• No results found

The dark side of subtle discrimination : how targets respond to different forms of discrimination

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The dark side of subtle discrimination : how targets respond to different forms of discrimination"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cihangir, S.

Citation

Cihangir, S. (2008, June 17). The dark side of subtle discrimination : how targets respond to different forms of discrimination. Kurt Lewin Institute Dissertation Series. Kurt Lewin Instituut, Amsterdam. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/13066

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/13066

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Samenvatting in het Nederlands

In dit proefschrift zijn de gevolgen van verschillende vormen van discriminatie voor de slachtoffers ervan onderzocht. Een kernelement van de studies die opgenomen zijn in deze dissertatie is dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen openlijke en subtiele vormen van discriminatie en dat de gevolgen van beide vormen voor de slachtoffers direct wordt onderzocht. Een dergelijke aanpak stelt ons in staat na te gaan hoe slachtoffers van open en subtiele vormen van discriminatie hun benadeelde behandeling waarnemen en in welke mate beide vormen van discriminatie gedifferentieerde consequenties vertonen voor de slachtoffers.

De aanpak om verschillende vormen van discriminatie tegen elkaar af te zetten is vernieuwend geweest omdat eerder onderzoek zich telkens uitsluitend focuste op een vorm van discriminatie afzonderlijk, namelijk op vooroordelen en discriminatie die op attributioneel ambigue wijze plaatsvindt (zie voor reviews Branscombe et al., 2002; Major et al, 2002; 2003). Dit onderzoek naar de attributioneel ambigue vooroordelen en discriminatie heeft verschillende perspectieven geleverd over de gevolgen die een dergelijke behandeling heeft voor de slachtoffers.

Aan de ene kant bleek steeds weer uit onderzoek dat het toeschrijven van negatieve uitkomsten binnen een attributioneel ambigue (oftewel subtiel discriminerende) context, positieve gevolgen heeft voor de zelfwaardering van de slachtoffers. Major en collega’s (2003), bijvoorbeeld, lieten binnen attributioneel ambigue situaties zien dat het toeschrijven van een negatieve uitkomst aan vooroordeel en discriminatie het zelf kan beschermen omdat men dan de oorzaak van het falen niet aan persoonlijke kwaliteiten hoeft toe te schrijven. Aan de andere kant liet een andere onderzoekslijn naar de gevolgen van attributionele ambigue situaties juist zien dat men schadelijke gevolgen ondervindt bij het toeschrijven van negatieve uitkomsten aan discriminatie. Branscombe en collega’s (1999) beweerden namelijk dat het toeschrijven van negatieve uitkomsten aan vooroordelen en discriminatie de erkenning impliceert dat men tot een sociale groep behoort die negatief wordt geëvalueerd door anderen.

Verheldering van de tegenstellingen

(3)

In de introductie van het proefschrift en ook in de introductie van de afzonderlijke hoofdstukken heb ik een overzicht gegeven van de gevolgen van attributioneel ambigue vooroordelen en discriminatie. Hoewel Major en collega’s (2003) de positieve gevolgen van ambigue discriminatie voor het zelf beschrijven, ben ik van mening dat, de gevolgen van meer subtiele vormen van discriminatie, zowel positief als negatief uitpakken, afhankelijk van de vergelijking die je maakt.

Specifieker gesteld, zullen de gevolgen van subtiele discriminatie anders zijn wanneer je deze vergelijkt met openlijke discriminatie dan wanneer je deze vergelijkt met de situatie waarin er van discriminatie geen sprake is.

In een situatie waar geen sprake is van feitelijke discriminatie is het waarschijnlijker dat de negatieve uitkomst een gevolg van eigen kunnen is. In zulke situaties kan men het falen niet gemakkelijk toeschrijven aan het bevooroordeelde en discriminerende gedrag van een ander of aan een andere (externe) factor als pech. In zulke situaties is het persoonlijke falen dus de meest voor de handliggende oorzaak van de negatieve uitkomst. Aan de andere kant, wanneer het heel duidelijk is dat het falen veroorzaakt wordt door het discriminerende gedrag van de ander, zoals het geval is in openlijke vormen van discriminatie, hoeft men minder aan het persoonlijke kunnen te twijfelen. Men heeft immers gefaald door een factor die weinig te maken heeft met de persoonlijke kwaliteiten. Echter, er zijn ook situaties waarin het niet duidelijk is of de negatieve uitkomsten door het persoonlijke falen komen, of door discriminatie van de kant van de ander. In zulke multi-interpretabele situaties kan het slachtoffer met minder zekerheid vaststellen wat de oorzaak van de negatieve uitkomst is. In de studies die opgenomen zijn in dit proefschrift heb ik zulke, op subtiele wijze discriminerende, situaties nagebootst en de gevolgen daarvan vergeleken met de gevolgen van openlijke discriminatie.

Eerder onderzoek heeft subtiele discriminatie vooral vergeleken met een afwijzingssituatie die niet discriminerend is (Major et al., 2003). Dit heeft geleid tot de conclusie dat toeschrijving van een negatieve uitkomst aan discriminatie positieve gevolgen voor het zelf heeft. Echter, dit eerdere onderzoek heeft zelden subtiele discriminatie vergeleken met openlijke vormen van discriminatie. Een aantal studies dat dit wel gedaan heeft vormt een uitzondering en laat zien dat subtiele en openlijke discriminatie van elkaar verschillen wanneer het gaat om de perceptie van de situatie als discriminerend (Barreto & Ellemers, Major et al.,

(4)

2003). Terwijl openlijke vormen van discriminatie gemakkelijker tot perceptie van discriminatie leiden, is dit minder snel het geval wanneer de discriminatie subtiel is. In dit proefschrift stel ik dat deze gedifferentieerde perceptie van discriminatie verschillende effecten als gevolg heeft. Zoals al genoemd, subtiele discriminatie is ambigue en leidt tot meer onzekerheid over het persoonlijke kunnen en vaardigheden dan wanneer de oorzaak van een negatieve uitkomst duidelijker toegeschreven kan worden aan discriminatie of aan een externe factor als pech (Major, Kaiser, & McCoy, 2003; Major et al., 2003; zie Major et al., 2002 voor een review). Kortom, wanneer discriminatie openlijk is, zal men de bevooroordeelde en discriminerende ander als de oorzaak van het falen zien, terwijl wanneer discriminatie op subtiele wijze plaatsvindt, men relatief vaker in eigen kunnen naar de oorzaken van het falen op zoek zal gaan.

Een ander reden waarom eerder onderzoek heeft laten zien dat discriminatie soms positieve en soms negatieve gevolgen voor het zelf heeft, is dat zowel individuele en situationele kenmerken als de kenmerken van de discriminerende situatie, gevolgen van vooroordelen en discriminatie kunnen beïnvloeden (Feldmann-Barret & Swim, 1998; zie ook Major et al., 2003). De kenmerken van het zelf beïnvloeden de perceptie van discriminatie en de gevolgen van deze perceptie op het welzijn van het individu (Eccleston & Major, 2006; Kaiser, Major, & McCoy, 2004; Mendoza-Denton, Downey, Purdie, Davis, &

Pietrzak, 2002). Een negatieve algehele kijk op het leven of een verhoogde gevoeligheid om afgewezen te worden zijn bronnen van kwetsbaarheid voor vooroordelen en discriminatie en kunnen er toe leiden dat men meer stress ervaart en minder in staat is met discriminatie om te gaan. Identificatie is een ander kenmerk dat gevoeligheid voor de discriminatie beïnvloedt. De hoge identificatie met de eigen groep leidt tot meer afname van zelfwaardering nadat men wordt blootgesteld aan discriminatie, dan de lage identificatie met de eigen groep (McCoy & Major, 2003). Het huidige proefschrift breidt dit eerdere onderzoek uit door in hoofdstuk 2 een ander belangrijk individueel kenmerk (e.g., zelfwaardering) te bestuderen, welke niet eerder onderzocht is als een potentiële moderator van reacties op discriminatie.

Zoals hierboven genoemd, modereren situationele kenmerken ook de consequenties van discriminatie voor het welzijn van de slachtoffers (zie Major et al., 2003, en Schmitt & Branscombe, 2002 voor reviews). Wanneer discriminatie

(5)

als een geïsoleerde, instabiele of zeldzame gebeurtenis wordt gezien, zullen de gevolgen voor de slachtoffers minder ernstig zijn dan wanneer het wordt gezien als een vaak voorkomende gebeurtenis die steeds iemands leven indringt (Schmitt, Branscombe, & Postmes, 2003). Inderdaad, het toeschrijven van de negatieve uitkomsten aan discriminatie blijkt schadelijker te zijn voor mensen die discriminatie als een hardnekkig en veel voorkomend fenomeen ervaren dan voor mensen die denken dat het sporadisch voorkomt (Schmitt, Branscombe, Kobrynowicz, & Owen, 2002; Schmitt, Branscombe & Postmes, 2003; see also Barreto et al., 2004; Eccleston & Major, 2006; Platow, Byrne, & Ryan, 2005). In deze dissertatie heb ik nog twee andere situationele kenmerken bestudeerd die niet eerder in relatie tot reacties op discriminatie zijn onderzocht: hoe sociale normen met betrekking tot foutieve attributies (Hoofdstuk 3) en hoe de mening van anderen over de afwijzingssituatie (Hoofdstuk 4) de reacties van de slachtoffers van subtiele en openlijke vormen van discriminatie beïnvloeden. In het hiernavolgende geef ik een korte beschrijving van de hoofdstukken waarin de rol van deze factoren bij reacties op openlijke en subtiele discriminatie is onderzocht.

Hoofdstuk 2: The dark side of subtle discrimination: The moderating role of self-esteem in responses to subtle and blatant discrimination.

Zoals hierboven beschreven, laat voorafgaand onderzoek zien dat reacties op discriminatie gemodereerd worden door meerdere factoren. Een aantal studies (e.g., Kaiser et al., 2004; Mendoza-Denton et al., 2002) heeft al de rol van individuele kenmerken in reacties op discriminatie onderzocht. In het tweede hoofdstuk is gekeken naar de effecten van een ander individueel kenmerk: de persoonlijke zelfwaardering.

Zelfwaardering literatuur laat zien dat mensen met een laag en hoog zelfwaardering van elkaar verschillen in hun cognitieve en emotionele reacties (e.g., Brown & Dutton, 1995; Brown & Marchall, 2001; McFarlin & Blascovich, 1981). Op cognitief niveau verschillen mensen met lage en hoge zelfwaardering in de mate waarin ze een negatieve uitkomst toeschrijven aan interne factoren:

mensen met lage zelfwaardering zijn eerder geneigd negatieve feedback te accepteren als een indicatie voor eigen kunnen en vaardigheden en schrijven de

(6)

oorzaak van een negatieve gebeurtenis eerder toe aan interne factoren dan mensen met hoge zelfwaardering.

Op het emotionele niveau lijden mensen met lage zelfwaardering meer onder de negatieve feedback dan mensen met hoge zelfwaardering (Baumeister, Tice, & Hutton, 1989; Brown & Dutton, 1995). Een belangrijke reden hiervoor is dat mensen met hoge zelfwaardering meer positieve overtuigingen hebben over het zelf, waardoor ze beter met tegenslagen kunnen omgaan dan mensen met lage zelfwaardering. Mensen met lage zelfwaardering zijn juist meer beschadigd door de negatieve feedback en betrekken het meer op het zelf dan mensen met hoge zelfwaardering.

Omdat discriminatie per definitie binnen een context van een negatieve uitkomst plaatsvindt, verwacht ik dat zelfwaardering een belangrijke determinant is van de reacties op discriminatie. Dit zal vooral het geval zijn wanneer de situationele cues beperkt zijn met betrekking tot persoonlijke verantwoordelijkheid van het slachtoffer bij het verkrijgen van de negatieve uitkomsten. De algemene verwachting over de effecten van zelfwaardering in het tweede hoofdstuk is dat het een belangrijke determinant is van de reacties van slachtoffers op subtiele discriminatie maar niet bij openlijke discriminatie. Wanneer discriminatie openlijk plaatsvindt, is het duidelijk dat de ander, en niet het zelf, de oorzaak is van de negatieve uitkomst. Echter, wanneer de situationele cues niet duidelijk aangeven wat de oorzaak van de negatieve uitkomst is, dan zullen de individuele kenmerken een belangrijke rol spelen in het interpreteren van de oorzaak van de negatieve uitkomsten.

In hoofdstuk 2 heb ik door middel van een Pilot Studie het paradigma getoetst dat subtiele en openlijke discriminatie van elkaar maar ook van een controle conditie onderscheidt. Het paradigma bestond uit een zogenaamd interviewgesprek waarbij mensen gevraagd werd te doen alsof ze solliciteren voor een management positie. Een dergelijke onderzoeksopzet maakt het mogelijk om de drie verschillende afwijzingsvormen (openlijk, subtiel, en controle) na te bootsen. Om de openlijke en subtiele vormen van discriminatie te kunnen manipuleren, werden er tijdens het interview seksistisch getinte interviewvragen gesteld. Nadat elke proefpersoon klaar was met het interview, kregen degenen die in de openlijke conditie zaten van de interviewer te horen dat ze niet aangenomen waren omdat ze de cruciale vragen niet goed hadden beantwoord.

(7)

De interviewer voegde hieraan toe dat hij van mening was dat vrouwen over het algemeen niet geschikt zouden zijn voor een dergelijke functie en omdat de proefpersoon een vrouw was, hij niet dacht dat zij geschikt zou zijn. In de subtiele discriminatie conditie kregen proefpersonen alleen te horen dat zij niet geschikt waren bevonden omdat ze de cruciale vragen niet goed hadden beantwoord.

Naar verwachting (en zoals ook blijkt uit de manipulatiechecks) leidde de associatie tussen de seksistische interviewvragen en deze onduidelijke feedback tot het gevoel subtiel gediscrimineerd te zijn. In de controle conditie zijn interviewvragen gebruikt die niet seksistisch waren. Deze proefpersonen kregen eveneens feedback dat zij niet waren aangenomen omdat ze geen goede antwoorden hadden weten te geven op de cruciale vragen.

Uit deze Pilot Studie is gebleken dat mensen de meeste discriminatie waarnemen wanneer deze openlijk is. Interessant is dat mensen in de subtiele conditie beduidend minder discriminatie waarnemen ten opzichte van de openlijke discriminatie conditie, maar nog steeds significant hoger dan het schaalgemiddelde. Hieruit blijkt dat mensen wel degelijk het gevoel hebben te zijn gediscrimineerd, maar niet zo sterk als bij openlijke discriminatie. In de controle conditie rapporteerden mensen vrijwel geen discriminatie waar te nemen.

Dit paradigma, zonder de controle conditie, is vervolgens gebruikt in andere studies die opgenomen zijn in dit proefschrift. In hoofdstuk twee is het gekruist met zelfwaardering (laag vs. hoog). In Studie 1 hebben wij gekeken naar de effecten van zelfwaardering in termen van zelfgerichte emoties op de reacties van deze twee typen discriminatie. Conform de verwachtingen, liet deze studie zien dat zelfwaardering de reacties van slachtoffers sterker modereerde wanneer discriminatie subtiel was dan wanneer discriminatie openlijk was. Specifieker beschreven, wanneer ze blootgesteld waren aan de subtiele discriminatie, vertoonden mensen met lage zelfwaardering significant meer zelfgerichte emoties dan mensen die openlijk werden gediscrimineerd. Omdat het binnen een subtiel discriminerende context niet duidelijk is waardoor de afwijzing komt en omdat een negatieve uitkomst beter bij de verwachtingen van mensen met lage zelfwaardering past, voelen zij meer zelfgerichte emoties in een afwijzende context dan mensen met hoge zelfwaardering. Echter, wanneer discriminatie openlijk wordt geuit heeft zelfwaardering geen effect omdat het duidelijk is waardoor de afwijzing komt: oneerlijke behandeling op grond van

(8)

groepslidmaatschap door de persoon die discrimineert. In de tweede studie zijn deze effecten opnieuw gevonden en uitgebreid met prestatie effecten. In lijn met de bevindingen op de zelfgerichte emoties, presteerden mensen met lage zelfwaardering minder goed op een IQ taak dan mensen met hoge zelfwaardering wanneer discriminatie subtiel was. In de derde studie van dit hoofdstuk toon ik opnieuw de emotionele en gedragsmatige consequenties van subtiele discriminatie aan. Uit de resultaten van deze studie bleek dat wanneer discriminatie subtiel is, mensen met lage zelfwaardering meer zelf gefocust zijn dan mensen met hoge zelfwaardering. Verder bleken zij minder in staat om afstand te nemen van de negatieve stereotypen die over de groep bestaan. In al deze studies bleek zelfwaardering, in lijn met de verwachtingen, geen effect te hebben wanneer de discriminatie openlijk is.

Concluderend, dit hoofdstuk laat zien hoe zelfwaardering de reacties van slachtoffers van subtiele en openlijke vormen van discriminatie modereert. De bevindingen van dit hoofdstuk zijn geheel in lijn met het basis idee van dit poefschrift, dat wanneer discriminatie ambigue of subtiel is, persoonlijke factoren een verklaring kunnen verschaffen in de vraag waarom discriminatie soms wel en soms geen schadelijke gevolgen heeft voor het slachtoffer.

Hoofdstuk 3: Better be sorry than safe: How social norms about erroneous attributions can induce self-defeating responses to discrimination

Discriminatie is een sociale aangelegenheid en vindt vaak plaats in de aanwezigheid van anderen. Daarom zullen de reacties op discriminatie ook beïnvloed worden door sociale en/of situationele cues, zoals a) wat anderen van foutieve toeschrijvingen aan discriminatie vinden en b) wat anderen van de negatieve behandeling van het slachtoffer vinden. Voorafgaand onderzoek heeft een aantal van de situationele cues bestudeerd en heeft laten zien dat wanneer iemand zijn negatieve uitkomsten aan discriminatie toeschrijft, anderen het slachtoffer negatief beoordelen (Kaiser & Miller, 2001). De slachtoffers van discriminatie blijken ook bezorgd te zijn over de mening van anderen alvorens ze hun negatieve behandeling toeschrijven aan discriminatie (Kaiser & Miller, 2001;

2004; Swim, Hyers, 1999). Deze bezorgdheid leidt er toe dat men minder snel een negatieve behandeling toeschrijft aan discriminatie (Sechrist, Swim, &

(9)

Stangor, 2004; Stangor, Swim, van Allen, & Sechrist 2002; Swim & Hyers, 1999).

De slachtoffers van discriminatie blijken zelfs niet bereid te zijn hun negatieve uitkomsten aan discriminatie toe te schrijven wanneer een dergelijke attributie gerechtvaardigd is (Kaiser, Dyrenforth, & Hagiwara, 2006). Tal van studies laten inderdaad zien dat mensen niet geneigd zijn aan te geven dat ze gediscrimineerd zijn, zelfs wanneer hier wel duidelijke aanwijzingen voor zijn (e.g., Kaiser & Miller, 2001; 2004; Swim & Hyers, 1999; Sechrist, Swim, & Stangor, 2004). Deze studies hebben echter niet onderzocht welke rol de sociale normen ten aanzien van foutieve attributies spelen in de reacties op discriminatie.

In Hoofdstuk 3 heb ik de gevolgen van de sociale normen ten aanzien van een mogelijk foutieve attributie aan discriminatie onderzocht. Meer specifiek, in Studie 4 en Studie 5 heb ik de effecten onderzocht van de sociale normen die een foutieve attributie aan discriminatie wel en niet tolereren. Deze studies laten zien dat sociale normen die een foutieve attributie aan discriminatie tolereren of ontmoedigen, de reacties van slachtoffers op hun discriminerende behandeling beïnvloeden. Wanneer discriminatie subtiel is en attributies aan discriminatie zijn ontmoedigd, zijn de slachtoffers eerder geneigd hun falen toe te schijven aan het eigen kunnen dan wanneer attributies aan discriminatie zijn getolereerd. Verder bleken slachtoffers in deze situatie meer negatieve zelfgerichte emoties te vertonen, meer gericht te zijn op het voorkomen van negatieve gebeurtenissen en het zelf meer te beschrijven in negatieve groepsstereotypen dan wanneer sociale normen attributies aan discriminatie wel toestaan. Reacties op openlijke discriminatie werden, geheel conform de verwachtingen, niet gemodereerd door sociale normen. Kortom, de studies die opgenomen zijn in dit hoofdstuk laten zien dat reacties op openlijke discriminatie niet beïnvloed worden door sociale normen, terwijl de reacties op subtiele discriminatie wel beïnvloedt worden door de tolerante of intolerante aard van dezelfde sociale normen.

Hoofdstuk 4. When “they” help more than “us”: The impact of ingroup and outgroup opinions on self-views, performance, and protest within a subtle discrimination context.

Aansluitend op het vorige hoofdstuk, heb ik in dit hoofdstuk de gevolgen van de mening van anderen (toeschouwers) bestudeerd voor de reacties van

(10)

slachtoffers op hun discriminerende behandeling. De studies (Studie 6 en Studie 7) die in dit hoofdstuk zijn opgenomen geven belangrijke inzichten in hoe de mening van anderen de reacties op discriminatie bepalen. Zoals reeds beschreven, vindt discriminatie vaak plaats in de aanwezigheid van anderen en deze anderen hebben doorgaans hun eigen interpretatie van de situatie. In hoofdstuk 4 heb ik onderzocht hoe de mening van toeschouwers de reacties van het slachtoffer op zijn of haar discriminerende behandeling modereren.

Eerder onderzoek heeft laten zien dat wanneer mensen beweren gediscrimineerd te zijn, zij negatief worden beoordeeld door de toeschouwers (Kaiser & Miller, 2001; 2004). Ander onderzoek heeft ook laten zien dat sociale steun van anderen effect heeft op de mate waarin slachtoffers melding maken van hun discriminerende behandeling (Stangor, Swim, van Allen, & Sechrist, 2002; Swim Cohen & Hyers, 1998; Swim & Hyers, 1999). Echter, er is nog niet eerder onderzocht hoe de mening van andere ingroup en outgroupleden de perceptie van discriminatie door de slachtoffers kan beïnvloeden. Op deze vraag heb ik mij in het laatste hoofdstuk van het proefschrift gericht.

Om dit te onderzoeken heb ik in dit hoofdstuk twee vergelijkingen gemaakt. In de eerste situatie deelden de andere ingroup vs. outgroupleden aan het slachtoffer van discriminatie mee dat zij werd gediscrimineerd. In de tweede situatie werd het slachtoffer weer door andere ingroup vs. outgroupleden meegedeeld dat de discriminatie jegens vrouwen een alledaagse praktijk is maar dat deze specifieke situatie niet discriminerend was. Deze studies (Studie 6 en 7) laten zien dat wanneer de situatie ambigue is, de indicatie van discriminatie door anderen (ongeacht of ze ingroup of outgroupleden zijn) ertoe leidt dat het slachtoffer meer discriminatie waarneemt dan wanneer de mogelijkheid op discriminatie wordt ontkend. Verder bleek dat de mening van anderen de zelfwaarneming van het slachtoffer zodanig beïnvloedt, dat deze zichzelf minder negatief beoordeelt in termen van zelf stereotypering en zelf-handicapping, wanneer de outgroupleden aangeven dat er discriminatie plaatsvindt, dan wanneer de ingroupleden de mogelijkheid van discriminatie aangaven.

Conclusies

(11)

Het kernidee dat aan dit proefschrift ten grondslag ligt, is dat subtiele en open discriminatie verschillend worden waargenomen door de slachtoffers.

Verder is er gesteld dat de reacties op subtiele discriminatie gemodereerd zullen worden door individuele en situationele karakteristieken terwijl het minder waarschijnlijk is dat de reacties op open discriminatie beïnvloed worden door de in dit proefschrift onderzochte factoren.

Verder heb ik beargumenteerd dat beide vormen van discriminatie verschillende reacties van de slachtoffers teweeg zullen brengen. Wanneer de oorzaak van de negatieve uitkomst duidelijk een oneerlijke behandeling van het slachtoffer op grond van diens groepslidmaatschap is, zullen de reacties op openlijke discriminatie vooral gericht zijn op de ander. De slachtoffers van openlijke discriminatie zijn dan ook gemotiveerd de oneerlijkheid van de situatie aan de kaak te stellen. De bevindingen uit de studies die opgenomen zijn in dit proefschrift, bevestigen eerdere bevindingen (Barreto & Ellemers, 2005; Hansen

& Sassenberg, 2006) die hebben laten zien dat reacties op openlijke discriminatie vooral op de ander gericht zijn. Echter, door het ambigue karakter van de subtiele discriminatie, zijn de reacties van de slachtoffers op deze vormen van discriminatie relatief meer op het zelf gericht.

Uit de resultaten van de huidige dissertatie komt naar voren dat individuele kenmerken (zelfwaardering) en situationele cues (sociale normen en sociale beïnvloeding) die in dit proefschrift zijn onderzocht, de reacties op subtiele discriminatie wel modereren terwijl de reacties op openlijke discriminatie door dezelfde factoren niet worden beïnvloed. Hoofdstuk 2 liet zien dat wanneer discriminatie subtiel is, mensen met lage zelfwaardering meer zelfgerichte emoties vertonen, minder goed op een IQ taak presteren en minder in staat zijn afstand te nemen van de negatieve stereotypen die over de groep bestaan.

Hoofdstuk 3 liet verder zien dat de reacties op openlijke discriminatie niet beïnvloed worden door sociale normen, terwijl de reacties op subtiele discriminatie wel beïnvloedt worden door de tolerante of intolerante aard van de sociale normen. Wanneer discriminatie subtiel is en attributies aan discriminatie zijn ontmoedigd, zijn de slachtoffers eerder geneigd hun falen toe te schijven aan het eigen kunnen dan wanneer attributies aan discriminatie zijn getolereerd.

Hoofdstuk 4 heeft verder laten zien dat de indicatie van discriminatie door anderen (ongeacht of ze ingroup of outgroupleden zijn) ertoe leidt dat het

(12)

slachtoffer meer discriminatie waarneemt dan wanneer de mogelijkheid op discriminatie wordt ontkend. Verder bleek dat de mening van anderen de zelfwaarneming van het slachtoffer zodanig beïnvloedt, dat deze zichzelf als minder negatief beoordeelt in termen van zelf stereotypering en minder zelf- handicapping strategieën toepast, wanneer de outgroupleden aangeven dat er discriminatie plaatsvindt, dan wanneer de ingroupleden de mogelijkheid van discriminatie aangaven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Chapter 4 When “they” help more than “us”: The impact of ingroup and outgroup opinions on self-views, performance, and protest within a subtle discrimination context. Introduction

For this purpose, in this thesis I focus on directly comparing reactions to blatant versus subtle discrimination and examine a broad range of self-directed responses to

This is because in these contexts attention is focused on the individual and his or her qualities, and the inability to identify that discrimination is the cause of a

By contrast, when social norms are tolerant of uncertain attributions this relieves targets of subtle discrimination from the concern of making erroneous

In two studies, we demonstrated that when other ingroup or outgroup members indicate discrimination the perception of subtle discrimination is facilitated, while

Ethnic identity moderates perceptions of prejudice: Judgments of personal versus group discrimination and subtle versus blatant bias... Unfair treatment and

I think it is almost redundant to mention the role of nice friends in an important period of my life, which my PhD training has been. It is self-evident that

This research resulted in a Master Thesis titled: “The effects of social identity salience on social influence”, with which he received his Master’s degree in Social