• No results found

August Snieders, Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "August Snieders, Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871 · dbnl"

Copied!
681
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871

August Snieders

bron

August Snieders, Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871. J.P. van Dieren, Antwerpen / A.W.

Sijthoff, Leiden / Henri Bogaerts, 's Hertogenbosch / Amsterdam 1872

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/snie001gede01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

1

Gedenkboek van den oorlog in 1870-1871.

Geillustreerde geschiedenis van den Fransch-Duitschen veldtocht.

Ems.

I.

Vredestoestand. - Redevoering van den heer Thiers. - Candidatuur tot den Spaanschen troon. - Diplomatische moeilijkheden tusschen Frankrijk en Pruisen. - Verschillende documenten. - Onderhandelingen met den Pruisischen gezant te Parijs. - Benedetti te Ems. - Intrekking der

candidatuur. - Verklaring in het Wetgevend Korps te Parijs. - Houding der linkerzij. - Beschuldiging tegen de Belgische dynastie. - De

Brunnen-promenade te Ems. - De koning weigert den Franschen gezant nog ten gehoore toe te laten.

Vertrek van keizer Napoleon III en den keizerlijken prins van Saint-Cloud, op 28 Juli 1870.

Wij willen u de geschiedenis van den oorlog in 1870-1871 vertellen, niet

ingewikkeld en langdradig gemaakt voor velen van u, door het aanhalen eener vracht diplomatische stukken, moeilijk te ontcijferen nota's, deze al spitsvondiger dan gene, en meer geschikt om de gebeurtenissen te verwarren dan wel op te helderen; maar zoo eenvoudig, zoo duidelijk, zoo waarheidlievend mogelijk.

Hebben wij, Nederlanders, er niet een overgroot belang bij, de gebeurtenissen van dezen reuzenstrijd trouw in het geheugen te bewaren, niet alleen onder opzicht der algemeene geschiedenis; maar ook onder opzicht van ons eigen land, over hetwelk, blijkens de diplomatische kuiperijen vóór den oorlog, zoo losweg werd gehandeld?

Zullen zij ons, voor het toekomende, niet menige nuttige les opleveren, tot bevestiging en handhaving van ons nationaal bestaan?

Is dergelijk boek, door hetwelk wij andermaal, doch nu met een kalmer oog dan

wel tijdens de gebeurtenissen zelven, over het

(3)

2

wijde slagveld zullen staren, tevens niet een krachtig middel om in ons gemoed eenen afschuw voor die bloedige razernij, die men oorlog noemt, op te wekken, in welke de bloei der jongelingschap, de stoffelijke welvaart, dikwijls de zedelijke kracht van een volk verloren gaan of geknakt worden, en dit niet zelden ten gunste van een zuiver dynastiek belang?

Ons G e d e n k b o e k moet in elken huiskring op tafel liggen, als een gedurig protest tegen den oorlog, die niet zou voortvloeien uit de verdediging der

vaderlandsche haardstede; het moet ons versterken in het denkbeeld, dat het recht van oorlogsverklaring den volken, niet uitsluitend den souvereinen, mag toebehooren;

dat de natiën dienen geraadpleegd te worden, dan wanneer haar goed en bloed ten offer worden geëischt, opdat de verantwoordelijkheid, in dergelijke omstandigheden, door allen worde gedragen.

Laat ons eenige stappen in de geschiedenis onzer dagen terugkeeren.

In de maand Juni 1870 wilde het Fransche gouvernement het voorbeeld eener legervermindering geven, ten bewijze dat het den vrede als verzekerd achtte.

Maarschalk Leboeuf

1)

, destijds minister van oorlog, stemde er in toe het contingent voor 1870, van 100.000 op 90.000 man te brengen.

In de zitting van 30 Juni zag de maarschalk echter van deze vermindering af, omdat Frankrijks voorbeeld bij de naburen geene navolging gevonden had.

De heer Ollivier

2)

, minister van justitie, deed echter zeer luid de vredeklok klinken.

Europa verkeerde, volgens hem, in een toestand van verzekerde rust. Het tractaat van 1856 bevestigde den vrede in het Oosten; het Prager tractaat dien van Duitschland.

De linkerzij, bij monde van den heer Jules Favre

3)

, zich grondende op de woorden des ministers, drong dan ook op eene ontwapening aan, en verklaarde niet te begrijpen hoe, bij alle die vredeswaarborgen, de vroegere krijgstoestand kon behouden worden.

1) Geboren den 5denNovember 1809. In 1837 was hij kapitein; in 1852 kolonel en kommandeerde de artillerie in de Krim. In 1854 werd hij tot brigade-, in 1857 tot

divisie-generaal benoemd. In 1859 voerde hij het bevel over de artillerie in Italië. In 1869 en 1870 ontmoeten wij generaal Leboeuf als minister van oorlog. In 1840 werd hij officier, in 1866 grootkruis van het Legioen van Eer.

2) Geboren te Marseille, den 2denJuli 1825. Hij bezette eene voorname plaats aan de balie, was in 1848 commissaris-generaal in het departement der Bouches-du-Rhône. In 1857 was de heer Ollivier candidaat der oppositie, en gekozen, een der schitterendste redenaars van de groep ‘l e s c i n q ’ genoemd. In 1863 werd hij te Parijs herkozen. In het zittingjaar 1866-1867 had de heer Ollivier zich ten eenenmale van de linkerzij gescheiden, ten gevolge der vrijzinnige beloften in den keizerlijken brief van 19 Januari. In 1869 werd hij gekozen in het departement der Var, en den 27stenDecember door den keizer met de vorming van een ministerie gelast, dat niet zonder veel moeilijkheden tot stand kwam.

3) Geboren den 21stenMaart 1809 te Lyon, alwaar hij in 1830-31 openlijk republikeinsche denkbeelden aan den dag legde. Tijdens de republiek van 1848 was de heer Favre

secretaris-generaal bij het ministerie van binnenlandsche zaken. Later tot vertegenwoordiger van het departement der Loire gekozen, bezette hij eene voorname plaats in het Wetgevend Korps. Na de verkiezing van 10 December, en als vertegenwoordiger der Rhône, werd hij de redenaar der M o n t a g n e . In 1858 werd de heer Favre te Parijs gekozen. In 1863, ten gevolge eener dubbele verkiezing, trad hij andermaal als vertegenwoordiger van het Rhône-departement op. In 1869 werd hij slechts met veel moeite te Parijs herbenoemd, waar men de socialistische candidaturen van de heeren Rochefort en Cantagrel vooruitbracht.

(4)

Treffend was de redevoering, welke de grijze staatsman Thiers

4)

, die zich ook ditmaal van de linkerzij scheidde, te dezer gelegenheid uitsprak:

‘De vrede van Europa,’ zeide hij, ‘berustte (voor Sadowa) op de Duitsche confederatie, en ik zeg nu niet dat het oorlogsgevaar bestaat; maar de vrede is op eene gansch andere wijze ingericht; er is vandaag eene mogendheid die eene vermetelheid zou kunnen begaan, indien zij hare belangen in gevaar achtte....

Weet ge waarom hij (de heer Von Bismarck

1)

) vredelievend is? Men vroeg zoo even aan wien Zuid-Duitschland behoorde. Ik antwoord: aan dengene die het wijste is. Zietdaar waarom de heer Von Bismarck vredelievend is.

Indien hij dezelfde eerzucht aan den dag legde van voor drie jaren, zou het Zuiden tegen hem opstaan. Sinds het blijkbaar geworden is, dat Frankrijk den Rijn niet meer wil bemachtigen, zijn de natuurlijke oneenigheden, welke Duitschland verdeelen, andermaal wakker geschud, dewijl het zijne vaderlandsgezindheid in veiligheid gevoelt.... Laat ons dus vredelievend zijn, o m h e t Z u i d e n n i e t a a n P r u i s e n t e g e v e n .

Zietdaar waarom de toestand van Europa, zonder onrustwekkend te zijn, een diep nadenken verdient....

Maar, zegt men, waartoe dient eene buitengewone wapening, dewijl de kabinetten wedijveren in voorzichtigheid? Omdat men nimmer afhankelijk van eens anders wijsheid zijn moet....’

In den loop zijner redevoering liet de redenaar nog de volgende waarschuwende woorden hooren:

‘Waarom heeft Sadowa aan de wereld een zoo onverwacht schouwspel opgeleverd?

Omdat men te Weenen n i e t , te Berlijn w e l voorbereid was. Zoo vergaan de rijken....’

4) Geboren te Marseille, den 16denApril 1797. In 1820 trad hij op als advocaat. In 1821 ontmoeten wij hem in de redactie van het dagblad le Constitutionnel, en schreef hij achtervolgens in verscheidene invloedrijke dagbladen. Zijne staatkundige en historische schriften, zijn talent als redenaar openden weldra voor hem de deur der Kamer van Afgevaardigden. Sedert 1830 heeft geen staatsman een zoo werkzaam deel genomen aan al de staatkundige gebeurtenissen, als de heer Thiers. Zijn naam is schier in alle gemengd. In 1848 stemde hij voor de dictatuur van generaal Cavagnac; den 10denDecember voor het presidentschap van Louis Napoleon, wiens candidatuur hij echter vijandig was geweest. In 1851 werd hij door het keizerrijk verbannen; in 1852, zonder echter die gunst gevraagd te hebben, stond de keizer hem toe in Frankrijk terug te keeren. In 1863, door het departement der Seine tot lid van het Wetgevend Korps verkozen, hernam hij zijne rol in de oppositie.

Een zijner voornaamste redevoeringen was die, welke hij uitsprak na de voltrekking der gebeurtenissen in Duitschland. Deze redevoering eindigde met de woorden: ‘i l n e r e s t e p l u s d e f a u t e s à c o m m e t t r e .’ De heer Thiers ondersteunde het eerste parlementair kabinet, dat, onder voorzitterschap van den heer Ollivier, den 2denJanuari 1870 optrad.

1) Graaf Otto Von Bismarck is den 1stenApril 1815, uit een oud-adellijk geslacht geboren. Na officier der landweer en lid van den Rijksdag in 1847 te zijn geweest, waar hij zich door vrij paradoxale redevoeringen onderscheidde, debuteerde hij in 1852, in de diplomatische loopbaan. Hij ving deze aan als gezant te Frankfort. Daar, en reeds vroeger was zijn antagonisme tegen Oostenrijk aan het licht gekomen. In 1859 werd graaf Von Bismarck benoemd tot gezant te St.-Petersburg. In 1862 ging hij in dezelfde functiën over naar Parijs.

Hij verbleef er echter slechts van Mei tot September, wanneer hem het presidentschap van den ministerraad en de portefeuille van buitenlandsche zaken werd opgedragen. De geschiedenis van Pruisen, zoo rijk in gebeurtenissen, vooral in de laatste jaren, is innig met den naam van dezen staatsman verbonden, wien men veel ten laste legt, doch wiens doorslaande en overwichtige talenten door niemand betwist worden.

(5)

Op het vredes-concert van den 30

sten

Juni, onder leiding van den heer Ollivier gegeven, moest de wanklank weldra volgen.

Reeds den 15

den

Juli wierp men den olijftak weg en greep men naar den degen.

Frankrijk had den oorlog aan Pruisen verklaard, ten gevolge der candidatuur van een Pruisischen prins tot den Spaanschen troon.

Moet deze gebeurtenis als de oorzaak van den bloedigen krijg beschouwd worden?

Gewis neen. Wij hebben èn officieele bescheiden èn officieele verklaringen, welke het tegendeel bewijzen.

Het is hier dat wij ons in de diplomatische werking en kuiperijen zouden moeten verdiepen, van welke wij hooger gewaagden, en die niet het Fransche of het Duitsche volk, maar eigenlijk de hoofden, de Kabinetten en Souvereinen een aantal jaren bezighielden; het is hier dat wij dien doolhof zouden moeten binnentreden, in welken het niet zou ontbreken aan velerhande gissingen, aan eindelooze onderstellingen, die ons daarenboven verre buiten de ons voorgeschrevene grenzen zouden voeren.

Wij zullen ons bij het aanstippen der hoofdpunten bepalen.

De grieven, die Frankrijk omtrent Pruisen meende te kunnen opwerpen,

dagteekenen van 1863, en wel ter oorzake van de overeenkomst met Rusland, tijdens den opstand in Polen. In 1864 was het Jutland en de verovering van Duppel; in 1865 de verheffing van den Pruisischen prins Karel, tot vorst van Rumenië; in 1866 Sadowa;

in 1867 de Luxemburgsche quaestie en de tractaten met Zuid-Duitschland; in 1868 de niet-uitvoering van artikel 5 van het Prager-tractaat, door hetwelk het Deensche gedeelte der hertogdommen tot Denemarken zou terugkeeren, indien eene vrije stemming zich aan dien terugkeer gunstig verklaarde, terwijl Pruisen integendeel willekeurig de hand op die gewesten legde en ze, trots de bedenkingen van Frankrijk, inpakte; in 1869 de overeenkomst met Baden, omtrent den militairen dienst en de Belgische spoorweg-quaestie, en eindelijk, in 1870 de St.-Gothards- en de Spaansche troon-quaestie.

Niettegenstaande immer nieuwe oprijzende moeilijkheden, heulden de diplomaten

en kabinetten der beide landen voortdurend met elkan-

(6)

3

der en legden eene ‘vriendschap’ aan den dag, die meer dan eens hoogst noodlottig voor Europa had kunnen worden.

Sedert de ‘vrienden’ van gisteren met elkander in onmin gekomen zijn, worden er van beide zijden beschuldigingen in het licht geworpen, die het te recht

verontwaardigd en verbaasd Europa, met het woord ‘schandelijk’ heeft gebrandmerkt, en ofschoon nu deze dan gene partij ze loochent, wijzigt of ze alleen haren

tegenstrever aanwrijft, blijft het eene bewezen zaak dat beiden, brandend van heerschzucht, in het geheim hebben geknoeid - het woord is gepast - om landen en gewesten onderling te verhanselen.

In alle die onderhandelingen heeft de diplomatie van keizer Napoleon voor de Pruisische, of liever voor het diplomatisch genie van den heer Von Bismarck, het onderspit moeten delven, die er daarenboven nog machtige wapens in gevonden heeft, hem met Fransche lichtzinnigheid door zijne tegenpartij ter hand gesteld, om deze later te verpletteren - echter, zonder er in te gelukken zich zelf voor de oogen der wereld te kunnen vrijpleiten.

Dit mag met volle recht gezegd worden, als wij onder anderen het oog slaan op het door de Times medegedeeld ontwerp van tractaat, dat juist op tijd door den heer Von Bismarck uit zijne geheime portefeuille getrokken werd, om er het kabinet der Tuileriën, voor het aanschijn van Europa, mee te beschuldigen; dat van de andere zijde door Frankrijks afgezant te Berlijn niet geloochend, maar voorgesteld wordt als zijnde door hem, onder dictaat van den Pruisischen minister geschreven, een feit, dat echter door den heer Von Bismarck ontkend wordt.

Wij kunnen ons niet weerhouden dit stuk ten minste in zijn geheel mee te deelen, omdat het al te belangrijk voor onzen Nederlandschen volksstam is, en daarenboven een zeker licht werpt in de voor ons duistere diplomatische kabinetten.

Wij vertalen hier letterlijk den Franschen tekst.

‘Z.M. de koning van Pruisen en Z.M. de keizer der Franschen, noodig oordeelende de vriendschapsbanden, die hen verbinden, nauwer toe te halen en de betrekkingen van goede nabuurschap, welke gelukkiglijk tusschen de twee landen bestaan, te bevestigen;

Overtuigd ten andere dat, om dit resultaat te bereiken, bovendien geschikt om het behoud van den algemeenen vrede te verzekeren, het noodig is elkander te verstaan omtrent vraagpunten, welke hunne toekomstige betrekkingen aanbelangen;

Hebben besloten eene overeenkomst aan te gaan, en dientengevolge tot hunne gevolmachtigden benoemd, te weten:

Z.M. enz. enz.

Z.M. enz. enz.

Welke gevolmachtigden, na hunne volmachten uitgewisseld en deze in behoorlijken vorm bevonden te hebben, omtrent de volgende artikels overeengekomen zijn:

Art. I. Z.M. de keizer der Franschen neemt aan en erkent de uitbreiding van grondgebied, welke Pruisen heeft bekomen, ten gevolge van den laatsten oorlog tegen Oostenrijk en zijne bondgenooten gevoerd, alsmede de schikkingen, genomen of te nemen, ter vestiging eener confederatie in Noord-Duitschland, zich tevens verbindende zijnen onderstand te leenen tot behoud van dit werk.

Art. II. Z.M. de koning van Pruisen belooft aan Frankrijk het verkrijgen van Luxemburg te vergemakkelijken; te dien einde zal gezegde Majesteit in

onderhandeling treden met Z.M. den koning der Nederlanden, om dezen over te halen

(7)

aan den keizer der Franschen afstand te doen van zijne souvereine rechten op dit hertogdom, tegen eene zoodanige schadeloosstelling, als voldoende zal worden geacht, of anderszins. Om die transactie te vergemakkelijken, verbindt zich de keizer der Franschen zijnerzijds, bijgaandelijk, den geldelijken last, welke deze zou vereischen, op zich te nemen.

Art. III. Z.M. de keizer der Franschen zal zich niet verzetten tegen eene federale unie der noordelijke confederatie met de Staten van Zuid-Duitschland met

uitzondering van Oostenrijk, welke unie op een gemeenschappelijk parlement zal kunnen gegrondvest zijn, in eene billijke mate echter de souvereiniteit van gezegde Staten eerbiedigende.

Art. IV. Van zijne zijde zal Z.M. de koning van Pruisen, ingeval Z.M. de keizer der Franschen door de omstandigheden mocht genoopt worden, zijne troepen België te doen binnenrukken of dit land te veroveren, aan Frankrijk de hulp zijner wapenen verleenen, en hij zal het met al zijne land- en zeemacht, tegen welke Mogendheid ook, die het in deze eventualiteit den oorlog zou verklaren, ondersteunen.

Art. V. Om de algeheele uitvoering der voorgaande schikkingen te verzekeren, sluiten Z.M. de koning van Pruisen en Z.M. de keizer der Franschen, door het tegenwoordige tractaat, een ofen defensief verbond, tot welks handhaving zij zich plechtig verbinden. HH. MM. verbinden zich daarenboven en bijzonderlijk, dit tractaat na te leven in elk geval, waarin hunne respectieve Staten, wier

onschendbaarheid zij wederkeerig waarborgen, door eenen aanval zouden worden bedreigd, zich in dergelijken samenloop van omstandigheden als verbonden

beschouwende, om, zonder vertraging en onder geen voorwendsel achteruit wijkende, die militaire schikkingen te nemen, welke, gelijkvormig de besluiten en voorzieningen, door het gemeenschappelijk belang zouden worden vereischt.’

Het stuk draagt geen handteeken, geen datum; doch op het origineel staat, gewis door de hand van den heer Von Bismarck geschreven: ‘Von Benedetti’. Volgens sommigen onderstellen, moet het stuk ter sprake zijn gekomen vóór de

onzijdigverklaring van Luxemburg.

Men late de talrijke brochures, artikels in officieuze bladen en tijdschriften ter zijde, dan nog worden die onderhandelingen door de brieven van generaal Türr

1)

gestaafd, die, men moge hem dan ook alle diplomatische waarde ontkend hebben, niettemin als overdrager van wenschen en denkwijzen, tusschen beide partijen gebezigd werd.

Toen de heer Von Bismarck, na het bekend maken van het aan den heer Benedetti

2)

toegeschreven tractaat, zich trachtte vrij te pleiten van de hem aangewreven

medeplichtigheid ten dezen opzichte, schreef hem de generaal uit Bern eenen brief, die in de maand Augustus in de dagbladen verscheen.

Den 10

den

en 11

den

Juni 1866 sprak de generaal met den Pruisischen minister over den uitslag van den oorlog.

1) Geboren 1825, te Baja (Hongarije), gekend om zijne revolutionaire woelingen nu in Oostenrijk, dan in Italië, onder de bevelen van Garibaldi.

2) Geboren in Corsika (omtrent 1815) van een Griekschen vader, die Oostenrijksch consul-generaal in Kaïro was geweest. Vincent Benedetti ving zijne loopbaan als

leerling-consul aan, en werd weldra eerste gezantschapssecretaris te Konstantinopel. In 1856 was hij secretaris van het congres te Parijs, sloot zich te dezer gelegenheid met de denkbeelden van Cavour, omtrent de Italiaansche onafhankelijkheid, aan en werd Frankrijks

gevolmachtigde te Turijn. In 1864 werd hij benoemd tot gezant bij het hof van Pruisen, waar zijne loopbaan op eene niet zeer schitterende wijze eindigde.

(8)

‘.... Gij waart,’ zoo schrijft generaal Türr, ‘zeer bekommerd omtrent den uitslag des oorlogs, die er zou ondernomen worden. Gij zeidet mij: ‘Ah, indien keizer Napoleon wilde, zou de oorlog gemakkelijk worden, en hij zou, zonder eenige moeilijkheid, België en Luxemburg kunnen nemen en zelfs nog andere veranderingen aan zijne grenzen toebrengen. Ik heb hem dit voorgesteld en hij heeft niet gewild.

Zeg dat, als gij te Parijs komt, aan Z.H. prins Napoleon.

.... Verder beklaagde zich Uwe Excellentie over de hevige taal der Fransche dagbladen en zeide: ‘Ik wil in goede verstandhouding met Frankrijk leven en wensch geenszins den oorlog met dat land. Wij zijn aan keizer Napoleon ons succes in 1866 verschuldigd; het is hij die zulks door zijne loyale houding en zijne onzijdigheid, voor welke Frankrijk geene vergoeding heeft gevraagd, mogelijk maakte, en daarom ben ik gereed, Frankrijk in alles te helpen.

Hier te Berlijn dient men echter langzaam te werk te gaan, want men kan onzen koning niet zoo plotseling aanvatten. Indien de keizer zijne wenschen per geschrift wilde meedeelen, zou ik mij sterk maken hem binnen het tijdverloop van eenige maanden voldoening te doen erlangen.

Indien hij, bij voorbeeld, Luxemburg bij Frankrijk wilde inlijven, zou hij in dit land slechts eene Franschgezinde partij moeten vormen, welke de inlijving vraagt.

Ik zal zelfs niet onderzoeken, of de meerderheid der bevolking met die denkwijze instemt; ik zal het f a i t a c c o m p l i stilzwijgend aannemen.

Wat België betreft, herhaalde malen heb ik gezeid en zeg het nog luide: ‘de keizer

moet het maar nemen, en indien een

(9)

4

Vertrek der Beiersche landweer uit Munchen.

(10)

5

Vertrek van de grenadiers der garde uit Parijs.

(11)

6

gouvernement zich daartegen mocht verzetten, n o u s c r o i s e r o n s l a b a i o n n e t t e .

Uwe Excellentie weet wel, dat ik deze woorden aan keizer Napoleon overbracht;

want,’ zegt generaal Türr verder, ‘ik schreef aan den keizer onder het door den heer Von Bismarck opgegeven en door den laatste met eigen hand in mijn zakboekje opgeteekend adres.’

Den 3

den

Juli daaropvolgende verpletterde de Pruisische krijgsmacht, de

Oostenrijksche te Königgrätz; en na Sadowa sloeg Pruisen opzichtens Frankrijk een gansch anderen toon aan. Wat het vóór dien door Napoleon niet verwachten uitslag scheen te willen toestaan, weigerde het daarna met nadruk.

In de zitting des Rijksdags, gehouden den 2

den

Mei 1871, gaf de heer Von Bismarck een ander bewijs welke brandstichtende onderhandelingen er tusschen den kanselier en den Franschen afgezant te Berlijn, gevoerd werden. Hij zeide:

‘In de laatste tien jaren werd Frankrijk zeer dikwijls aan de bekoring blootgesteld, om dit of dat geavanceerd bolwerk te bemachtigen. Den 6

den

Augustus 1866 zag ik den Franschen afgezant in mijn kabinet treden, ons sommeerende òf Maintz af te staan of ons aan eene onmiddellijke oorlogsverklaring te verwachten.

Ik aarzelde geen oogenblik te antwoorden: “Zeer wel, dan zullen wij oorlog voeren.” Die woorden werden naar Parijs getelegrapheerd. Daar redeneerde en beweerde men later, dat de door den Franschen afgezant ontvangen instructiën den keizer Napoleon, gedurende eene ongesteldheid, waren afgeperst....’

Eene onlangs verschenen brochure, C o u p d ' o e i l s u r l a p o l i t i q u e d u s e c o n d E m p i r e , door een Fransch staatsman geschreven, deelt nopens dit feit eenige niet onbelangrijke bijzonderheden mede:

‘De Franschen hadden ten dien tijde nog machtige illusiën omtrent het doorzicht en de staatkundige bekwaamheden van hunnen keizer. Maar zijn minister van buitenlandsche zaken, de heer Drouyn De Lhuys, had hen omtrent die zaak beter kunnen inlichten.

Zonder ophouden had deze herhaald, dat Frankrijk tot geen prijs hoegenaamd de reusachtige uitbreiding van Pruisens macht lijdelijk kon aanzien, en dat de oorlog eene gebiedende noodzakelijkheid was geworden.

- Inderdaad, mijnheer de minister,’ zeide de keizer eindelijk, ‘gij hebt gelijk. Na rijpe overweging ben ik tot uwe inzichten gekomen. Ga naar uw hotel, redigeer eenige depêches in dien zin en toon ze mij morgenochtend.’

‘Na deze instructie, welke niets minder dan de voorbode eener oorlogsverklaring was, ontbood Drouyn De Lhuys zijn kabinetschef, den heer Chaudordy, en beiden zetten zich, tot laat in den nacht, aan het werk.

Toen Drouyn De Lhuys den volgenden morgen met de uitgewerkte stukken in den zak, op de Tuileriën kwam, werd hij door den keizer, die bleek en ontdaan was, aldus ontvangen:

- “Waarde minister, ik heb een langdurig onderhoud met den minister van oorlog gehad. Doch er valt niet te denken aan 't geen wij gisteren afgesproken hebben. Ik heb geen soldaten, geen paarden en geen wapens.”

Drouyn De Lhuys boog en ging heen. Een uur later diende hij zijn ontslag in, dat

door den keizer werd aangenomen.... Wat ik hier mededeel is tot in de minste

bijzonderheden juist.’

(12)

De hooger gezegde bedreiging had plaats den 6

den

Augustus 1866, en den 12

den

Augustus 1866 schreef de keizer aan den markies De la Valette eenen brief, in welken men onder anderen de volgende zinsnede, omtrent Duitschland, leest:

‘Het ware belang van Frankrijk is niet eene onbeduidende uitbreiding van

grondgebied te bekomen; maar het bestaat in Duitschland behulpzaam te zijn, opdat het zich op die wijze constitueere welke het gunstigste is voor onze en de Europeesche belangen.’

Uitwendig kalmte, gerustheid en zelfs in zekeren zin medewerking; inwendig voortdurend kuiperijen, aan welke beiden plichtig waren, doch die blijkbaar langs de Pruisische zijde met meer behendigheid, slimheid en staatkundig doorzicht werden geleid, en welke waarschijnlijk zeer rechtvaardig en billijk aan de heeren diplomaten voorkomen; maar gewis niet aan den eenvoudigen burgerman.

Om van de Pruisische zijde concessiën te erlangen, had Frankrijk dus sedert jaren lang beurtelings gedreigd, zonder iets van den scherpzichtigen en stoutmoedigen staatsman, die Pruisens lot in handen had, te kunnen bekomen.

Integendeel, bij elke gelegenheid bekwam de keizerlijke mantel scheur op scheur, en er hoorde niet weinig bedrevenheid toe om het overschot van prestige nog te bewaren en den keizer, bij het Fransche volk, steeds als den oppergebieder van Europa te doen beschouwen. De zon taande echter, en Napoleon begreep het vooral na Sadowa, van welke expeditie hij reeds in 1865 door den heer Von Bismarck onderricht werd en in welke hij gehoopt had dat Pruisen zou verpletterd geworden zijn, om daarna andermaal als bemiddelaar tusschen de beide oorlogvoerenden op te treden.

De verwachte belooning van de Pruisische zijde kwam niet; Von Bismarck was te machtig geworden, hij durfde den adelaar voortaan trotseeren. De vernedering van Frankrijk was volledig na zooveel toegeving, voorstellen, hoop en verlangen.

‘En wat rekening,’ vroeg een publicist, de heer Emile De Girardin, in een, onder Fransch opzicht, zeer merkwaardig artikel, ‘heeft het Pruisische gouvernement van de sympathische onzijdigheid (tijdens den oorlog tusschen Pruisen en Oostenrijk) gehouden, zonder welke het aan dit land onmogelijk ware geweest zijne grenzen te wijzigen, door zich meester te maken van het koninkrijk Hanover, het groothertogdom Nassau, Hessen enz. enz. en eindelijk van Holstein, dat krachtens het tractaat van Gastein aan Oostenrijk behoorde?

Nauwelijks heeft Pruisen den vrede met Oostenrijk geteekend, of het legt in allerijl, en in het diepst geheim, den koning van Beieren, den groothertog van Baden en den koning van Wurtemberg eene overeenkomst op, door welke elk dezer souvereinen onder het militair opperbevel van den koning van Pruisen staat.

Tegen wien, tenzij tegen Frankrijk, kon eene dergelijke overeenkomst gesloten worden?

Het Pruisisch gouvernement zal of kan niet zeggen, dat die beschuldiging zijnerzijds jegens Frankrijk, eene gewaagde en onbewezen beschuldiging is: het bewijs hiervan moest ook weldra volgen.

De vijandelijkheid van Pruisen jegens het Fransche gouvernement barst in 1867 uit, zoodra het verneemt dat Frankrijk met Holland (juister zou het zijn met den groothertog, koning der Nederlanden), omtrent den afkoop van Luxemburg onderhandelt. In 1869 laat zich die moeilijk verborgen vijandelijkheid opmerken, ter gelegenheid eener dienstquaestie tusschen de Belgische en Fransche spoorwegen.

Zij komt andermaal boven in 1870 in de subventie van den St.-Gothard.

Eindelijk, den sluier verscheurende en het masker afwerpende, drijft Pruisen de

buitensporigheid en de uitdaging zóó verre, dat het in het donker, altijd in het donker,

(13)

de intrige smeedt, die, ware zij niet krachtig en snel ontmaskerd geworden, voor uitslag zou gehad hebben, een Pruisischen luitenant den troon van Karel V te doen beklimmen. De beker was boordevol: de waterdrop doet hem overloopen.’

De chassepot had bewijs van degelijkheid gegeven, de geheimzinnige mitrailleuse had, bij proefnemingen op groepen paarden, wonderen gedaan; d e c h a u v i n s , die plaag in Frankrijk vooral tijdens het tweede keizerrijk, hadden sedert lang reeds à B e r l i n ! gehuild; Napoleon gevoelde daarenboven wel, niettegenstaande het laatste plebiscit, dat de grond onder zijne voeten wankelde; kortom, ‘men was gereed!’ zoo luidde de officieele verklaring.

Aan de zijde van Frankrijk was er eene kroon te bevestigen; aan de zijde van Pruisen schitterde eene keizerlijke kroon in het verschiet - de teerling was geworpen, en de prins van Hohenzollern, het voorwendsel van zooveel bloedige gebeurtenissen, zou na het eerste kanonschot reeds vergeten zijn.

Wij moeten echter het incident, opzichtens zijne candidatuur, noodzakelijk vermelden.

Het ongelukkige Spanje, na jaren lang door kazerne-oproeren verscheurd en aan

den partijhaat opgeofferd te zijn, had eindelijk, den 17

den

Juli 1868, den troon van

koningin Isabella omgeworpen en

(14)

7

bedelde, na maanden lang in eenen chaos verkeerd te hebben, rechts en links in Europa eenen koning af.

De zaak scheen echter den candidaten niet aanbevelenswaardig toe. Men bedankte alom maarschalk Prim voor zijn vriendelijk aanbod, maar men verkoos geene connectiën met hem en de zijnen aan te knoopen.

Frankrijk had zich tegen geen enkel der candidaten verklaard, tenzij tegen den hertog van Montpensier; doch toen het plotseling ruchtbaar werd, dat Prim eindelijk een liefhebber had gevonden en dat deze de prins van Hohenzollern

1)

was, geraakten de kanselarijen in beweging.

Zou de Fransche diplomatie, die zooveel millioenen kost en als zoo scherpzichtig wil afgeteekend worden, dan niet eens bemerkt hebben dat Prim zijne jacht op een kroonlief hebber langs de Pruisische zijde richtte?

De onbewustheid met de zaak is geenszins aan te nemen, te meer daar Frankrijk beweert dat er reeds vroeger van prins Leopold gesproken was, iets wat Pruisen later op de stelligste wijze loochende.

Den 4

den

Juli trad de Fransche zaakgelastigde te Berlijn het Pruisische ministerie van buitenlandsche zaken binnen, om den pijnlijken indruk te doen kennen, welken de aanneming der candidatuur van prins Leopold von Hohenzollern te Parijs had teweeggebracht. Het antwoord was kort en bondig. De staats-secretaris zeide, dat die zaak het Pruisische gouvernement niet aanging en dit laatste geene inlichtingen omtrent de aangeknoopte onderhandelingen leveren kon.

De Fransche minister van buitenlandsche zaken, de hertog De Grammont

2)

, drukte insgelijks op gemelden datum en in bijwezen van den minister Ollivier, dezelfde gevoelens uit aan den vrijheer Von Werther, afgezant van den Noord-Duitschen Bond te Parijs, en verzocht dezen laatste zelfs den koning van Pruisen, die zich op dat oogenblik te Ems aan de baden bevond, den heerschenden indruk mee te deelen.

De Duitsche gezant verliet den 5

den

Juli Parijs.

Groot was inderdaad de ontroering in de dagbladen, in het publiek. ‘Pruisen,’ riep men, ‘legt de hand op Duitschland, op Rumenië, op Spanje: is de maat eindelijk vol?’

Terwijl baron Von Werther

3)

den koning te Ems verslag omtrent den toestand gaf en te Parijs de gemoederen meer en meer in gisting kwamen, betrad den 7

den

Juli de

1) Geboren den 22stenSeptember 1835. Zijn vader deed afstand van zijn prinsdom ten voordeele van Pruisen, en verkreeg in ruiling den titel van prins van den blòede, den graad van luitenant-generaal en kommandant der divisie Dusseldorf. De jongere broeder van prins Leopold is de vorst van Rumenië, en zijne zuster de gravin van Vlaanderen. Deze tak der Pruisische dynastie belijdt den katholieken godsdienst en is nauw verwant aan de familie der Bonaparten.

2) Geboren te Parijs, den 14denAugustus 1819. In 1852 was hij gevolmachtigd gezant te Cassel en te Stuttgart; in 1853 te Turijn, in 1857 te Rome, in 1861 te Weenen. In 1870 werd hij van daar teruggeroepen en met de portefeuille van buitenlandsche zaken belast.

3) Geboren te Koningsbergen, den 30stenJanuari 1809, zoon van den voormaligen Pruisischen gezant te Parijs van 1824 tot 1837. Beurtelings was de zoon legatie-secretaris te Parijs, in den Haag en te Londen. In 1842 werd hij benoemd tot gevolmachtigd minister in Zwitserland, in 1844 te Athene, in 1849 te Kopenhagen, in 1854 te St.-Petersburg, in 1859 te Weenen. In 1866 was hij minister van buitenlandsche zaken, tijdens de afwezigheid van graaf Von Bismarck, die den koning naar den oorlog was gevolgd, en teekende het hooger besproken Prager-tractaat. In October 1869 werd baron Von Werther naar Parijs gezonden, met den dubbelen titel van gezant van Pruisen en den Noord-Duitschen Bond.

(15)

hertog De Grammont de tribune in het Wetgevend Korps, en beantwoordde als volgt de interpellatie van den heer Cochery:

‘Het is waar dat maarschalk Prim de kroon van Spanje prins Leopold von

Hohenzollern aangeboden en dat deze haar aangenomen heeft. Maar het Spaansche volk heeft nog geen uitspraak gedaan en wij zijn nog onbekend met de ware

bijzonderheden omtrent eene onderhandeling, welke men voor ons verborgen heeft gehouden.

Ook zou eene beraadslaging over dit punt thans tot geen practisch resultaat leiden;

wij verzoeken u dan ook, Mijne Heeren, die beraadslaging te willen verdagen.

Wij hebben voortdurend onze toegenegenheid aan de Spaansche natie betoond;

wij hebben alles vermeden wat den schijn mocht hebben van werkdanige inmenging, onzerzijds, in de binnenlandsche zaken eener edele en groote natie, die het volledige genot harer souvereiniteit heeft; wij hebben opzichtens de verschillende pretendenten der kroon, eene gewetensvolle onzijdigheid in acht genomen, en nooit hebben wij voorkeur of verwijdering voor een hunner doen blijken....

Wij volharden in die houding; maar wij meenen niet dat de eerbied voor de rechten van een naburig volk, ons den plicht oplegt te dulden, dat eene vreemde mogendheid, door een zijner prinsen op den troon van Karel V te plaatsen, ten onzen nadeele het thans bestaande evenwicht der Europeesche machten kan komen verstoren en de belangen en de eer van Frankrijk in gevaar brengen.

Die eventualiteit zal, wij koesteren de stellige hoop, niet verwezenlijkt worden.

Om deze te verhinderen, rekenen wij èn op de wijsheid van het Duitsche èn op de vriendschap van het Spaansche volk.

Mocht het anders zijn, dan, Mijne Heeren, sterk door uwen onderstand en dien der natie, zullen wij, zonder aarzelen en zonder zwakheid, onzen plicht weten te doen.’

Aan bijvalsbetuigingen ontbrak het niet; men had reeds den reuk van het kruit.

Uit de linkerzij stegen echter protestatiën op. De heer Garnier-Pagès zeide, dat de volken rust en vrede verlangden; de heer Crémieux dacht te moeten protesteeren tegen de verklaring des ministers; de heer Glais-Bizoin beschouwde de woorden des ministers niet als eene beraadslaging, maar als eene oorlogsverklaring; de heer Ernest Picard vroeg neerlegging der documenten betreffende het vraagpunt; eindelijk zeide de heer Emmanuel Arago, dat het ministerie in deze quaestie onvoorzichtig gehandeld, Frankrijk tegen, zijnen wil daarin betrokken, de benoeming van den koning van Spanje door zijne handelwijze bevorderd en - den oorlog verklaard had.

De oppositie werd niet gehoord, en des avonds sprak men in politieke en militaire kringen, op de boulevards, in de koffiehuizen en schouwburgen, uitsluitend van de aanstaande m i l i t a i r e w a n d e l i n g naar Berlijn.

Koning Wilhelm behield opzichtens de trooncandidatuur een volledig stilzwijgen, hetgeen de Fransche regeering nog des te meer aanprikkelde; doch reeds vóór dat de hertog De Grammont de fiere verklaring op de tribune deed, had, zooals wij vroeger gezegd hebben, het kabinet van Berlijn den Franschen minister bericht, dat het t e n e e n e n m a l e vreemd was aan de candidatuur van den prins van Hohenzollern.

De meest invloedhebbende dagbladen van Duitschland verwierpen insgelijks alle verantwoordelijkheid omtrent deze kroonquaestie, en beschouwden ze als buiten het domein van het Duitsche volk gelegen.

Waar moest dan toch de draad dezer geheime werking gezocht worden?

De Fransche dagbladpers, lichtzinnig in 't beschuldigen, klom welhaast Von

Bismarck en Prim voorbij, en vond of onderstelde dit ten minste, den machtigen

(16)

invloed, die Leopold von Hohenzollern had doen besluiten zijn onbezorgd

officiersleven tegen de kommervolle kroon van het gehavende land der hidalgo's te gaan verwisselen.

- ‘Wie toch heeft de candidatuur van Hohenzollern kunnen uitvinden? vroeg een blad op dat tijdstip.

- ‘Zou het Prim, zou het Von Bismarck zijn?

- ‘Deze en gene misschien.

- ‘Maar welken agent heeft men voor die onderhandelingen gebezigd?

- ‘Eene vrouw, zoo het schijnt.

- ‘Prins Leopold had eene eerste, eene tweede maal de kroon geweigerd. Men moest hem deze toch wel doen aannemen! Men riep alsdan de hulp van eene hooggeplaatste dame in, die zoo behendig tusschen de klippen doorzeilde, dat eensklaps de prins verklaarde aan te nemen. Gij vraagt me den naam dezer

toovergodia?.... Zij noemt zich de prinses van Vlaanderen, de zuster van den prins van Hohenzollern.

‘Begrijpt ge nu de doodsbleekte, welke het gelaat van den heer Beyens, zaakgelastigde van België, overtoog, toen de heer De Grammont op de Fransche tribune de verklaring aflegde.’

Men betichtte zelfs koning Leopold II, de handen in die candidatuur gehad te

hebben; doch noch deze, noch hooger gemelde

(17)

8

aantijging is ooit bewezen, en mocht de gravin van Vlaanderen haren invloed hebben aangewend om haren broeder eene kroon te doen aannemen, welke echter niet ongelijk kon worden aan de doornenkroon van keizer Maximiliaan, dan toch zou zij slechts als zuster gehandeld hebben.

Generaal Hellmuth, vrijheer Von Moltke, chef van den generalen staf van het Duitsche leger.

Wat de inmenging van koning Leopold betreft, deze werd officieel in den Moniteur Belge gelogenstraft. Z.M. verklaarde zelfs, dat het nieuws hem slechts zoo tijdig als aan elk gewoon sterveling ter ooren was gekomen.

Den 9

den

Juli bood graaf Benedetti den koning van Pruisen te Ems, een

eigenhandigen brief van keizer Napoleon aan, in welken deze laatste bij den koning aandrong, den prins van Hohenzollern de machtiging, tot het aannemen der Spaansche kroon, te weigeren.

Ontvangst van den kroonprins van Pruisen te Leipzig, op 26 Juli 1870.

(18)

Z.M. koning Wilhelm zou, volgens Duitsche opgaven, geantwoord hebben dat hij in deze omstandigheid als familie-opperhoofd, niet als koning van Pruisen gehandeld had; dat hij geen bevel tot aanneming der kroon gegeven en dus ook geen bevel tot weigering te geven had.

Den 11

den

Juli verkreeg de Fransche afgezant eene nieuwe audientie, in welke andermaal hetzelfde vraagpunt werd besproken.

- ‘De prins,’ antwoordde de koning, ‘is volkomen vrij in zijn besluit. Ik weet trouwens zelfs niet waar de prins, die eene Alpenreis maakt, zich op dit oogenblik bevindt.’

De oppositie in Frankrijk; die in Spanje, tusschen een aanzienlijk deel des volks;

de ontroering en vrees voor de toekomst, welke, in ieder land, de candidatuur had

doen ont-

(19)

9

Overtocht van het 12delegerkorps over den Rijn bij het fort Montebello (Mainz) op 3 Augustus.

(20)

10

staan, hadden aan gene zijde des Rijns weerklank gevonden: den 13

den

Juli ontving de Spaansche afgezant te Parijs, de heer Olozaga, eene depêche van prins Antoon van Hohenzollern, vader des candidaats, waarin deze hem kennis gaf van den inhoud eener depêche aan maarschalk Prim gezonden; de vader trok, namens den zoon, en dit met het oog op de bestaande verwikkelingen, de candidatuur zijns zoons in (12 Juli).

In den morgen van den 13

den

had te Ems de ontmoeting plaats, welke in de geschiedenis onzer dagen immer eene belangrijke plaats zal beslaan.

Koning Wilhelm bevond zich op de zoogezegde ‘Brunnen-promenade’, voor de Kursaal, vergezeld door prins Albrecht van Pruisen en zijn vleugel-adjudant, prins Antoon Radziwill. Was het toeval of opzet dat graaf Benedetti zich juist op denzelfden weg bevond en den koning ontmoette?

Na een vriendelijken tegengroet van de zijde des konings bekomen te hebben - altijd volgens eene Duitsche inlichting - naderde de gezant, en de koning reikte hem een extra-nummer der Kölnische Zeitung over, welk blad de tijding inhield, dat de candidatuur tot den Spaanschen troon door den prins van Hohenzollern was ingetrokken. Koning Wilhelm was van meening, dat die tijding te Parijs een voortreffelijken indruk zou maken en de keizer zich omtrent den uitslag gelukkig achten zou.

De koning meende in de houding van den afgezant iets te bemerken, dat juist niet met die onderstelling strookte.

- ‘Ik geloof,’ zeide Z.M., ‘dat ge reden hebt om voldaan te zijn.’

Graaf Benedetti wendde en keerde het gesprek met die hoffelijke kronkelingen, den diplomaat en vooral den Franschman eigen, en deed eindelijk den koning verstaan, dat het conflict kon terugkeeren; dat de nu bekomen intrekking der candidatuur, de heropkomst er van niet buitensloot en dus de thans begraven moeilijkheden andermaal zouden ontluiken.

De koning staarde den gezant met een vragenden blik aan.

- ‘Indien Uwe Majesteit,’ zoo sprak ongeveer graaf Benedetti voort, ‘eens en voor altijd....’

De gezant had zijne rede nog niet voleindigd, toen de koning twee stappen achteruit deed en hem met toornige blikken van onder tot boven opnam. Zich dan tot zijnen adjudant wendende, zeide hij luid:

- ‘Zeg toch aan dien heer, dat ik hem niets verder mee te deelen heb.’

De koning verliet de wandeling en prins Radziwill naderde den gezant, die echter de woorden des konings duidelijk genoeg verstaan had, boog zich voor den adjudant en ging heen zonder zijne mededeeling af te wachten. Ook de prins boog en volgde andermaal den koning.

Prins Radziwill heeft omtrent de verschillende audientiën van graaf Benedetti bij den koning, een voor de geschiedenis belangrijk document openbaar gemaakt, gedagteekend: Ems, 13 Juli.

Volgens den prins was de koning, te 2 uren des namiddags, zoo genadig, aan den

Franschen afgezant het bericht te doen overbrengen, dat hij uit Sigmaringen de

bevestiging der tijding, des morgens den heer Benedetti medegedeeld, ontvangen

had. ‘Zijne Majesteit’ zeide de boodschapper, ‘beschouwt dientengevolge de zaak

als afgehandeld.’

(21)

Graaf Benedetti gaf echter den wensch te kennen, andermaal eene audientie bij den koning te erlangen, aangezien hij eene nieuwe depêche van zijn gouvernement had ontvangen, in welke op de goedkeuring van den afstand der candidatuur werd aangedrongen, en om ‘de verzekering te bekomen, dat ook in het toekomende deze candidatuur niet andermaal zou worden opgevat.’

Hierop deed Z.M. door prins Radziwill berichten, dat hij den afstand goedkeurde, zooals hij vroeger het aannemen der candidatuur had goedgekeurd; dat de schriftelijke afstand, den koning door vorst Antoon, vader des candidaats, was gezonden en deze hiertoe door den laatste gemachtigd was; doch wat het tweede punt betrof, namelijk de verzekering voor het toekomende, beriep de koning zich op de woorden, des morgens op de Brunnenpromenade uitgesproken.

Het eerste gedeelte verklaarde graaf Benedetti met dankbaarheid aan te nemen en zou, zeide hij, ware hij daartoe gemachtigd, de woorden des konings aan zijn gouvernement overmaken; maar aangezien de door hem ontvangen depêche van den hertog De Grammont uitdrukkelijk was, durfde hij nogmaals om eene audientie verzoeken, te meer daar de depêche nieuwe argumenten bevatte, welke hij Z.M.

wenschte voor te leggen.

Te halfzes deed de koning den Franschen afgezant berichten, dat Z.M. verlangde niet verder daaromtrent in woordenwisseling te treden. Wat hij des morgens gezegd had, was zijn laatste woord in die quaestie, en hij kon zich alleen daarop beroepen:

(S a g e n s i e d i e s e m H e r r n , d a s i c h i h m n i c h t s w e i t e r m i t z u t h e i l e n h a b e .)

Den 14

den

Juli verliet de koning Ems, om te Coblentz aan zijne gemalin Augusta een bezoek te brengen. Graaf Benedetti bevond zich onder de personen, die het vertrek bijwoonden; de koning groette zwijgend en in het voorbijgaan den gezant, terwijl hij andere aanwezigen eenige woorden toerichtte.

Parijs en Berlijn.

II.

Verklaring van den hertog De Grammont in het Wetgevend Korps. - Redevoering van den heer Thiers. - De oorlog zal verklaard worden. - Beweging te Parijs en in Frankrijk. - De Senaat te St.-Cloud. - Verklaring van maarschalk Leboeuf. - Het j'oublie ma gloire van Lodewijk XIV. - Terugkeer van den koning van Pruisen naar Berlijn. - Geestdrift in Duitschland. - Ontvangst der overheden van Berlijn door den koning. - De oorlogsverklaring. - De Chasseurs d'Afrique te Saarbrücken. - Troonrede van den koning van Pruisen. - Belangrijke verklaringen van den heer Von Bismarck. - Antwoord op de troonrede. - Beieren,

Wurtemberg en Baden sluiten zich bij Pruisen aan. - Duitsche eenheid. - Het IJzeren Kruis van 1813. - Bededag.

Graaf Benedetti was te Ems, op last van zijn gouvernement, gewis zeer indringend

geweest. 't Schijnt inderdaad wat kras, eene quaestie van zoo een groot belang als

de onderhavige, à b r û l e - p o u r p o i n t , op eene wandeling te willen beslissen. Nog

krasser was het vanwege Frankrijk, eenen brief van verontschuldiging van den koning

te eischen, welke eisch later door den heer Von Bismarck werd openbaar gemaakt,

tijdens zijne uitleggingen in den Rijksdag.

(22)

Dit alles geeft het recht te denken, dat Frankrijk de zaak tot het uiterste drijven, ditmaal zijn overschot van prestige behouden of wel den strijd aanvangen wilde.

Het antwoord van den koning, aan Frankrijks gezant gegeven, was echter van dien aard, dat het gewis niet tot het handhaven des vredes kon bijdragen. Was het Fransche gouvernement buiten de grenzen der étiquette gegaan; had Frankrijk, zooals de heer Thiers later in zijne redevoering beweerde, bij het eerste punt - namelijk de intrekking der candidatuur - mogen berusten, dan toch moet men bekennen, dat het antwoord des konings wel streng en de weigering van eene audientie krenkend voor Frankrijk was.

Trouwens, wij hebben het reeds gezeid, men verwachtte zich aan den oorlog.

Reeds den 14

den

nam het Fransche gouvernement openlijk militaire maatregelen, onder anderen door in elk der honderd linie-regimenten een vierde bataljon te vormen, terwijl Pruisen van zijne zijde de gebeurtenissen evenmin doodbedaard bleef aanschouwen.

Den 14

den

had de heer Von Werther den hertog De Grammont verwittigd, dat hij Parijs verliet en i n v e r l o f ging. Wonderlijk oogenblik om een vacantie-reisje te ondernemen, indien men niet zeker ware geweest, dat de afbreuk weldra volgen moest! Men had, zoo werd ten minste destijds gezeid, den Pruisischen afgezant met dezelfde munt betaald, als den heer Benedetti te Ems. Na hem twee uren te hebben doen wachten, zou de hertog De Grammont den heer Von Werther hebben doen berichten, dat hij hem niet kon ontvangen.

De houding van Pruisen werd dagelijks duidelijker: te Berlijn

(23)

11

begon het allengs onder het volk te koken; te Parijs schuimde het reeds des avonds op de boulevards. Men vond, al zingende, dat m o u r i r p o u r l a P a t r i e het aangenaamste aller genoegens was.

Met een koortsachtig ongeduld wachtte men inlichtingen af. Den 15

den

werden deze eindelijk door den heer Ollivier in het Wetgevend Korps, door den hertog De Grammont in den Senaat, gegeven.

‘Mijne Heeren’, zoo luidde het in de eerstgenoemde Vergadering, ‘de wijze waarop gij de verklaring van den 6

den

onthaald hebt, geeft ons de verzekering, dat onze staatkundige gedragslijn door u werd goedgekeurd en wij op uwe ondersteuning kunnen rekenen. Wij vingen toen de onderhandelingen met de vreemde mogendheden aan, om hunne goede diensten in te roepen, opdat Pruisen de wettigheid onzer grieven zou erkennen.

Wij hadden niets aan Spanje gevraagd, wiens teêrgevoeligheid wij niet willen opwekken. Wij hebben ons niet tot den prins van Hohenzollern gewend, omdat wij dezen beschouwden als staande onder het gezag van den koning van Pruisen (c o m m e c o u v e r t p a r l e r o i ). Wij hebben in deze quaestie geen enkele

tegenbeschuldiging, omtrent andere punten, in het midden willen brengen. Het meerendeel der mogendheden neemt, met min of meer warmte, het billijke onzer reclamatiën aan.

De minister van buitenlandsche zaken in Pruisen wierp ons u n e f i n d e n o n r e c e v o i r op, voorgevende dat de zaak hem onbekend was en het Pruisische kabinet er ten eenenmale vreemd aan bleef. Dan hebben wij ons tot den koning zelven gericht.

Wel is waar bekende de koning, dat hij den prins van Hohenzollern gemachtigd had, de candidatuur aan te nemen; maar hij berust in de verklaring dat hij vreemd was gebleven aan de onderhandelingen, tusschen den prins en Spanje gevoerd; dat hij zich slechts met de zaak had ingelaten als opperhoofd van het stamhuis en niet als souverein. Hij erkende echter, dat hij den heer Von Bismarck kennis van het geval had gegeven.

Wij konden dat spitsvondige onderscheid tusschen het opperhoofd van het stamhuis en den souverein niet aannemen.

Middelerwijl ontvingen wij van den gezant van Spanje het bericht, dat de prins van Hohenzollern van de candidatuur afzag. Wij vroegen aan den koning, dat hij zich bij die intrekking aansluiten en de verbintenis nemen zou, dat, mocht de kroon andermaal den prins van Hohenzollern aangeboden worden, hij weigeren zou hare aanneming goed te keuren.

Onze gematigde vraag was insgelijks in gematigde bewoording opgevat.

Wij schreven aan den heer Benedetti, duidelijk zeggende dat wij geene bijbedoeling hadden; dat wij in de zaak van den prins van Hohenzollern geen voorwendsel tot oorlog zochten. De koning weigerde de van hem gevraagde verbintenis te nemen, en eindigde zijn gesprek met den heer Benedetti met de woorden: dat hij, in dit geval gelijk in elk ander, zich het recht voorbehield de omstandigheden te raadplegen.

Bezield met den wensch om den vrede te handhaven, braken wij echter de

onderhandelingen niet af; groot was dan ook onze verwondering, toen wij vernamen

dat de koning van Pruisen geweigerd had, den heer Benedetti te ontvangen, en officieel

bericht van het gebeurde aan het kabinet van Berlijn had gegeven.

(24)

Wij vernamen dat de heer Von Werther bevel had gekregen in verlof te gaan, en dat Pruisen zich wapende.

In deze omstandigheden zouden wij onze waardigheid vergeten en eene onvoorzichtigheid begaan hebben, indien wij op onze beurt geene toebereidselen maakten. Wij hebben ons in staat gesteld den oorlog, dien men ons aanbiedt, te voeren, aan elk het deel der verantwoordelijkheid latende, hetwelk hem toekomt (g e e s t d r i f t i g e e n l a n g d u r i g e t o e j u i c h i n g e n ).

Reeds gisteren hebben wij de reserve onder de wapenen geroepen.

Wij zullen die maatregelen nemen, welke er noodig zijn om de belangen der veiligheid en de eer van Frankrijk te waarborgen.’ (N i e u w e b i j

v a l s b e t u i g i n g e n . )

En dewijl geld de spier des oorlogs is, vroeg de heer Ollivier een krediet van 50 millioen voor het departement van oorlog, hetwelk weinige dagen daarna, tot eene vraag van 500 millioen klom.

De geestdrift in het Wetgevend Korps was onbeschrijfelijk. Eindelijk was dan het uur geslagen, dat men zich over het Pruisische c a p o r a l i s m e , zooals men reeds zoo lang, bevend van verontwaardiging, gezeid en geschreven had, ging wreken.

‘De Senaat,’ zeide een ooggetuige, ‘was van uiterlijk als veranderd. De sneeuwwitte hoofden bewogen zich driftig; de harten hadden het vuur der jeugd teruggevonden.

De bravo's en toejuichingen weergalmden in de vergaderzaal. Ik weet niet welke onweers-adem de zielen deed trillen en begeesterde; die adem steeg van de zaal naar de tribunen en daalde van de tribunen in de zaal, en toen de minister zijn laatste, het uiterste woord had uitgesproken, sprong gansch de Senaat hem te gemoet om hem eene geestdriftige ovatie te brengen.’

In het Wetgevend Korps verhief zich echter andermaal de heer Thiers, en zijne woorden deden er eenen storm ontstaan, die hem als een vijand van Frankrijk wilde brandmerken.

‘De heer zegelbewaarder’, zeide de grijze staatsman, ‘heeft getracht zijne daden te rechtvaardigen, en ik, die geen gevoel van kwaadwilligheid voor het kabinet koester, ik betreur te moeten zeggen, dat wij den oorlog door den misslag van het kabinet zien ontstaan.

De heer zegelbewaarder heeft deze quaestie in de plaats van gene geschoven. Met recht zeide hij, dat wij de onderneming van Pruisen omtrent Spanje niet konden dulden. Pruisen beging een overgrooten misslag; vóór dit incident wilde dit land den vrede, omdat het de gevaren, welke door nieuwe ondernemingen zouden ontstaan, duchtte.

Wij, wij hebben altijd gezeid dat er voor Pruisen een moeilijke dag zou aanbreken:

die, namelijk, wanneer het de hand op Duitschland leggen zou. Dien dag werd Pruisen door gansch Europa veroordeeld en Oostenrijk stond aan onze zijde. Ook heb ik gezeid: Weet te wachten, want men moet geen misslag bij een anderen misslag voegen: het ongeduld om den eersten misslag te doen vergeten (g e r u c h t ).

Ja, wij zouden de gelegenheid gevonden hebben, om ons voor Sadowa schadeloos te stellen, en de wereld ware met ons geweest. Vandaag kan men geen oorlog voeren uit grilligheid, want de gansche wereld treedt als getuige op....

Indien wij de intrekking der candidatuur van den prins van Hohenzollern moesten

bekomen, zou ik aan uwe zijde staan, maar wat mij pijnigt is, dat de grond der quaestie

verkregen is. (G e r u c h t . N e e n ! N e e n ! ) Men heeft u den grondslag der quaestie

toegestaan en er was een overgroot zedelijk uitwerksel behaald. Maar, zegt men, de

candidatuur verdween niet voor immer?...

(25)

Ik doe een beroep op het gezond verstand, op de klaarblijkelijkheid. Gij zult binnen eenige dagen de denkwijze der wereld omtrent uwe staatkunde vernemen; gij zult haar in al de dagbladen lezen. (O n d e r b r e k i n g .) Ik spreek niet van de Fransche, zelfs niet van de Pruisische dagbladen, die belanghebbende partijen in de quaestie zijn; maar ik spreek van Europa.... Europa heeft dus partij gekozen; gij zult zien wat het thans over u denkt; gij zult het weten door de Engelsche pers, welke in gansch deze zaak eene groote gematigdheid aan den dag legde.’

De heer Dugué de la Fauconnerie onderbreekt den redenaar door hem toe te roepen:

‘zóó spreekt men te Berlijn.’

De heer Thiers laat die beleediging ter zijde, en zet zijne redevoering voort:

‘.... Indien men onderstelt dat, na de intrekking der candidatuur van den prins van Hohenzollern, Pruisen er nog aan denkt, deze andermaal op te werpen, zou men beweren dat Pruisen zinneloos was; (o n d e r b r e k i n g ) ja, het zou van zijne zinnen moeten beroofd zijn.’

Een lange en hevige storm stijgt in de vergadering op; het is een kruisvuur van

kreten, verwijtingen, afkeuringen. De heer Thiers wordt gebrandmerkt als een vriend

van Berlijn, een vijand van Frankrijk. In zijne lange en zoo woelige parlementaire

loopbaan heeft hij echter zooveel stormen zien opstijgen, dat ook deze hem niet

ontzet. Soms dringt zijne stem door het gedruis heen en men hoort hem vastberaden

roepen: ‘Gij zult mij niet ver-

(26)

12

moeien; mijn gevoelen z a l ik doen kennen!’ Een oogenblik later roept hij, met klimmende verontwaardiging, de woelzieken toe, die zich als een mierennest aan zijnen voet bewegen: ‘Gij wilt mij niet laten antwoorden! Weet dat het geweld, hetwelk gij mij aandoet, op u zal terugvallen!’

Albrecht Von Roon, Pruisisch minister van oorlog.

Baron Jerôme David roept den redenaar toe: ‘Ik heb de uitdrukking mijner smart niet kunnen bedwingen, bij het hooren eener taal, welke ik denk noodlottig voor mijn land te zijn.’

‘Niet ik,’ antwoordde de heer Thiers met nadruk, ‘niet ik heb Frankrijk nadeel toegebracht (l o s b a r s t i n g v a n g e r o e p ). Nooit deed ik het kwaad. Zij die het kwaad berokkenden, zijn die welke naar mijne waarschuwingen niet wilden luisteren, toen ik hier sprak van Sadowa en de expeditie naar Mexico (g e d r u i s ).

Aankomst van het 17deregiment infanterie te Dusseldorf.

(27)

....Hadde men u de intrekking der candidatuur van den prins geweigerd, dan zou de waarheid u ter zijde hebben gestaan (g e d r u i s ). O, dan zou gansch het land, dan zou Europa slechts ééne stem hebben, om Frankrijks recht te ondersteunen.

Iedereen zeide voor drie dagen, dat als men de intrekking der candidatuur verkreeg (g e d r u i s ), men zich tevreden moest verklaren. Het was klaarblijkelijk dat als men, na die intrekking bekomen te hebben, woordenvitterijen en teergevoeligheden opwierp, de oorlog daaruit ontstaan zou. Het eenvoudig gezond verstand was voldoende om te voorzien, dat, na eene concessie van den koning van Pruisen...’

(o n d e r b r e k i n g ).

(28)

13

Maarschalk Leboeuf, generaal-majoor van het Fransche leger.

‘Hij heeft geene enkele concessie gedaan!’ zegt de heer Ollivier.

‘Hoe!’ roept de heer Thiers uit, ‘de koning van Pruisen trekt voor het aanschijn der wereld, of doet intrekken, (g e d r u i s ) de candidatuur van den prins van

Hohenzollern in, en dit zou geen concessie zijn? Kunt gij dat verdedigen? (g e d r u i s ).

Ik ga verder. Volgens de zoo even voorgelezen stukken, stemde de koning van Pruisen er in toe, door het orgaan van zijn gouvernement, te verklaren dat hij de candidatuur gekend en dezer intrekking goedgekeurd had... Gij wildet eene neerlaag voor Pruisen en ik wil ze evenals gij.... (v e r s c h i l l e n d e b e w e g i n g e n ). Noemt mij, zoo gij wilt, een vriend van Pruisen, het land zal tusschen u en mij oordeelen (g e d r u i s ).

‘Ik bepaal mij deze onweerlegbare feiten aan te halen. De candidatuur werd ingetrokken. De koning was met deze candidatuur bekend en heeft er in toegestemd, dat het gouvernement zulks zou verklaren. Wilde men eene woordenwisseling aanvangen omtrent de wijze van intrekking, dan gewis moesten er nieuwe

fijngevoeligheden oprijzen; men zou de trotschheid van Pruisen prikkelen en tot den oorlog geraken.

Transport der cavalerie per spoor: Paardenstal van een officier der garde.

Het is betreurenswaardig, zeg ik, dat men, Frankrijks belang gewaarborgd zijnde,

door ophitsingen in de bevolking te werpen, den oorlog onvermijdelijk heeft gemaakt

(29)

(g e d r u i s ). Men heeft zich in quaestiën van étiquette geworpen, waarin de trots der twee natiën met elkander in aanraking is gekomen.

Ik ga deze tribune verlaten, gebukt onder de vermoeienis, welke gij mij hebt aangedaan door niet naar mij te hebben willen luisteren. Toch zal ik bewezen hebben dat Frankrijks belangen gered zijn, en dat gij fijngevoeligheden hebt doen ontstaan, uit welke de oorlog is voortgekomen. Dat is uwe schuld (g e r u c h t e n i n

v e r s c h i l l e n d e n z i n ).

Wat moest men doen, toen de misslag begaan was? Dewijl Europa zooveel goeden wil jegens u toonde, moest gij het ook den tijd geven, opnieuw tusschen beiden te treden (o n d e r b r e k i n g ) en geene verklaringen op de tribune brengen, welke den oorlog onvermijdelijk maken. Wij hebben geen oorlog voor de wezenlijke belangen van Frankrijk, maar door een misslag van het kabinet...’

De heeren Ernest Picard, Arago, Glais-Bizoin, Jules Simon, Girault, Jules Favre,

Pelletan en Gambetta voerden òf over de

(30)

14

rechtvaardigheid, òf over de tijdigheid van eenen oorlog met Duitschland, vrij driftig het woord; doch geen sprak op treffender wijze dan de heer Thiers.

Alle waarschuwing kwam echter te laat: de partij des oorlogs ijlde vooruit en de redevoering van den heer Thiers was op dat oogenblik weinig meer dan een zandkorrel, welke de locomotief in volle vaart niet kon doen stilstaan.

Reeds voor de oorlogsverklaring leverden de boulevards van Parijs, des avonds, een schouwspel op, hetwelk den oorlogzuchtigen, maar ook tevens den lichtzinnigen geest der Fransche natie andermaal bewees. Het volk woelde, huilde, manifesteerde soms als ware het dolzinnig geworden. L e v e d e o o r l o g ! We g m e t

P r u i s e n ! was aller kreet. De M a r s e i l l a i s e dreunde alom en de keizer was blijkbaar de lieveling van het volk geworden, zelfs in dat woelzieke centrum, dat hem in de laatste verkiezingen en tijdens het pebliscit juist niet veel verkleefdheid had getoond. Vrouwen, straatjongens en c h a u v i n s van allen rang huilden: à B e r l i n ! en zwaaiden de driekleurvlag.

Alsof de oorlog, dien men ging ondernemen, niets meer was dan een wandeltochtje in het Boulogne-bosch!...

Wel is waar liet zich hier en daar, in die onbeschrijfelijke woeling, een afkeurend, doch slechts bloohartig gefluit hooren, doch wee hem! die zich vermeette het feest te storen. Eene dreigende, tierende en schreeuwende menigte sprong op den fluiter toe en deze was zeer gelukkig, indien hij er met een paar oorvegen of eenige beleedigingen afkwam.

‘Gij zijt geene Franschen! Gij zijt ellendigen, aan den vreemdeling verkocht!’

brulde men.

De politie had blijkbaar bevel het volk ditmaal in alles toe te geven; zij liet zelfs haar gekend c i r c u l e z , m e s s i e u r s ! niet hooren.

In de schouwburgen zong de baryton Faure de M a r s e i l l a i s e , of verscheen de zangeres der gemeene straatliederen, Theresa, als Charlotte Corday gekleed, met eene driekleurige kokarde op de muts en een driekleurig vaandel in de hand op het tooneel, en deed er door het schrikwekkende lied van vroeger dagen eene wezenlijke razernij ontstaan.

Zelfs te St.-Cloud, in bijwezen der keizerlijke familie, speelde men de M a r s e i l l a i s e .

Drie maanden vroeger had men dengene, die het revolutionaire lied durfde aanheffen, zonder genade achter de traliën gebracht; nu echter vond men er een hefboom in.

Bij afwisseling declameerden duizenden boulevards-helden, uitdagend, met Alfred de Musset:

Nous l'avons eu, votre Rhin allemand:

Il a tenu dans notre verre!

....en zij beweerden nogmaals den ouden Rijn in een champagne-glas te zullen overgieten en Pruisen in hunne vuist, als een stuk Neurenbergsch speelgoed, stuk te nijpen.

Wie had niet liever, in stede der uitdagende regelen van Musset, geschreven in

1840 ten antwoord op het niet minder uitdagende lied van Becker, s i e s o l l e n

i h n n i c h t h a b e n , den ook destijds geschreven zang van Lamartine gehoord, die

den Duitschen dichter zijne M a r s e i l l a i s e d e l a P a i x toerichtte? ‘Ja,’ zong

(31)

Lamartine, ‘wij zullen naar den Rijn gaan, maar niet meer om te strijden! De dagen van bloedigen krijg zijn voorbij. De Rijn zal er niet meer door bezoedeld worden!’

Il ne tachera plus le cristal de ton onde

Le sang rouge du Franc, le sang bleu du Germain;

Ils ne crouleront plus sous le caisson qui gronde Ces ponts qu'un peuple à l'autre étend comme une main!

Les bombes et l'obus, arc-en-ciel des batailles, Ne viendront plus s'éteindre en soufflant sur tes bords, l'Enfant ne verra plus, du haut de tes murailles, Flotter ces poitrails blonds qui perdent leurs entrailles,

Ni sortir des flots ces bras morts!

De dichter heeft de gave der profetie niet gehad; maar ook in 1840 zat er nog geen andere Bonaparte op den troon van Frankrijk. Beter ook dan wel de eerstgenoemde uitdrukkingen van het volksgevoel, klonk den bezadigden Franschman de oproep in de ooren, ter vestiging van comité's voor het verplegen der gewonden, aan welke de helden der boulevards gewis niet eens dachten.

Het leger was even opgewonden als de volksmenigte. 't Zou kort, verwonderlijk kort duren. Men zou naar Berlijn trekken en op den weg eenige mechanische soldaten neerwerpen, evenals kinderen die juichend de bloemknoppen, langs het schoolpad groeiend, afslaan. De chassepot overtrof het zundnadelgeweer, en de geheimzinnige mitrailleuse sloeg immers gansche gelederen neer, zooals de maaier koornhalmen.

A B e r l i n , à B e r l i n !

In de steden der departementen heerschte dezelfde opgewondenheid. De nijverheids-districten verlangden echter geenszins den oorlog, en de landbouwer dan? Ja, wij hebben in de geschiedenis den vreedzamen boer soms het wapen zien opnemen, zooals in de zuidelijke Nederlanden, tijdens de eerste Fransche

omwenteling, toen het Schrikbewind zijne haardsteden, zijn godsdienstig gevoel, zijne heiligste en innigste rechten schond; wij hebben hem in de Vendée naar het geweer zien grijpen, om de orde, de rust en het gezag te verdedigen; maar de boer is niet c h a u v i n en omhelst niet geestdriftig eene voor hem vreemde zaak, zooals de oorlogen, die de souvereinen elkander verklaren, meest alle zijn.

Trouwens zijn grootvader zal hem verteld hebben wat de oorlog is, welks eerste offers gewoonlijk de dorpelingen zijn; hij zal hem wellicht van den vroegeren inval gesproken hebben, welks spoor nog nauwelijks is uitgewischt. Daarenboven, lagen er niet vele dierbaren op de slagvelden van de Krim, in Italië, in Mexico, in China, die heengingen om het vaderlijke huis, den voorouderlijken akker nimmermeer terug te zien, - arme jongens, wier naam men zich zelfs aan hoogerhand niet meer herinnert, doch die, met immer bloedende letteren, in het hart der moeders gegrift bleef!

Neen, in de departementen, ten plattelande, was de oorlog niet populair; doch Parijs en met die hoofdstad de groote steden, gaven het sein van den doodendans en allen, zelfs de vredelievendsten, werden eindelijk er in meegesleept.

De Senaat had zich den 16

den

Juli naar St.-Cloud begeven, waar deze vergadering door den keizer, bij wien zich de keizerin en de keizerlijke prins bevonden, ontvangen werd.

‘Prins Leopold,’ zeide de president, ‘heeft zonder twijfel zijne aanneming

ingetrokken; Spanje, die natie welke ons kent en ons wederkeerig de vriendschap

bewijst, welke wij voor haar koesteren, heeft van eene ons kwetsende candidatuur

afgezien.

(32)

‘Gewis het onmiddellijk gevaar werd ter zijde geschoven, maar bleef onze rechtmatige reclamatie niet in haar geheel bestaan? Was het niet klaarblijkelijk dat eene vreemde mogendheid, ten gunste van haren invloed en hare heerschzucht, ten nadeele onzer eer en onzer belangen, andermaal het evenwicht van Europa had willen storen?

‘Hadden wij het recht niet aan die mogendheid waarborgen tegen den mogelijken terugkeer van dergelijke pogingen te vragen? Die waarborgen worden geweigerd.

Frankrijks waardigheid is miskend. Uwe Majesteit trekt den degen. Het vaderland is met u, trillend van verontwaardiging en fierheid (f r é m i s s a n t e

d ' i n d i g n a t i o n e t d e f i e r t é ).

De uitspattingen eener eerzucht, door een dag van groot geluk in overspanning gebracht, moesten zich vroeg of laat wel openbaren. De keizer heeft weten te wachten, weigerende aan een al te driftig ongeduld toe te geven, bezield met eene kalme volharding, waarin de ware kracht gelegen is. Maar sedert vier jaren heeft hij de wapening onzer soldaten tot de grootste volmaaktheid gebracht; hij heeft onze militaire macht door hare inrichting tot op het hoogste punt gevoerd.’

Die woorden zeggen alles; de heer Rouher

1)

is hier zoo dui-

1) Geboren te Riom, den 30stenNovember 1814; hij was voor 1848 aldaar een der meest onderscheiden advocaten. Hij maakte deel der Constituante en van het Wetgevend Korps en stemde schier altijd met de rechterzij. Na de aftreding van het ministerie Odilon-Barrot aanvaardde hij de portefeuille van justitie. Zijne houding werd weldra duidelijk afgeteekend dewijl hij in de Vergadering de omwenteling van Februari eene ‘ramp’ noemde. Zijn naam verbindt zich aan schier al de daden van het keizerrijk. Herhaalde malen als minister afgetreden, en na verschillende portefeuilles beheerd te hebben, werd hij in 1863 minister van staat.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De woning beschikt over een eigen parkeerplaats, die gelegen is aan de ach- terzijde van de woning en die gemakkelijk vanuit de achtertuin bereikbaar is.. WAT U VERDER NOG

• Er ontstaat zicht op de vraag welke projecten en programma’s een bijdrage bieden en welke minder effect sorteren, waarmee focus en koers kan worden aangebracht.

Als verkoper en koper het eens zijn over de belangrijkste zaken - onder andere prijs, leveringsdatum, ontbindende voorwaarden en eventuele afspraken over roerende zaken -, dan legt

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk wor- den gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone

‘Gaat gij naar huis, Roderik?’ vraagt Bronveld als wil hij eene andere wending aan het gesprek geven en zijne gedachte afwenden; want hij ziet altijd Bikkel vóór zich, die gedurig

Wij reden langs de stations Eeckeren, Cappellen, Calmpthout, Essen (waar wij onze bagaadje moesten laten visiteren door Belgische douanen, die zeer gemakkelijk en beleefd deden en

1) Khenvenhiller, IV.. Een eerste daad van verzoening, die het volk voor den nieuwen landvoogd gunstig moest stemmen, betrof den oudsten zoon van Prins Willem. Achtentwintig jaren

Wanneer derhalven den Graaf en desen Heer te samen de trappen van de eetens-saal afgingen, wilde onsen Vriend hen vergeselschappen, en dewyl hy agter den Graaf, en voor eenige