Samenvatting Nederlands grammatica zindelen H1,2,3&5 H1
Zinsdelen benoemen
PV verander de tijd of het getal van de zin
OW stel de vraag ‘wie+ persoonsvorm?’
WG / NG
LV stel de vraag ‘wat + persoonsvorm + onderwerp
MV stel de vraag ‘aan/voor wie +wg + ow +lv
Zijn de overige zinsdeeldelen H2
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Een zin met 1 persoonsvorm heet een enkelvoudige zin
Een zin met meer dan 1 persoonsvorm heet een samengestelde zin
In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar
In een bijzin staan er 1 of meer worden tussen het onderwerp en de persoonsvorm
Als er geen woord tussen het onderwerp en de persoonsvorm staat moet je kijken of er ook ‘niet’ of een ander woord, tussen kan staan H3
Zinsdeelzinnen Er bestaan Onderwerpszinnen, naamwoordelijkdeel van een gezegde zinnen, lijdend voorwerpzinnen, meewerkend voorwerpzinnen, bijwoordelijke bijzinnen
Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is
Bepaal wat de hoofdzin is
Geef de grenzen van de bijzin(nen) aan
Vul in plaats van de bijzin(nen) een woord(groep) in
Ontleed de zinnen en kijk welke zinsdeel de bijzin(nen) is/zijn
De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep H5
Lijdende en bedrijvende vorm
Van een zin in de bedrijvende vorm kun je een zin in de lijdende vorm maken
o Hierbij veranderd:
- Het lijdend voorwerp wordt het onderwerp
- Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die met bijvoorbeeld ‘door’ begint
- Bij het werkwoordelijk gezegde wordt het hulpwerkwoord bijvoorbeeld ‘worden’ of ‘zijn’ gebruikt