• No results found

Liberaal reveil

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Liberaal reveil"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Int. !nstituut Soc. Gnsc!iiedenis

Kciz<> gracht 264 Am nrdam-C.

Liberaal reveil

Voorlichting als politiek vraagstuk

Om het bestaan van de kwaliteit - drs.

L.

van Leeuwen Onduidelijkheid en vrijheid - dr. E. Nordlohne

Directe versus indirecte belastingen - prof. dr. F. Hartog

lle jaargang nr. 1 - december 1967

J

jJ

(2)

LIBERAAL REVElL wordt uitgegeven door N.V. Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam-'s Gravenhage in samenwerking met de Prof. Mr. B. M. Teldersstichting en de Stichting Liberaal Reveil.

REDACTIE:

dr. E. N ordlohne ( secretaris en verantwoordelijk redacteur);

Th. H. Joekes; drs. L. D. Oosterveld; Mevrouw H. van Someren-Downer; mr. C. A. Steketee; H. Vrind.

REDACTIERAAD:

prof. dr. H.

J.

Witteveen (voorzitter);

W. Altink;

J.

C. Corver; Mevrouw mr.

J.

M. Corver-van Haaften;

drs. P. Delfos; mr. G. C. van Dijk; dr. K. van Dijk; dr. J. N. van den Ende; prof. mr. N. E. H. van Esveld; Mevrouw A. Fortanier-de Wit; mr. H. F. Heyting; B. W. M. Hillenaar; H. H. Jacobse; Th. H. Joekes; dr. ir. A. W. G. Koppejan; prof. S. Korteweg; mr. F. Korthals Altes; prof. dr.

J.

Kymmell;

dr. E. Nordlohne; mr. dr. W. K.

J. J. van Ommen Kloeke;

drs. L. D. Oosterveld; prof. mr. P.

J. Oud; prof. mr. C. H

. F. Polak; drs. A. A. C. Reedijk; mr. H. van Riel; prof. mr. dr. M. Rooij;

Mcvrouw drs. J. F. Schouwenaar-Franssen; Mevrouw H. van Someren-Downer; mr. C. A. Steketee; mr. A. Stempels; drs. A. Szasz; Mevrouw mr. E. Veder-Smit; H. J. L. Vonhoff; H. Vrind; ir. F. Wagenmaker.

Redactie-adres: Koninginnegracht 55a, 's Gravenhage, tel. 070 - 63 57 80.

Administratie: Badhuisweg 232, 's Gravenhage,

tel. 51 27 11 - postrekening 14 51 92 t.n.v. N.V. Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar.

Abonnementsprijs: (6 nrs. per jaar)

I

15,- per jaar; studentenabon-nement:

I

9,50 per jaar; losse nummers

f

3,-.

INHOUD VAN DIT NUMMER Voorlichting als politiek vraagstuk

Om het bestaan van de kwaliteit - drs. L. van Leeuwen Onduidelijkheid en vrijheid - dr. E. Nordlohne

Het financieel bestel van de waterschappen - dr. A. Spruit Directe versus indirecte belastingen - prof. dr. F. Hartog

Schaduwen over de VVD

Partijkeuze - een antwoord aan ir. F. Wagenmaker - mr. H. van Riel Dirty politics (boekbespreking) -

J.

R. Vo(Jte

(3)

Voorlichting als politiek vraagstuk

De regering heeft de beschikking over de rijksvoorlichtingsdienst; de afzonderlijke departementen kennen elk een afdeling voorlichting of externe betrekkingen.

De dienst en de afdelingen zijn ambtelijke organen van de overheid, zij zijn bemand door ambtenaren. De officiele voorlichting van de over-heid geschiedt ambtelijk. Men wacht in het algemeen vragen van journalisten af en geeft antwoord voorzover het beleid reeds in het openbaar is vastgelegd. Voorzover er initiatief wordt ontwikkeld, be-perkt zich dat veelal tot popularisering van de beweegredenen die tot de indiening van een wetsontwerp hebben geleid. De voorlichtings-afdelingen verspreiden bij voorbeeld uittreksels van wetsontwerpen en de memories van toelichting daarop in gestencilde vorm aan bepaalde adressen. Voor de radio kan de regering eveneens voorlichting be-drijven. Merkwaardigerwijze is de regering de toegang tot de televisie volstrekt onthouden. De overheidsdiensten reageren niet op journalis-tieke aanvallen op het regeringsbeleid. Mogelijkheden voor verweer zijn er wel, door de drukpers en via de radio, niet via de televisie.

Het ontbreken van een politieke voorlichting leidt tot de vreemde toestand dat ·de regering bij voortduring kan worden aangevallen, be-streden en in diskrediet worden gebracht, zonder dat terug wordt geslagen. In het verborgene wordt soms wel een tegenzet gedaan. Maar dat gebeurt niet door het kabinet. Dat is geen kabinetspolitiek waarvoor het. kabinet in de volksvertegenwoordiging verantwoording aflegt.

Bij ontbreken van politieke voorlichting door het kabinet nemen enkele bewindslieden zelf de politieke voorlichting ter hand. Zij die daar gevoel voor hebben, doen mededelingen op de ogenblikken die hun geschikt achten, over onderwerpen die zij relevant achten aan publiciteitsmedia die zij daarvoor adequaat achten. Dat geschiedt in

(4)

ligt van een bewindsman die niet zelf de bron van het bericht is. Onbevredigend is het voor de duidelijkheid in de politiek in het alge-meen. De openbare zaak client in het openbaar te worden behandeld. Ook de politieke voorlichting dient in het openbaar te geschieden, door politieke woordvoerders die als zodanig kenbaar zijn en voor hun daden in een politiek orgaan verantwoording afleggen.

Omdat politieke voorlichting geschieden moet door politiek verant

-woordelijke personen - en niet door ambtenaren - zou daarmee een minister (of een staatssecretaris) moeten worden belast. Daar is temeer reden voor, omdat voorlichting aileen goed kan gebeuren, als zij ge-schiedt door personen die de gehele voorbereiding van een beleid mee-maken. Aangezien regeringsbeleid in Nederland kabinetsbeleid is, zal de politieke voorlichting voor rekening dienen te komen van een lid van het kabinet. Er zal een minister (of een staatssecretaris) voor de voorlichting benoemd moeten worden.

Met deze nieuwe figuur zou ook een eind kunnen worden gemaakt aan de vreemde geheimzinnigheid rond de ministerraad. In den regel vergadert de ministerraad vrijdags. Na afloop wordt niets officieel bekendgemaakt, noch over beslissingen die genomen werden noch zelfs over de onderwerpen die op de agenda hebben gestaan. Deze geheim-zinnigheid dwingt de publiciteitsmedia tot initiatieven om daar door heen te breken. De journalisten worden gedwongen tot rechercheurs-arbeid. Beter zou het zijn, als de minister (of staatssecretaris) van voorlichting na afloop van de ministerraad aan de pers alle mede-delingen zou verstrekken die in het kader van het beleid verantwoord zijn. Dat is een praktijk, die in vele landen in Europa bestaat. Neder-land komt achteraan. Waarom toch en hoelang nog?

'W aar twee mens en samenkomen ontstaan twee waarheden. Er is geen waarheid behalve de mijne'.

(5)

Om het bestaan van de kwaliteit

N ous n' acceptons fJas que le trafic

du complexe industriel rhenan passe necessairement jJar les ports belges et hollandais.

(Pisani, Le Monde, 7 janvier '67, p. 18) Als onderdeel van het W esteuropese eco-nomische krachtveld is Nederland van zeer grote betekenis. Het industriele potentieel van Nederland en zijn achterland heeft na de oorlog een sterke expansie doorgemaakt. Die expansie was zelfs zo groot, dat de verwachtingen van de grootste optimisten zijn overtroffen.

De sterke positie van het Nederlandse havengebied is in de eerste plaats te danken aan de geografische ligging van Rotterdam en Amsterdam in de Rijn, Maas en Schelde-delta. Voorts heeft de traditionele

L. van Leeuwen

ondernemersmentaliteit, versterkt door de wil om het in de oorlog verloren gegane te herwinnen, bijgedragen tot de huidige bloei. Dit alles betekent echter niet dat de huidige positie van het Nederlandse havengebied zonder pijn of moeite zal kunnen worden gehandhaafd of uitgebouwd. Met het oog daarop verlangen velen een nationaal zee-havenbeleid op lange termijn. Dit beleid zal in de allereerste plaats tot doel moeten hebben de economische groei te bevorderen. Daarnaast is in een tijd van een wat minder gespannen arbeidsmarkt het werk-gelegenheidsaspect van een expansief zeehavenbeleid van niet te over-schatten betekenis.

De samenhangen tussen beleidsbeslissingen, industriele en commerriele groei en werkgelegenheid worden duidelijk gei:llustreerd door de impuls die het graven van de vaargeul in de Noordzee ten behoeve van de tankers van ca. 225.000 ton nu al aan de Nederlandse economie geeft. Nadat het besluit deze geul te graven in de afgelopen winter was ge-vallen, zetten de raffinaderijen in het Europoortgebied projecten op stapel tot een gezamenlijke waarde van ca. f 500 mln. Het is duidelijk dat de industrie elders in het land een aanzienlijk graantje van deze orders gaat meepikken.

(6)

Voor onze havens zal, op basis van rentabiliteitsberekeningen, een veelomvattend investeringsprogramma dienen te worden opgesteld en uitgevoerd. Daarbij moet men natuurlijk ten voile rekening houden met de vele ingrijpende veranderingen die zich nu op technisch gebied voltrekken, zoals de groei van de gemiddelde scheepsgrootte, het snel toenemend gebruik van containers en roll-on roll-off verkeer en de relatieve verschuiving van personenvervoer naar vakantie-cruises. Een zeehavenbeleid dat bij de werkelijkheid wil a:msluiten zal rekening moeten houden met de typische voordelen van bepaalde havens voor bepaalde industrietakken. Het vraagstuk van de verbindingen met het achterland per spoor, weg en binnenschip is van uitermate groot be-lang. Hierdoor is het onmogelijk bijvoorbeeld een hectare in het ene havengebied gelijk te stellen met een hectare in het andere.

Bovenstaande beleidsonderdelen van een gei"ntegreerde N ederlandse zeehavenpolitiek zullen ongetwijfeld bei"nvloed worden door algemene internationale ontwikkelingen op politiek en economisch gebied en internationale ontwikkelingen op het bijzondere terrein der zeehavens. Het beleid van de centrale overheden is van doorslaggevend belang. In vele landen bemoeit de centrale overheid zich op vergaande wijze met de ontwikkeling van de zeehavens ter plaatse.

Ons beperkend tot de landen van de EEG kunnen wij wijzen op de grote omvang van de directe overheidsinvesteringen. De rente en af-lossing hiervan worden slechts gedeeltelijk aan de gebruiker doorbe-rekend. In enkele gevallen, zoals in West-Duitsland, worden de zee-havens ook op indirecte wijze sterk bevoordeeld.

(7)

via de Noordduitse zeehavens berekenen) als concurrentievervalsend aangemerkt.

Door de aanstaande verschijning van mammoettankers van 200.000 tot 500.000 ton zijn de Fransen onder leiding van minister Pisani - die blijkens zijn bezoek aan de haven van Rotterdam de vliegwielfunctie van zeehavens voor de nationale economie duidelijk inziet - op de gedachte gekomen een aantal geografische en zeevaartkundige voor-delen van de havens Marseille, Le Havre en Duinkerken krachtig uit te buiten. Het citaat van Pisani aan het begin van dit artikel, en zijn verzekering aan Duinkerken, dat vanwege de industriele ontwikkeling van deze stad en zijn omgeving de bouw van de nieuwe voorhaven niet meer zal worden uitgesteld, zouden voor elke Nederlandse rege-ring het sein hebben moeten zijn te ontwaken uit haar zelfvoldane, door een te rooskleurige voorstelling van zaken ontstane planologische dromerij. Zo niet voor het kabinet-Cals! Het publiceerde de Zeehaven-nota, houdende 'Het zeehavenbeleid van de Rijksoverheid'. De inhoud van deze nota die niet voldoet aan de door ons hierboven geformuleer-de eisen, speelt de heer Pisani en andere concurrenten van Nederland volledig in de kaart. De nota is onvoldoende. Zij legt veel te veel nadruk op de planologische aspecten en te weinig op de voortzetting van de groei van onze economie. Dit is te eigenaardiger als wij daar-bij bedenken dat een van de ondertekenaars van de Zeehavennota, oud-minister Den Uyl, nu leider van de Tweede Kamer-fractie van de PvdA, korte tijd later een Groeinota deed verschijnen en zich thans over de vergroting van de werkgelegenheid vee] zorgen maakt.

De rem op de expansie van de haven van Rotterdam, de eerste haven van. de wereld, die uit de aanvaarding van de Zeehavennota zou volgen, zou de kans op werkloosheid in het gebied, dat in de depressiejaren langdurig door grote werkloosheid is getroffen, en de andere delen van ons land in de toekomst vergroten. Daarmee wordt niet de groei gediend, maar de stagnatie binnengehaald.

De ontwikkeling gaat verder: na de Vaargeul is de Rijnpoort aan de orde gekomen. De vestiging van een wereldhandelscentrum lijkt aan-staande. Er bestaan thans reeds plannen om de Maasvlakte verder zeewaarts uit te bouwen. Pijpleidingen vanuit dit gebied zullen de industriele ontwikkeling van Amsterdam en Antwerpen bevorderen.

De nota van het kabinet-Cals laat deze uitbreidingsmogelijkheden on-besproken.

In lijnrechte tegenstelling tot de houding van het kabinet-Cals staat de bundeling van krachten door de Gedeputeerden van Zeeland,

Noord-Brabant en Zuid-Holland en het Gemeentebestuur van Rotter-dam om het Zuid-Westen van ons land tot een Gouden Delta te doen uitgroeien.

(8)

zee-havenactiviteiten om nationale redenen nog niet te verwezenlijken. Nederland mag echter niet wachten. Vele problernen storrnen op ons aan, technische en financiele. De lasten, die zijn verbonden aan een expansief havenbeleid, ontgroeien de draagkracht van de betrokken gerneenten. De uitbouw van de havens over gerneente- en provincie-grenzen heen brengt problernen van bestuurlijke en organisatorische aard met zich mee.

Het kabinet-De Jong behoort de Zeehavennota van het kabinet-Cals in te trekken en te vervangen door een betere, die van meer

werke-lijkheidszin en econornische groeidrift getuigt. Ons gaat het niet aileen om de kwaliteit van het bestaan maar ook om het bestaan van de kwaliteit.

'llaat zs krankzinnigheid, de mens onwaardig.'

(9)

Onduidelijkheid en vrijheid

Een bijdrage tot de discussie

over hervorming van onze staatsinrichting

Op zoek naar meer echtheid en oprecht-heid in de Nederlandse politiek stoot de kiezer herhaaldelijk op onduidelijkheid. V eel voorstellen tot vernieuwing van par-tijwezen en staatsinrichting beogen die on-duidelijkheid op te heffen, maar raken dan gemakkelijk aan de vrijheid. Dat dit niet hoeft, zal in dit arkel worden uiteengezet. Confessionele partijen

Onduidelijkheid is er bij de partijen, bij de confessionele bovenal. Zij kiezen voor christelijke politiek, maar weten voor de

E. Nordlohne

politieke vraagstukken van onze tijd geen christelijke oplossingen te vinden. Als het gaat om het omroepvraagstuk wordt gekozen voor opdeling van de zendtijd over verenigingen die aan een getalsnorm voldoen. Dan leunen de confessionele partijen tegen de socialisten aan. Als het gaat om een ordelijk financieel overheidsbeleid, leunen zij tegen de liperalen aan. Wie zijn stem geeft aan een confessionele partij merkt pas achteraf, voor welke politiek die partij kiest, voor een socialistische of een liberale politiek. Dat is onbevredigend. Maar een meerderheid van de Nederlandse kiezers geeft haar stem aan een confessionele partij. Wij hebben in ons land vrijheid van vereniging en vergadering. Dus mogen er confessionele partijen worden opgericht en aan het maatschappelijk verkeer deelnemen. Wie rechtstreeks of langs een omweg het Ieven van een confessionele partij (of een andere partij -dat doet er niet toe) onmogelijk wil maken, belaagt rechtstreeks of langs een omweg de vrijheid van vereniging en vergadering. Een liberale democraat kan dan slechts zeggen: Dat nooit.

Kabinetsformatie

(10)

Koning is een minister verantwoordelijk, behalve voor de aanWIJzmg van een kabinets(in)formateur. Dan grijpt de Koning op eigen verant-woordelijkheid in. Wij zien als uitkomst van 's Konings bemoeiingen een kabinet verschijnen met een minister-president die soms een figuur van de achtergrond is. Dat is vreemd; dat willen wij niet. Het rege-ringsbeleid noch de ministers plegen inzet van de verkiezingen te zijn.

Voor de verkiezingen treedt het kabinet af. Na de verkiezingen komt een ander kabinet. Waarom eigenlijk? En wat te denken van kabinets-wisselingen zonder verkiezingen? Zij zijn constitutioneel in orde ge-weest, als wij denken aan de kabinetten-Cals en -Zijlstra. Toch was

IJ ,. f ' '' I I I.,,,

?

0 l l t l r , l J f

?

O 1\!tii O;(,

het niet bevredigend. Zeker niet als wij bedenken dat het kabinet-Cals wegging nadat een motie was aangenomen met de stemmen van de fracties van VVD en CHU en de meerderheid van de KVP, en dat het volgende kabinet toch niet heeft berust op de steun van VVD, CHU en KVP. De KVP wilde regeren met de ARP, die nota bene tegen de motie had gestemd. Logica, redelijkheid, duidelijkheid waren zoek. Zo iets dus nooit meer!

Dualisme

(11)

bruikbaar systeem als de volksvertegenwoordiging uit afgevaardigden bestaat zonder onderlinge politieke binding, en de ministers evenmin een politieke binding hebben. Dan kan een kabinet efficient regeren,

met eventueel van geval tot geval wisselende meerderheden. Zo ging

het in Nederland na de Grondwetswijziging van 1848 tot het derde kwart van de 19e eeuw. Toen kwamen de partijen op. De anti-revolu-tionaire partij als eerste. Andere partijen volgden. Nu zitten er in de volksvertegenwoordiging personen die wei onderling politiek gebonden zijn, die als leden van een fractie aan een gemeenschappelijk prog ram-ma en een fractiediscipline gebonden zijn. De Koning benoemt ministers die eveneens lid zijn van een partij. Hoe blijft dan nog het dualisme

overeind? Deed een minister het goed naar de mening van zijn partij,

dan wordt bij de volgende verkiezingen gezegd: Stem ons, om het be-leid van die minister voort te zetten. Is de minister uit de gratie g e-raakt - wat makkelijk kan want een minister regeert niet aileen, hii

heeft te maken met de collectieve verantwoordelijkheid van het gehele kabinet - dan zegt zijn partij: Stem ons, om het beleid van onze Kamer

-fractie voort te zetten.

Bij dualisme passen geen partijen. Zijn de partijen er wel, dan leidt

het dualisme tot onduidelijkheid en onwaarachtigheid.

Evenwicht van machten

Voor wij roepen: Weg met het dualisme, leve het monisme, moeten wij wel even goed bedenken, dat de eigen verantwoordelijkheid van het kabinet en de eigen verantwoordelijkheid van de volksvertegenw oor-diging leiden tot scheiding van macht in de staat en tot een zeker evenwicht·van machten in de staat. Wanneer macht gedeeld wordt en de machtsgroepen elkaar in evenwicht houden is de voorwaarde voor politieke vrijheid geschapen. Daarom mag pas aan opoffering van het dualisme worden gedacht als op andere wijze deling van macht en evenwicht van machten worden verkregen. Dualisme is geen liberale

heilige koe, deling van macht, gevoegd bij evenwicht van machten, is

dat wel.

Monisme

Monisme wil zeggen, dat het staatsbestel slechts een zwaartepunt kent,

hetzij bij de uitvoerende macht, hetzij bij de volksvertegenwoordiging gelegen.

Monisme is in West-Europa bekend in twee vormen: een foute, zoals

(12)

WIJztgmg van de parlementaire meerderheid vertaald werd in een andere samenstelling van het kabinet. De kabinetten waren kegels ge-worden, die na korte tijd werden omvergeworpen. Voor politici was dat een verrukkelijk spel maar voor het aanzien van de democratie was het moordend. In Zwitserland heeft de zuivere vorm van monisme

ge-leid tot een stabiele manier van regeren. Het kabinet met ministeriele verantwoordelijkheid is er vervangen door een regeringsraad waarbij ieder lid voor vier jaar is gekozen door de twee kamers van het parle-ment. De regeringsraad regeert zoals bij ons: bereidt de begrotingen en wetsontwerpen voor, verdedigt ze in het parlement en voert ze uit. Als tegen bepaalde posten van een begroting overwegende bezwaren

worden ingebracht, treedt niet de regeringsraad af, maar wordt de begroting overeenkomstig de wensen van de parlementaire meerder-heid gewijzigd. Het is een stelsel waarvan wij het beginsel in Nederland ook kennen bij de gemeenten en de provincies. De Zwitsers hebben het stelsel ook toegepast op het landsbestuur, waar het functioneert. En goed ook.

V eel-partijen

(13)

en vergadering en met evenredige vertegenwoordiging bestaan altijd een ruim aantal partijen die geen van aile de absolute meerderheid behalen. Ook in Nederland heeft geen partij de kans de absolute meerderheid zelfs maar te benaderen, om dezelfde redenen als in Zwitserland. Elke partij zit daardoor in een glazen huisje.

Een andere factor is gelegen in het twee-kamer-systeem. Een wetsont-werp is pas aangenomen als het de instemming van beide kamers heeft gekregen. De twee kamers controleren elkaar, houden met elkaar rekening en houden elkaar in evenwicht.

Conclusie

Als wij duidelijkheid en vrijheid, echtheid en oprechtheid in ons staats-bestuur wensen, kunnen wij leren van het Zwitserse voorbeeld. Dan handhaven wij de evenredige vertegenwoordiging en het twee-kamer-systeem, dan schaffen wij het dualisme af, en vervangen wij het kabinet met ministeriele verantwoordelijkheid door een regeringsraad, voor bepaalde tijd door de volksvertegenwoordiging gekozen, zonder minis-teriele verantwoordelijkheid.

Het Zwitserse stelsel is doelmatig, want de regeringsraad regeert van geval tot geval met wisselende meerderheden. Het systeem functioneert goed, mede omdat het niet zo moeilijk is bekwame mensen voor de functie van regeringsraad (in Zwitserland Bundesrat, Conseil federal geheten) te krijgen. Meestal wordt een lid bovendien na de ambtster-mijn van vier jaren herkozen; wisselvallig en riskant is deze hoge staatsfunctie bepaald minder dan het ministerschap bij ons.

Het Zwitserse systeem leidt tot regeren op basis van een voort-durende harmonie met een parlementaire meerderheid zonder plotse-linge principiele veranderingen in het regeringsbeleid maar met regelmatige aanpassingen aan algemeen voorkomende nieuwe inzich

-ten zonder nadruk op persoonlijke karaktertrekken van ministers maar met het voile gewicht van raadsleden die voor een meerderheid van de volksvertegenwoordiging aanvaardbaar, dus deskundig en verstan-dig, zijn.

De Koning bevrijd

In een Koninkrijk bevrijdt het Zwitserse systeem de Koning van de hachelijke plicht tot persoonlijk, niet door de ministeriele verantwoor-delijkheid gedekt politiek ingrijpen na de algemene verkiezingen. De Koning wordt nog meer de belichaming van de nationale eenheid, hij wordt nog minder het object van politieke kritiek. De onwaarachtigheid in art. 86 van de Grondwet, dat de Koning Ministers benoemt en hen ontslaat naar welgevallen, is dan de wereld uit.

Eenvoudige verantwoordelijkheid

(14)

zij van geval tot geval hun standpunt kunnen bepalen naar eigen over-tuiging, zonder rekening te houden met het lot van de regering. Zij behoeven niet contre coeur voor of tegen een wetsontwerp te stemmen, geremd door overwegingen die met het wetsontwerp zelf niet recht-streeks samenhangen. De fracties behoeven niet het beleid van de geestverwante regeringsleden te verdedigen als zij dat beleid t.a.v. een bepaald punt verkeerd achten maar instemmen met het beleid ten aanzien van een ander, belangrijker geacht punt. De kiezers worden niet in verwarring gebracht door de eventuele verschillen in beleid van regeringsleden en fractieleden. De partijen zijn alleen en uitslui-tend verantwoordelijk voor de houding van de eigen fracties, aange-nomen bij de verschillende onderwerpen van parlementaire arbeid. Elke zaak kan op de eigen merites worden beoordeeld. De verantwoorde-lijkheid van de partijen is eenvoudig; de kiezer kan gemakkelijk en verantwoord oordelen. In Zwitserland bestaan geen stembusakkoorden, geen coalities, geen concentraties, geen afspraken tussen fracties over het regeringsprogramma. De onwaarachtigheid van de schijnbare zelf-standigheid van de regering en haar feitelijke gebondenheid aan het formatieakkoord der fractievoorzitters wordt het volk bespaard. Het Zwitserse systeem maakt de democratie eenvoudiger, zuiverder en doorzichtiger. Wie kan daar nu tegen zijn?

(15)

Het financieel bestel van de

waterschappen

De Regeringsverklaring van het kabinet-De ]ong noemt in een ofJsomming van verschillende over-heidsactiviteiten voor een veilige en goede bewoning van ons land de wetgeving ten behoeve van waterkering, waterhuishouding en het schoonhouden van water, bodem en Lucht. De regering schiet met deze beginsel-verhlaring in de 1·oos van ons water-schapsbestel. Ons land, dat voor meer dan de helft onder NAP ligt, vergt ook uit oogpunt van veiligheid het uiterste aan waterstaatkundige maatregelen m.b.t. de waterkering, waterbeheersing en waterzuivering, willen althans de mogelijkheden van ons land als werk-, woon-en leefruimte zo goed mogelijk benztt kunnen worden. De waterschappen, als lagere publiek-rechtelijke organen, zijn in deze over-wegend werkzaam en dat niet alleen voor de bewoners van een streek, doch in de ruimste zin ter bevordering van ons aller welvaart, van de volksgezondheid, van de visserij, de recreatie, het verkeer, de industrie, de produktie en de bewoning. Zij dienen tevens een nationaal belang van de hoogste orde, n.l. ons land te vrijwaren tegen de schade, die het water kan aanrichten. De verwevenheid van het waterschapswerk met het gehele bestaan van ons volk wordt duidelijk, wanneer wij beseffen, dat de toekomst van ons allen uiteindelijk afhankelijk blijft van het water in zijn aanwezig-heid, maar ook in zijn afwezigheid. Het waterschapsbestel verlaat zijn welhaast klassieke afgeslotenheid van rustieke gemeenschap van grondbe-zitters en gaat zich in toenemende

A. Spruit

(16)

f 47.324.000,-; in 1962 was het f 72.471.000,-, terwijl het bedrag in 1965 f 100.000.000,- bedroeg. De algemene tendentie vertoont dus een toeneming der waterschapslasten. Een steeds groter dee! van de op-brengst van het onroerend goed, met name van het 'ongebouwd' wordt door deze lasten wegbelast. Algemeen wordt

aangenomen, dat de toelaatbare druk van de waterschapslasten op het

'ongebouwd' 30°/o van de maximale pacht, die per H.A. gevraagd kan worden, mag zijn, een norm die gezien

de huidige problematiek van het pachtprijsbeleid m.i. discutabel is. Ten aanzien van de norm voor de heffing 'gebouwd' hebben de gedachten tot nu toe weinig vorm gekregen. Gebruikelijk is, dat de heffing

'gebouwd' in een percentage van de

be-lastbare opbrengst wordt uitgedrukt. Dit begrip is ontleend aan de wet op de grondbelasting van 1870. Voor de

gebouwde eigendommen werd laatste-lijk de belastbare opbrengst

vastge-steld krachtens de wet van 2 mei 1897.

Het komt er dus op neer dat de belastbare opbrengst gebaseerd is op de huur- en verkoopwaarde van rond

70 jaar geleden, en dus ver achter-gebleven is bij de werkelijke huur-waarde.

Wat hiervan ook zij, de jongste

gegevens wijzen er ook op, dat de

snel toenemende waterschapslasten in vele gebieden van ons land hoven de hier vermelde normen uitstijgen. Zij

scheppen een wanverhouding tussen de

van overheidswege beheerste pacht-prijzen en de omslag van vele water-schappen. Wil er van een werkelijke draagkracht sprake zijn, dan zullen de waterschapslasten in ieder geval de reele waarde van de netto-pacht zoveel mogelijk intact dienen te houden. Het volgende overzicht geeft aan

dat de draagkracht van de grond

minder is gestegen dan de kosten zijn toegenomen:

Waterschaps-jaar: omslag1 Pacht'

1961 100 100

1962 108 102

1963 118 108

1964 128 117

1965 149 124

l. Indexcijfer van de tota1e

water-schapsomslag (naar aanleiding van de Maandstatistiek van het Financie-wezen)

2. lndexcijfer van de gemiddelde pacht (naar aanleiding van de Statistiek van pacht- en koopprijzen van landbouw-gronden).

De oorzaken van de financiele

moeilijkheden, waarin de waterschappen de laatste jaren zijn terechtgekomen, zijn in hoofdzaak het tegelijkertijd optreden van een stijging van kosten, het hoger worden van eisen en een

achterblijven van heffingsmogelijkheden. De loonexplosie kan dienen als een opmerkelijk voorbeeld voor de stijging

van de kosten. Deze wordt bij de waterschappen niet zoals bij gemeenten

en provincien door een verhoging van de rijksbijdrage gecompenseerd. De ingelanden, dat wil zeggen de eigenaren van het onroerend goed, betalen geheel deze stijging, terwijl de schat-kist van het rijk de hogere opbrengst

van loon- en inkomstenbelasting in de waterschapssector ontvangt. Het hoger worden der eisen komt tot uiting bij de waterhuishouding. Zij dient steeds meer naar wetenschappelijk geijkte directieven uiterst zorgvuldig

bedreven te worden. Bijvoorbeeld, nauwkeurige peilbeheersing, eisen voor

de tuinbouw, eisen voor het

tegen-gaan van waterverontreiniging. Men bedenke eens de rampzalige gevolgen

voor b.v. het nieuwe Schiphol, welks terreinhoogte ongeveer 4 meter onder

de zeespiegel ligt, wanneer de water-huishouding in dat gebied tekort zou

schieten.

Boven is al opgemerkt dat de heffings-mogelijkheden bij het gebouwd zijn achtergebleven. Dit geldt ook voor

(17)

t

industriele complexen en de infra-structurele werken, zoals wegen, havens en luchthavens.

Ons waterschapsbestel heeft bij monde van de Unie van Waterschapsbonden een eenvoudig middel aangegeven ter oplossing van zijn financiele moeilijk-heden. Er wordt een financiele verhouding Rijk-waterschappen bepleit in de vorm van een bijdrage van 300fo aan de gewone dienst uit Rijk's middelen, zonder dat deze bijdrage van invloed mag zijn op de gebruikelijke overheidssubsidien voor kapitaals-investeringen en wegonderhoud door de waterschappen. Het stoelt zijn voorstel in de eerste plaats op de gedachte, dat het onroerend goed niet meer uitsluitend het draagvlak voor de waterschapsfinanciering kan zijn. Immers ook vele andere belangen zijn om uiteenlopende redenen bij de werkzaamheden der waterschappen geinteresseerd. Deze belangen, die veelal over de gemeentelijke en provinciale grenzen heenrijken, zijn voor de waterschapsfiscus echter ongrijpbaar. Het is het Rijk, dat voor de representatie van die belangen als meest gerede partij in aanmerking komt.

Ter vermijding van een onoverzienbare reeks complicaties wordt voorgesteld de rijksbijdrage niet op de omstandig-heden van ieder waterschap afzonderlijk af te stemmen, maar aan een vast percentage van het totale bedrag van aile waterschapsomslagen te binden. Dit percentage zou gefixeerd kunnen worden door b.v. de tijd van 5 jaar. Het percentage heeft men bepaald op 30 en wei op grond van gegevens, die in 1962 m.b.t. de hoogte der waterschapslasten toen zijn verzameld. De waterschappen beschouwen deze rijksbijdrage tevens als een correctief op de te lang voortgewoekerde miskenning van de betekenis van de gemeenschap, welke in de water-schapsfunctionering ligt opgesloten. Een in 1964 ingestelde ambtelijke werkgroep, welke de regering moest adviseren of en in hoeverre de toestand

(18)

te zoeken in het enge verband tussen

beide vraagstukken.

De werkgroep stelt dat de financiele moeilijkheden op korte termijn kunnen worden gemitigeerd door:

1. matiging, c.q. ombuiging van de kostenstijging (gedacht wordt aan mechanisatie van de administratie of gebruik van machines in onder-houdsdienst; aan concentratie van waterschappen);

2. beperking van de eisen tot die, welke specifiek aan een waterschap

gesteld kunnen worden, te weten

a. het afstoten van 'oneigenlijke

taken' (b.v. het beheer en onderhoud van wegen; de op-zettelijke behartiging van de belangen van recreatie, toerisme en natuurbescherming); b. het afstoten van taken die hoven

de sfeer van het waterschap uitgaan (b.v. de daarvoor in

aanmerking komende delen van de kustverdediging);

3. invoering van een zodanig

heffingssysteem, dat alle direct bij het waterschapswerk betrokken be-langen aan de financiering van dat werk deel hebben.

(Een heffingssysteem voor geheel Nederland zal moeilijk te ver-wezenlijken zijn. Er dienen regionale, wellicht plaatselijke normen daar-voor te worden ontwikkeld; daar-voor wat betreft de bedrijven kan het noodzakelijk zijn dat niet alleen met de waarde van de onroerende

opstallen, maar ook met die van de onroerende inventaris rekening

gehouden zal moeten worden); 4. verlening van rijksbijdragen en wel

voor een keer bij de aanleg van werken, zoals verbetering van de waterhuishouding en de sanering van de waterverontreiniging.

De werkgroep zegt tenslotte dat haar

voorstellen niet in alle gevallen kunnen leiden tot een zodanige verlichting van de druk van de waterschapslasten,

dat de financiering der

waterschaps-taken geen bijzondere moeilijkheden

voor de ingelanden meer oproept.

Vooral in de agrarische sector zal deze druk in die gevallen, waarin de bedrijfsopbrengsten tot ernstige zorg

aanleiding geven, ook na het realiseren van de voorstellen nog als te zwaar kunnen worden gevoeld. Zij wil echter het beginsel handhaven dat de kosten van de waterhuishouding t.b.v. de

agrarische bedrijfsvoering ten laste van die bedrijfsvoering behoren te kunnen worden gebracht. Herziening der water-schapsfinanciering moet niet dienen om deze bedrijfskosten af te wentelen. Zou de gedachtengang van de

werk-groep ver·.vezenlijkt worden, dan zou dit een ontwrichting van ons water-schapsbestel kunnen inhouden. Veel van de goede maatregelen, die de laatste jaren, vooral na de waters-noodramp van 1953, door de waterschappen ter verbetering van hun taakverrichting zijn genomen, zouden weer ongedaan gemaakt worden. Een j uiste selectie tussen allerlei water-staatkundige belangen is nauwelijks te

verwezenlijken. Is b.v. de zeekering langs de Zuid- en Noordhollandse kust wel een nationaal belang en daarom geschikt voor afstoting door de waterschappen en de dijken van de Waddenzee niet? Dit suggereert de werkgroep namelijk. Biedt wegenover-dracht de oplossing, als b.v. die wegen over dijken !open, welke dijken in beheer bij een waterschap zijn, of als

er sprake is van wegen van regionaal belang in een verscheidene gemeenten omvattend waterschap, de moeilijke situatie voor de gemeentefinancien

maar daargelaten?

Is het verder wel juist het waterschaps-bestel, waarvan het nut en de

nood-zakelijkheid dagelijks worden bewezen, wegens financiele nood tegen zichzelf in bescherming te nemen door een systeem voor te stellen dat diep in dat bestel ingrijpt en de waardevol

gebleken onderbouw van onze

(19)

Is het tenslotte wei sociaal zonder

tegenprestatie een beroep te doen op

een taakvervulling als hierdoor de

uitvoerders voor te hoge lasten worden

gesteld? Moet het Rijk hier niet krachtens het beginsel van verdelende rechtvaardigheid optreden?

De waterschappen zijn er niet in

geslaagd de betekenis van hun werk in de loop der jaren aan ons volk

duidelijk te maken. Hoevelen van ons

weten wat een waterschap is? De

moderne communicatiemiddelen wijden

er nauwelijks enige aandacht aan. Onze

politieke partijen beleven weinig

spectaculairs aan deze a-politieke organen, waarvan de bestuurderen bepaald niet op grond van hun politieke

overtu'iging worden gekozen, maar

voor alles op grond van hun

deskundigheid en gezag in de regio. Kiezers worden er niet door gewonnen Het gevaar is niet denkbeeldig, dat de impasse, waarin het financieel

bestel van de waterschappen is terecht

gekomen, niet die aandacht bij regering en volksvertegenwoordiging verkrijgt.

welke de sinds eeuwen goed

ge-functioneerd hebbende

waterschaps-organisatie van hen mag verlangen. Bij de behandeling van de begroting 1968 zullen in deze spijkers met koppen

geslagen moeten worden, wil niet

tengevolge van de financiele nood de

vriend maar ook de vijand van ons volk,

het water, andere essentiele gronden

voor ons volksbestaan gaan aantasten.

Onze geschiedenis leert helaas dat

dit dikwijls plotseling en volkomen

onverwachts geschiedt.

'Onze nood lenigen wij met Gods hulp, d.w.z. zelf'.

(20)

Directe versus indirecte belastingen

Inleiding

De verdeling van de belastingdruk over directe en indirecte belastingen staat de laatste tijd sterk in de belangstelling. In het bijzonder de aanpassingen in EEG-ver-band, zoals de voorgenomen invoering van een omzetbelasting naar de toegevoegde waarde, eisen een na.dere doordenking van de hier te lande bestaande belastingfiloso-fie. Oppervlakkig gezegd zou menmisschien kunnen stellen dat wij ons eenvoudig heb-ben neer te leggen bij wat in de EEG wordt besloten en dat het er dus weinig op aan

F. Hartog

komt wat wij willen. Dit is echter slechts zeer ten dele juist. Op de be-sluitvorming in de EEG hebben wij namelijk een zekere invloed, en het zou weinig bevredigend zijn als wij ons bij voorbaat zouden aan-sluiten bij de meerderheid. Ook kan het nog groot verschil maken of wij schoorvoetend de afspraken in de EEG nakomen, dan wel van ganser harte. In het eerste geval zal de altijd toch wel overblijvende speelruimte namelijk geheel naar de ene kant worden gebruikt en in het tweede geval naar de andere kant.

Wat de feitelijke ontwikkeling betreft is het bij ons zeer hoge aan-deel van de directe belastingen in de totale belastingopbrengst geduren-de geduren-de laatste jaren enigszins aan het dalen. Een hoogtepunt werd bereikt in 1965 met 59,00fo. Voor 1968 wordt verwacht dat het desbe -treffende percentage zal zijn gedaald tot 53,8. In onze partnerlanden nemen daarentegen de indirecte belastingen veelal het grootste deel van de belastingopbrengsten in beslag.

De belangrijke vraag is nu of de verdere daling van het aandeel van de directe belastingen en dus de verdere stijging van het aandeel van de indirecte belastingen wenselijk is of niet. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan moeten wij er niet tegen in gaan. In het tegenovergestelde geval is het echter zaak, ons zoveel mogelijk tegen deze ontwikkeling te verzetten.

(21)

verant-. ~

woorde afweging en conclusie te komen. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de belastingen als storingsfactor in het economische proces, de invloed op de inkomensnivellering, de belastingen als instrument van inflatiebestrijding, de pijn en kosten van de verschillende soorten belastingen en de gelijkheid, verband te leggen tussen overheidsvoor-zieningen en de daarvoor te betalen vergoedingen.

Belastingen als storingsfactor

Belastingen verstoren vrijwel altijd de economische beslissingen, in die

zin dat deze ten dele worden ingegeven door het streven tot het ont-gaan van belastingen, dat in zoverre dus in de plaats komt van de eigenlijke, ter zake zijnde overwegingen. Willen belastingen scheef-trekkingen voorkomen, dan zullen zij dus moeten worden losgemaakt van economische beslissingen, zoals koop en verkoop, invoer en in-komenswerving. Wij komen dan uit bij belastingen die als vaste be-dragen worden geheven, los van enige activiteit van de betrokkene. Met zulk een belastingstelsel komen we in de moderne economie niet ver, en daarom zullen we genoegen moeten nemen met naastbeste belastingen. Dit zijn in het algemeen proportionele indirecte en pro-portionele directe belastingen. Deze verstoren in ieder geval niet de prijs- en inkomensverhoudingen. De vennootschapsbelastingen en de bestaande indirecte belastingen voldoen wei ongeveer aan deze maat-staf, zij het dat de indirecte belastingen ten dele discrimineren tussen verschillende goederen, of, zoals de invoerrechten, tussen de herkomst van de goederen.

Progressieve directe belastingen komen er bij bantering van deze maatstaf veel minder goed af. Zij verwringen de economische beslis-singen nam"elijk in relatief sterke mate. Dit komt doordat het bij wijziging van economische beslissingen onder invloed van belastingen vrijwel steeds gaat om meer of minder ten opzichte van wat men anders zou hebben gedaan. Daarbij krijgt men te maken met het

relatief hoge marginale tarief en niet met het misschien veel

gematig-der gemiddelde tarief.

Hieruit volgt dat bij gelijke gemiddelde druk een proportionele directe belasting moet worden geprefereerd hoven een progressieve. Hierbij moet de beperktheid van ons uitgangspunt echter duidelijk in de gaten worden gehouden. Wij hebben namelijk als enige maatstaf gehanteerd de mate van verstoring in de economische beslissingen, en dit is niet de enig mogelijke maatstaf. Men kan met de progressie andere doel-einden nastreven, en daarbij de scheeftrekking van het economische proces op de koop toe nemen. Daarmee komen wij aan het volgende punt: de invloed van de belastingen op de inkomensnivellering.

Belastingen als herverdelingsinstrumenten

(22)

natuurlijke krachten voortvloeit, te ongelijk zijn. Men zoekt dus naar instrumenten die tot een grotere gelijkheid kunnen voeren. Onder deze instrumenten neemt de belastingprogressie een grote plaats in.

In dit verband rijst de vraag of de belastingprogressie inderdaad tot het begeerde doel leidt. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we eerst onderscheid maken tussen inspanningsinkomen en in-spanningsloos inkomen. Voorzover verschillen in inkomen het resultaat zijn van verschil in inspanning, zullen er weinigen zijn die ook dit willen nivelleren. Zelfs een vrij radicaal getint rapport als 'Wenkend perspectief' acht wat arbeidsinkomens betreft verschillen geoorloofd, voorzover deze berusten op verschil in inspanning.1

De belastingprogressie maakt echter in het algemeen geen verschil tussen inspannings- en niet-inspanningsverschillen. Daarom geeft zij op zijn minst gesproken aanleiding tot gemengde gevoelens. Wie sterk gebeten is op de niet-inspanningsverschillen zal er misschien toe komen, de nivellering van inspanningsverschillen op de koop toe te nemen. Wie daarentegen de inspanningsverschillen belangrijk acht, zal het laten bestaan van niet-inspanningsverschillen desnoods aanvaarden.

Er is echter meer. Bij vele belastingen is het lang niet zeker dat zij ook rusten op degenen die haar in eerste aanleg betalen. Er treedt in de meeste gevallen een afwentelingsmechanisme in werking, waarbij de belastingen geheel of gedeeltelijk worden doorgegeven aan de afne-mers. Voorzover dit ook bij de directe belastingen het geval is, wordt het doel der nivellering niet bereikt. Er is aanleiding, aan te nemen dat er inderdaad bij de directe belastingen een afwentelingsmechanisme aan het werk is. Bij de vaststelling van winstmarges en tarieven van beoefenaars van vrije beroepen wordt overwegend rekening gehouden met wat men na aftrek van belastingen overhoudt. Ook de arbeiders baseren hun loonaanspraken vooral op wat zij 'schoon' in handen krijgen.

Het is moeilijk over deze afwenteling nauwkeurige gegevens te ver-krijgen, mede doordat zij in verschillende gevallen slechts op lange termijn werkzaam is. Zo is de denivellering van de ambtenarensalaris-sen vrij laat tot stand gekomen, als aanpassing van de inkomensver-houdingen in het bedrijfsleven, waar de afwenteling blijkbaar sneller plaats vindt.

(23)

"

komstenbelasting de verdeling nauwelijks gelijkmatiger wordt, en de vraag is gewettigd of het zinvol is dit alles overhoop te halen. Er is echter ook nog de betekenis als instrument van conjunctuurpolitiek. die we in het volgende punt kort zullen bezien.

Belastingen als conjunctuurpolitieke instrumenten

Ook wat de bei:nvloeding van de conjunctuur betreft ligt het principiele verschil tussen indirecte belastingen en proportionele directe belastin-gen enerzijds en progressieve directe belastinbelastin-gen anderzijds. De eerst-genoemde groep past zich bij de conjunctuur aan en oefent daarop, behoudens bij herziening van de tarieven, geen invloed uit. Dit is anders bij progressieve directe belastingen. Deze oefenen bij een economisch proces met fluctuatieneigingen een stabiliserende invloed uit. Men spreekt in dit verband meest van een ingebouwde stabilisator. Deze werkt aldus, dat bij conjunctuurdaling en de daarmee gepaard gaande inkomensdaling de belastingdruk relatief afneemt, zodat er meer koopkracht in banden van de contribuabelen blijft. Dit remt de con junctuurdaling af we gens de stimulering van de bestedingen die daar·van uit gaat. Bij een conjunctuurstijging neemt de belastingdruk in geval van progressieve belastingen relatief toe, zodat er een af-remming naar hoven optreedt.

Op bet eerste gezicbt zou men dus zeggen dat belastingprogressie in onze situatie van vrijwel ononderbroken inflatie een nuttig tegenwicht uitoefent. Dit is ecbter bij nader inzien tocb niet zo. De ingebouwde stabilisator van de belastingprogressie werkt slecbts, zoals werd gesteld, in een economiscb proces met fluctuatieneigingen. Dan wordt de druk van de bela~tingen afwisselend geringer en groter. hetgeen in bet alge-meen wel aanvaardbaar is. Bij een inflatoire trend is er ecbter nog maar een werking in een ricbting. Daardoor vindt er een voortdurende onbe-doelde belastingverboging plaats, die maakt dat de progressie periodiek doldraait. Dan moet er een forse benedenwaartse berziening plaats vinden, die ecbter in bet algemeen moeilijk in de conjuncturele situatie past. Toch valt er op den duur niet aan te ontkomen, en de inflatiestoot die van deze periodieke aanpassingen uit gaat wordt zelfs te groter, naarmate men er langer mee wacbt. Wij bebben dit in de jaren zestig duidelijk aan bet werk gezien. De progressie werkt in zulk een situatie dus veeleer conjunctuurverstorend dan conjunctuurmatigend, omdat de geleidelijke matiging telkens onderbroken wordt door flinke stoten in de andere ricbting. Als conjunctuurpolitiek instrument wordt de belas-tingprogressie dus steeds hotter naarmate zij Ianger in een richting werkt, altbans wanneer die ricbting bepaald wordt door een inflatoir proces.

Pijn en kosten

(24)

andere. De scheidslijn loopt hier tussen bij de bron ingehouden directe belastingen en indirecte belastingen enerzijds en bij wijze van aanslag ingevorderde directe belastingen anderzijds. Van de eerstgenoemde groep belastingen ondervindt men aileen pijn bij invoering en ver-hoging. Verder werken zij geruisloos. Achteraf ingevorderde belastin-gen doen echter bij iedere aanslag opnieuw pijn. De belastingplichtigen hebben dan in het algemeen het gevoel dat hun iets afgenomen wordt dat zij al als hun eigendom beschouwden. Uitgaande van het begin-sel dat belastingen met zo weinig mogelijk pijn moeten worden betaald, is er dus reden, zoveel mogelijk te streven naar het inhouden van directe belastingen aan de bron en het heffen van indirecte belastingen.

Behalve pijn brengen belastingen ook kosten met zich mee. Er is een

heel ambtelijk apparaat nodig om ze in te vorderen, en van de kant van

de belastingbetalers brengen ze ten dele veel administratieve romp-slomp en kosten van deskundige bijstand met zich mee.

Wanneer gestreefd wordt naar belastingen met de minste kosten, komen belastingen die op bedrijven worden geheven veel eerder in aan-merking dan belastingen die door particulieren moeten worden be-taald, om de simpele reden dat er veel minder bedrijven dan particu-lieren zijn. Het aantal heffingspunten is bij de vennootschapsbelasting, de indirecte belastingen en de bij de bron ingehouden loon- en dividendbelasting vele malen kleiner dan bij inkomstenbelasting. Vroeger werden belastingen uitsluitend geheven bij belangrijke knoop-punten van het economische verkeer, waar alle goederen tezamen kwamen, zoals bij invoer, malen en slachten. Dit geschiedde met een minimum aan kosten. Het ambtelijke apparaat dat zich met de in-vordering van belastingen bezig houdt zou in onze tijd belangrijk kunnen worden ingekrompen wanneer men zich zou beperken tot be-lastingen op bedrijven.

Betaling van dienstverlening door de ove1 heid

De belastingen dienen in de eerste plaats om ruimte te scheppen voor de overheidsuitgaven. Deze uitgaven dienen ten dele om voorzieningen

(25)

automa-tisch hun eigen financiele middelen met zich mee brengen en dat er paal en perk gesteld wordt aan de voortdurende uitbreiding waaraan de meeste overheidsuitgaven onderworpen zijn, omdat in geval van een bijdragenstelsel degenen die er van profiteren er ook het voile pond voor moeten betalen. Terugkomend op ons eerste punt zouden we kunnen steilen dat bijdragen het economisch proces niet vervalsen, doch

juist zuiveren, omdat de gebruikers van de betrokken goederen en

diensten dan geconfronteerd worden met de volledige kosten, ook voor-zover die door de overheid worden gedragen.

Voor ons doel, t.w. de vergelijking van directe en indirecte belas-tingen, komen we wat dit betreft uit bij het prefereren van indirecte hoven directe belastingen, omdat de directe belastingen nu cenmaal aile tot de algemene belastingen behoren, terwijl aileen bij wijze van indirecte belastingheffing verband kan worden gelegd tussen prestatie en contraprestatie.

Samenvatting en conclusie

Ten einde de voorgaande argumentatie op overzichtelijke wijze samen

te vatten, wordt een en ander weergegeven in een schema, waarin de

verschillende soorten belastingen zijn gerangschikt in opklimmende be-zwaarlijkheid, met vermelding van de bezwaren of voordelen.

Soort belasting 1. lndirecte belasting

2. Winstbelasting op bedrijven

(aangenomen dat deze propor-tioned is);

proportionele belastin~ op

ge-zinnen (aangenomen dat deze aan de bron wordt afgehou-den)

3. Progressieve en aan de bron afgehouden belasting op ge-zmnen

Bezwaren of voordelen

verstoort economische beslissin-gen minimaal; leent zich voor verwerking in een bijdragenstelsel verstoren economische beslissin-gen minimaal

verstoort economische beslissin-gen vrij sterk;

maakt geen onderscheid tussen inspannings- en niet-inspannings-beloning;

(26)

4. Progressieve belasting op ge-zinnen die door aanslagen wordt ingevorderd

verstoort economische beslissin-gen vrij sterk;

maakt geen onderscheid tussen inspannings- en niet-inspannings-beloning;

draait periodiek dol bij inflatie; veroorzaakt vrij veel pijn;

veroorzaakt vrij veel kosten. Dit schema spreekt dermate voor zichzelf dat bet nauwelijks nog nodig is, te wijzen op het feit dat indirecte belastingen blijkbaar bet meest en progressieve belastingen die door middel van aanslagen worden inge-vorderd het minst aanvaardbaar zijn. De overige belastingen liggen daar tussen in. Vooral de progressieve belastingen en de aanslag-methode zijn dus zeer aanvechtbaar. Nu wij bezig zijn ons belasting-stelsel te herzien, is het van groot belang, rekening te houden met de hier weergegeven overwegingen. De politieke partij die dit in haar vaandel schrijft kan zich wat het belastingsysteem betreft de partij van de toekomst noemen.

Een school in Oost-Duitsland:

De onderwijzer vraagt aan de klas: 'W aarom houden wy van de Sovjet-mensen?'

Fritsje: 'Omdat zij ons bevrijd hebben'.

De onderwijzer: 'En waarom haten wij de Amerikanen?'

(27)

Schaduwen over de VVD

Nevenstaand artikel 'Schaduwen over de VVD' is - met toestemming van zijn redactie - ontleend aan het oktober-num.mer van De KnufJpel, het orgaan van het Liberaal-demokratisch centrum.

In dit artikel wordt bezorgdheid uitgesfJroken over aantasting van de evenredige vertegenwoordiging.

Die zorg is ingegeven door de ideeen van de PvdA (zie het rapport: Een stem die telt), de KVP (zie het artikel: 'Schets voor een federatieve

samenwerl~ing van KVP-ARP-CHU' in het juli-nummer van het

maandblad van KVP) en de Werkgroep van Christen-Radicalen (zie de Voorstellen voor het programcongres, punt 14).

Tot de Christen-Radicalen behoort o.a. mr. ]. M. L. Th. Gals, voor-zitter van de Staatscommissie voor herziening van de Grondwet en de Kieswet.

Voorspel

De toekomst van het georganiseerd liberalisme in Nederland is in ge-vaar. Er zijn aanwijzingen voor dat de grote partijen door wijziging van de Grondwet in 1971 koersen naar uitschakeling van de kleine partijen. Zij. doen dit uit lijfsbehoud. De erosie van de PvdA en KVP moet worden gestopt.

De Partij van de Arbeid heeft in haar rapport: 'Een stem die telt' gepleit voor invoering van het twee-partijen-stelsel. Zij wil samenwer-ken met christen-radicalen, PSP-ers, D'66 en anderen die uit de gisting van het partijwezen naar voren zullen komen, en zij wil sleutelen aan het kiesrecht; zij wil factoren in het kiesrecht inbouwen, die werken naar het twee-partijenstelsel.

De KVP, de ARP en de CHU zijn voorzichtig, maar doelbewust de weg ingeslagen naar een duurzame samenwerking.

Grondwetswijziging

(28)

Daarna worden de Staten-Generaal ontbonden en moet het wets-antwerp opnieuw worden aangenomen, nu met een meerderheid van twee-derde.

Een derde van de Tweede Kamer is 50. De VVD, Boerenpartij,

CPN, PSP, SGP en GPV hebben samen 17

+

7

+

5

+

4

+

3

+

1

=

37 stemmen. Zij zullen in de Tweede Kamer een wijziging in de Grond-wet niet kunnen tegenhouden.

Een derde van de Eerste Kamer is 25. Daar hebben VVD, Boeren-partij, CPN en PSP 8

+

2

+

1

+

3

=

14 zetels. (SGP en GPV zijn niet in de Eerste Kamer vertegenwoordigd.) Ook daar dus geen rem tegen opheffing van de evenredige vertegenwoordiging.

Kieswetswijziging

De Staatscommissie voor herziening van de Grondwet en de Kieswet gaat het eerst de Kieswet bekijken. Wijzigingen in de Kieswet kunnen, zolang de Grondwet nog niet gewijzigd is, niet de evenredige ver-tegenwoordiging zelf finaal aantasten, maar zij kunnen wel leiden tot verdere verzwakking van de kleinere partijen. Daar zijn drie een-voudige methoden voor:

1. verhoging van de drempel, dus van het minimaal aantal stemmen nodig om een zetel te verwerven;

2. verbinding van verschillende lijsten in een kieskring, waardoor de verbonden groep in het voordeel is bij de verdeling van restzetels;

3. verbod om een lijst in een kieskring te verbinden met een lijst in een andere kieskring, het einde dus van de landelijke lijsten.

Als men dan nog deze drie mogelijkheden zou combineren en zou zeggen, dat een lijst of lijstengroep in een kieskring ten minste de landelijke kiesdeler moet halen om een zetel te verwerven, zouden elk van de twee grote verbonden groepen, de 'confessionele federatie' en

de 'progressieve concentratie', in feite reeds een gooi maken naar de absolute meerderheid en zouden de kleine groepen, vooral de groepen met landelijke spreiding, zoals de liberalen, hun matten wel kunnen oprollen. De VVD zou misschien nog met 7 zetels, de CPN met een zetel in de Tweede Kamer komen. Alle anderen zouden zijn verdwenen.

Politieke zelfmoord

In de kring van de VVD hoort men soms stemmen van mensen, die vinden, dat het met de evenredige vertegenwoordiging maar eens anders moet. Een enkele wil een twee-partijen-stelsel, kiest dus met open ogen voor politieke zelfmoord, anderen hopen op een drie-partijen-stelsel: conservatief, liberaal, progressief, waarbij de VVD niet ten onder zou behoeven te gaan.

Wie akkoord gaat met aantasting van de evenredige vertegenwoor-diging, gaat akkoord met aantasting van een zedelijk gaaf stelsel.

(29)

;

evenredige vertegenwoordiging willen verslinden, nu juist de kleine liberale groepering zullen ontzien. Het is voor liberalen een eis van politiek zelfbehoud om de evenredige vertegenwoordiging te verdedi-gen, met hand en tand. Als de liberalen zich niet verweren, worden zij vermorzeld, zoals dat in Engeland en Frankrijk reeds is gebeurd door het districtenstelsel en zoals dat in West-Duitsland staat te ge-beuren door de plannen van de 'Grosze Koalition'.

(30)

Partijkeuze, een antwoord aan

ir. F. Wagenmaker

Met belangstelling las ik het artikel van de heer ir. F. Wagenmaker:

'Van Riel en de partijvorming' in Liberaal Reveil van oktober 1967. Dat ir. Wagenmaker van mijn overdenkingen in de Brabantse Provin-ciale pers zoveel notitie nam, kan mij slechts verheugen.

Een paar kanttekeningen zijn echter, dunkt mij, op zijn plaats. Van welke partij ik zelf lid worden zal? Daarover liet ik mij niet uit. Dat zou ik ook niet verstandig vinden. In tegenstelling met vele anderen geef ik op grond van mijn liberalisme altijd de voorkeur aan mensen hoven papier, m.a.w. voor mij is beslissend wat voor soort figuren in een nieuwe groepering de Ieiding hebben. Natuurlijk kunnen de formuleringen van het programma mijn lidmaatschap uitsluiten,

PSP, D'66 etc. Veelal kiezen politici echter woorden van zodanige vaagheid, dat het moeilijk is uitsluitend op die grond tot decisies in negatieve zin te komen, dan wel tot toetreding te besluiten.

Van de partij van de heer Wagenmaker word ik echter zeker geen lid. Ik vind het nl. onbillijk om, wanneer reeds vermogende mensen door spaarzaamheid, sober leven, activiteit, verstand, ijver en overleg tot aanzienlijke en invloedgevende rijkdom kunnen komen, hen dat te beletten. Voor mij speelt hier de hoven alles gaande rechtvaardigheids

-kwestie. Men moet overigens in politieke zaken altijd kijken naar de situatie waarover men spreekt. Een in het verleden, ontstaan uit machtsverhoudingen, gegroeide verdeling van het nationale vermogen,

zoals wij die in Zuid-Italie of in nog veel sterkere mate vandaag de dag in Koeweit of Barein vinden, is misschien niet verwerpelijk, de voorouders kunnen eerlijk aan hun positie gekomen zijn, maar in elk geval in maatschappelijk opzicht zo buitengewoon ongewenst, dat wel-overwogen staatkundig beleid daarop moet reageren. Bij een belasting-systeem als wij in West-Europa hebben, en dan hoeft men nog niet eens aan het N ederlands fiscaal extremisme te denken, is de kans op ge-vaarlijke concentratie bijzonder klein.

Voor mijn gevoel behoort een liberale partij slechts te streven naar vermogensvorming van de velen, en, zelfs naar den schijn, niet te speculeren op de afgunst die jegens de gelukkigen en begaafden bestaat.

(31)

te gaan van het aanwezige feitenmateriaal. Sinds ik indertijd in 'De Telegraaf' over het driepartijenstelsel schreef, is duidelijk gebleken dat de leiders der confessionele partijen bijzonder grote waarde hech-ten aan eenheid in de bestaande groeperingen, en geen stembusakkoord vooraf wensen. Zij zijn niet bereid in het wit-zwart duidelijk voorop te gaan. Dan moeten anderen, terwille van de democratische duidelijk-heid, het initiatief nemen. Overigens zie ik in afzienbare tijd van het tweepartijenstelsel niets komen (2 november 1967). Dat een nationale partij op het geestelijk vlak snel bereid is overheidsingrijpen te aan-vaarden of zelfs te eisen, lijkt mij onwaarschijnlijk. Doet zij dit, dan tel ik mij niet onder haar aanhangers.

Dat ik de liberalen bij de 'verkeerde' groep heb ingedeeld, is een feitelijke onwaarheid. De heer Wagenmaker moet nauwkeuriger lezen. Ik heb uitdrukkelijk gesteld dat een deel van de aanhang van de VVD zich niet bij de nationale groep thuisvoelen zou, een ander deel wel. De heer Faas schreef indertijd eens, dat de bedoeling van een con-fessionele partij moest zijn conservatief denkende mensen links te laten stemmen. lk vind dat een nare gedachte. Ieder moet stemmen op de partij, die zijn aspiraties vertolkt. Dat impliceert dat ik er niet naar streven zal liberalen onder valse vlag te Iaten varen. lk zou het ver-keerd vinden, wanneer kiezers die de ideeen van de heer Wagenmaker c.s. aanhangen op een partij stemden, die ideologisch nationaal gericht is, nationaal uitdrukkelijk in de zin mijner definitie begrepen. Het is verre van mij te stellen, dat de heer Wagenmaker niet nationaal denkt! Evenzeer komt het niet bij mij op mij te Iaten meeslepen in een soort linkse richting, die ik niet ambieer, of anderen in die geest te be"invloeden, ·ware het slechts door mijn partijlidmaatschap.

Blijft alles in de Nederlandse politiek in principe bij het oude, dan zal de VVD de middenkoers blijven varen, precies zoals zij dat onder de heer Oud deed en onder Ieiding van de heren Toxopeus en Geertsema nu doet.

Dat is misschien jammer voor de duidelijkheid die zowel de heer Wagenmaker als ik beogen, maar wel, terwille van de liberale krachts-ontplooiing, onvermijdelijk.

Overigens ben ik het voor een belangrijk gedeelte met de heer Wagenmaker eens, met dien verstande, dat ik in D'66 en de PvdA ) verschillende mensen ken met wie ik best in een partij zou willen zitten. Mijn criteria zijn toch enigszins andere dan hij denkt.

(32)

Dirty Politics

Honderd jaar geleden werden tijdens verkiezingscampagnes varkentjes verspreid, waarin men - de kop tegen het licht houdende - via een lensje in de opening van het achterwerk kon zien hct portret van Ulysseus S. Grant en lezen 'our next President'.

De kosten van dergelijke gore verkiezingsobjecten zijn thans te hoog geworden om de verspreiding ervan in Am erika mogelijk te maken; men heeft echter zijn toevlucht gezocht tot de meest geraffineerde leugencampagnes in geschrift en via telefoon, radio, film en televisie. Wie belangstelling heeft voor dit onderwerp leze 'Dirty Politics', geschreven door Bruce L. Felknor; het vorige jaar verschenen bij W. W. Norton & Comp. te New York. Zoals de wal het schip keert, zo hebben goede burgers lid van de twee grote Amerikaanse politieke partijen -de behoefte gevoeld aan -deze leugencampagnes een halt toe te roepen. Daarbij had men ook als doel voor ogen om bij capabele burgers - die steeds meer de politiek de rug toe keren omdat 'politics and government are generally corrupt and evil' - de bereidheid wakker te houden een taak in het politieke leven te vervullen. Uit dit initiatief zijn ontstaan de Code en het Committee for Fair Campaign Practices.

Felknor was gedurende de afgelopen tien jaar de full-time executive director van genoemd Committee; hij had als zodanig een unieke ge-legenheid het politieke lev en in de V erenigde Staten vanaf de dagen van George Washington te bestuderen en de verkiezingscampagnes sedert 1956 op de voet te volgen. Dit laatste maakt zijn hoek bijzonder aantrekkelijk, immers het biedt de gelegenheid om de politieke figuren die Amerika de afgelopen tien jaar hebben geleid en nog leiden te stellen tegen de maatstaven van eerlijkheid en fatsoen, welke in het politieke leven in acht behoren te worden genomen.

Het zou verleidelijk zijn een opsomming te geven van de praktijken waartoe Amerikaanse politici en hun volgelingen hun toevlucht hebben genomen om de stemmen 'te stelen van burgers, die dachten die stem in voile vrijheid, gebaseerd op feiten, uit te brengen'.

Ik wil evenwel volstaan met een verwijzing naar enige markante passages:

(33)

ver kan gaan en daardoor zelve het lid op de neus kan krijgen.

De noodzaak om bij verkiezingscampagnes public relations firms in te schakelen wordt op pagina 127 e.v. beschreven.

Hoofdstuk 6 gaat over 'Spies and Stratagems'; in dit hoofdstuk worden ook de getallen genoemd, die de politieke partijen voor hun

propaganda uitgeven bij presidentsverkiezingen.

Voor degenen, die er belang in stellen politici in hun politieke loop-baan te volgen en in de daaraan verbonden gevaren, kan ik hoofdstuk 8 'Index and Record' ter lezing aanbevelen.

In het laatste hoofdstuk 'The Survival of Politics' wordt ampel ge-sproken over het medium televisie en de enorme waarde daarvan voor politieke propaganda. Daar vond ik ook op pagina 257 de volgende treffende passage, welke voor een ieder die leden voor een politieke partij tracht te winnen mits aangepast aan Nederlandse toestanden -tot leidraad zou kunnen strekken:

'The responsible citizen is plagued within his own ranks by those who refuse to participate in the American political system. The citizen who so values his 'independence' that he will not enroll in a political party is really forfeiting independence, because he abandons a share in decision-making at the primary level: the choice of the candidate. The adult who knows better but is too lazy or fastidious to do better reinforces the cynicism of political hacks for the electorate at large, and seals their control where it exists. The high-minded and foolish citizen who stays home on Primary Day forfeits the field to the hack .... ' Hieronder v?lgt een vrije Nederlandse vertaling van dit citaat.

De zich verantwoordelijk voelende burger stuit in eigen gelederen op mensen, die weigeren actief deel te nemen aan het Amerikaanse politieke systeem. De burger die zijn 'onafhankelijkheid' zo hoog schat dat hij geen lid wil worden van een politieke partij verbeurt in feite die onafhankelijkheid, omdat hij een aandeel in het nemen van beslis-singen in eerste aanleg prijs geeft, t.w. de keuze van de kandidaat. De volwassenen die beter weten maar te lui zijn of te eigenwijs om beter te doen, versterken in het brede kiezerskorps het cynisme van politieke beunhazen en geven hun controle, waar die bestaat, op. De hooggestemde en domme burger die thuis blijft op verkiezingsdag, laat het veld vrij voor de beunhaas ....

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat de staatsinrichting een onderdeel is van de geschiedenis als vak ( er is ook wel eens sprake van geweest staatsinrichting als onderdeel van de aardrijkskunde

De belangstelling ervoor wordt in Nederland - voor zover het het verschijnsel nog niet kende - eerst levend, wanneer de functie van de geluidsomroep door de

De oplossing van Van den Bergh heeft dus een duidelijk centralise- rende tendentie, ook al hierom, omdat er in zijn gedachtengang onge- twijfeld meer provincies

lectieve voorzieningen een zekere taak- stelling nuttig acht, doch deze voor het particuliere bedrijfsleven verwerpt, had zij de grenzen van de taakstelling wat

tracht. Het grootste gevaar is dat van eenzijdigheid. Aileen medisch-hygienische voorlichting kan leide n tot snellere be- volkingsgroei en vertraging van de

wikkelingsland. Het liberalisme staat voor de uitgebreide taak verstarring, absolutering en vooral geforceerde oplegging van normen die de vrijheid bedreigen, met beslistheid

derlandse maatschappij, ook gezien als dee! van de gehele vrije wereld. Het be- Iweft geen betoog dat een dergelijk werk- program periodiek herzien dient te

Het verplichte lidmaatschap en de fondsen werken wat dit betreft averechts uit, want zowel het verplichte lidmaatschap als een fonds dwingt of lokt mensen binnen