruit

5 Bij organisaties die ook in andere sectoren actief zijn, is gevraagd om alleen cijfers aan te reiken voor dat deel van de werkgelegenheid dat betrekking heeft op W&MD-activiteiten.

(15)

BUREAU BARTELS 8 komt naar voren dat vooral bij Welzijn Lokaal de werkgelegenheid terugloopt als gevolg van gemeentelijke bezuinigingen en dat Maatschappelijke Opvang grotendeels ‘buiten schot’ blijft.

Uit het Arbeidsmarktonderzoek Zorg en Welzijn blijkt dat in 2010 een omslag is geweest in de werkgelegenheidsontwikkeling in de W&MD-branche. Sinds dat jaar neemt de werkgelegenheid af. Op basis van de (volledig ingevulde) gegevens van 69 van de 90 geraadpleegde W&MD-organisaties kunnen we ook een indicatie geven van de ‘snelheid’

waarmee deze krimp zich voordoet. In tabel 2.2 is dit weergegeven voor de periode 2010 tot het moment van raadpleging (in de tabel aangeduid met de term ‘medio 2012’). Hieruit blijkt dat bij de door ons geraadpleegde W&MD-organisaties tussen 2010 en 2011 de werkgelegenheid terugliep met bijna drie procent. In de eerste helft van 2012 trad bij onze respondenten een versnelling van de krimp op: de daling in aantal fte’s bedroeg op het meetmoment 7% ten opzichte van 2011. In totaal nam de werkgelegenheid bij onze respondenten in de periode 2010 tot medio 2012 af met bijna tien procent6.

Tabel 2.2 Ontwikkeling werkgelegenheid in de periode 2010 - medio 2012

Ontwikkeling werkgelegenheid 2010 2011 Medio 2012 Cumulatief

Totale formatie (in fte) 7.390 7.177 6.672 n.v.t.

Mutatie t.o.v. voorgaand jaar (absoluut) n.v.t. -213 -505 -718 Mutatie t.o.v. voorgaand jaar (relatief) n.v.t. -2,9% -7,0% -9,7%

Bij de werkgelegenheidsontwikkeling zoals geschetst deden zich geen grote verschillen naar grootteklasse voor. Uit de onderstaande figuur blijkt dat bij de relatieve afname van de werkgelegenheid grote W&MD-organisaties een vergelijkbare ontwikkeling vertonen als middelgrote en kleine organisaties (in figuur 2.1 aangeduid met ‘rest’).

Figuur 2.1 Relatieve ontwikkeling werkgelegenheid W&MD-sector in de periode 2010 - medio 2012, grote versus overige W&MD-organisaties

In de toelichting op de cijfers is door menig respondent van W&MD-organisaties die met een afname van werkgelegenheid geconfronteerd werden, opgemerkt dat dit veelal pas

6 Ter vergelijking: op basis van PGGM-cijfers heeft FCB berekend dat de afname tussen die beide jaren ruim 5% bedroeg (bron: opgave FCB).

-10%

-9%

-8%

-7%

-6%

-5%

-4%

-3%

-2%

-1%

0%

1%

2%

2010 2011 Medio 2012

Totaal Groot Rest

(16)

BUREAU BARTELS 9 het begin is. Voor 2013 en de jaren daarna verwachten diverse organisaties namelijk nog een verdere krimp van de eigen formatie. De schattingen voor 2013 liepen daarbij uiteen van 5% tot soms wel 20% op organisatieniveau.

Terugloop in functies

Aan de W&MD-organisaties die in de afgelopen twee jaar te maken hadden met een terugloop in werkgelegenheid (N=48) zijn we nagegaan welke functies in het bijzonder verloren zijn gegaan. Uit tabel 2.3 blijkt dat zich op dit punt een tweedeling voordoet.

Enerzijds zijn er organisaties waar de terugloop van de werkgelegenheid zich niet specifiek toespitste op bepaalde typen functies. Bij deze organisaties gingen zowel leidinggevende, ondersteunende als uitvoerende functies verloren. Een even grote groep W&MD-organisaties zag daarentegen wel dat de terugloop zich bij bepaalde typen functies voordeed. Veelal ging het hierbij dan om uitvoerende functies (zoals opbouwwerkers en jongerenwerkers) (17 keer genoemd) en, zij het in mindere mate, om ondersteunende functies (zoals administratieve functies, beheers- en projectfuncties) (6 keer genoemd).

Tabel 2.3 Type functies die in afgelopen periode verloren zijn gegaan bij geraadpleegde W&MD-organisaties met een terugloop

Type functie Totaal W&MD (N=48)

Over de hele linie (zowel leidinggevend, ondersteunend als uitvoerend) 46%

Specifieke functies 46%

Weet niet 8%

Totaal 100%

Gevraagd of nog een specifiek type personeel uitstroomt, dan komt ongeveer hetzelfde patroon als hierboven naar voren. Bij een deel van de respondenten (bijna de helft) stroomt niet een bepaald type personeel uit, maar is sprake van een mix van typen medewerkers die de organisatie hebben verlaten. Bijna de helft van de respondenten gaf aan dat er wel een bepaald type medewerkers uitgestroomd is. Het ging hierbij met name om jongere medewerkers (op tijdelijke contracten), die vanwege het principe ‘last in, first out’, als eersten aan de beurt waren om de organisatie te verlaten.

Tijdelijke contracten

Daar waar sprake is van een terugloop van de werkgelegenheid bij arbeidsorganisaties, is het gebruikelijk dat eerst de tijdelijke contracten verdwijnen. Aan de W&MD- organisaties hebben we een aantal vragen gesteld over tijdelijke contracten binnen hun organisatie. Van de 90 geraadpleegde W&MD-organisaties konden 76 aangeven hoeveel tijdelijke contracten op het interviewmoment binnen hun organisatie aanwezig waren.

Opgeteld gaat het hierbij in totaal om 1.626 tijdelijke contracten7.

Hoewel we onvoldoende betrouwbare cijfermatige gegevens hebben over het al dan niet in stand houden van tijdelijke contracten, komt uit de gesprekken naar voren dat in de afgelopen periode flink gesneden is in dit type contracten. Bij Welzijn Lokaal – waar als

7 Bij een voorzichtige schatting voor de totale W&MD-sector zou dit betekenen dat er op het moment van het onderzoek nog ruim 8.000 tijdelijke contracten resteren.

(17)

BUREAU BARTELS 10 gevolg van de bezuinigingen vooral de reductie van formatie plaatsvindt – wordt de flexibele schil grotendeels ‘afgepeld’. Daar waar nog tijdelijke contracten zijn, gaat het veelal om vrij kleine aantallen. Bij werkvormen die minder zwaar worden getroffen door gemeentelijke bezuinigingen – de Maatschappelijke Dienstverlening en Maatschappelijke Opvang – is men over het algemeen nog wel in staat om (een deel van) de tijdelijke contacten te behouden.

Uit de toelichtingen blijkt verder dat van tijdelijke contracten als ‘opstap’ naar vaste contracten op dit moment nagenoeg geen sprake meer kan zijn. Alleen in heel uitzon- derlijke gevallen – bij personen die per se behouden moeten blijven voor de organisatie – stromen tijdelijke medewerkers nog door naar een arbeidscontract voor onbepaalde tijd.

Verwachte ontwikkeling werkgelegenheid

Gevraagd naar de verwachte toekomstige ontwikkeling van de werkgelegenheid, dan verwacht bijna de helft van de geraadpleegde W&MD-organisaties een (verdere) afname van de personele omvang van hun organisatie (zie tabel 2.4). Vooral een groot deel van de ondernemers die actief zijn in de werkvorm Welzijn lokaal denkt met een verdere krimp te maken te krijgen. Verderop zullen we overigens zien dat de ondernemers in deze werkvorm en in de Maatschappelijke Dienstverlening de teruggang in werkgelegenheid hopen te kunnen dempen door de kansen van de komende transities te benutten. Net als hiervoor bij de ontwikkeling in de afgelopen periode geldt ook voor de toekomst dat ondernemers in de Maatschappelijke Opvang minder vaak een daling van werkgelegenheid verwachten.

Tabel 2.4 Verwachte ontwikkeling werkgelegenheid in de komende twee jaar bij de geraadpleegde W&MD-organisaties, naar werkvorm en totaal

Ontwikkeling Welzijn L.

(N=61)

MDV (N=48) MO (N=18) Totaal (N=90)

Zal toenemen 2% 2% 6% 3%

Zal (nagenoeg) gelijk blijven 25% 33% 50% 32%

Zal afnemen 54% 44% 33% 47%

Weet niet 19% 21% 11% 18%

Totaal 100% 100% 100% 100%

Consequenties terugloop personeel voor slagkracht

Aan de W&MD-organisaties die met een terugloop van het personeel te maken hebben gehad, is ook gevraagd of dit consequenties zal hebben voor de ‘slagkracht’ van hun organisatie om in te kunnen springen op de toekomstige transities. Uit tabel 2.5 blijkt dat ruim de helft van de organisaties die hiermee te maken heeft, verwacht dat dit (negatieve) gevolgen zal hebben voor hun slagkracht.

(18)

BUREAU BARTELS 11 Tabel 2.5 Consequenties terugloop personeel voor ‘slagkracht’ om in te springen op de

drie transities, volgens de geraadpleegde W&MD-ondernemers met krimp

Consequenties Totaal (N=48)

Ja 56%

Nee 42%

Weet niet 2%

Totaal 100%

Uit de toelichting blijkt dit vooral samen te hangen met het gegeven dat bij deze organisaties medewerkers vertrekken die zij goed kunnen gebruiken om innovaties in de dienstverlening/typen activiteiten te bewerkstelligen. Dit zijn dan in de eerste plaats jongere medewerkers die goed mee kunnen gaan in de beoogde veranderingen binnen hun werk. In de tweede plaats zijn ook stafmedewerkers ‘verloren’ gegaan die benodigd zijn om nieuwe, innovatieve welzijnsconcepten te ontwikkelen. Door het vertrek van dit type medewerkers is volgens hen ingeboet op het innovatievermogen van de organisatie.

In het verlengde hiervan is ook aangegeven dat de organisaties qua personele bezetting minder flexibel zijn geworden. Doordat de terugloop veelal heeft plaatsgevonden door (eerst) het beëindigen van tijdelijke contracten, is de flexibele schil van de organisatie voor een belangrijk deel ‘afgepeld’ (zie hiervoor). In de optiek van deze respondenten is het hierdoor moeilijker om ‘mee te bewegen’ met de transities en daaruit voortkomende projecten. Bovendien zal bij verdere gemeentelijke bezuinigingen ook de medewerkers met vaste contracten harder geraakt worden dan nu al het geval is. Daar waar budgetvermindering niet kan worden opgevangen met een natuurlijke uitstroom of vermindering van de arbeidsduur van medewerkers, zal dit (nog meer dan nu al het geval is, zie verderop paragraaf 2.5) leiden tot gedwongen ontslagen en – omdat het vaak om mensen met lange dienstverbanden gaat – hogere frictiekosten. In dit opzicht hebben verschillende W&MD-organisaties dan ook aangegeven dat de ‘grote klap’ nog moet komen in de periode 2013-2015. Daar staat overigens wel tegenover dat, zoals we ook in de volgende hoofdstukken zullen zien, organisaties hoopvol zijn dat de transities een zekere ‘dempende werking’ zullen hebben, in die zin dat dit voor hen kansen biedt om bezuinigingen te compenseren.

2.3 Ontwikkeling collectieve voorzieningen

Een belangrijk deel van de ondernemers in de W&MD-branche biedt voorzieningen voor groepen personen aan, de zogenoemde collectieve voorzieningen. Het gaat hierbij om (brede) welzijnsorganisaties die activiteiten ontplooien op het terrein van Peuterspeelzaalwerk, Ouderenwerk, Buurt- en Opbouwwerk, Sociaal Cultureel Werk, Jeugd- en Jongerenwerk en Ondersteuning Vrijwilligerswerk. Deze typen W&MD- activiteiten zijn hiervoor geaggregeerd in de werkvorm ‘Welzijn Lokaal’. In deze paragraaf behandelen we twee aspecten van de collectieve voorzieningen, namelijk de ontwikkeling van het aantal accommodaties en de mate waarin W&MD-organisaties kunnen voldoen aan de vraag van burgers naar collectieve voorzieningen.

(19)

BUREAU BARTELS 12 Ontwikkeling accommodaties

Voor het aanbieden van collectieve voorzieningen worden door W&MD-organisaties accommodaties beheerd, zoals buurthuizen, peuterspeelzalen en dergelijke. Gevraagd naar de ontwikkeling van het aantal accommodaties bij de geraadpleegde W&MD- organisaties blijkt dat vier op de tien organisaties in de afgelopen twee jaar te maken heeft gehad met sluiting van één of meerdere locaties (zie tabel 2.6)8.

Tabel 2.6 Aandeel W&MD-organisaties binnen Welzijn Lokaal waarvan in de afgelopen twee jaar accommodaties zijn gesloten

Antwoordcategorie Totaal (N=61)

Ja 41%

Nee 41%

Weet niet 3%

Niet van toepassing (geen eigen accommodaties) 15%

Totaal 100%

Bij de 25 geraadpleegde W&MD-organisaties die te maken hadden gehad met sluiting van accommodaties bleek het vooral om sluiting van buurthuizen te gaan (bij 80% van hen was hiervan sprake) en in mindere mate om peuterspeelzalen (bij 28%). Wat de sluitingen van accommodaties betreft is sprake van een grote variatie in uitingsvormen.

Bij sommige respondenten waren alle buurthuizen of peuterspeelzalen gesloten (omdat hun gemeente voor dit type voorzieningen geen budget meer beschikbaar wilde stellen of omdat ze geïntegreerd worden in andere voorzieningen). In andere gevallen vond vanwege efficiencyredenen een concentratie van accommodaties of ontmoetingsruimten plaats, waardoor één of enkele locaties binnen de gemeente werden gesloten. In totaal werden bij de 25 W&MD-organisaties met sluitingen 101 buurthuizen en 42 peuterspeel- zalen gesloten in de afgelopen twee jaar.

Uit de antwoorden op de vervolgvraag wat deze afname van accommodaties betekent voor de dienstverlening en de organisatie, komt naar voren dat dit bij het merendeel van de organisaties (72% bij N=30) niet tot grote problemen leidt. Althans voor zover het de buurthuizen betreft, voor de peuterspeelzalen ligt dit wat anders (zie ook verderop). Wat betreft de buurthuizen geldt namelijk dat een afname met name niet tot problemen heeft geleid op het moment dat niet de hele voorziening is weggesaneerd (maar een indikking van accommodaties heeft plaatsgevonden) of als alternatieve ontmoetingsplekken hiervoor in de plaats zijn gekomen. Het ‘schrappen’ van een aantal accommodaties biedt volgens hen dan kansen om een efficiëntieslag te laten plaatsvinden, waarbij gezocht kan worden naar slimmere mogelijkheden om het aantal beschikbare vierkante meters vloeroppervlak binnen een gemeente zo optimaal mogelijk te gebruiken. Hierbij is een trend zichtbaar dat alternatieve (goedkopere) oplossingen vaak gevonden worden in het multifunctioneel gebruik van andere typen accommodaties, waarbij (welzijns)activiteiten bijvoorbeeld gehuisvest worden binnen een bredere school, bibliotheek, verzorgingshuis of een sportlocatie.

8 Niet meegenomen zijn de (enkele) gevallen waarbij accommodaties zijn gestoten en waarvan het beheer is overgegaan naar een andere organisatie. Van sluiting was in deze gevallen veelal (nog) geen sprake.

(20)

BUREAU BARTELS 13 Bij 24% van de organisaties met sluitingen van locaties deden zich volgens de betreffende respondenten overigens wel problemen voor9. Deze problemen hadden dan betrekking op het vinden van goede alternatieve ontmoetingsplekken en het risico dat mensen minder goed bereikt worden vanuit de resterende of nieuwe accommodaties.

Bovendien vreesden ondernemers, waarvan peuterspeelzalen gesloten werden, dat dit ertoe zou leiden dat bepaalde doelgroepen (zoals niet-werkende ouders met kinderen) niet meer zouden worden bereikt. Terwijl dit juist de groep kinderen kan zijn waarvoor aspecten als vroegsignalering van bijvoorbeeld taalachterstanden en andere type problemen van groot belang kunnen zijn.

Aanbod collectieve voorzieningen

Aan de W&MD-organisaties binnen de werkvorm Welzijn Lokaal is tevens de vraag gesteld of zij – nu en in de toekomst – in staat zijn om te blijven voorzien in de vraag naar collectieve W&MD-voorzieningen. Uit tabel 2.7 komt naar voren dat op dit moment ongeveer driekwart van deze ondernemers geen knelpunten ervaart. De resterende kwart ervaart wel fricties of knelpunten.

Tabel 2.7 Mate waarin W&MD-organisaties binnen het Welzijn Lokaal kunnen voldoen aan de vraag naar collectieve voorzieningen, nu en in toekomst

Antwoordcategorie Huidige situatie (N=61) Toekomstverwachting (N=61)

Goed in staat (geen knelpunten) 74% 43%

Fricties/knelpunten 23% 41%

Weet niet 3% 16%

Totaal 100% 100%

Uit de laatste kolom van bovenstaande tabel blijkt dat de geraadpleegde ondernemers naar de toekomst toe meer somber zijn. Het aandeel van hen dat knelpunten verwacht bij het voldoen aan de vraag naar collectieve voorzieningen zal bijna verdubbelen. De (voortschrijdende) gemeentelijke bezuinigingen blijken vooral als verklaring te kunnen worden gegeven voor de knelpunten die nu al optreden of in de nabije toekomst worden verwacht.

In tabel 2.8 hebben we weergegeven voor welke werksoorten vooral knelpunten worden ervaren dan wel alsnog worden verwacht. De ‘top-3’ blijkt daarbij te worden aangevoerd door het Ouderenwerk, het Sociaal Cultuur Werk en het Jeugd-/Jongerenwerk.

9 Eén respondent (4%) kon niet goed beoordelen of zich knelpunten hadden voorgedaan.

(21)

BUREAU BARTELS 14 Tabel 2.8 Werkvormen waar W&MD-organisaties nu en in de toekomst knelpunten in de

collectieve voorzieningen verwachten

Werksoort Huidige situatie

(N=13)

Verwachting toekomst (N=23)

Ouderenwerk 5x genoemd 10x genoemd

Sociaal Cultureel Werk 4x genoemd 9x genoemd

Jeugd- en Jongerenwerk 7x genoemd 8x genoemd

Wijk(opbouw)werk 5x genoemd 5x genoemd

Ondersteuning Vrijwilligerswerk 1x genoemd 5x genoemd

Peuterspeelzaalwerk 0x genoemd 3x genoemd

Voor wat betreft het Ouderenwerk wordt vooral als knelpunt ervaren dat sprake is van een sterke groei van de vraag, maar dat het budget niet in dezelfde mate meegroeit (of soms zich in tegengestelde richting ontwikkelt). Dit noopt W&MD-organisaties voortdurend tot het inzetten van slimme oplossingen, zoals het inzetten en begeleiden van mantelzorgers en vrijwilligers, om aan deze toenemende vraag te voldoen. Op de andere twee genoemde werkvelden trekken de gemeentelijke bezuinigingen een zware wissel op het aanbod van voorzieningen. Doordat in personeel moet worden gesneden, zijn de betreffende W&MD-organisaties genoodzaakt om taken af te stoten en/of medewerkers steeds slimmer in te zetten. Wat dit laatste betreft worden medewerkers meer ingezet om mensen te begeleiden/coachen in plaats van zelf de uitvoering voor hen volledig te doen. Verschillende respondenten hebben daarbij opgemerkt dat een deel van het personeel nog een omslag moet maken bij deze nieuwe manier van werken, omdat zij nog te veel vanuit hun traditionele rol van ‘uitvoeren voor de doelgroep’ werken. Ook wordt in toenemende mate een beroep gedaan op vrijwilligers.

2.4 Ontwikkeling individuele voorzieningen

Naast de collectieve (groepsgerichte) voorzieningen die hiervoor zijn besproken, richt de W&MD-branche zich ook op individuele voorzieningen. Dit zijn W&MD-diensten die vanuit de werkvormen Maatschappelijke Dienstverlening en Maatschappelijke Opvang aan individuele cliënten worden geleverd. Van de 90 geraadpleegde W&MD-organisaties boden 62 organisaties (ook) individuele voorzieningen. In deze paragraaf schetsen we een aantal ontwikkelingen bij deze individuele voorzieningen.

Ontwikkeling aantal cliënten

Allereerst hebben we gevraagd hoe het aantal cliënten zich in de afgelopen twee jaar ontwikkeld heeft bij de geraadpleegde W&MD-organisaties die individuele voorzieningen aanbieden. Uit tabel 2.9 blijkt dat bij ongeveer zes op de tien organisaties het aantal cliënten is toegenomen. Bij nog eens een kwart is het aantal cliënten ongeveer gelijk gebleven. Van een daling van cliënten is ieder geval bijna nooit sprake geweest.

(22)

BUREAU BARTELS 15 Tabel 2.9 Ontwikkeling aantal cliënten bij de geraadpleegde W&MD-organisaties in de

afgelopen twee jaar, naar werkvorm en totaal

Ontwikkeling MDV (N=48) MO (N=18) Totaal (N=62)

Toename 61% 50% 61%

Gelijk gebleven 27% 44% 27%

Afname 6% 6% 7%

Weet niet 6% 0% 5%

Totaal 100% 100% 100%

Waar sprake is geweest van een groei van cliënten zijn hiervoor door de betreffende respondenten ‘grosso modo’ een drietal redenen aangevoerd, namelijk:

 de vergrijzing, waardoor meer ouderen een beroep doen op de sector;

 de economische crisis, waardoor individuen en gezinnen meer in de problemen zin gekomen en ondersteuning vragen bij de oplossing van deze problemen;

 de eigen bijdrage die in 2012 voor de GGZ wordt gevraagd, waardoor mensen met psychische klachten alternatieve vormen van hulp zochten voor de (‘dure’) GGZ.

Toename zware cliënten

In deze redenen liggen ook meteen een aantal belangrijke verklaringen besloten waarom twee derde van de geraadpleegde W&MD-organisaties ervaart dat het aantal zwaardere cliënten is toegenomen (zie tabel 2.10). Voor wat betreft de vergrijzing kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een toename van cliënten met geriatrische problematiek of ouderen die vereenzamen in de stad of op het platteland. Terwijl de economische crisis tot (meervoudige) problematiek leidt op het gebied van financiën, woning, werk en relatie. Dit leidt ertoe dat de Maatschappelijk Dienstverleningsorganisaties ervaren dat meer aanspraak wordt gedaan op de Schuldhulpverlening, het Algemeen Maatschappelijk Werk en het Sociaal Raadsliedenwerk. Tot slot is ook zichtbaar dat – met name ook vanuit de GGZ – een verschuiving van cliënten plaatsvindt van de zorg naar welzijn.

Tabel 2.10 Toename van het aantal zwaardere cliënten in de afgelopen twee jaar, naar werkvorm en totaal

Antwoordcategorie MDV (N=48) MO (N=18) Totaal (N=62)

Ja 67% 56% 68%

Nee 27% 44% 27%

Weet niet 6% 0% 5%

Totaal 100% 100% 100%

Ontwikkeling wachtlijsten

Een consequentie van de voornoemde toename van (zwaardere) cliënten kan zijn dat de wachtlijsten voor individuele voorzieningen binnen de W&MD-sector toenemen. Uit tabel 2.11 blijkt dit bij een deel van de geraadpleegde WMD-organisaties met individuele voorzieningen het geval. De toename van de wachtlijsten lijkt zich dan met name te manifesteren bij het Algemeen Maatschappelijk Werk en de Schuldhulpverlening.

(23)

BUREAU BARTELS 16 Tabel 2.11 Ontwikkeling van de wachtlijsten in de afgelopen twee jaar, naar individuele

voorziening

Ontwikkeling AMW (N=37) SHV (N=30) SRW (N=29) OAW (N=30) MO (N=14)

Groei 35% 33% 21% 13% 40%

Gelijk gebleven 16% 17% 21% 17% 7%

Afname 11% 13% 10% 13% 0%

Geen

wachtlijsten 30% 33% 45% 50% 40%

Weet niet 8% 4% 3% 7% 13%

Totaal 100% 100% 100% 100% 100%

Legenda: AMW = Algemeen Maatschappelijk Werk OAW = Ouderen Advieswerk SHV = Schuldhulpverlening MO = Maatschappelijke Opvang SRW = Sociaal Raadsliedenwerk

Daarnaast valt in de bovenstaande tabel op dat relatief veel organisaties geen wachtlijsten kennen voor de verschillende individuele voorzieningen (omdat dit niet toegestaan wordt door de gemeenten waarvoor zij werken). Uit de gesprekken met deze organisaties is echter gebleken dat zij wel vaak een toenemende druk op de verschillende individuele voorzieningen ervaren. Om te voorkomen dat wachtlijsten ontstaan wordt dan vaak gezocht naar ‘alternatieve’ oplossingen, zoals het inlassen van

‘spreekuren’ voor cliënten die niet (direct) terecht kunnen; het verkorten van de gesprekstijd per cliënt of het verlengen van de tijd tussen de intake en de vervolg- gesprekken. Ook is vanuit organisaties opgemerkt dat hun ‘selectie aan de poort’ steeds strenger wordt omdat ze geen mogelijkheden hebben om alle cliënten die een beroep op hun organisatie doen, hun diensten te verlenen.

Aanbod individuele voorzieningen

Ten slotte is gevraagd of de betreffende W&MD-organisaties verwachten dat ze naar de toekomst toe kunnen blijven voorzien in de vraag naar individuele voorzieningen. Uit tabel 2.12 komt een diffuus beeld naar voren. Ruim een derde van de respondenten verwacht op dit punt in de nabije toekomst geen knelpunten te zullen ervaren.

Tabel 2.12 Verwachting W&MD-organisaties om komende twee jaar te kunnen voorzien in vraag individuele voorzieningen, naar werkvorm en totaal

Antwoordcategorie MDV (N=48) MO (N=18) Totaal (N=62)

Goed in staat (geen knelpunten) 37% 28% 37%

Fricties/knelpunten 40% 44% 40%

Weet niet 23% 28% 23%

Totaal 100% 100% 100%

Vier op de tien respondenten verwacht echter wel fricties te zullen ervaren. Deze knelpunten zijn dan vooral erin gelegen dat hun dienstverlening onder druk komt te staan omdat ze met een min of meer gelijkblijvend aantal (financiële) middelen vaak meer werk moeten zien te verrichten (10 keer genoemd). Zoals gezegd, neemt de vraag op de voorzieningen – en in het bijzonder voor wat betreft de Schuldhulpverlening – toe.

(24)

BUREAU BARTELS 17 Hierdoor kunnen wachtlijsten gaan stijgen of worden diensten (zie ook hiervoor) niet meer aan alle cliënten die aankloppen bij hun organisatie als vanzelf aangeboden (3 keer genoemd).

2.5 Gevolgen gemeentelijke bezuinigingen

Algemeen bekend is dat gemeenten de belangrijkste opdrachtgever/financier vormen van de werkzaamheden die worden uitgevoerd door de W&MD-organisaties. De sector is dus voor een belangrijk deel van hun budget afhankelijk van financiering vanuit gemeenten10. Tegelijkertijd moeten deze gemeenten – door de huidige economische situatie – hun begrotingen ‘tegen het licht houden’ en vaak bezuinigingen doorvoeren. Daarbij worden keuzes gemaakt die ook van invloed kunnen zijn op het beschikbare budget voor W&MD- activiteiten in de desbetreffende gemeenten.

In deze paragraaf geven we weer in hoeverre de geraadpleegde W&MD-organisaties met gemeentelijke bezuinigingen worden geconfronteerd en welke gevolgen dit heeft. Op een aantal plaatsen zijn ook beelden verwerkt die verkregen zijn in de gesprekken met vertegenwoordigers van gemeenten.

Gemeentelijke bezuinigingen

Een groot deel van de geraadpleegde W&MD-organisaties blijkt in de afgelopen twee jaar geconfronteerd te zijn met gemeentelijke bezuinigingen (zie tabel 2.13). Vier op de vijf organisaties zagen het budget verkleind worden. Dat een groot deel van de gemeenten daadwerkelijk bezuinigingen doorvoert in de budgetten voor de Wmo (of specifiek daarbinnen voor de W&MD), blijkt ook uit de gevoerde gesprekken met gemeenten. Op enkele geraadpleegde gemeenten na, waren in alle gevallen bezuinigingen doorgevoerd.

Tabel 2.13 Gemeentelijke bezuinigingen de afgelopen twee jaar, naar werkvorm en totaal Antwoordcategorie Welzijn L.

(N=61)

MDV (N=48) MO (N=18) Totaal (N=90)

Ja 87% 90% 72% 83%

Nee, niet of nauwelijks 13% 10% 28% 17%

Totaal 100% 100% 100% 100%

In de toelichting die respondenten geven op de bovenstaande tabel blijkt weliswaar dat op nagenoeg alle terreinen sprake is geweest van gemeentelijke bezuinigingen maar dat deze in het Welzijn lokaal met name van een dusdanige omvang zijn geweest dat ze ook van invloed zijn op de omvang van de formatie (zie verderop). Hierbij gaat het vooral om bezuinigingen op het Opbouwwerk (8 keer genoemd), Jeugd- en Jongerenwerk (7x), Sociaal Cultureel Werk (5x), Ouderenwerk (3x) en Peuterspeelzaalwerk (3x).

10 Het aandeel van gemeenten in het budget voor de W&MD bedroeg bij de organisaties in ons onderzoek in 2010 74%. In 2012 was dit aandeel licht toegenomen tot 76%. Het belang van gemeenten is in relatieve zin nagenoeg gelijk gebleven. Echter, dit zegt niets over de absolute omvang van de gemeentelijke budgetten.

Die is over het algemeen (sterk) afgenomen.

(25)

BUREAU BARTELS 18 Gemeentelijke bezuinigingen die van zo’n grote invloed zijn dat ze de formatie wezenlijk aantasten blijken vaak niet het geval te zijn voor de werkvormen Maatschappelijke Dienstverlening en Maatschappelijke Opvang. Daar merken organisaties weliswaar dat ze met minder (of met een gelijkblijvend) aantal middelen meer dienstverlening moeten leveren en de druk op deze voorzieningen dus toeneemt. Maar dit leidt voor deze twee werkvormen in veel beperktere mate tot een inkrimping van formatie (zie hierna).

Gevolgen voor formatie

In tabel 2.14 hebben we voor de W&MD-organisaties die te maken hebben gehad met bezuinigingen (N=75) aangegeven in hoeverre dit tot een inkrimping van de formatie heeft geleid en/of dit in de rest van 2012 (verder) nog tot een reductie van personeel zal leiden. Hieruit blijkt dat bij twee derde van hen inmiddels een afname van formatie heeft plaatsgevonden als gevolg van de gemeentelijke bezuinigingen en dat bij bijna een kwart dit in de rest van het jaar (ook) nog het geval zal zijn.

Tabel 2.14 Aandeel W&MD-organisaties waar gemeentelijke bezuinigingen tot inkrimping formatie hebben geleid of nog gaat leiden, naar werkvorm en totaal

Antwoordcategorie Welzijn l.

(N=53)

MDV (N=43)

MO (N=13)

Totaal (N=75)

Ja, inkrimping formatie 75% 37% 15% 68%

Ja, verwacht inkrimping rest van het jaar 26% 9% 8% 25%

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat zich bij de gevolgen van de gemeentelijke bezuinigingen grote verschillen voordoen naar de drie onderscheiden werkvormen. Het meest getroffen blijkt de Welzijn Lokaal te zijn, terwijl organisaties in de Maatschappelijke Opvang nauwelijks te maken hebben met krimp van formatie.

Hiervoor is al opgemerkt dat organisaties op meerdere werkvormen actief kunnen zijn (zie paragraaf 1.3). Vandaar dat we de respondenten van de W&MD-organisaties gevraagd hebben om cijfers over de krimp per werkvorm aan te leveren. In totaal bleken 57 van de 75 W&MD-organisaties met krimp in staat te zijn om over de afgelopen twee jaar gekwantificeerde gegevens aan te reiken. Daaruit blijkt dat in de afgelopen twee jaar bij hen in totaal 677 fte aan formatie verloren is gegaan als gevolg van de gemeentelijke bezuinigingen. Maar liefst 90% van deze fte bleek betrekking te hebben op de werkvorm Welzijn Lokaal. Terwijl de aandelen van de andere werkvormen Maatschappelijke Dienstverlening en Maatschappelijke Opvang respectievelijk 8% en 2% bedroegen.

Over de verwachte krimp in de resterende maanden van dit jaar konden 64 van de 75 geraadpleegde organisaties waar zich gevolgen van de bezuinigingen manifesteren, gegevens aanreiken. Bij deze organisaties gaan tot het eind van het jaar naar verwachting nog eens 228 fte verloren. Wat betreft de spreiding over werkvormen zien we een vergelijkbaar patroon als hiervoor: wederom neemt de werkvorm Welzijn Lokaal verreweg het grootste deel van de verwachte krimp voor haar rekening (namelijk 88%).

Aan de hand van het aandeel in de totale loonsom van de door ons geraadpleegde W&MD-organisaties hebben we de bovenstaande reductie van formatie geëxtrapoleerd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

MOgroep vindt een kunstmatige knip tussen kwaliteitseisen en meetinstrumenten voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen ongewenst.. Zeker omdat vele welzijnsvoorzieningen

staatssecretaris deelt niet de vrees van de RvS dat door het ontbreken van regels (in artikel 2.1.3) omtrent de door de gemeente te verstrekken algemene voorzieningen de burger

Vijf mensen zitten aan tafel, het is donker en het licht boven de tafel staat aan en ze eten aardappelen.. De mensen kijken somber, de kleuren

Scholten en Partners is het eerste en enige bureau in Nederland dat sociaal marktonderzoek uitvoert met als doel concrete resultaten te behalen voor overheden en

Colofon Gemeente Uithoorn, Laan van Meerwijk 16, 1423 AJ Uithoorn, Postbus 8, 1420 AA Uithoorn Opdrachtgever Gemeenteraad Uithoorn Concept, ontwerp & redactie Merktuig, Amsterdam

De thuiszorg heeft op dit moment geen aanbod op het gebied van dagactiviteiten voor de doelgroep waar het IB-Team mee werkt.. Het tweede signaal wat Anja aangeeft, is dat er

Interventies om zitten onder kantoormedewerkers te verminderen bestaan idealiter uit meerdere componenten met voldoende intensiteit, waarbij rekening wordt gehouden met de

 Als we in detail gaan kijken naar de jongeren die eetproblemen en/of een eetstoornis rapporteren, valt het op dat deze groep zich verder in het suïcidale proces bevindt dan de