• No results found

Adriaen van de Venne, Tafereel van de belacchende werelt · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Adriaen van de Venne, Tafereel van de belacchende werelt · dbnl"

Copied!
1100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tafereel van de belacchende werelt

Adriaen van de Venne

editie Marc van Vaeck

bron

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt (ed. Marc van Vaeck). Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1994

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/venn001tafe03_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / Marc van Vaeck

(2)

Verantwoording

In het exemplaar van Adriaen van de VennesTafereel van de Belacchende Werelt (Den Haag 1635) uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel kan men op het schutblad de volgende mededeling (in negentiende-eeuwse hand) lezen: 'eenen dichter, dien ik wel belooven wil nooit meer te zullen noemen'. De literatuurgeschiedschrijving heeft deze belofte, die teruggaat op Van Hasselts uitspraak in zijn boek over de Eerste vaderlandsche klugtspeelen (Utrecht 1780), grotendeels tot de hare gemaakt1. Een op fatsoen en esthetica gerichte literatuurgeschiedschrijving had nauwelijks aandacht voor het werk van Van de Venne en bracht het oeuvre stilzwijgend onder bij wat zij impliciet niet tot de Nederlandse literatuur, niet tot het literaire systeem van de Nederlandse gouden eeuw rekende. Toch lag niet alleen een bepaalde visie op literatuur aan de basis van de wrevel t.o.v. het werk van Van de Verine. Ook de moeilijke toegankelijkheid en de uitgesproken duisterheid hebben in dit opzicht beslist een belangrijke rol gespeeld. Gaf Jonckbloet schoorvoetend toe dat het Sinne-mal niet steeds 'zeer duidelijk' is geformuleerd en stelde Witsen Geysbeek aarzelend dat 'den zin wel eens enigszins duister' blijft, Maartje Draak had het ronduit over een 'vermoeiende, gewild komische (?) en pit-loze tekst' die haar grotendeels 'raadselachtig' voorkomt; voor Te Winkel was Van de Venne een toonbeeld van 'duistere taal'2. De talloze, soms nauwelijks inzichtelijke en vaak op een eigen idioom gerichte neologismen en invectieven, of, algemener, het ver doorgedreven taal- en beeldenspel in Van de Vennes werk hebben er samen met de moeilijkheden die men ondervindt bij het situeren van het werk binnen het gangbare beeld van de zeventiende-eeuwse literatuur, voor gezorgd dat dit:oeuvre grotendeels buiten het debat over de zeventiende-eeuwse literatuur en cultuur werd gehouden en tot voor kort zelfs volkomen genegeerd. Ook andere, min of meer gelijkaardige teksten hebben dit lot ondergaan.

Het is kenmerkend voor deze gang van zaken dat Komrijs bloemlezing van Nederlandse zeventiende-eeuwse poëzie (1986) (die door één van de recensenten treffend als een 'opendeurdag in het Panthéon' werd gekarakteriseerd3) de

handbibliotheek van de vertrouwde zeventiende-eeuwers zonder veel moeite kon aanvullen met staaltjes poëzie van auteurs (met voor het eerst o.m. Van de Venne) waarover de literatuurgeschiedschrijving het

1 Van Hasselt 1780, 59. Het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel heeft als signatuur: III 107515 B.

2 Jonckbloet 1890, 16, Witsen Geysbeek 1824, 439, Draak 1960, 9 en Te Winkel 1922-7, dl.3, 347-8.

3 Potteman 1987b.

(3)

2

nauwelijks heeft gehad1. Even kenschetsend is de manier waarop de huidige literatuurhistoricus, die zich expliciet als cultuurhistoricus aandient, dit onontgonnen hinterland van de republiek der letteren betreedt. We verwijzen hiervoor b.v. naar Marijke Spies'Bulkboek over 'Literatuur en leven in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw'2. Daarin verwijst de auteur, in een poging om de traditionele omschrijving van het Nederlandse literaire systeem uit de zeventiende eeuw te doorbreken, veelvuldig naar Van de Vennes literaire oeuvre, en meer bepaald naar de oorspronkelijkheid van zijnTafereel van de Belacchende Werelt. Toch kan de auteur niet terugvallen op een pasklare inbedding van het oeuvre in het toenmalige culturele systeem.

Het behoort dan ook tot de taak en het doel van onze studie om in de eerste plaats Van de Vennes moeilijkeTafereel van de Belacchende Werelt toegankelijk te maken.

Daarnaast (en evenzeer) moet het werk cultuurhistorisch worden ontsloten, in het literaire en culturele systeem van de Noordnederlandse zeventiende eeuw worden ingepast. De aandacht gaat daarbij in de eerste plaats uit naar dehistorische functie van de bundel3, naar de historische relevantie van een tekstop basis van de literatuurkunde. Literaire teksten worden immers maar al te vaak gehanteerd en geïnterpreteerd zoals een gewone historische bron zonder dat men daarbij oog heeft voor het specifieke karakter (m.n. het literaire statuut) van dergelijke teksten4. Daarnaast stelt ons onderzoek min of meer vergeten maar cultuurhistorisch bijzonder interessante teksten aan de orde en tracht deze in hun onderlinge samenhang aan de oppervlakte te brengen.

Dat de hier gesignaleerde lacune binnen het onderzoek naar het literaire systeem van de zeventiende eeuw, ten dele ook het inzicht in het toenmalige culturele systeem vertekent, werd door Porteman reeds aangetoond m.b.t. het ophefmakende boek van Price overCulture and Society in the Dutch Republic During the 17th Century (1974)5. Zijn kritiek komt hierop neer. Price reduceert elke zeventiende-eeuwse literator tot eenpoeta doctus die, onder druk en bij de gratie van een hoge en bijzonder ontwikkelde elite (zijn publiek), alleen maar voeling heeft (of wil hebben) met de internationale, buitenlandse cultuur die hij dan ook in belangrijke mate navolgt.

De Hollandse schilder-ambachtsman daarentegen kon aan de slag voor een welgesteld, maar alleszins minder onderlegd publiek voor wie de buitenlandse normen geenszins smaakvormend zouden zijn geweest.

1 Komrij 1986b met teksten van Van de Venne op p.206-13. Herhaaldelijk hebben anthologieën getracht om de leemten in de literatuurgeschiedschrijving op te vangen door ook minder bekende teksten op te nemen: vgl. b.v. (m.b.t. de contra-reformatorische poëzie) Van Duinkerken 1932, Van Vriesland 1979 (eerste druk 1939) of Bameveld e.a. 1987.

2 Spies 1985, 12, 21, 33, 38, 42, 43 en 49.

3 Cf. Grootes 1979-80, 478-80. Vgl. ook de wijze waarop Spies' en Vissers studie werden opgezet (Vondel 1987 en Visser 1988).

4 Een (willekeurig) voorbeeld hiervan vindt men in Briels 1985. Vgl. over deze problematiek Grootes 1985.

5 Porteman 1983 en 1984b, 99-103; vgl. Price 1976. Vgl. later ook Schenkeveld 1991.

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(4)

Porteman geeft daarbij aan dat het verklaringsmodel van Price een belangrijk segment uit de Nederlandse literaire cultuur volkomen negeert1. Aan de z.g.

'realistische' Hollandse schilderkunst beantwoordt immers een literaire 'pendant' (het woord 'pendant' suggereert hier wellicht te veel een volkomen parallellie tussen beide zusterkunsten) die beduidendmeer omvat dan de met couleur locale

doorspekte toneelstukken van Bredero, diemeer behelst dan de voorrede tot Bredero's liedboek en die tenslotte ook uitgebreider is dan het 'realistische' embleemgenre dat vaak met veel verve en alleszins met veel zin voor inlegkunde overvloedig werd gehanteerd bij de duiding van genreschilderijen zonder enige consideratie voor de specifieke eigenheden van de betrokken genres2. Tot dit 'meer' behoort dan o.a. die literatuur die in deze studie aan de hand van het literaire werk van Adriaen van de Venne en meer bepaald van zijnTafereel van de Belacchende Werelt, centraal werd gesteld.

Met de hierboven uiteengezette uitgangspunten en doelstellingen voor ogen, kan men de drieledige structuur van onze studie gemakkelijk begrijpen. Deel I biedt een aantal noodzakelijke preliminaria die direct aansluiten bij de huidige stand van de Van de Venne-studie. Zo hebben de beschikbare monografieën over Van de Venne vooral aandacht gehad voor de beeldende kunstenaar; Adriaens bedrijvigheid als literator kwam slechts zeer fragmentair ter sprake3; het is in dit opzicht kenschetsend dat b.v. Frankens overzicht van 'ouvrages écrits par A. van de Venne' onvolledig en onbetrouwbaar is4. In de eerste plaats diende dan ook een meer uitgebreide schets van Van de Vennesliteraire activiteiten als dichter-uitgever te worden gepresenteerd terwijl ook een inventaris van zijn letterkundig werk moest worden samengesteld (dl.I, hoofdstuk 1). Daarnaast wordt wie zich meer in het bijzonder wil bezighouden met het literaire werk van de schilderdichter, geconfronteerd met een tweede belangrijke lacune in het Van de Venne-onderzoek. DeBelacchende Werelt blijkt immers een graag vergeten en bijzonder gesloten en ontoegankelijke tekst te zijn die om begrijpelijke redenen -ze werden reeds aangegeven- niet in een moderne, laat staan wetenschappelijke editie ter beschikking staat. Hoofdstuk 2 van deel I heeft dan ook aandacht voor de drukgeschiedenis van deBelacchende Werelt, hoofdstuk 3 bevat de annotaties en een variantenoverzicht met commentaar bij de bundel. Tot deze prolegomena behoort ook de bibliografie waarin de bronnen, studies en tekstuitgaven waarnaar in dl.I-III wordt verwezen, terug te vinden zijn. In deel II wordt dan vervolgens de reproduktie in facsimile van een 'ideal copy' van het Tafereel van de Belacchende

1 Porteman 1984b, 99.

2 Vgl. in dit opzicht b.v. de bijdragen van Kavaler en Wuyts in de tentoonstellingscatalogus Joachim Beuckelaer. Het markt- en keukenstuk (Kavaler 1986 en Wuyts 1986) en de recensie hiervan door Hecht 1987- Vgl. in dit verband b.v. ook onze discussie met Royalton-Kisch (Van Vaeck 1988b en 1989b en Royalton-Kisch 1989). Vgl. ook Sluiter 1988 en Hecht 1992.

3 Franken 1878, Plokker 1984, Royalton-Kisch 1988, Bol 1989 en Meertens 1943, 242-4.

4 Franken 1878, 97-9.

(5)

4

Werelt ondergebracht1. Naar de tekst van deze facsimile-editie zal in onze studie verder worden verwezen.

In het derde deel wordt Adriaen van de Vennes boekwerk uitvoeriger op basis van tekstinterne gegevens en in zijn ruimere cultuurhistorische context onderzocht.

Daartoe wordt deBelacchende Werelt in de eerste plaats geconfronteerd met de engere literaire context waarbij allerlei genologische aspecten centraal staan en waarbij de tekst in zijn synchronische (het toenmalige literaire landschap) en diachronische relaties (de literaire traditie en het overig letterkundig werk van Van de Venne) wordt gesitueerd. Daarnaast dient men echter ook rekening te houden met de niet-literaire, artistieke context; in de praktijk blijkt vooral een confrontatie van het werk met elementen uit de beeldende kunsten bijzonder vruchtbaar te zijn.

Tenslotte moet de tekst in een ruimer maatschappelijk verband worden geplaatst:

deBelacchende Werelt t.o.v. de niet-artistieke werkelijkheid die bestaat uit feiten, uit meningen over en/of interpretaties van feiten. Aan de hand van deze verschillende soorten contexten2kan de betekenis van deBelacchende Werelt ongetwijfeld scherper worden gesteld: impliciet of expliciet bevat de tekst immers uitspraken over literatuur, over kunstopvattingen en over de historische werkelijkheid, en bezit hij in dit opzicht een onmiskenbare opiniërende functie. Het verloop van het betoog in. deel III zal niet alleen door deze uitgangspunten maar ook door de articulatie van de bundel worden bepaald zodat eerst het voorwerk (dl.III, A) en vervolgens het eigenlijke dichtwerk (dl.III, B) zullen worden belicht. Dat daarbij de verschillende optredende personages één voor één of in groepjes verder worden toegelicht, heeft te maken met de structuur van het dichtwerk zelf waarin de figuren revue-gewijs ren tonele worden gevoerd.

Uit het bovenstaande blijkt dat dl.III, A en B van onze studie zich vooral bezighoudt met degeïntendeerde functie van het dichtwerk en in mindere mate met de wijze waarop de bundel daadwerkelijk heeft gefunctioneerd. Dit laatste punt heeft betrekking op de receptie van deBelacchende Werelt. De sporen die in dit opzicht in dl.III, C zullen worden verzameld, zijn eerder gering in aantal en worden pas belangwekkend wanneer men ze aanvult met gegevens over de vroege receptie van Van de Vennes Haagse literaire oeuvre. Op die manier kan men Van de Venne als een in Den Haag invloedrijke en gewaardeerde poëet zien functioneren. De literatuurgeschiedenis is er tot nu toe grotendeels aan voorbijgegaan. De bouwstoffen voor deze schets worden ontleend aan de lofdichten over Van del Venne en aan de literaire produktie van dichters uit Van de Vennes onmiddellijke omgeving.

Tenslotte nog enkele toelichtingen ter verantwoording:

(a) Als algemeen principe geldt dat de in deze studie gepresenteerde citaten de oorspronkelijke spelling zoveel mogelijk overnemen. Het toenmalige

1 Voor een verdere methodologische verantwoording, zie dl.I, hoofdstuk 2 en 3 en de veranrwoording in dl.II.

2 Vgl. de uitgangspunten in het proefschrift van A.-J. Gelderblom (Gelderblom 1991, 10-11).

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(6)

gebruik van u/v, U/V, uu/w, W/VV evenals de schuine streep in fractuur blijven behouden. Een lange ʃ wordt evenwel een s. Afkortingen worden opgelost, de toegevoegde letters onderstreept. Evidente drukfouten zijn stilzwijgend gecorrigeerd.

Wisselingen in lettertype en het gebruik van kapitaal/kleine letter in de oorspronkelijke tekst worden aan hun functie binnen de nieuwe context ondergeschikt; ze blijven slechts behouden wanneer ze tot een goed begrip van het citaat bijdragen of wanneer ze de aandacht van de lezer niet onnodig van het gevoerde betoog afleiden.

(b) Bij het verwijzen naar tekstfragmenten uit deBelacchende Werelt wordt in principe de versnummering gebruikt die in de gereproduceerde versie van de 'copy text' is aangebracht. De teksten in de marge (aangeduid met i[n] m[argine]) werden stilzwijgend per pagina genummerd. Het is voor de lezer dan ook niet moeilijk de glosse opnieuw in haar oorspronkelijke context terug te vinden. Bij het aanduiden van een proza- of verscitaat uit Van de VennesTafereel van Sinne-mal wordt stilzwijgend gebruik gemaakt van de regel- of versnummering die Meertens en Verkruijsse in hun facsimile-editie van de bundel hebben aangebracht1.

Deze studie over Adriaen van de VennesTafereel van de Belacchende Werelt is tot stand gekomen onder leiding van prof. dr. K. Porteman. Ik beschouw het als een voorrecht dat ik kon meewerken aan het door hem opgezette onderzoeksproject over de literaire en bimediale aspecten van Adriaen van de Vennes oeuvre en dat ik daarbij de studie van deBelacchende Werelt voor mijn rekening mocht nemen.

Ik heb mijn voordeel kunnen doen met de methodologische en inhoudelijke bakens die rechtstreeks of onrechtstreeks, maar steeds op een ondubbelzinnige manier werden uitgezet en die het onderzoek in goede banen leidden of naar betere paden terugbrachten.

Door de wijze waarop ik deBelacchende Werelt bestudeerde, kwam ik niet alleen in contact met literairhistorici maar ook met kunsthistorici en historici; gesprekken over de Haagse schilder-dichter werkten daarbij vaak verhelderend. Vooral drs. J.

Verberckmoes, dr. J. Muylle en dr. P. Vandenbroeck ben ik in dit opzicht bijzonder erkentelijk. Jan Muylle stelde mij bovendien de tekst van zijn onuitgegeven doctorale dissertatie ter beschikking. Dit deed ook drs. M. Pluis met haar doctoraalscriptie over de tekeningen van Van de Venne in hetMuseum Catsianum. Drs. W. Hendriks stuurde me jarenlang trouw Van de Venniana op.

Voor logistieke steun in de Leuvense Universiteitsbibliotheek en in de Koninklijke Bibliotheken te Brussel en in Den Haag kon ik steeds weer rekenen op de

onuitputtelijke hulpvaardigheid van dr. C. Coppens, drs. M. de Schepper en drs. H.

Luijten. Ik dank ook de bezitters van een exemplaar van deBelacchende Werelt en de wetenschappelijke instellingen (in het bijzonder de Leuvense

Universiteitsbibliotheek) die mij de toestemming

1 Zeeusche Nachtegael 1982.

(7)

6

gaven om hun exemplaar van Van de Vennes bundel in te kijken en één of meer pagina's in facsimile te reproduceren. De foto's die hiervoor werden gebruikt, werden haast alle door fotograaf P. Stuyven vervaardigd.

De onderzoeksresultaten werden in 1990 in de vorm van een doctorale dissertatie voorgelegd aan de fakulteit van de Letteren en de Wijsbegeerte van de K.U.Leuven.

De op- en aanmerkingen die de juryleden (de professoren K. Porteman, E.K. Grootes, D. Coigneau, H. Vlieghe en E. Stols) bij die gelegenheid formuleerden, werden verwerkt in de studie over Van de VennesBelacchende Werelt die in 1991 het antwoord vormde op een prijsvraag van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent. Als commissarissen fungeerden de professoren K.

Porteman, AA. Keersmaekers en A. van Elslander. Van hun bemerkingen en adviezen heb ik voor de huidige editie gebruik kunnen maken. Met dr. P.J. Verkruijsse en prof. dr. W. Waterschoot heb ik over de analytisch-bibliografische aspecten van Van de Vennes bundel van gedachten kunnen wisselen. Prof. dr. D. Coigneau stelde me verder nog een uitvoerige lijst met suggesties en correcties ter beschikking.

Tenslotte ben ik de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde bijzonder erkentelijk omdat zij als uitgever van mijn proefschrift heeft willen fungeren.

De studie van Adriaen van de VennesTafereel vande Belacchende Werelt werd afgesloten in november 1992. De inzichten van later verschenen studies konden niet meer worden verwerkt.

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(8)

Deel I

Prolegomena

(9)

9

Hoofdstuk 1

Leven en werk van de schilder-dichter Adriaen van de Venne (1589-1662)

In Meyssens'Image de divers hommes desprit divin (Antwerpen 1649) werd voor het eerst een levensbericht over Adriaen van de Venne gepubliceerd: het gaat hier om een kort prozabijschrift bij Hollars ets naar Van de Vennes zelfportret:

'Natieff de Delft en l'an 1599 a pris son Commencement aupres de Simon Valck a Lyden et de la ches leronimus van Dist. Excellent Paintre en blanc et noijr quitant son Maistre, s'est exercé de telle facon en son estude quil a faict des Chefs d'euures pour le Roy de Denemercq ausi Son Altese le Prince d'Orange a des belles Choses de sa main et Beaucoup d'autres Princes et grandes Seigneurs, mais ces plus belles euures sont esté en blancq et noyr il est bon poete cet quon troue per ces liures qui il afaict il tient sa Residence a la Hage'1.

In 1662 werden portret en bijschrift opnieuw afgedrukt in De BiesHet gulden cabinet van de edel vry schilderconst en vormde het Franse proza het uitgangspunt voor een uitvoeriger biografische schets van de schilder-dichter2: daarin corrigeerde De Bie cle foutieve geboortedatum van 1599 tot 1589, wees hij op de Zuidnederlandse afkomst van Van de Vennes ouders en beldemtoonde hij Adriaens 'Latijnsche studie' als basis voor zijn latere arbeid 'inden schoot van onse edelePictura'. Zoals het Franse bijschrift had De Bie vervolgens aandacht voor Van cle Vennes opleiding bij de Leidse 'Goutsmidt ende Schiider' Simon de Valck en bij de grisailleschilder Jeronimus van Diest3. Het hoofdbestanddeel (en tevens de belangrijkste uitbreiding) van De Bies levensbericht bestond evenwel in een opsomming van Adriaens bekendste schilderijen met vermelding van de (vorstelijke) collecties waarin ze werden bewaard. Tenslotte verwees De Bie naar Van de Vennes dubbeltalent als schilder-dichter en besluit:

1 Overgenomen uit De Bie 1971, 235. Over dit portret zie Franken 1878, 79, Bol 1989, 76, n.3 en Hofstede de Groot 1893, 230. Het is niet uitgesloten dat ets en bijschrift na 1649 werden gepubliceerd (vgl. Lemmens in De Bie 1971, 4).

2 De Bie 1971, 234-6. In de Van de Venne-studie wordt de prioriteit van het Franse bijschrift t.o.v. De Bies mededelingen nauwelijks in rekening gebracht. Hiervoor pleit wel Hofstede de Groot 1893, 230-1.

3 Zie over deze leermeesters o.m. Franken 1878, 7-8, Bol 1958a, 60-1, Plokker 1984, 13-4, Royalton-Kisch 1988, 38 en Bol 1989, 13-4.

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(10)

Wanneer Poësis Const haer voeght met d'eel Pinceel Soo isPictura noch wel thienmael meer soo eel, Als wel te blijcken compt aenAdriaen van Ven Die dese Const bewijst soo met Pinceel als Pen.

Zoals wel vaker het geval was in de levensbeschrijvingen uitHet gulden Cabinet, was het levensbericht over Van de Venne in hoofdzaak een amplificatie van het Franse bijschrift en toonde de biograaf zich meer vertrouwd met het schilderkunstige oeuvre van de Haagse schilder-dichter dan met diens eigenlijke levensloop1.

De Bie heeft een grote invloed uitgeoefend op de latere Van de Venne-biografie:

zijn verhaal werd in 1667 woordelijk overgenomen door Van Bleyswijck in zijn bericht over de vermaarde 'Schilder en Poeët' in zijnBeschryvinge Der Stadt Delft2en via Van Bleyswijck is De Bies schets in de latere compilaties van kunstenaarsbiografieën terechtgekomen3. Nieuw bij Van Bleyswijck was de meer gedetailleerde opsomming van Van de Vennes literaire werken en de vermelding van een sterfdatum: 'Hy heeft sijn leven ge-eyndigt den 12. November 1662'4.

Meer gegevens konden later slechts via het moeizame archiefonderzoek van Franken, Bredius en Frederiks worden achterhaald5. De resultaten van hun onderzoek vonden hun weg in de latere monografieën, artikels en bijdragen over de

schilder-dichter waarbij vooral Van de Vennes activiteiten als getalenteerd schilder en tekenaar werden belicht6; het literaire oeuvre kreeg nauwelijks aandacht en werd tot nu toe zelfs nog nooit volledig geïnventariseerd7.

Anders dan in de beschikbare kunsthistorisch georiënteerde overzichten zal dit hoofdstuk uitvoeriger ingaan op Van de Vennes literaire activiteiten en zijn aandeel in het sociaal-culturele leven. Het is dus geenszins de bedoeling om hier een omvattende biografie te brengen waarin alle aspecten van

1 Cf. Lemmens in De Bie 1971, 8-9. Lemmens suggereert dat De Bie zijn informatic hierover wellicht rechtstreeks van Van de Venne heeft vernomen (De Bie 1971, 10).

2 Van Bleyswijck 1667, 857-8.

3 Vgl. b.v. in Houbraken 1718, 136-7 en (via Houbraken) in Weyerman 1729, 340-1 (vgl. ook het hs. 1057, fol.108 rouit de Gentse universiteitsbihliotheek). Een min of meer uitvoerige vergelijking van de levensbeschrijvingen van Van de Venne wordt gegeven bij Hofstede de Groot 1893, 236, 247 en 356-8.

4 Van Bleyswijck 1667, 858. De door Van Bleyswijck opgegeven sterfdatum is wellicht correct:

Bol 1958b, 143, n.41.

5 Franken 1878 (vgl. ook het hs. Franken en Waller uit het Amsterdamse Rijksprentenkabinet;

het handschrift was bestemd voor een herwerkte uitgave van Franken 1878; zie hierover Heijbroeck 1984, 134, n. 32), Frederiks 1896 en Bredius (in Obreen 1877-90 en in Bredius 1915-22 met index in vol.8).

6 Franken 1878, Knuttel 1917, Bol 1958a en b, 1982-4 en 1989, Plokker 1984, Pluis 1987, Royalton-Kisch 1988 en Schuckman e.a. 1990.

7 Typerend in dit opzicht is b.v. dat Ising in zijn bijdrage (die dan toch in de eerste plaats een voorstelling van het literaire oeuvre beoogde) van de publicatie van deSinne-Fabulen en van deBelacchende Werelt geen weet heeft (Ising 1889).

(11)

11

Van de Vennes leven en werk aan bod zouden komen. M.b.t. Van de Vennes verblijf te Middelburg (tot 1625) zal de klemtoon vooral worden gelegd op de artistieke bedrijvigheid van de gebroeders Van de Venne in hun 'Schildery-winckel, op den hoeck vande nieuwe Beurse' als kunst- en cultuurcentrum1. Voor Van de Vennes latere activiteiten in Den Haag (vanaf 1625) zullen wij volstaan met een compilatie van Adriaens bedrijvigheden als ambitieus kunstschilder, illustrator, uitgever en productief literator2.

§1. Verblijf te Middelburg (- 1625)

De familie Van de Venne heeft niet altijd in Middelburg gewoond. Adriaens vader, de 'Spaensche fruytvercooper' Pieter van de Venne, was afkomstig uit het Brabantse Lier en had zich, na een (kortstondig?) verblijf te Delft (Adriaen werd er geboren) te Middelburg gevestigd3. Vanaf 1605 komt de naam van de Van de Vennes herhaaldelijk in de archieven van de stad Middelburg voor. Pieter van de Venne bezat er het huis 'de vier Heemskinderen' (een 'oude backerije' aan de noordzijde van de Dam vlakbij de 'Corte Schuytvlotstrate') en overleed er vóór 4 februari 16194. Zijn zoon Jan Pietersz., nog geboren te Lier, verwierf in 1608 als 'prentvercooper' het poorterschap van Middelburg5en dreef er in de daaropvolgende jaren zijn handel in 'schilderyen, prenten en andre frayheden'6. In dienst bij de boekdrukker en uitgever Adriaen van de Vivere nam hij enkele maanden na diens dood het hele huis en bedrijf over7. In 1618 verschenen Jans eerste prentuitgaven en al vlug publiceerde hij ook enkele van Cats' vroege werken (deSelf-stryt en het Tooneel vande mannelicke achtbaerheyt), die hij tot in 1622 voor eigen rekening bij Hans van der Hellen liet drukken. Vanaf 1623 trad hij ook als zelfstandig drukker op8.

1 Ten dele wordt hier de schets uit Van Vaeck 1989, 4-6 hernomen en aanzienlijk uitgebreid.

2 Een belangrijke aanvulling hierop vindt men in dl.III. De gegevens uit paragraaf 1 van dit hoofdstuk zijn in grote lijnen ook terug te vinden in Van Vaeck 1992 (daar zonder noten-apparaat).

3 Wanneer hij het poorterschap verwerft, wordt hij in de Middelburgse poorterboeken vermeld als 'van Liere in Brabant' (Bredius 1915-22, dl.7, 245).

4 Bredius 1915-22, dl.7, 245. Uit zijn eerste huwelijk met Tanneken Hoffmans werd (o.m.?) een dochter Anneken geboren; later huwde hij met Grietgen Jans.

5 Bredius 1915-22, dl.7, 245. Floerkes mededeling als zou Jan Pietersz. zich pas in 1614 te Middelburg hebben gevestigd, strookt niet met de mededelingen in Bredius (Floerke 1905, 91).

6 Cf. Bredius' notitie uit de Middelburgse seclusieboeken (Bol 1989, 114 en 127, n.11).

7 Adriaen van de Vivere werd op 6 oktober 1617 begraven (Frederiks 1896, 27-8, Meertens 1943, 243, Briels 1974, 493-6 en 517). Op 7 februari 1618 werd Jan Pietersz. van de Venne eigenaar van het huis van Van de Vivere (vriendelijke mededeling van J.H. Kluiver met verwijzing naar Rijksarchief van Zeeland, archief van de rekenkamer, D 5878 rekening 1618 f, ontvangen recht van overgang onroerende goederen en collaterale successie).

8 Op 1 mei 1620 werd hij zelfstandig meester in het boekverkopersgilde (Frederiks 1896, 28).

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(12)

Jans broer, Adriaen van de Venne, had zich na zijn schilderkunstige opleiding te Leiden eveneens in Middelburg gevestigd1. In 1614 was hij er getuige bij de doop van Jans dochtertje Adriana2. In dat jaar huwde hij de Zeeuwse kapiteinsdochter Elisabeth de Pours en woonde nu naast zijn schoonvader in de Bogaerdstraat vlakbij de drukkerij die later aan Jan Pietersz. zou toebehoren3. Na de dood van Adriaen van de Vivere besloten Jan en Adriaen de handen in elkaar te slaan: op 16 maart 1618 nam Jan (Adriaen stond hierbij 'borghe') een hypotheek op het huis van Van de Vivere en exploiteerde er de 'Schildery-winckel' 'op de hoeck van de Nieuwe Beurse'4. Het drukkersmerk 'Konst Baert Roem' van de Van de Vennes beeldt de beide broerssamen af met hun attributen van druk-, schilder- en schrijfkunst5. In de 'Schildery-winckel' kon men terecht voor 'Fleuyten', 'Schalmeyen', 'Luyt', 'Syter-spel' en 'Vedels', voor schilderijen, prenten of boeken of zelfs voor 'Buysen', 'Compas', 'Vyren-vverck', 'Kaerten' en 'Messen'. Daarnaast werd er ook in

gelegenheidsdichtwerk of in het snijden van platen voorzien:

Hier sal men na deConst, dijn' Geesten-rijcke dingen, Doorteycken-schilderconst, een beeltenis aenbringen.

Men sal het tot vermaeck doen snijden op dePlaet, Op dat het voor het oogh, sich lustighlijck ghelaet.

(...)

En wie eenBruylofts-dicht, of Liedt, of ander stuck Begeert, die brenget hier, men sal't doorLetter-druck, Gaen doen in alderhaest: en daer benevens toonen, Dat niemant sal vergeefs, dat constich werck beloonen6.

1 Hofstede de Groots veronderstelling dat Van de Venne in 1605 als medicijnstudent te Leiden was ingeschreven, lijkt weinig aannemelijk (Hofstede de Groot 1893, 356; nog overgenomen in Bol 1989, 13; vgl. daarentegen Royalton-Kisch 1988, 118, n.7).

2 14 mei 1614 (Royalton-Kisch 1988, 38).

3 Op 19 november huwde Van de Venne met Elisabeth de Pours (Frederiks 1896, 29; de ondertrouw was op 25 oktober 1614). Het Museum Catsianum te Leiden bewaart een tekening van Van de Venne waarop (zoals in VisschersSinnepoppen) een cijferslot wordt afgebeeld met de letters 'Elisabe' (Pluis 1987, 91, 155, M17 I en 159, M 17 II).

Over Van de Vennes woonplaats: Frederiks 1896, 29. Op 20 april 1616 ondertekent Adriaen een overeenkomst met zijn buur en schoonvader: zelf verwerft hij ''thuys en erve daer hy nu in woont, staende aldernaest "de dry snipkens"' terwijl zijn schoonvader het aanpalende huis behoudt (Bredius 1915-22, dl.7, 241). Beide huizen, zo blijkt uit een rentebrief van 17 september 1624, grenzen aan Jans huis ('annex malcanderen zuytsyde van de Bogaertstrate, belend zuyt d'erve van 't huys "de Schilderijewinckel"', Bredius 1915-22, dl.7, 242).

DeBibliotheca Belgica vermeldt dat op fol.Qviro-Rijvouit het rond die tijd verschenen Noot-wendich vertoogh (...) op de uytghegheven caerte der Wijngaertranckens (Haarlem 1614) zich 'sommighe onvolmaeckte Wercken' bevinden waarvan één door een Amsterdammer met de kenspreuk 'Soeckt ghy vint' werd ondertekend. Dat achter deze spreuk (die overigens niet geheel overeenstemt met deze van Van de Venne) Van de Venne zou schuilgaan, lijkt weinig aannemelijk (Bibliotheca Belgica 1964-75, dl.5, 686; zie over deze bundel ook Simoni 1983).

4 Bredius 1915-22, dl.7, 241-2, Briels 1974, 495 en Frederiks 1896, 27-8.

5 Over de verschillende drukkersmerken van de gebroeders Van de Venne: Porteman 1983-5.

6 Van de Venne 1623, 6 en 8, v.141-4 en 199-202.

(13)

13

Gelegenheidsdrukwerk brachten de gebroeders Van de Venne ook in de vorm van politiek geëngageerde pamfletten: in 1621 publiceerde Jan Pietersz. dePropositie van d'Heer Cancelier Peckius en De Antwoorde van de Hoogh Mogende Heeren Staten Generael waarin Peckius' voorstel tot hereniging van de Verenigde Provinciën met klem werd afgewezen1. In 1624 verscheen hetSommier Van't Rapport (...) by den D. van Buckingham en even later de Oratie Van sijne Co: Mat. van Groot Britannien tegen het verbond met Spanje2.

Toch werden er in de Middelburgse drukkerij in hoofdzaak andere lucratieve projecten op het getouw gezet. Er was vooreerst de schitterende reeks

plano-uitgaven (soms zelfs op satijn gedrukt) die in de jaren 1618-1625 op naam van J.P. van de Venne werd gepubliceerd. Vooral de serie portretten naar Adriaens ontwerp van verschillende leden van de prinselijke familie trokken hierbij de aandacht.

Op 18 augustus 1618 verkreeg Jan Pietersz. octrooi

'omme voor den tyt van ses naestcommende jaren in de Vereenichde Provincien alleenlyck te mogen drucken, doen drucken ende uytgeven (...) naer 't leven de persoonen van syne Princelycke Extie ende syn Extie Prince Hendrick Frederick van Nassau, by hem tot syne costen gheel constich op koperen platen gesneden'3

In 1623 werd de reeks vervolledigd met een portret van Willem I. Het betrof een groots opgezette en dure, maar uiteindelijk toch lucratieve onderneming waarbij voor het graveren een beroep werd gedaan op Adriaens 'Loff-weerden en goeden vrient' Willem Jacobsz. Delff. Het gold hier trouwens een specialisme van de Delftse graveur: in het befaamde en uitgebreide atelier van zijn schoonvader Miereveld, de goede Huygens-vriend en gewaardeerde portrettist van het Haagse hof en de hogere burgerij, had Willem zich vooral toegelegd op het graveren van portretten naar Mierevelds ontwerpen4. De portretten werden bij de overheid gunstig onthaald. Op 16 april 1619 betaalden de Staten Generaal 'aen Jan en Adriaen van de Venne de somme van drye hondert ponden van xl grooten 't stuck, van de presentatie vande afbeeldinge op satyn, van Syne Exc. die Heere Prince van Oraengien ende van Syn Exc. die Heere Prince Hendrik van Nassau, tot

1 Propositie 1621 (Knuttel 1978, nr.3192a; vgl. verder nog met Knuttel 1978, nrs.3187-92).

2 Sommier 1624 (Knuttel 1978, nr. 3518) en Oratie 1624 (Knuttel 1978, nr.3515).

In 1620 werden een sonnet en een bijbehorend distichon in hetTweede deel Van de Spieghel der Spaensche Tyrannye ondertekend met: 'Ion. Pet. B. drucker, Veel Druck Mijn g'luck' (Spieghel der Spaensche Tyrannye 1620, [(4)]vo). De Bibliotheca Belgica 1964-75, dl.5, 201 veronderstelt dat het hier gaat om Jan Pietersz. van de Venne.

3 Briels 1974, 495.

4 De drie portretten worden ook gereproduceerd in Bol 1989, 66-7.

Over Delff, zie vooral Hollstein 1949-, dl.14, 39-41 en dl.5, 139-234. Aan Delff droeg Van de Venne zijn 'Sinnighe Neep-klvytjes' uit hetSinne-mal op (Van de Venne 1623, 101-9).

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(14)

vyff ende twintich exemplaren toe'1en in 1623 was het de Middelburgse magistratuur die een aantal 'gepresenteerde afdrucken' van prins Willem I afnam2.

Naast deze reeks verscheen nog ander kwalitatief hoogstaand propaganda- en representatiemateriaal: in 1618 b.v. werd de monumentale gravure van de aankomst van de Keurvorst Frederik V en Elisabeth Stuart te Vlissingen (1613) gepubliceerd met verzen van Cats en van de toenmalige rector van Vlissingen3; eveneens met verzen van Cats verscheen in 1619 deSynodi Dordracenae delineatio4, en in de daaropvolgende jaren verschenen nog o.m. deIdea belgicarvm provinciarvm confaederatarvm (1620)5, de cavalcade van de prinsen van Nassau (1621)6of de Afbeeldinghe van den ellendighen staet der Nederlanden (1622)7. Ook nu weer toonden de Staten-generaal interesse voor de prestigieuze uitgaven: op 26 juni 1621 werden enkele afdrukken van de prinsencavalcade betaald (ook de stad Middelburg bleek een aantal te hebben gekocht)8en op 25 september van dat jaar ontving Jan Pietersz. 'de somme van vier en twintich ponden van xl gr. 't stuck' omdat 'hy aen haer Ho. Mo. heeft gepresenteert voor elck gedeputeerde van de Provincie een Caertgen van het Huys van Nassau'9; het jaar daarop ging het om 'Hondert eenendertich ponden, vyff Schell. van xl groten 't pont' voor 'de leveringe van eenetwintich caertgens, geintituleert (...) verthooninge van den Elendigen Staet van deze Landen onder de Tyrannie van den Hertog van Alve'10.

Het was de gebroeders Van de Venne daarbij beslist niet uitsluitend om winst te doen; ze wensten ook uitdrukkelijk het aanzien van de gehanteerde kunstvorm te bevorderen. In hun rekest van 21 januari 1619 aan de admiraliteit van Zeeland verklaarden 'Jan ende Adriaen vander Venne

1 Leupe 1877-90, 108 en Briels 1974, 495.

2 Bol 1989, 69.

3 Stolk 1895-1931, nr.1389 en Franken 1878, 83, nr.2. Octrooi werd verleend op 18 augustus 1618 (Briels 1974, 495). Zelf schreef Jan Pietersz. een uitvoerig bericht voor deze uitgave (gedeeltelijk afgedrukt in Lantsheer 1866-70, dl.3, 527-8 en in Koops 1986, 13). Zie over deze prent vooral Koops 1986, Bol 1989, 57-9 en Royalton-Kisch 1988, 59-60.

4 Stolk 1895-1931, nr.1360 en Muller 1863-82, nr.1337c. Zie verder Royalton-Kisch 1988, 61-2.

5 Stolk 1895-1931, nr.1449, Muller 1863-82, 1416, Franken 1878, 83, nr.5. Zie verder Royalton-Kisch 1988, 63, Bol 1989, 56-7.

6 Een privilege hiervoor werd verleend op 26 juni 1621 (Franken 1878, 24); zie voor deze prent Royalton-Kisch 1988, 62 en 64 en Bol 1989, 68-70.

7 Stolk 1895-1931, nr.408, Muller 1863-82, nr.514 en Franken 1878, 84, nr.6. Zie verder Royalton-Kisch 1988, 62-4 en Pluis 1987, 85-8 en 154, M11 en M 12. J.A.L. de Meyere (conservator Centraal Museum Utrecht) bereidt een studie voor over de verschillende uitbeeldingen van dit onderwerp.

8 Bol 1989, 69 en Kesteloo 1902, 77-8.

9 Leupe 1877-90, 108-9 en Briels 1974, 495. De Amsterdamse admiraliteit zou drie dagen later Van de Venne eveneens een bedrag toekennen voor enkele exemplaren van de prent (Franken 1878, 24).

10 Leupe 1877-90, 109, Briels 1974, 495 en Franken 1878, 24.

(15)

15

ghebroeders hoe dat syluyden verthoonders alle moghelycke devoir daechlyckx zyn aenwendende om de Conste van teykenen, Plaetsnyden, ende Plaetdrucken hier in dese V. Ed. Provincie langhs hoe meer te doen floreren'1.

Vanaf 1620 publiceerde Jan Pietersz. de door Adriaen geïllustreerde werken van Cats die aanvankelijk bij Van der Hellen werden gedrukt2. Zo verscheen in 1620 Cats'Self-stryt (met octrooi voor vier jaar)3, een bundel die reeds in 1621 nog herhaaldelijk diende te worden uitgebracht4. De volgende jaren werd ook Cats' Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt meer dan eens gepubliceerd5. In 1621 verscheen bij Jan Pietersz. De BrunesGrond-steenen Van een vaste Regieringe6 en in dat jaar kregen de plannen om een verzamelbundel met bijdragen van verschillende Zeeuwse literatoren samen te stellen, vaste vorm7. Het jaar daarop moest de uitgave reeds zo goed als klaar zijn geweest gezien de toekenning van een octrooi op 22 juli voor de editie van deZeeusche Nachtegael en van het door de Zeeuwen bijzonder gewaardeerde (en door Adriaen geïllustreerde) literaire debuut van Huygens, hetVoorhout en 'tCostelick mal; beide laatste werken werden nog in 1622 gedrukt en reeds in 1623 herdrukt8.

In die jaren onderhield het boekbedrijf van de Van de Vennes nauwe contacten met Engeland en de daar huizende Nederlandse gemeente. Hoewel het niet zeker is dat Jan Pietersz. inderdaad de auteur is van de lofdichten voor twee van

Meusevoets vertalingen van Perkins' werk9, zeker is wel dat hij bundels van auteurs uit die kringen heeft gepubliceerd. Uit 1623 is een brief bewaard gebleven waarin de Middelburger Joh. Radermacher jr. als tussenpersoon tussen de Nederlandse koopman-dichter in Londen, Jacob Cool, en de Middelburgse drukkerij blijkt te fungeren10. Deze schreef aan Cool dat hij 'aenden drucker Jan Pietersen vande Venne (...) [heeft] ouergeleuert vwe Tractaetgen vande Doot, om aent werck te vallen'11. Inderdaad verscheen bij Van de Venne in 1624 Cools bundeltjeVan de doot een ware beschryvinge end tegen de doot een goede bereydinge12. Het voorwerk bestond uit de voorwoorden van Cool en van Jan Pietersz.,

1 Het rekest werd door J.H. Kluiver opgespoord en afgedrukt in Van Vaeck 1989, 16. Vgl. ook Koops 1986, 3-4.

2 Over de samenwerking tussen Cats en zijn illustrator Adriaen van de Venne, zie Luijten 1992.

3 De Jonge van Ellemeet 1887, 9-10, nr.72. Het privilege vermeldt als datum 16 mei 1620.

4 De Jonge van Ellemeet 1887, 10, nrs. 77-80.

5 M.n. in 1622 en 1623 (De Jonge van Ellemeet 1887, 13, nrs.97-9).

6 De Brune 1621.

7 Het aan Cats toegestuurde manuscript van Huygens'Voorhout was nl. -zo blijkt uit de briefwisseling tussen Cats en Huygens- expliciet bedoeld om in deZeeusche nachtegael te worden opgenomen (Meertens 1943, 219-20; zie ook Schenkeveld-van der Dussen 1969).

8 Van Vaeck 1989, 5, 15 en de daar op p.20 in noot 6 opgegeven literatuur.

9 Cf. Op 't Hof 1987, 117 en 124.

10 Zie over Cool vooral Van Dorsten 1959-60 en Cool 1962.

11 Ecclesiae 1887, 855-8.

12 Cool 1624. Over deze bundel zie Cool 1962, 3-4 en Van Dorsten 1959-60, 29-30.

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(16)

een brief van Willem Teellinck aan Cool, een lofsonnet van D. Hoste en twee lofdichten van Adriaen van de Venne1. De beide gravures in de bundel werden naar Adriaens ontwerp vervaardigd2. In zijn voorwoord kon Jan Pietersz. zijn trots om de gloednieuwe illustraties nauwelijks verbergen:

'Om nu de ooghen van den Leser te ghewilliger aen te leyden tot het neer-stich doorsien deses noodich-nutten boecks, hebbe ick goet ghevonden (om de weerdicheyt desselfs) daer in te voeghen eenige nieuwe noyt-gesiene printjens, dienende tot naerder openinge; door levende afbeeldinge; vant gene in den selven met krachrighe wel-gestelde redenen grondelijc is verthoont. T'welck V.E. troost-gunstichlijck wert aen-gheboden, verhopende dit mijn behulp V.E. niet ondienstich sal zijn, ende dieshalven aengenamelick sal opgenomen werden'3.

Jan Pietersz. nam zich daarbij voor om '(soot Gode belieft) corts noch eenighe meer treffelijcke konstighe wercken der Gemeynte te behandighen, die alreede inden druck aengeleght zijn, de welcke by alle kunst-gunstighe met verwonderinghe sullen aenghesien worden'4. Door zijn vroege dood in de beginmaanden van 1625 heeft de drukker-uitgever zijn voornemen niet kunnen uitvoeren: wel verscheen in 1626 bij Jans weduwe de tweede druk van CoolsParaphrasis (...) van den CIII. psalm die vroeger reeds (in 1618?) bij Jan Pietersz. was uitgegeven5. In het licht van het bovenstaande lijkt het dan ook aannemelijk dat Jan Pietersz. precies via zijn contacten met de Nederlandse gemeente in Londen in 1624 de tekst van deOratie van de Britse koning in handen had gekregen: in het pamflet werd immers gewag gemaakt van een 'sekeren brieff gheschreven in Londen door een Patriot' die samen met de tekst van deOratie was verzonden6.

Wanneer men de maatschappelijke achtergrond reconstrueert van de auteurs uit wier oeuvre de Van de Vennes te Middelburg bij het samenstellen van hun fonds recruteerden, of wanneer men gegevens over de vaak kostbare uitvoering van de aangeboden uitgaven en over hun afnemers bijeenbrengt, dan blijkt al vlug dat de broers hun opdrachten vooral ontleenden aan en hun produkten bestemden voor een kapitaalkrachtige Zeeuwse en Middelburgse elite7. Adriaens schilderkunstige activiteiten sluiten hier nauw bij aan: in die jaren had Van de Venne zich immers doen; kennen als

1 Cool 1624, *3ro-*5vo('Lof-ghedicht Op de nutticheyt dese boecks') en [*6]ro('Ghedicht Op het vvare bericht Van desen boeck').

2 De gravures werden in de bundel op p.3 en 38 afgedrukt. De ontwerptekening voor de gravure op p.3 bevindt zich in het Museum Catsianum (vgl. Pluis 1987, 82 en 153, M2).

3 Cool 1624, [*8]ro. 4 Cool 1624, [*8]vo.

5 Zie hierover: Van Dorsten 1959-60, 30-1 en Cool 1962, 4-5.

6 Oratie 1624, [Biij]vo. De briefschrijver stelt nl. 'Ick sende V.E. hier neffens d'Oratie van zijne Majesteyt ghedaen int Parlement'. Verder vermeldt hij de nieuwste ontwikkelingen in het beleid van de Britse kroon en vermeldt vervolgens de in Engeland aangekondigde 'Vast ende Bidtdach (...) nae't exempel onser Nederlanden'.

7 In een octrooi-aanvraag heeft Jan Pietersz. het expliciet over de hoge productiekosten van de grote plano-uitgaven (Franken 1878, 23).

(17)

17

een productief landschap-, portret- en historieschilder die op zijn veel-kleurige doeken vooraanstaande burgers en verschillende figuren uit het toenmalige hofleven vaak duidelijk herkenbaar heeft afgebeeld1.

Het hoogtepunt in de uitgeverscarrière van Jan Pietersz. en in de samenwerking tussen beide broers kwam ongetwijfeld met de publicatie in 1623 van de succesvolle bundel, deZeeusche Nachtegael, waaraan ook Adriaens literaire debuut, het Tafereel van Sinne-mal was gehecht. Het was niet de eerste proeve van Adriaens dichtkunst:

wellicht reeds in 1619 had hij een lofdicht voor Samuel de SwaeffsProef-stuck van de Schryf-konste vervaardigd2. DeZeeusche Nachtegael bracht een adequate repliek op Cats' oproep in zijnSilenus Alcibiadis van 1618. Daarin kloeg de raadpensionaris het literaire absenteïsme van de Zeeuwse poëten aan en stelde het tegenover de letterkundige bedrijvigheid in Holland. Zijn verwijt had de Van de Vennes ertoe aangezet om (met Cats als mentor) de pennevruchten van meer en minder begaafde Zeeuwse literatoren te bundelen tot een welluidend tegenbewijs:

hunZeeusche Nachtegael was niet langer nog een kikker die slechts een 'hees ghewrock uyt stinckende poelen' wist voort te brengen3. Met deze manifestatie van Zeeuws zelfbewustzijn was het de gebroeders Van de Venne duidelijk ernst: het verschijnen in de Middelburgse drukkerij van de bijzonder verzorgde uitgave werd door Adriaen op doek vastgelegd4.

Adriaens bemoeienissen bij het totstandkomen van de bundel is in elk geval groter geweest dan tot nog toe werd aangenomen. Niet alleen voorzag hij het eetste deel van een uitvoerig gedicht dat o.m. het principiële samengaan van pictura en poèsis bepleit (de 'Zeeusche Mey-clacht')5, en van een korter op homoniemen gebouwd 'Dubbel-boere-praetje'6; ook was hij de ontwerper van de illustraties voor de bundel en zorgde hij voor de inleidende kwatrijnen die telkens op de versozijde van de titelbladen voor het tweede en derde deel werden afgedrukt7. Bovendien was het uitgewerkte openingsgedicht uit hetSinne-mal, de 'Middelbvrchse Lavvver-hof', aanvankelijk als drempeldicht voor deZeeusche Nachtegael bestemd8.

1 Voor een overzicht van Van de Vennes schilderkunstige activiteiten te Middelburg, zie vooral Bol 1958a, Royalton-Kisch 1988, 42-8 en Bol 1989.

2 De Swaeff s.a; Van de Venne schreef hierin het gedicht 'Lof-Dicht, Ter eeren den Const-rijcken Mr. Samuel de Swaef, Schoolmeester tot Middelburgh'. Over de datering van de bundel:

Meertens 1943, 427 en 460; over De Swaeff als calligraaf zie Croiset van Uchelen 1974.

3 Zeeusche Nachtegael 1623, dl.1, *2vo, r.14.

4 Over het ontstaan van de bundel en over de bundel zelf zie vooral Meertens 1943, 217-42, Frederiks 1896, Van Vaeck 1989, 11-2 en Strengholt 1989, 25-33

Over het schilderij dat de publicatie van deZeeusche Nachtegael vastlegt: De la Fontaine Verwey 1975-9, dl:2, 67-9, Roosmalen-Mann 1978, 27 en Royalton-Kisch 1988, 39 en 118, n.21.

5 Zeeusche Nachtegael 1623, dl.2, 55-68. Een analyse van dit gedicht in Porteman 1983-5, 340-3.

6 Zeeusche Nachtegael 1623, dl.2, 53-4. Voor een toeschrijving van dit gedicht aan Adriaen van de Venne: Van Vaeck 1986b, 267, n.1.

7 Voor de toeschrijving van deze verzen aan Adriaen van de Venne: Frederiks 1896, 90.

8 Van Vaeck 1989, 9-12.

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(18)

Van de Vennes literaire debuutbundel, het aan deNachtegael toegevoegde Sinne-mal, weerspiegelde dezelfde intenties als de Zeeusche Nachtegael: een manifestatie van Zeeuws zelfbewustzijn en van Zeeuws literair kunnen. Evenals in de 'Mey-clacht' trad Van de Venne in de bundel naar voren als een bijzonder onderlegd, inventief, ambitieus en zelfbewust kunstenaar-literator. O.m. door zijn complimenteus-galante eerbetuigingen aan bevriende kunstenaars en door zijn bewuste aemulatie van vooraanstaande en in zijn milieu bijzonder geapprecieerde moderne dichters, heeft Van de Venne zich met dit debuut nadrukkelijk gesitueerd binnen een maatschappelijk zeer gewaardeerde elite van toonaangevende

kunstenaars1.

Aan de artistieke bedrijvigheid van de Van de Vennes te Middelburg kwam evenwel abrupt een einde met de dood van Jan Pietersz. in de lente van 16252. In de Middelburgse drukkerij stond toen de eerste en bijzonder prestigieuze editie van Cats'Houwelyck (het octrooi van 22 maart 1625 had het over 'groot ende nieuw Poetisch werck' van Jacob Cats3) op stapel en was reeds zo goed als afgewerkt.

De gebroeders Van de Venne waren er trouwens reeds geruime tijd mee bezig geweest: al in 1622 had Adriaen ontwerpen voor illustraties in de bundel vervaardigd en ook uit zijn voorwoord blijkt dat een lange voorgeschiedenis daaraan was voorafgegaan4. Het werk verscheen nog in de loop van 1625 en bevatte naast de voorwoorden van Jan en Adriaen ook nog een gedicht van de overleden

drukker-uitgever. De bundel werd verkocht 'inden VVinckel van vvijlent Jan Pieterß vande Venne tot Middelburgh' en 'by Adriaen vande Venne Schilder en Teyckenaer, vvoonende in s'Graven-Hage'5. Na de dood van zijn broer was Adriaen immers meteen naar Den Haag verhuisd terwijl het Middelburgse uitgeversbedrijf in handen bleef van Jans weduwe, Catharina de Gheyn6.

1 Van Vaeck 1989, 6-18.

2 Jan Pietersz. wordt op 3 mei 1625 te Middelburg begraven (Briels 1974, 493).

3 Bredius 1915-22, dl.7, 242.

4 M.n. de vier tekeningen die de 4 seizoenen uitbeelden, werden reeds in 1622 vervaardigd;

oorspronkelijk dienden zij de opzet van de bundel te bepalen (Bol 1989, 123-4, afb. 112-5;

voor Adriaens voorwoord, zie Cats 1625, I(*)ro-I(*)ijvo.

5 Dit wordt meegedeeld onderaan het 'Extract uyt de Priuilegie' in Cats 1625.

6 Royalton-Kisch meent uit het in hetHouwelyck afgedrukte privilege van 22 maart 1625 te mogen afleiden dat Van de Venne toen (en dus nog voor Jans dood) reeds in Den Haag verbleef (Royalton-Kisch 1988, 40). Een valabel argument is het niet: het was nl. niet ongebruikelijk om bij het afdrukken van een extract uit het toegekende privilege, de tekst aan een nieuwe toestand aan te passen terwijl toch de oude datum van het octrooi gehandhaafd bleef.

In de Van de Venne-studie werd Catharina de Gheyn graag gelieerd aan het bekende kunstenaarsgeslacht De Gheyn waardoor meteen ook Adriaens opdracht aan Jacob de Gheyn III van het 'Minne-mall' (uit hetSinne-mal) kon worden verklaard; toch zijn er maar weinig gronden om Jans weduwe aan de Haagse kunstenaarsfamilie te liëren en ook Van de Vennes dedicatie van het 'Minne-mall' kan gemakkelijk vanuit andere motieven worden verklaard (zie hierover Van Vaeck 1989, 15-6 en de daar op p.23 in noot 32-5 vermelde literatuur).

(19)

19

§2. Verblijf in Den Haag (1625-1662)

1. Kortstondige samenwerking met Catharina de Gheyn

Het ging de Middelburgse drukkerij na de dood van Jan Pietersz. niet meer voor de wind. Uitsluitend reeds op stapel gezette projecten werden afgewerkt, een enkel gelegenheidswerk verscheen in compagnonschap tussen Jans weduwe en haar nu in Den Haag gevestigde zwager Adriaen. In 1625 werden op die manier Cats' Houwelyck en de derde druk van diens Self-strydt uitgebracht1, terwijl het jaar daarop de tweede druk van CoolsParaphrasis (...) van den CIII. psalm werd gepubliceerd.

In 1625 werd ook nog de rijmprent n.a.v. het overlijden van prins Maurits op 23 april uitgegeven. De gravure van J. Verstraelen was gebaseerd op de tekening die Adriaen van het doodsbed van de vorst had gemaakt; zelf voegde Adriaen hier nog een 92-regelig funerair vers aan toe2. De plano werd gedrukt en te koop aangeboden 'inde Druckerye van [wijlen] Ian Pieterssz. vande Venne' en was 'mede te koop by Adriaen vande Venne Schilder ende Teyckenaer, woonende in s'Graven-Haghe'.

Op 21 juli werd Van de Venne vergoed voor het aanbieden van enkele exemplaren aan de Staten-Generaal3.

De Middelburgse drukkerij bleef evenwel niet lang meer in handen van Catharina de Gheyn. Op 26 juli 1626 stonden zij en Adriaen (wellicht t.g.v. haar tweede huwelijk met Huybrecht Ruyssaert) het alleenrecht voor de uitgave 'vande Emblemata vande Heer Cats, mette by-wercken' af aan de Rotterdamse drukker-uitgever Pieter van Waesberghe die in 1627 een editie van deProteus publiceerde4. De drukkerij werd aan Jacob vande Vivere overgedragen5.

2. 'Schilder ende, poëet' van het huis van Oranje

Ondertussen had Van de Venne zich definitief in Den Haag gevestigd. Hij woonde op de 'Fluwelen Burgwal t'ende de poten'6, werd lid van de Haagse St.-Lucasgilde en verkreeg op 9 april 1626 het burgerrecht in Den

1 De Jonge van Ellemeet 1887, 11, nr.81.

2 Muller 1863-82, nr.1533, Franken 1878, 84, nr.8. De plano wordt sterk verkleind afgebeeld in Royalton-Kisch 1988, 65, fig.26. Vgl. ook met het schilderij van Van de Venne (Franken 1878, 44, nr.11; een tekening van dit onderwerp wordt bewaard in het Amsterdamse Rijksprentenkabinet, zie Knuttel 1919, 28).

3 Franken 1878, 24 en Royalton-Kisch 1988, 40.

4 Cats 1627. Over het drukkersgeslacht Van Waesberghe, zie Ledeboer 1869.

Voor De Gheyns huwelijk met Huybrecht Ruyssaert, Briels 1974, 496 en Bredius 1915-22, dl.7, 245. In 1627 wordt Ruyssaert vermeld voor zijn levering van 'West Indische caerte en passers'; mogelijk zette hij niet de drukkerij verder maar had hij wel Jans handel in de 'Schildery-winckel' overgenomen (vgl. nl. met Adriaens beschrijving in de 'Middelburchse Lavvver-hof' in Van de Venne 1623, 8, v.189-92: 'Wil yemant (...)Compas, en Vyren-vverck, ofKaerten cleyn en groot, // En watter tot behoef dient voor een Zee-pyloot').

5 Briels 1974, 493.

6 Royalton-Kisch 1988, 40.

Adriaen van de Venne,Tafereel van de belacchende werelt

(20)

Haag. Later was hij ook lid van de Haagse schutterij1. In die tijd werkte hij (mogelijk op last van Frederik Hendrik of van de winterkoning) aan het prachtige album met gouaches 'Tlants Sterckte' (met een titelblad gedateerd op 1626) dat onmiskenbaar n.a.v. het verblijf van de Winterkoning in de Hofstad was vervaardigd2. Daarnaast legde hij zich ook toe op het (toen wellicht erg geapprecieerde3) grisaille-schilderen waarbij hij vaak op een burleske wijze gebruik maakte van de zelfkant van de zeventiende-eeuwse maatschappij als vehikel voor zijn satire en moralisatie4.

Als schilder bleef hij de dynastieke ambities van het huis van Oranje (en meer in het bijzonder van Frederik Hendrik) ondersteunen met o.m. zijn schilderijen in grisaille van de ruiterstoet van Frederik V en zijn gemalin Maria Stuart (1628) en van Frederik Hendrik met gevolg (1629) of met zijn tekeningen van het doodsbed van deze vorst in 16475. Hier sloten ook een aantal van Van de Vennes gelegenheidsgedichten nauw bij aan. In 1629 verscheen het pamfletPractiicke van den Spaenschen Aes-sack. Het werk werd onmiskenbaar geschreven n.a.v. Piet Heins 'veroveringe van de Spaensche Silvere-Vlote' in 1628 en diens blijde intocht in Den Haag op 14 januari 16296. Het bundeltje opent met een 'noodighe Poëtische 'tSamen-spraecke' tussen 'Memorie' en 'Vrye-maet'; de dialoog waarschuwt voor het bedrog van de Spanjaarden en brengt tegelijk eenlaudatio op Piet Heins overwinning. De

boertig-komische toon (sommige verzen herinnerden zeer sterk aan Van de Vennes 'Minne-mall') wordt aan het einde verantwoord met een verwijzing naar Prov.9, 10:

'Een Stadt verheught haer, vvanneert den Rechtvaerdigen vvel gaet: ende vvanneer de Godloosen om-komen, salmenvrolijck zijn'7. Op de 'Samen-spraecke' volgt een 'Gesangh, op dese

1 Over de inschrijving in het Haagse St.-Lucasgilde: Bredius 1877-90, 258; over het verwerven van het burgerrecht door Van de Venne: Bredius 1915-22, 379; op 11 april 1648 krijgt Van de Venne de toelating de schutterij te verlaten (Bredius 1915-22, 379).

2 Het album werd op een schitterende wijze gereproduceerd in Royalton-Kisch 1988. Over het album zie verder nog vooral Royalton-Kisch 1986, 1988b en 1989 en Van Vaeck 1988b en 1989b.

In 1626 maakte Van de Venne tevens zijn beroemde pentekening van de dodo die hij te Amsterdam had gezien (toen werd de vogel vanuit het eiland Mauritius aangevoerd); bij de pentekening vindt men de Latijnse bijschriften (mogelijk in Van de Vennes hand): 'Manu Adriani Vennij Pictoris' en 'Vera effigies huius auis WALGH-VOGEL, (quae & à nautis DODAERS propter foedam posterioris partis crassitiem nuncupatur) qualis viua Amsterodamum perlata est ex Insula MAVRITII. ANNO M.DC.XXVI'). Zie hierover Oudemans 1917, 33, 37, 49 en 53 en Bakker 1983, 48 en afb.1.

3 In het Franse bijschrift (uit 1649 of kort daarna) bij Hollars gravure van Van de Vennes portret wordt immers vermeld: 'mais ces plus belles euures sont esté en blancq et noyr'.

4 Plokker 1984. In de latere kunstliteratuur gingen een aantal (gelijkaardige) voorstellingen van de pseudo-Van de Venne (de Brusselse kunstschilder Jan van de Venne) door voor werk van Adriaen van de Venne (zie hierover Vlieghe 1983 en de daar vermelde literatuur).

5 Vgl. Bol 1989, 67-72.

6 Practiicke 1629 (Knuttel 1978, nr.3862; het exemplaar in deze collectie is defect; het pamflet is ook aanwezig in de Leidse Universiteistbibliotheek als pamflet nr.1629 en in de collectie Thysius aldaar als pamflet nr.3395).

7 Eigen cursivering. Het citaat verwijst trouwens ook naar de vreugde in Den Haag n.a.v. Heins intocht aldaar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The model SR spectrum from electron – positron pairs produced in cascades near but on field lines inside of the return current layer, and resonantly absorbing radio photons, very

In hoofdafdeling 1 en 2 waren in de mestput onder het rooster 4 beluchtingsbuizen aanwezig en was er 1 beluchtingsbuis geïnstalleerd midden onder het rooster van de leefvloer

Alle dese Transporten van Actien in dese Compagnie sullen telkens moeten geschieden ten overstaan van twee Directeurs in de Boeken van de Compagnie ende daar voor betalen, van

Op ghelijcke wijse heeft Chillas Agrigentinus zijn knechten met arbeyt, hoe wel niet alte zeer, beladen; 'twelck hun nochtans te swaer dachte: hebben der halven over haer

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

Is het college het met ons eens dat niet het beschikbaar stellen van een redelijke vergoeding bepalend is voor de beoordeling of voldaan wordt aan de wettelijke taak, maar de

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

beyde groote lief-hebbers ende voor-standers onser Duytscher Rhetorycken syn; maer veel meer om dat sy dickwils weerdichlyck last ghehadt hebben om dese werelt te helpen bestieren: