• No results found

Bestuur Stichting "Liberaal Reveil"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bestuur Stichting "Liberaal Reveil" "

Copied!
98
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

..

Redactie

J. J. van Aartsen, mevr. R. Baljé-Rijnders, dr. R. Braams, drs.

J.

G Bruggeman, dr. K. Groenveld, drs. J. A. de Hoog, dr. S. K. Kuipers drs. K. A. Nederlof, mr. H. C. G. L. Polak, ir. J. J. Sterenberg, drs G. M. de Vries, drs. J. A. Weggemans.

Bestuur Stichting "Liberaal Reveil"

Mr. W. J. Geertsema, voorzitter; Paul J. H. M. Luijten, secretaris;

mr. J. A. Reus, penningmeester; mr. J. J. Nouwen, mevr. W. P.

Hubert-Rage, dr. L. Ginjaar, drs. Ed T. M. Nijpels, mr. J. W. A. M.

Verlinden, S. van de Wall, leden; mevr. L. D. A. van Leeuwen, administratrice.

Redactie- en abonnementenadres:

Prins Hendrikplein 4, 2518 JA Den Haag

Abonnementsprijs (4 nrs. per jaar) voor de jaargang 1 januari 1984·

1 januari 1985

I

35,- per jaar. Voor jongeren onder 27 jaar is de prijs

f

25,- per jaar. Losse nummers zijn à

I

9,- verkrijgbaar bij de abonnementenadministratie, Stichting "Liberaal Reveil", gironr.

240200, Den Haag.

Artikelen voor Liberaal Reveil

Lezers die overwegen een artikel te schrijven voor Liberaal Reveil of voornemens zijn een artikel in te sturen, worden in verband met de planning van de (thema-)nummers verzocht of om

vóórtoezending van een artikel of om contact op te nemen met een van de redactieleden. Redaktie-secretariaat Mevr. L. van Leeuwen, I

Prins Hendrikplein 4, 2518 JA Den Haag.

(3)

INHOUD

Voorwoord pag. 2

Personalia pag. 3

Socialisme, Liberalisme en economische politiek

K. Groeneveld pag. 4

Liberale economische orde

F. Hartog pag. 7

Socialisten, liberalen, economische orde

C.A. de Kam pag. 17

Inkomens, prijzen en inkomensprijzen

B. M. S. van Praag pag. 24

Een socialistische loon- en prijspolitiek

D. J. Wolfsou pag. 30

' Een liberaal macro-economisch beleid:

Activistisch of vaste regels?

S. K. Kuipers pag. 42

Een PvdA-visie op het macro-economisch beleid

Th. A.M. Wöltgens pag. 51

Mogelijkheden en onmogelijkheden van een Nederlandse sector-structuurpolitiek:

een liberale visie

C.A. Troost pag. 54

Enige gedachten over het uit te voeren sector- beleid en sectorstructuurbeleid

C. Inje pag. 63

' Liberale verdelingspolitiek en economische wetenschap

K. Groeneveld pag. 73

Een socialistische visie t.a.v. het verdelingsbeleid

J. Tinbergen pag. 82

Te beginnen bij Nederland:

op het oorlogspad voor de vrede

Boekbespreking door J. G. Bruggeman pag. 90

(4)

VOORWOORD

De redactie is verheugd, er in geslaagd te zijn deze aflevering over liberale en socialistische visies met betrekking tot de economische politiek uit te brengen. Reeds eerder was een themanummer (1982/Nr. 4) gèwijd aan scheidslijnen tussen liberalisme en socialisme, op een aantal gebieden. De voor u liggende aflevering handelt over\

het thema: economische politiek. Op dit terrein zijn de volgende onderdelen onderscheiden: de politiek ten aanzien van de

economische orde, de loon- en prijspolitiek, de macro-economische 1

politiek, de sector- en structuurpolitiek en de verdelingspolitiek. Op elk der terreinen schrijven steeds twee auteurs: één van liberale en één van socialistische huize.

Ten aanzien van de meest gewenste economische orde filosoferen respectievelijk Prof. Dr. F. Hartogen Mr.

C.A.

de Kam. Visies met betrekking tot de loon- en prijspolitiek worden gegeven door Prof. Dr. B. M. S. van Praag en Prof. Dr. D.

J.

Wolfson. Prof. Dr.

S. K. Kuipers stelt zich de vraag, of een liberaal macro-economisch beleid een activistisch karakter moet hebben, of dat een 1 monetaristisch beleid de voorkeur verdient. Drs. Th.

A.

M.

Wöltgens geeft een PvdA-visie op het macro-economisch beleid. De mogelijkheden en onmogelijkheden van een Nederlandse sector- structuurpolitiek volgens liberale uitgangspunten worden nagegaan door Mr.

C.A.

Troost. Drs.

C.

Inja bespreekt de noodzaak van sector-structuurpolitiek uitgaande van socialistische beginselen. De relatie tussen liberale verdelingspolitiek en de economische

wetenschap wordt beschreven door Dr. K. Groenveld. Prof. Dr.

J.t

Tinbergen tenslotte geeft een socialistische visie op het

verdelingsbeleid.

Deze aflevering begint met een beschouwing van Dr. K. Groenveld:

over het thema dat in dit nummer van Liberaal Reveil aan de orde 1' is. In deze beschouwing wordt met een aantal citaten geïllustreerd dat de auteurs in meer of mindere mate de rol spelen, die van hen verwacht wordt.

De redactie hoopt dat dit nummer een bijdrage levert tot de dialoog (I

tussen PvdA en VVD op dit belangrijke terrein van de economische

politiek. :

Tot slot bespreekt Drs.

J.

G. Bruggeman het boek "Te beginnen bij 1 Nederland. Opstellen over oorlog en vrede."

(5)

a

.,

I

PERSONALIA

Prof. Dr. F. Hartog

is emeritus-hoogleraar in de micro-economie en de economische politiek. Hij doceerde op deze terreinen aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Professor Hartog is voorts bekend als publicist.

Mr. C. A. de Kam

is lid van de PvdA en werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau.

Prof. Dr. B. M. S. van Praag

doceert op het terrein van de economie aan de Rijksuniversiteit te Leiden.

Prof. Dr. D.

J.

Wolfson

is hoogleraar op het terrein van de publieke financiën en verbonden aan de Erasmusuniversiteit te Rotterdam.

Prof. Dr. S. K. Kuipers

is hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen en voorts kroonlid van de S.E.R. en lid van de redactie van "Liberaal Reveil".

Drs. Th. A. M. Wöltgens

is lid van de Tweede Kamer der Staten- Generaal voor de PvdA.

Mr. C. A. Troost

is onderdirecteur bij de Nationale Investeringsbank N.V.

Drs. C. Inja

is beleidsmedewerker FNV en secretaris van de beleidsgroep "Werkgelegenheid en Sociaal-Economische Aangelegenheden".

Dr. K. Groenveld

is directeur van de Prof. Mr. B. M.

Teldersstichting en voorts lid van de redactie van "Liberaal Reveil"

Prof. Dr.

J.

Tinbergen

is emeritus-hoogleraar en was verbonden aan de Erasmusuniversiteit te Rotterdam. Deze winnaar van de Nobelprijs voor de economie geniet internationaal grote bekendheid vanwege vele publicaties en activiteiten op diverse terreinen.

Drs.

J.

G. Bruggeman,

is lid van de redactie van "Liberaal Reveil"

Alle auteurs schreven hun bijdrage op persoonlijke titel.

3

(6)

SOCIALISME~

LIBERALISME EN ECONOMISCHE POLITIEK

In 1982 verscheen "Liberaal Reveil" met een themanummer over de Partij van de Arbeid en de VVD. Voor een aantal thema's werd bezien welke de scheidslijnen zijn tussen de VVD en de PvdA. In het voorwoord tot dit themanummer werd gesteld, dat wie

partijpolitieke hergroeperingen wil nastreven, er goed aan doet om in alle nuchterheid de verschillen tussen de betrokken partijen te analyseren.

Eén van de thema's in het genoemde nummer van Liberaal Reveil111 betrof de economische kant van de verzorgingsstaat. De redactie · meent er nu goed aan te doen aan de verschillen tussen liberalisme en socialisme op het terrein van de economische politiek een apart nummer te wijden. Let wel, aan de orde zijn verschillen tussen

liberalisme

en

socialisme,

niet zo zeer verschillen tussen de VVD en de PvdA. Daarbij kan naar voren komen, dat de VVD en de PvdA in hun partijpolitiek een specifieke uitwerking geven van respectievelijk de liberale en socialistische uitgangspunten. Deze ~

uitwerking behoeft niet noodzakelijkerwijs door anderen, die zich ook op deze beginselen beroepen, te worden gedeeld. Er zijn liberalen en liberalen, socialisten en socialisten. De inhoud van dit nummer is zeer zeker een bewijs voor deze stelling.

Op het gebied van de economische politiek zijn vijf deelterreinen onderscheiden, t.w.: het beleid ten aanzien van de economische orde, de marco-economische politiek, de loon- en prijspolitiek, het sector- , en structuurbeleid en de verdelingspolitiek. Verschillen tussen ' liberalen en socialisten op deze beleidsterreinen kunnen worden Dl verklaard door

verschillen in percepties

van de economische werkelijkheid (interpretatieverschillen van de feiten) en door normverschillen. Ik heb de indruk, mede op grond van de inhoud van de artikelen, dat de verschillen voornamelijk samenhangen met de visies op de werking van een (sociale) markteconomie als de Nederlandse. Normen spelen een rol, maar een geringe. Gelijkheid en vrijheid zijn zowel voor socialisten en liberalen na te streven zaken. Zeer zeker is er een verschil in prioriteitstelling. Maar van J

meer belang is de

veronderstelde mate van strijdigheid

tussen gelijkheid en vrijheid. Of in economische termen: tussen

inkomensverschillen en economische groei, of tussen rechtvaardigheid en doelmatigheid.

Met betrekking tot de intensiteit van deze "trade-off" heerst er ook verdeeldheid binnen zowel het liberalisme als het socialisme. Dit impliceert soms dat de socialist A in zijn beleidsaanbevelingen dichter staat bij liberaal A dan bij socialist B en socialist C dichter bij 11 liberaal B dan bij socialist D. Wat bijvoorbeeld te denken van socialistische monetaristen (ze bestaan!) en liberale keynesianen (die

(7)

bestaan ook, maar dat is minder curieus). Er ontstaat een mistig oeeld, een spel waarbij de actoren van postitie kunnen wisselen. Het is deze indruk die men verkrijgt na lezing van dit nummer.

De auteurs spelen in meer of mindere mate de rol die van hen, gezien het etiket, verwacht werd. De posities zijn soms te verklaren door de mate van betrokkenheid bij de (partij)politiek en soms door de economische inzichten die men zich eigen heeft gemaakt. Hier volgen, ter illustratie van wellicht onverwachte standpunten, een aantal citaten.

Tinbergen: "Het verdelingsbeleid moet passen in een algemener beeld. Daarbij is mede bepalend de relatieve schaarste die er in de wereld bestaat aan produktiefactoren, aan menselijke vaardigheden.

Er is een rol voor de markten."

Kuipers: "Mijn eigen standpunt stemt overeen met dat van de hoofdstroom der keynesianen." "Een liberale wereld ... , kan alleen functioneren, indien zich op macro-niveau geen langdurige onevenwichtigheden voordoen. Om dit te bereiken kan een activistisch macro-economisch beleid niet worden gemist."

Wolfson: Ten aanzien van de socialistische cultuur: "Zozeer werden overheid en begroting, als instrumenten, met het socialistische doel - eerlijk delen, emancipatie van kansarme groepen - vereenzelvigd dat het er vaak op ging lijken of overheidsinterventie een doel op zichzelf werd."

Groenveld: "De door de markt gedicteerde inkomensverschillen, kunnen nu niet langer worden gerechtvaardigd door een beroep op de optimum-theorema's."

De Kam: Naar aanleiding van een passage in het PvdA-

verkiezingsprogramma: "De opstellers van het program verliezen zich in dagdromen, die niet zijn te rijmen met karakteristieke eigenschappen van de gemengde economische orde, waar het vaak onbeheersbare marktkrachten zijn die beslissen over het

voortbestaan en de rendementen van de ondernemingen."

Meer conform de verwachting zijn de volgende posities:

Hartog: "Ik denk dat de tijd gekomen is, om als liberale visie naar voren te brengen dat de overheid de inkomensverdeling het beste aan de marktkrachten kan overlaten."

Wöltgens: Er is een beleidsoptie, waarbij vraaguitval voorkomen wordt en toch tegelijkertijd ingrepen worden gepleegd, die structureel het collectief beslag terugdringen."

lnja: "Het bepleiten van ondernemersvrijheid kan in mijn ogen nauwelijks plaatsvinden op grond van economische argumenten."

Troost: "Het is teveel gevraagd van de overheid of van wie dan ook het toekomstige patroon van onze bedrijvigheid uit te tekenen."

5

(8)

Van Praag:

Ten aanzien van de loon- en prijspolitiek: "Onze evaluatie is dat deze politieke instrumenten enerzijds veelal nadelig zijn voor de efficiency van het maatschappelijke produktieproces en leiden tot betuttelingsverliezen voor de burgers."

Deze aflevering van Liberaal Reveil geeft geen haarscherp beeld van de verschillen tussen liberalen en socialisten ten aanzien van de te voeren economische politiek. Niettemin moet ik constateren dat de verschillen tussen het PvdA-program en het door de VVD voorgestane beleid om de

huidige

crisis te bestrijden zeer duidelijk zijn. Men zou de opstelling van beide fracties in de Tweede Kamer kunnen kenschetsen als de "zachte visie" respectievelijk de "harde visie". Grosso modo komt de harde aanpak neer op een pleidooi de

aanbodrestricties,

die economische vooruitgang belemmeren, weg te nemen. De weg die zo wordt ingeslagen om de economie te saneren is waarschijnlijk een lange. De verwachting is evenwel dai aan het eind van de route de economie een gezonder beeld te zien geeft dan wanneer er wordt doorgemodderd met de "zachte aanpak". De PvdA daarentegen staat een beleid voor waarbij door

keynesiaanse macropolitiek

en arbeidstijdverkorting de

werkloosheid reeds op korte termijn wordt teruggedrongen. Model- excercities van het CPB lijken de sociali~ten (waaronder het FNV) wat betreft de gunstige effecten op korte termijn in het gelijk te stellen. De vraag kan evenwel worden gesteld of de aan

overheidsstimulering verslaafde economie op lange termijn gediend is met voortgaande stimulering. Ten aanzien van de door de VVD gepropageerde harde sanering kan men evenwel tegenwerpen dat de verslaafde patiënt misschien de "onthouding" niet kan verdragen. Ik zal op deze plaats geen antwoord op deze vragen en op het geschetste . dilemma schetsen.

Zoals bekend bestaan er speculaties omtrent de mogelijkheid dat PvdA en VVD in de toekomst samen regeringsverantwoordelijkheid zouden kunnen dragen. Het hierboven geschetste meningsverschil lijkt een dergelijke ruilverkaveling in het politieke landschap in de weg te staan. Wenst men andere politieke verhoudingen tussen PvdA en VVD (waarover hier geen uitspraak) dan zal een voortgaande dialoog, zo mogelijk naar aanleiding van deze aflevering van Liberaal Reveil, noodzakelijk zijn.

K. Groenvel(l

(9)

LIBERALE ECONOMISCHE ORDE

F. Hartog

Inleiding

De liberale economische orde heeft veel gemeen met een mooi meisje: heel moeilijk te omschrijven, maar heel makkelijk te herkennen. Daarom wordt van een poging tot omschrijven afgezien.

In plaats daarvan zal worden getracht, de voornaamste kenmerken onder onze handen te laten opkomen.

Voor de meer algemene uitdrukking economische orde geldt min of meer hetzelfde. Wie niet weet waar het daarbij om gaat kan moeilijk door een definitie op het goede spoor worden gezet. Wie het wel weet heeft een definitie niet nodig. 1)

Voorop gesteld wordt tevens dat in het volgende de persoonlijke visie van de schrijver mee speelt. Er kunnen dus liberalen zijn die ten dele anders denken. De pretentie is wel dat er in het volgende veel liberaais zit.

Begonnen wordt met een korte speurtocht naar de wortels. Daarna worden enkele opvattingen uit later tijd aan de orde gesteld.

Vervolgens worden daaruit enkele bouwstenen naar voren gehaald waaruit het moderne liberalisme is samengesteld. Daarbij valt de aandacht met name op het continentale vrije Europa en daarbinnen in het bijzonder op Nederland. Een en ander wordt tenslotte toegespitst op een korte beschouwing over het liberalisme en de mens, alsmede op de politiek ten aanzien van een liberale economische orde.

Laissez faire

De wortels van het economische liberalisme gaan ongeveer 200 jaar terug. Het was om zo te zeggen een bijprodukt van de emancipatie van de economie als zelfstandige wetenschap. De ontdekking van de zelfregulering van het economische proces leidde als vanzelf tot de zienswijze dat de overheid daarin beter niet tussenbeide kon komen.

Als zij zou volstaan met de handhaving van de rechtsorde zou daarbinnen de marktprijsvorming haar werk kunnen doen. Het economische proces laten begaan werd dus de toonaangevende visie op de meest wenselijke economische orde.

Daarbij waren er twee varianten: een optimistische en een

pessimistische. De optimistische werd vooral geschraagd .door Adam Smith en de Franse klassieken, de pessimistische door Malthus en Ricardo.

Volgens de optimistische variant leidt economisch liberalisme tot goede uitkomsten voor iedereen. Volgens de pessimistische variant werd dat sterk betwijfeld. Niettemin bleven de persimisten toch liberaal, omdat volgens hen slechte economische uitkomsten toch niet door overheidsoptreden konden worden verholpen.

7

(10)

Economische wetten werden toen nog in belangrijke mate gezien als!

natuurwetten, waar de overheid geen vat op kon krijgen.

We kunnen de pessimistische visie dus ook kenschetsen als berusting. Al het andere dan liberalisme is volgens de pessimisten nog erger. Voor de eisen die werden gesteld aan de economische politiek maakte dit echter geen verschiL Beide varianten predikten strikte staatsonthouding, behoudens, zoals gezegd, de zorg voor handhaving van de rechtsorde. We duiden dit doorgaans aan als de nachtwakersstaat. Ik heb nog mensen gekend die de nachtwaker 1 hebben meegemaakt. Die ging 's nachts het dorp door met zijn ratel: ·

"elluf heit de klok", en zo ieder uur. Als ik toen had geleefd denk ik dat ik zelfs die nachtwaker liever zou hebben gemist: ieder uur wakker worden gemaakt lokt mij niet erg aan. Maar het is slechts beeldspraak. Het gaat er om dat de nachtwaker het symbool was van veilig in bed kunnen liggen en tot niets worden gedwongen.

Het "laissez faire" -stelsel heeft grote opruiming gehouden onder de gilden en het mercantilisme. In de loop van de 19e eeuw kwam de feitelijke economische orde in West-Europa er dicht bij. Verder • nadenken en nadere ervaringen brachten een belangrijke andere variant van het liberalisme op de voorgrond. Daarover gaat het in het volgende.

Neo-liberalisme

Adam Smith richtte zich sterk tegen monopolies. Hij bedoelde daarmee wettelijke monopolies, zoals de gilden. Uit afschaffing van de overheidsinvloed zou economische vrijheid voor allen moeten volgen.

Er zijn echter ook particuliere monopolies denkbaar. Meer in het algemeen waarborgt alleen de marktvorm volledige mededinging de volstrekte afwezigheid van macht. Dat is in hoofdzaak een

grensgeval. Vrijwel altijd is er bij de prijsvorming - waaronder begrepen de loonvorming- enige machtsinvloed. Het neo-liberalisme stelt zich op het standpunt dat niet alleen overheidsmacht, maar ook particuliere macht moet worden bestreden. Het vervelende is dat dit niet allebei tegelijk kan. Particuliere economische macht kan in het 1 algemeen alleen door overheidsmacht ongedaan worden gemaakt. In ieder geval kan de overheid proberen, dat te doen. Het neo-

liberalisme is bereid, voor dit doel inderdaad de overheid in te roepen. Deze moet dus in de neo-liberale gedachtengang

concurrentiebeperking door marktpartijen tegengaan. Dat eist in verschillende gevallen een zeer ingrijpend overheidsoptreden, zoals bij het tegengaan van beïnvloeding van het loonpeil door de vakbeweging. De vakbeweging heeft zich in de Westerse wereld \l

immers ontpopt als de sterkste particuliere machtsconcentratie.

Het neo-liberalisme is in hoofdzaak in de jaren '20 ontstaan en heeft veel vat weten te krijgen op de na-oorlogse economische politiek in Midden-Europa en de Verenigde Staten. In dit laatstgenoemde "land kan de 19e-eeuwse anti-trust-politiek worden beschouwd als neo- liberalisme avant la lettre. Hetzelfde geldt voor het Britse coalitieverbod in de 19e eeuw, dat meer neo-liberaal dan liberaal was. Een moderne aftakking van het neo-liberalisme is het t1 monetarisme, dat manipulatie met het geld als middel om de werkloosheid te bestrijden afwijst.

(11)

Keynesianisme

Ik wil niet beweren dat het Keynesianisme een noodzakelijk onderdeel vormt van het economische liberalisme. Het staat ook grotendeels haaks op het neo-liberalisme en zeker op het monetarisme. Een bouwsteen kan het echter wel zijn. Daarom kunnen we er hier toch niet helemaal omheen.

Het Keynesianisrne was vooral aan het begin een steunpunt voor het liberalisme, omdat er in de jaren '30 allerwegen twijfel heerste over de mogelijkheid tot voortbestaan van de ondernemingsgewijze produktie. Keynes wees toen een uitweg door zijn recept van globaal overheidsingrijpen. Door middel van begratingspolitiek achtte hij het mogelijk, volledige werkgelegenheid te herstellen en te handhaven. Dat liet de vrijheid tot economisch handelen door de particuliere subjecten onverlet.

Evenals bij het neo-liberalisme is er dus onder het Keynesianisme wel overheidsoptreden nodig, maar dat dient in beide gevallen om de vr·ijheid van de afzonderlijke subjecten intact te laten en niet om die in te perken. Overigens wil het neo-liberalisme niet meer overheidsoptreden dan nodig is voor de bestrijding van particuliere economische macht. Keynesiaanse begratingspolitiek wordt dus afgewezen. Het monetarisme heeft dit standpunt onderbouwd door aannemelijk te rnaken dat Keynesiaanse begratingspolitiek niet duurzaàm voor volledige werkgelegenheid kan zorgen en na verloop van tijd altijd tot inflatie leidt. Later is het Keynesianisme vooral in links vaarwater terecht gekomen. Daarover thans meer.

Gemiste kansen

Opmerkelijk is dat de liberale partijen weinig of geen gebruik hebben gemaakt van de ideeën die werden aangereikt door het neo- liberalisme en het Keynesianisme. Van het neo-liberalisme hebben zich de Westduitse christen-democraten meester gemaakt en van het Keynesianisrne de socialistische partijen, met name de Partij van de Arbeid in Nederland.

Wat de CDU betreft: die was de liberale partij gewoon te vlug af. De sociale markteconomie stond al op poten voor het Westduitse liberalisme wakker werd en besefte, een kans te hebben gemist.

Iets dergelijks gold voor het Keynesianisme in Nederland. Onder Drees eigende de PvdA zich het Keynesiaanse gedachtengoed toe.

De VVD hield zich onder Oud weinig met aangelegenheden van economische orde bezig. Alleen Witteveen heeft getracht, het Nederlandse liberalisme op het spoor van Keynes te zetten, maar hij is wat dit betreft grotendeels een eenling gebleven. 2)

Toen nieuw-links zich meester had gemaakt van de

commandoposten in de PvdA is Keynes verworden tot een als Sinterklaas verklede gulle uitdeler. Het kabinet-Den Uyl heeft Keynes ad absurdurn gevoerd. Daar lijden wij nog steeds onder.

Mede als gevolg daarvan dient het Keynesianisme zich nog

nauwelijks aan als inspiratiebron van het moderne liberalisme. Dit alles betekent dat de liberale partijen in continentaal vrij Europa·

ondanks vele denkaanzetten uit het verleden toch grotendeels met lege handen zijn blijven staan bij het invullen van eigen

denkbeelden over de meest wenselijke economische orde. Vandaar dat in het volgende wordt getracht, daar iets aan te doen door zo

9

(12)

goed mogelijk bij elkaar te zoeken wat bruikbaar is. Daarbij geldt als denkachtergrond met name het Nederlandse economische bestel van,\

de jaren '80 en de daarmee verweven fundamentele problemen en twistpunten.

Het voorgaande betekent niet dat de Teldersstichting al die tijd stil heeft gezeten. Integendeel is van daar uit een belangrijke stroom van denkbeelden over de economische orde vanuit liberaal

gezichtspunt naar buiten gekomen. De doorwerking naar de politiek gaat echter zo diffuus dat verschillende van deze publikaties nogal eens in een leegte lijken te vallen. Bovendien is geschrift nr. 30, over de economische orde in Nederland, toch al weer zes jaar oud. Dat is sterk ingegeven door de economische problemen van toen. De nog steeds waardevolle beschouwingen over de betekenis van de marktprijsvorming hoef ik echter vrijwel niet meer over te doen.

Alleen enkele accenten komen wat anders te liggen als we dit in 1983 nog eens bezien. Dat is meteen het volgende onderwerp, als eerste waarin de voornaamste onderdelen van een liberale

economische orde in de jaren '80 voor het voetlicht worden geplaatst. 111

Het primaat van de markt

Uit het oogpunt van het richten van het aanbod op de vraag, het prikkelen van produktieve inspanning, het afstraffen van verkeerde beslissingen en de vrijheid van inkomensbesteding is ongestoorde marktprijsvorming van grote betekenis. Het allerbelangrijkste kenmerk van de marktprijsvorming is dat zij de meest

democratische wijze van economisch beslissen is. De gezamenlijke belangen, wensen en mogelijkheden van alle subjecten zijn in de 6 marktprijzen neergeslagen en ieder heeft de gelegenheid, met zijn eigen beslissingen er het beste van te maken. Wat deze algemene gezichtspunten betreft kan verder worden verwezen naar het genoemde geschrift van de Teldersstichting.

Maar in die publikatie wordt, in het licht van wat wij in de afgelopen tien jaar hebben ervaren, soms een te verdedigende, om niet te zeggen te timide houding aangenomen. Sindsdien hebben we 1 namelijk geleerd dat de overheid, als zij de marktprijsvorming wil t

corrigeren, aanvullen of op enigerlei andere wijze het economische proces wil regelen, vrijwel alles slechter doet en verreweg de meeste problemen verergert. Zo is het manipuleren met de collectieve uitgaven om het economische proces bij te sturen geëindigd in weinig minder dan onbestuurbaarheid, is daarentegen het

prijsmechanisme er in geslaagd, de schaarste inzake het olieknelpunt onder de knie te krijgen, is de milieupolitiek voor een groot deel vastgelopen in overregulering en verstikking van het bedrijfsleven 1

en is het subsidiëren van ondernemingen verworden tot een doolhof van loketten, potjes en formulieren.

Met name is duidelijk geworden dat de marktprijsvorming, ondanks het feit dat particuliere economische macht zelden geheel afwezig is, toch altijd gunstig afsteekt bij overheidsbeslissingen. Deze laatste worden genomen met meerderheid van stemmen, zodat de

minderheid altijd onder de voet wordt gelopen. Iedereen is ook aan overheidsbeslissingen gebonden. Alleen de overheidsmacht is dus absoluut.

Bij de marktprijsvorming overweegt altijd de concurrentie e,p in

(13)

ieder geval de potentiële concurrentie. Wie door een aanbieder slecht behandeld wordt kan vrijwel altijd uitwijken naar een andere aanbieder, maar aan een overheidsloket is men overgeleverd aan de betrokken ambtenaar.

De kijk op de grote macht van multinationale ondernemingen is ook veel meer genuanceerd geworden. Marktmacht hangt niet af van de grootte van de produktie-eenheid, maar van de betekenis van het produkt. Vrijwel iedere multinationale onderneming brengt honderden verschillende produkten voort. Zij opereert dus op honderden verschillende markten en is op elk van die markten veelal onderworpen aan sterke concurrentie. Concurrentie als tegenwicht is van veel grotere betekenis dan tot voor kort veelal werd aangenomen.

Als tweede positieve punt van de marktprijsvorming valt te noemen het kunnen omgaan met het milieuprobleem. Van dit laatste wordt dikwijls een aanklacht gemaakt tegen de marktprijsvorming maar daarmee wordt de zaak op zijn kop gezet. Milieu-effecten doen zich juist voor doordat zij buiten de prijsvorming om gaan. Er dient om het milieuprobleem de baas te worden niet minder, maar meer prijsvorming te zijn. Collectieve beslissingen maken alles moeilijker.

Heffingen kunnen milieu-effecten bij de prijsvorming

onderbrengen. Daardoor wordt het voor de betrokken subjecten voordelig, met het milieu rekening te houden. Wat dit betreft kan worden verwezen naar een ander geschrift van de Teldersstichting, over Milieu, groei en schaarste (nr. 26), van 1975. Daarin wordt ook veel vertrouwen in de werking van de marktprijsvorming

uitgesproken bij de oplossing van de toen nog overweldigende schaarsteproblemen. Dat vertrouwen is niet beschaamd. In het midden van de jaren 70 verkeerde een deel van de publieke opinie nog in de ban van het doemdenken van het rapport van de Club van Rome. Van linkse kant werd deze publikatie aangegrepen om de hele marktprijsvorming in gebreke te stellen. Men raakte in de linkse partijen zelfs in paniek en bepleitte bij monde van de Commissie-Mansholt op alle belangrijke punten sterke collectivering van de economische besluitvorming. Het genoemde rapport van de Teldersstichting bleef daar nuchter onder, en achteraf gezien terecht. Alleen de marktprijsvorming kan een acute schaarste beeindigen, doordat zij onweerstaanbare krachten oproept die corrigerend werken. Men moet daarbij het geduld kunnen

opbrengen om de dode tijd door te komen waarin het lijkt alsof er niets gebeurt. In die overgangsperiode zijn alle krachten ter beëindiging van de schaarste al aan het werk, maar alleen bij wijze van onderstroom. Alles heeft tijd nodig, zich te manifesteren. Maar dan is het ook met de acute schaarste gedaan. Overigens is ons land ook in de moeilijke periode van het olie-embargo van de Arabische landen overeind gebleven dank zij het optreden van de

oliemaatschappijen. Dat had al een vingerwijzing moeten zijn voor het destijds bovendrijvende linkse paniekdenken.

Er zijn ook nog de al langer bestaande vervalsingen van de marktprijsvorming van overheidswege bij het wonen en in de landbouw. In de sfeer van het wonen heeft de langdurige

huurbeheersing de woningnood vrijwel onoplosbaar gemaakt. In de landbouw zorgen kunstmatig hoge prijzen voor steeds terugkerende 11

(14)

onverkoopbare voorraden. De hele werkelijkheid is één groot pleidooi voor het ongemoeid laten van de marktprijsvorming. Deze laatste heeft korte tijd de schijn tegen gehad, maar het bleek niet meer dan de schijn te zijn.

Inkomensnivellering

Omdat de verdelingspoEtiek in deze aflevering nog afzonderlijk aan de orde komt, kan ik er hier kort over zijn. Helemaal kan ik er niet ~

om heen, om de kijk op de liberale economische orde in grote trekken volledig te maken. Ook wat de nivelleringspolitiek betreft moet worden geconstateerd dat het liberalisme zich in ons land sterk heeft laten meeslepen door de waan van de dag. Zo is zonder veel liberale tegenkanting de sociale verzekering opgevoerd tot een peil dat nu niet meer kan worden betaald. Weinig of geen rekening is ook gehouden met de afruil tussen werkgelegenheid en nivellering.

Deze is van tweeërlei aard. In de eerste plaats is de allocatiewerking . van de arbeidsmarkt grotendeels verloren gegaan door het in ••

belangrijke mate te niet doen van uit schaarste voortvloeiende loonverschillen tussen regio's en beroepen. Daardoor vinden vraag en aanbod van arbeid elkaar steeds moeilijker. In de tweede plaats heeft de sterke nivellering de vrije gezinsbesparingen vrijwel doen opdrogen, ten nadele van de rentestand en dus van de investeringen en de werkgelegenheid. Fataal is ook gebleken de zgn. solidariteit in de sociale verzekering. Het geheel of gedeeltelijk uit elkaar halen van de premies en uitkeringsrechten per subject heeft geleid tot een i

ononderbroken druk tot uitbreiding van het aantal uitkeringen en de hoogte van de uitkeringen en naar de andere kant tot een grotendeels blokkeren van de inkrimping, bijv. bij de invoering van eigen risico. Het uit elkaar halen van lasten en lusten per subject heeft een grote groep gekweekt die op de sociale verzekering overhoudt. De vakbeweging treedt op als machtig pressiemiddel voor deze groep en politieke partijen die tezamen altijd een

meerderheid in de Tweede Kamer bij elkaar brengen durven uit het ' oogpunt van het maximeren van stemmen daarbij niet achter te blijven. Zo heeft de zgn. solidariteit als een reusachtige ingebouwde versterker gewerkt.

Ik denk dat de tijd gekomen is, als liberale visie naar voren te brengen dat de overheid de inkomensverdeling het beste aan de marktkrachten kan overlaten. De schaarste bepaalt dan de

inkomens en de inkomensverschillen. Bevoorrechting die in een !i starre standensamenleving zou kunnen ontstaan is er in onze open samenleving vrijwel niet meer.

Het Zwitserse voorbeeld laat zien dat een economische en sociale politiek waarbij nooit aandacht wordt geschonken aan

verdelingsvraagstukken leidt tot een toestand waarbij ieder beter af is. Daarbij moet er natuurlijk voor worden gezorgd dat niemand die buiten zijn of haar schuld uit het produktieproces is uitgeschakeld, financieel verkommert. Dat vergt een vangnet op basis van een ook 1 in slechte tijden betaalbare sociale verzekering, met volledige

toepassing van het equivalentiebeginseL

(15)

Geld en financiën

De ervaring heeft geleerd dat inflatie niet, zoals lang is gedacht, het minste kwaad is. Het monetarisme heeft gelijk als het duurzame manipulatie met geld en financiën afwijst omdat het toch niet helpt.

Alleen bij een tijdelijke inzinking van de vraag kan in de toekomst het Keynesiaanse recept weer worden toegepast. Een voorwaarde daarbij is dat het eerst wordt ontdaan van zijn giftige bijwerking in de vorm van uit de hand gelopen collectieve uitgaven en een gapend financieringstekort van de overheid. Voorlopig is er dus geen ruimte voor stimulering van de bestedingen en in de toekomst zal er voor moeten worden gezorgd dat na sanering van de staatsfinanciën het financiële instrument niet opnieuw bot wordt gemaakt door het te pas en te onpas te gebruiken. Tegenover een eventuele opvoering van de collectieve uitgaven bij particuliere vraaguitval moet dus een tegenovergestelde politiek staan tijdens een hoog-conjunctuur. Dat is moeilijk te bereiken omdat het terugdraaien van Keynesiaanse politiek altijd ergens pijn doet. Hoe meer dit automatisch of althans quasi-automatisch kan gebeuren, hoe beter het Keynesiaanse recept blijvend bruikbaar is. Wat dit betreft is er in de laatste tien jaar veel te weinig naar Witteveen geluisterd. Er kan ook grote opruiming worden gehouden onder de vele subsidiepotjes voor het

bedrijfsleven, door deze weg te schrappen tegen de

vennootschapsbelasting. Het is niet erg zinvol, het bedrijfsleven veel geld af te pakken dat het vervolgens door middel van een moeizame en tijdrovende procedure weer gedeeltelijk terug kan krijgen. Als we het geld laten zitten waar het zit blijft het ter beschikking van bedrijven die nog winst maken en die in het algemeen het meest in aanmerking komen voor het verrichten van

uitbreidingsinvesteringen. Bepaalde verfijningen moeten we dan missen, maar de zgn. georiënteerde markteconomie is meer een papieren bedenksel dan een goed lopend systeem. Het meest op de voorgrond tredende kenmerk is het lokettendom: waarom zouden we het eenvoudig doen als het ook ingewikkeld kan?

Afschaffing van de vennootschapsbelasting maakt ook de dubbele belastingheffing op uitgekeerde winsten ongedaan. Van belang is tevens dat de inkomstenbelasting op de helling gaat. Door de zeer scherpe progressie zijn er om onbillijkheden te voorkomen zo veel vrijstellingen, aftrekposten en bijzondere tarieven nodig dat de gemiddelde opbrengst over het totale belastbare inkomen toch niet boven ongeveer 30% uitkomt 3). Omzetting van de progressie in een gematigd proportioneel tarief boven de belastingvrije voet met gelijktijdige afschaffing van alle uitzonderingsbepalingen verdient dan ook ernstige overweging. Dat tarief zou dan vermoedelijk zonder daling van de totale opbrengst op 25% kunnen worden gesteld. Er kan dan namelijk vrijwel geheel worden volstaan met heffing aan de bron, met belangrijk minder kosten. Het wegvallen van alle vrijstellingen, aftrekposten en bijzondere tarieven zou eveneens veel kosten aan beide zijden uitsparen. Bovendien wordt presteren niet langer zwaar gestraft, zodat de heffingsbasis gunstig zal worden beïnvloed. Ook de prikkel tot het ontgaan en ontduiken wordt op deze wijze sterk verzwakt. Er zijn van liberale zijde schuchtere pogingen geweest, vermindering van de progressie aan de orde te stellen. Men zou op dit punt echter doelbewust tot het

(16)

offensief k:.mnen overgaan. Als er iets is dolgedraaid, is dat de torenhoge belastingprogressie. Het is ook zeer. de vraag of deze echt bijdraagt tot inkomensnivellering. De talrijke

ontwijkingsmogelijkheden worden vooral benut door de gewieksten.

Betalen is voor de dommen.

Het liberalisme en de mens

Een zeer sterk punt van het liberalisme is dat het geen eigen mensbeschouwing heeft. Daarin steekt het gunstig af bij iedere andere ideologie (dit woord is hier neutraal bedoeld). Een mensbeschouwing is noodgedwongen altijd schematiserend. De mensen moeten dan altijd wat. Onder het liberalisme kunnen zij volledig zichzelf zijn, omdat het liberalisme de mensen neemt zoals zij zijn. Daardoor sluit het ook het beste van alle bestaande Westerse ideologieën aan bij de democratie: de mensen kunnen onder de liberale economische orde maximaal hun eigen lot bepalen. Gaat men er, zoals andere ideologieën, van uit dat de mensen aan

bepaalde idealen moeten voldoen dan worden ze geheel of ten dele !i)

gemanipuleerd of gedwongen. Daar is de politiek in een democratie niet voor.

Met name het socialisme heeft de neiging, niet uit te gaan van de mensen zoals zij zijn, maar zoals zij volgens socialisten zouden moeten zijn. Daardoor worden zij onder het socialisme op vrijwel geen enkel punt met rust gelaten. Een economische orde die de mensen neemt zoals zij zijn is noodzakelijkerwijs de menselijkste economische orde. Een samenleving met sterke bevoogding, waar i.!

het socialisme altijd op uitdraait, wordt dan zo ver mogelijk op een afstand gehouden. Wat dit betreft hebben de jaren 70 ook duidelijk geleerd hoe zeer het zich breed maken van de overheid de

samenleving verloedert en ontregelt. De kwaliteit van het regeren is ; opgeofferd aan de kwantiteit. Men heeft zich op vrijwel alle punten vertild en zit nu met de brokken van misbruik van sociale

verzekering, bederf van de belastingmoraal, en neiging om het recht in eigen hand te nemen doordat de overheid niet meer in staat is, , alle ingewikkelde voorschriften te handhaven. Het socialisme heeft •\

daarvoor een blinde plek. Daar komt bij dat socialistische · economische politiek lijdt onder een fatale innerlijke tegenspraak.

Het socialisme komt altijd bij uitstek op voor de loontrekkers en de • uitkeringstrekkers. Tegelijk ondermijnt het de welvaart waaruit ; hoge lonen en hoge uitkeringen moeten worden bekostigd, door het , particuliere bedrijfsleven laatdunkend te behandelen, veelal in een i hoek te drukken en op zijn best te dulden voorzover men in zijn beste ogenblikken beseft. toch niet zonder te kunnen. In dit I'

laatstgenoemde stadium bevindt het socialisme zich momenteel, omdat zelfs daar iets van de werkelijkheid tot het bewustzijn is doorgedrongen. Maar veel beter is, ruim baan te laten aan het particuliere initiatief omdat daar alle welvaart en vrijwel alle werkgelegenheid vandaan moet komen. Het socialisme heeft altijd de neiging, de tak af te zagen waaraan de vruchten rijpen die men wil plukken. Hoeveel werkgelegenheid zal het laatdunkende

optreden van het kabinet-Den Uyl tegenover het bedrijfsleven niett hebben gekost!

Wij beleven nu het vastlopen van de staatsbevoogding. He~

(17)

socialisme, is gebleken uitzichtloos te zijn. De toekomst kan aan het liberalisme zijn als het van de kansen die er nu liggen gebruik maakt. Het kan een stimulerende vernieuwingsbeweging worden als het niet langer aarzelend, maar vastbesloten en met kracht van argumenten het vastlopen van de overtrokken overheidsbemoeienis aan de kaak stelt en een economische orde in uitzicht stelt waarin de mensen zich weer naar eigen inzicht kunnen ontplooien. Daarvoor zijn kleine stapjes niet genoeg. Met krachtige slagen kan een veel meer menselijke samenleving worden bereikt als zulk een vernieuwing voldoende aanhang weet te k.-ijgen.

Politiek ten aanzien van de economische orde

Als het voorgaande juist is, of zelfs maar als het in hoofdzaak juist is, tekent het beleid om vanuit de huidige chaos tot een liberale economische orde te komen zich duidelijk af. Evenals aan het begin van de 19de eeuw is er weer een grote opruiming nodig. Die komt neer op grootscheepse ontmanteling van de overheidsbemoeienis met het economische proces. Ik denk dat het overgrote deel van de huidige regelgeving in een plastic zak aan de rand van de straat kan worden gezet, zo niet bij het grove vuil. Dat kan gepaard gaan met het drastisch terugbrengen van de collectieve uitgaven tot een peil dat niet langer het bedrijfsleven vrijwel verstikt. Voorzover het financieringstekort dat toelaat kunnen daar tegenover de

belastingen en premies worden verlaagd. Daarmee wordt bereikt dat de bestedingen niet teruglopen als de collectieve uitgaven dalen.

Bij dit alles zit de situatie thans sterk mee, maar dat is geen toeval.

Juist door het uit de hand lopen van de collectieve uitgaven en van de regelgeving door de overheid zijn wij er namelijk in economisch opzicht slechter aan toe dan de rest van de Westerse wereld. Het terugdringen van de overheid naar een veel meer bescheiden positie is daarom geen aangelegenheid van het moment, maar kan als het afdoende en snel gebeurt voorgoed een veel meer democratische, welvarende en verdraagzame samenleving tot stand brengen.

Denkend aan termijnen van kabinetsperioden komt het mij voor dat een vierjarenplan kan worden ontworpen waarin aan het eind geen uitwassen op het gebied van onbetaalbare uitkeringsniveaus, ongeremde bureaucratie bij woningbouw en woningtoewijzing, uitputtende vergunningsprocedures en dolgedraaide belastingen meer bestaan. Een tweede vierjarenperiode zal dan nodig zijn om echt een liberale economische orde tot stand te brengen, met weer de mens en niet langer de overheid in het middelpunt. Zo lang het Nederlandse liberalisme in een minderheidspositie verkeert kan het tweede vierjarenplan natuurlijk niet worden verwezenlijkt.

Vergeten moet echter niet worden dat goede en wervende ideeën hun eigen aanhang met zich mee brengen.

Zou er echter een links of links getint kabinet tussendoor komen dan zou de klok weer zeer ver terug worden gezet. De komst van een meer menselijke samenleving zou dan vermoedelijk niet meer vóór het eind van deze eeuw kunnen worden verwezenlijkt.

Een andere ontsporing zou kunnen zijn het uitbreken van grootscheepse sociale onrust, gericht tegen het opruimen van de onbetaalbare delen van de verzorgingsstaat. Als de sanering van de economie daarop vast zou lopen zou de economische toekomst van

15

(18)

ons land hopeloos zijn. We zouden dan nooit meer uit de problemen komen. De mensen die in opstand komen zouden daarbij vooral zichzelf treffen, want zij vormen de meest kwetsbare groep. Het zou echter niet voor het eerst zijn dat een groep zichzelf uit blinde vernietigingsdrang te gronde richt.

Het liberalisme kan deze kans zo klein mogelijk maken door met overtuigende argumenten te beklemtonen dat de afbraak van de vastgelopen en dolgedraaide overheidsbemoeienis ten voordele strekt van iedereen en dat alleen zo een toekomst met hoge welvaart en voldoende werk kan worden veilig gesteld.

Noten:

1) Desnoods kan F. Hartog, Economische stelsels, 1981, hierover worden geraadpleegd.

2) Zie voor een korte schets van de ontwikkeling van het na-

oorlogse liberalisme in Nederland, tegenover het socialisme en de 1:, christen-democratie: F. Hartog, Drie hoofdstromen van

maatschappelijk denken. De Naamloze Vennootschap jan.-febr.

1980.

3) Zie voor deze berekening L. G. M. Stevens, Belasting naar draagkracht, 1980, blz. 506.

(19)

SOCIALISTEN, LIBERALEN, ECONOMISCHE ORDE

Mr. C. A de Kam

1. Elke samenleving kent spelregels, om uit te maken welke goederen en diensten zullen worden voortgebracht en hoe het met de produktie van die goederen verdiende inkomen over de leden van de gemeenschap zal worden verdeeld. Zulke spelregels bepalen hoe het economisch leven is georganiseerd, ze geven richting aan de wirwar van miljoenen keuzehandelingen, die producenten en consumenten iedere dag weer verrichten om in hun behoeften te voorzien. Dat geheel van spelregels wordt wel aangeduid als de

economische orde:

de juridische en sociale organisatie van de economie.

Er zijn twee grondvormen van economische ordening. Het ene uiterste is de centraal-geleide economie; het andere uiterste is de (vrije) markteconomie. In een

centraal-geleide economie

wordt van hogerhand beslist wat er zal worden geproduceerd.

Beleidsbepalende instanties proberen als het ware een blauwdruk voor de hele economie op te stellen. In zo'n plan wordt precies aangegeven wie, wanneer en hoeveel van wat moet produceren, met behulp van welke soorten en hoeveelheden arbeid en kapitaal. De centraal-geleide economie wordt geassocieerd met het socialisme.

Deze denkrichting uit de 19e eeuw kan worden beschouwd als een reactie op de vele ernstige misstanden van de vrije, kapitalistische economie met haar "uitbuiting" van de arbeidersklasse. Marx voorspelde in zijn hoofdwerk,

Das Kapital,

dat de kapitalistische orde onafwendbaar ineen zou storten, waarna de produktiemiddelen zouden worden gesocialiseerd en het tijdperk van de socialistische planeconomie zou aanbreken. Zover is het inmiddels nog niet.

Het socialisme was een antwoord op de overheersende economisch- politieke opvattingen van de 19e eeuw, die gewoonlijk worden aangeduid als economisch liberalisme. Deze stroming baseerde zich op het gedachtengoed van de Klassieke school in de economie.

Omdat het economisch leven zich volgens de Klassieken steeds zou voegen naar een natuurlijke orde, stelden zij een groot vertrouwen in de vrije werking van de maatschappelijke krachten. Als de mensen worden vrijgelaten in hun economische beslissingen, zal het prijsmechanisme als een onzichtbare hand het economisch proces coördineren, zodanig dat een maximale behoeftenbevrediging resulteert.

Uit de gedachte dat, wanneer iedereen zijn eigen belangen najaagt, dit ook het algemeen belang is, vloeide logischerwijs de afwijzing voort van elke overheidsbemoeienis met het economische leven. Dit is het andere uiterste van de economische orde. Daarbij spreken mensen in een samenleving ar dat het aan het vrije spel van vraag en aanbod wordt overgelaten om

er

voor te zor~en dat de gewenste ,17

(20)

goederen en diensten op de gewenste tijd en plaats beschikbaar komen. In zo'n vrije markteconomie bepaalt het prijsmechanisme - de werking van vraag en aanbod - wat en hoeveel er zal worden geproduceerd en geconsumeerd.

In werkelijkheid komen beide geschetste uitersten niet voor. De economische orde van Nederland wordt "gemengd" genoemd, omdat' deze belangrijke eigenschappen combineert van een volledige vrije markteconomie en van een centraal-geleide economie. In Nederland verzorgt de overheid ruwweg een vijfde deel van de nationale produktie. Ongeveer vier vijfde van de nationale produktie :wordt vervaardigd in ondernemingen, die actief zijn in de marktsector van.

de economie. In onze gemengde economische orde zijn · ondernemers overigens niet vrij om te doen- en te laten wat ze willen. Zo stelt de milieu-wetgeving normen aan emissies, de wetgeving op de arbeidsomstandigheden bevat bepaalde· normen voor de werkomgeving, het arbeidsrecht beschermt de positie-_van de werknemer, de overheid heeft de bevoegdheid prijsverhogingen te toetsen, enzovoort.

Het grote verschil met een centraal-geleide economie blijft daarbij, dat de overheid de ondernemers in Nederland niet dicteert wat ze moeten produceren. De overheid neemt (slechts) een vijfde deel van de produktie voor haar rekening en beperkt zich verder tot

(bij)sturing van de uitkomsten van marktprocessen. Onze gemengde èconomische orde wordt daarom ook wel aangeduid als een

georiënteerde markteconomie.

i)J

Uit het voorafgaande volgt al, dat de voornaamste politieke ::

groeperingen hier te lande hun opvattingen met betrekking tot de meest wenselijke vormgeving van de economische orde zullen markeren binnen de betrekkelijk "smalle marges" van ·de heE!rsende gemengde orde. Raadpleging van de partijprogramma's leert dat de VVD niet terug wil naar het economisch-liberalisme van de vorige eeuw, en dat de sociaal-democraten de centraal-geleide economie niet als ideaalbeeld koesteren. Natuurlijk bestaan er tussen beide partijen duidelijke verschillen van opvatting met betrekking tot de 1\

meest wenselijke vormgeving van de economische orde. En binnen de partijen zijn de opvattingen evenmin eensluidend. Maar de praktijk is vaak sterker dan de leer. Entrepreneurs in VVD-kring wijzen over het algemeen een verdergaande overheidsbemoeienis met het reilen en zeilen van de marktsector af, maar aarzelen niet tegelijkertijd te pleiten voor een technologiebeleid van de overheid, waarbij innoverende bedrijven kunnen rekenen op ruim bemeten subsidieregelingen. In liberale kring wordt al jare11 benadrukt dat de

l:

progressie, die het tarief van de loon- en inkomstenbelasting kenmerkt, dient te worden afgezwakt. Desondanks gaat de fractie akkoord met -een dekkingsplan (voor 1984) dat de bedoelde

tariefprogressie verder aanscherpt. En om mijn eigen partij op een koekje van dit soort deeg te tracteren, wil ik herinneren aan de bij vele gelegenheden beleden doelstelling de "minima" te vrijwaren voor koopkrachtverlies, terwijl elke econoom die was uitgerust met een eenvoudige zakjapanner kon aantonen dat deze doelstelling niet haalbaar was. Kortom, PvdA en VVD hebben uiteenlopende ideeën *

over de economische orde, maar men moet· de zaken niet

(21)

overdrijven. In die geest zijn ook de navolgende notities geschreven:

afscheid van de rethoriek.

2. Wanneer men probeert om de positie van de PvdA- voorzover het de economische orde betreft - af te grenzen ten opzichte van het gedachtengoed van de VVD ter zake, trekken bovenal de volgende punten de aandacht:

a. Overheidsingrijpen m.b.t. de

aard

van de

produktie;

b.

Overheidsmaatregelen m.b.t. de

bevordering

van de

produktiegroei;

c. · Overheidssturing van in te zetten

produktiefactoren;

d.

Overheidsbeleid ten aanzien van de

beloning

van de

produktiefactoren;

e. Maatregelen van de overheid ter

beïnvloeding

van de secundaire

inkomensverdeling

(belastingbeleid en het stelsel van sociale zekerheid);

f. De regeling van de

medezeggenschap

van werknemers in hun werkorganisatie.

Deze aspecten komen hierna afzonderlijk in bespreking.

3. De PvdA legt in verhouding veel sterker de nadruk op de rol van de overheid bij de besluitvorming over de

samenstelling

van de nationale

produktie.

In dit verband wordt regelmatig uitdrukkelijk gepleit voor "indicatieve planning" van de produktie, te beginnen in de kwartaire sector van de economie. De

kwartaire sector

omvat de dienstverlening door de overheid en van andere niet commerciële organisaties, die grotendeels wordt bekostigd uit de opbrengst van publieke heffingen. Deze voorkeur voor een actieve rol van de overheid houdt verband met het vermoeden dat onze gemengde economische orde zonder verdergaand overheidsingrijpen in onvoldoende mate garandeert dat wordt voorzien in reëel bestaande

"maatschappelijke behoeften". Het gaat hier om individuele goederen, die in principe kunnen worden geproduceerd met inschakeling van het marktmechanisme. Vooral de vrees dat een te gering inkomen bepaalde groepen potentiële consumenten

verhindert voldoende van de bewuste goederen en diensten te gebruiken, ligt ten grondslag aan pleidooien om dergelijke goederen met subsidie en door tussenkomst van de overheid aan te bieden.

Veelal worden onvervulde maatschappelijke behoeften gerelateerd aan de tekortschietende koopkracht van groepen van de bevolking.

In laatste instantie is dus sprake van een verdelingsargument.

Voorbeelden van zulke maatschappelijke behoeften zijn er te over in de sfeer van onderwijsvoorzieningen, de gezondheidszorg en b.v.

voorzieningen voor ouderen en voor kinderopvang.

Tegen dezelfde achtergrond is het verklaarbaar, dat de PvdA een grote huiver aan de dag legt ten aanzien van voorstellen om eigen bijdragen van gebruikers in te voeren of deze te verhogen. En indien een eigen bijdrage op zichzelf redelijk wordt geacht, zal doorgaans worden gepleit voor

inkomensafhankelijke

eigen bijdragen, die hoger zijn naarmate het inkomen van de gebruiker hoger is. Daarbij heeft men in PvdA-kring soms te weinig oog voor de problemen die ontstaan door de samenloop van publieke heffingen en diverse inkomensprijzen. Door die samenloop raken inkomenstrekkers in

19

(22)

niet langer uitzonderlijke gevallen hun hele inkomenstoename kwijt, enerzijds in de vorm van hogere belastingen en sociale premies, anderzijds door de hogere (inkomensafhankelijke) eigen bijdragen die ze zijn verschuldigd wegens het gebruik van door de overheid met subsidie aangeboden goederen en diensten.

Het is in dit verband van belang erop te wijzen dat de PvdA blijkens haar laatste verkiezingsprogramma wel degelijk oog heeft voor het feit dat overheidsingrijpen geen panacee is voor alle

maatschappelijke kwalen. Zo wordt onder meer gesteld:

"Vergunningaanvragen moeten veel sneller worden afgehandeld"

En even verder heet het: "Bestuurlijke beheersbaarheid van de publieke financiën is van het grootste gewicht. Daartoe dienen de nodige maatregelen te worden genomen, waaronder herstel van een structureel begrotingsbeleid".

In toenemende mate worden ook binnen de PvdA twijfels geuit met betrekking tot het probleemoplossend vermogen van de overheid.

Die twijfel brengt weer mee dat steeds minder sprake is van·

dogmatische stellingname met betrekking tot overheidssturing van màrktprocessen en de produktie in de kwartaire sector.

4. De passages uit het laatste verkiezingsprogramma die zien op. de wenselijkheid van economisch herstel en het bereiken van volledige werkgelegenheid ademen evenmin een dogmatiséhe geest.

Parlement en regering stellen na discussie de richting van de wenselijke ontwikkeling vast. "Dit betekent vooral dat het

bedrijfsleven zich binnen randvoorwaarden vrij kan ontwikkelen en dat de overheid allereerst zorgt voor ordening in eigen huis en voor coördinatie van het eigen beleid".

Traditioneel leggen woordvoerders van de PvdA meer dan VVD- zegslieden de nadruk op het belang van gerichte

stimuleringsmaatregelen ten dienste van het economisch herstel:

Maar vermelding verdient dat generieke maatregelen even zeer worden aanbevolen. "Herstel van de economische ontwikkeling vraagt een lang volgehouden beperking van de arbeidskosten, en evenzeer een beperking van de kosten van kapitaal en energie . . Herstel van de winstgevendheid van activiteiten in de marktsector is

daartoe even onmisbaar als herstel van het eigen vermogen van bedrijven. Dit dient gepaard te gaan met meer controle en zeggenschap van werknemers binnen de bedrijven inzake investeringen en werkgelegenheidsbeleid". Geen verbazing wekt tenslotte de uitspraak in het program: "Zolang in de particuliere sector onvoldoende geïnvesteerd wordt, dienen extra

overheidsinvesteringen dit gat te vullen".

5. Met betrekking tot de sturing van in te zetten produktiefactoren bevat het PvdA-verkiezingsprogramma een passage over de in- en uitvoer van kapitaal, "die moeten stroken met de doelstellingen van het werkgelegenheidsbeleid". Door grotere controle, o.a. op banken en pensioenfondsen, wordt een betere beheersing van

kapitaalstromen mogelijk gemaakt. De technische uitvoerbaarheid van dit onderdeel van het verkiezingsprogram roept (althans bij mij) nogal wat vraagtekens op. Zolang de aanwending van het l:ietrokken kapitaal min of meer marktconform geschiedt, lijkt bij de

(23)

institutionele beleggers zèlf overigens wel belangstelling te bestaan voor "sociale beleggingen". In Amsterdam heeft dit b.v. zo vorm gekregen dat gelden voor de volkshuisvesting aan

woningbouwverenigingen zijn verstrekt tegen een wat lagere dan de marktrente, waarbij het risico van het woningonderhoud voor rekening van de bewuste verenigingen komt.

Het PvdA-program bevat geen passage met betrekking tot sturing van de factor arbeid. De ongelijke behandeling van beide

produktiefactoren hoeft weinig verbazing te wekken, als men zich realiseert dat vraag naar, en aanbod van arbeid thans reeds

aanmerkelijk meer zijn gereguleerd dan vraag naar, en aanbod van kapitaal.

6. Ten aanzien van de beloning van de produktiefactoren pleit de PvdA vanouds voor een scherp prijsbeleid en voor een gematigde stijging van de huren. Ook hier wordt deze opstelling ingegeven door inkomenspolitieke motieven. "Vaststelling door de overheid van de loonontwikkeling wordt alleen mogelijk, als er ook een doeltreffende beperking van andere inkomens en binnen de loonsom een rechtvaardiger verdeling plaatsvindt en als de

inkomensontwikkeling wordt gekoppeld aan investeringsafspraken en werkgelegenheidseffecten". Dit is natuurlijk een prachtige uitspraak, heel geschikt voor een verkiezingsprogramma. Maar zoals de teleurstellende ervaring met Arbeidsplaatsenovereenkomsten (APO's) wel heeft geleerd, verliezen de opstellers van het program Zich hier in dagdromen, die niet zijn te rijmen met karakteristieke eigenschappen van de gemengde economische orde, waar het vaak onbeheersbare marktkrachten zijn die beslissen over het

voortbestaan en de rendementen van ondernemingen. Alleen in de kwartaire sector (immers grotendeels gefinancierd met publieke middelen) kunnen waterdichte afspraken over looninlevering voor extra werkgelegenheid worden gemaakt. In de marktsector zijn hooguit intentieverklaringen denkbaar.

Gegeven de onmogelijkheid dat inkomensmatiging in de marktsector "gegarandeerd" valt te vertalen in meer

arbeidsplaatsen, vindt ook dit program geen oplossing voor een permanent conflict in de linkse beweging, te weten dat tussen macro-economische doelstellingen van de partij en de eisen uit hoofde van de engere belangenbehartiging ten behoeve van de leden van de vakbeweging. Dit conflict speelde b.v. het kabinet-Den Uyl herhaaldelijk parten gedurende de periode 1973-1977.

7. De PvdA vindt- evenals de VVD- de in eerste aanleg tot stand gekomen primaire inkomensverdeling (het

primair inkomen

bestaat uit de som van de beloningen voor het ter beschikking stellen van produktiefactoren) onaanvaardbaar ongelijk. De primaire verdeling kan worden gecorrigeerd met behulp van de

belastingheffing (met name de progressieve inkomstenbelasting) en via het stelsel van sociale zekerheidsuitkeringen. Zo ergens, dan verschillen VVD en PvdA op het terrein van

verdelingsvraagstukken van mening. Alhoewel ...

In een van de publicaties van de door het Partijbestuur van de PvdA ingestelde Commissie Verzorgingsstaat wordt gespeeld met de

21

(24)

gedachte de "wig" (het grote verschil tussen bruto- en nettoloon) te verkleinen, onder meer mogelijk in combinatie met een verhoging van de tarieven van de omzetbelasting. Het lijkt warempel wel aanbodeconomie. En in het program staat een passage, die zo uit de pen van Rudolf de Korte had kunnen vloeien: "De ruimte voor verdergaande inkomensnivellering is beperkt, met name tussen het niveau van minimum en anderhalf keer modaal (thans: bruto

f

60.000.- per jaar, De Kam). Differentiatie in

inkomensontwikkeling tussen verschillende groepen werknemers (vuil en zwaar werk, vakmanschap e.d.) is mogelijk en zelfs gewenst gezien de verhoudingen op de arbeidsmarkt".

Maar uiteraard pleit het program ook voor een verdergaande beperking van de hoge inkomens. Als individueel netto maximum inkomen geldt: driemaal het netto minimumloon. De

inkomenspositie van de minima wordt zo goed mogelijk beschermd.

Hoewel ik een effectieve maximering van persoonlijke inkomens onmogelijk en onwenselijk acht, is de nadruk die de PvdA legt op bescherming van de inkomenspositie van de mensen met de laagste , inkomens voor mij een doorslaggevende reden lid van deze partij te zijn (en te blijven.

8. Duidelijke verschillen zijn er ook, waar de PvdA in haar programma zegt te streven naar een verdere uitbreiding van de medezeggenschap van werknemers in bedrijven en bij de overheid.

Gezien de beschikbare ruimte ga ik op dit punt niet dieper in. Ik constateer - het voorgaande overziende - dat de belangrijkste meningsverschillen met betrekking tot de economische orde tussen PvdA en VVD zich toespitsen op de hoeveelheid en het soort goederen en diensten dat door tussenkomst van de kwartaire sector dient te worden aangeboden (1) en op de meest wenselijke personele inkomensverdeling (2). Deze uiteenlopende inzichten kwamen b.v.

duidelijk aan het licht in de réacties op de op handen zijnde stelselherziening sociale zekerheid. Maar ook tijdens

belastingdebatten blijkt, dat de verkiezingsleus "Eerlijk Delen" de PvdA tot andere conclusies ten aanzien van de inkomensverdeling leidt dan de VVD-opstelling, waarbij inkomenstrekkers meer ruimte wordt gegeven om "zichzelf te zijn".

Behalve verschillen zijn er belangrijke ov~reenkomsten, b.v. in het belang dat beide groeperingen hechten aan arbeidsduurverkorting als instrument om iets te ondernemen tegen de omvangrijke en nog sterk toenemende werkloosheid. Ik maak deze opmerking niet zonder reden. Herhaaldelijk is de afgelopen jaren gespeculeerd over de mogelijkheid dat PvdA en VVD te eniger tijd samen

regeringsverantwoordelijkheid zouden dragen, op basis van een inhoudelijk akkoord over het te voeren beleid. De "speculanten"

konden er daarbij niet omheen dat grote meningsverschillen beide politieke groeperingen verdeeld hielden en houden, juist als het gaat om bepaalde kwesties op het stuk van de economische orde. Dit brengt mij tot een afsluitende observatie.

9. Deze heeft de vorm van een stelling: Het zou goed zijn als leden van beide partijen, of ze nu econoom zijn of niet, proberen met elkaar in gesprek te raken '(te blijven) over de vraag wat precies de

(25)

meningsverschillen zijn aangaande de' vormgeving van de economische orde en of er oplossingen kunnen worden geformuleerd, waarin aanhangers van beide groeperingen zich wellicht kunnen vinden. En dat dan tegen de verdrukking van de dagelijkse politieke confrontaties in. Het belang van die dialoog is, dat zoveel mogelijk obstakels zouden moeten worden geruimd, die de weg versperren naar een fundamentele ruilverkaveling van het Nederlandse politieke landschap. Ik hoop dat deze aflevering van

Liberaal Reveil

aan de door mij bedoelde dialoog een bijdrage blijkt te leveren.

i',i,

(26)

INKOMENS, PRIJZEN EN INKOMENSPRIJZEN

Prof. dr.

B.

M. S. van Praag

Van de hoofdredacteur ontving deze auteur de uitnodiging te schrijven over de liberale visie op loon- en prijspolitiek, i.h.b. in contrast met de socialistische visie daarop. Zo'n uitnodiging is vererend maar niet eenvoudig. Is er immers wel een socialistische en een liberale visie? In feite is er een heel gamma van visies denkbaar.

In de linkervleugel van PvdA en de PSP vindt men een visie die nadert tot communistische ideeën terwijl de uiterste rechtervleugel in de VVD tendeert naar de gedachte van het laissez-faire. De rechtervleugel van de PvdA en de linkervleugel van de VVD daarentegen hebben visies, die misschien niet in leuzen maar wel in praktische uitwerking weinig van elkaar verschillen. Bij het spreken over een socialistische en liberale visie dreigt dus het gevaar, dat twee clichés tegenover elkaar gesteld worden, waarin eigenlijk niemand zich herkent.

Wanneer we dus over de socialistische en liberale visie spreken bedoelen we eigenlijk een spectrum van

maatschappijopvattingen waarbij we het linker-extreem de

"socialistische" visie noemen en het rechter-extreem de "liberale"

visie. Beide extremen zijn caricaturale simplificaties van de pluriforme waaier van opinies die in beide partijen leven. Als dit duidelijk is kunnen we doorpraten. In deze bijdrage zullen we het achtereenvolgens hebben over äe invloed van prijzen, de vorming van prijzen, de vormen van loon- en prijsbeleid en de politieke voorkeuren daaromtrent.

De invloed van prijzen

Een wereld zonder prijzen is slecht voorstelbaar. Aan de

produktiezijde worden wij er allen mee geconfronteerd in de vorm van loonvoeten, dat wil zeggen, de prijs die anderen voor onze inspanning per uur of per week willen betalen. Aan de

consumptiezijde komen we de prijzen dagelijks tegen gehecht aan consumptiegoederen. Daar fungeren ze als

rantsoeneringsmechanisme, zodat wij onze in beginsel onbegrensde behoeften intomen tot het niveau dat wij met ons inkomen kunnen behappen. Het i.s algemeen aanvaard dat de prijsverhoudingen van de consumptiegoederen onze consumptiegewoontes beïnvloeden.

Stijgt de prijs van een bepaald goed dan dalen onze aankopen van dat goed.

Het is minder algemeen aanvaard, dat een dergelijk mechanisme ook op de arbeidsmarkt zou gelden. De werkgever, vrager van arbeid, vraagt meer wanneer de· te betalen loonvoet lager wordt.

Ook de werknemer, aanbieder van arbeid, reageert op de

aangeboden loonvoet. De richting waarin is echter niet eenduidig

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat de staatsinrichting een onderdeel is van de geschiedenis als vak ( er is ook wel eens sprake van geweest staatsinrichting als onderdeel van de aardrijkskunde

Het citaat van Pisani aan het begin van dit artikel, en zijn verzekerin g aan Duinkerken, dat vanwege de industriele ontwikkeling van deze stad en zijn

De belangstelling ervoor wordt in Nederland - voor zover het het verschijnsel nog niet kende - eerst levend, wanneer de functie van de geluidsomroep door de

De oplossing van Van den Bergh heeft dus een duidelijk centralise- rende tendentie, ook al hierom, omdat er in zijn gedachtengang onge- twijfeld meer provincies

lectieve voorzieningen een zekere taak- stelling nuttig acht, doch deze voor het particuliere bedrijfsleven verwerpt, had zij de grenzen van de taakstelling wat

tracht. Het grootste gevaar is dat van eenzijdigheid. Aileen medisch-hygienische voorlichting kan leide n tot snellere be- volkingsgroei en vertraging van de

wikkelingsland. Het liberalisme staat voor de uitgebreide taak verstarring, absolutering en vooral geforceerde oplegging van normen die de vrijheid bedreigen, met beslistheid

derlandse maatschappij, ook gezien als dee! van de gehele vrije wereld. Het be- Iweft geen betoog dat een dergelijk werk- program periodiek herzien dient te