• No results found

Zo ook op het terrein van de internationale handel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zo ook op het terrein van de internationale handel"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HISTORISCHE ONTWIKKELING V AN DE UNCTAD door

G. van der Meer

Het G.A.T.T.

Na de 2e wereldoorlog is getracht voor verschillende maatschappelijke sec- toren internationale organisaties op te richten. Zo ook op het terrein van de internationale handel. In 1947 is in Havanna de eerste naoorlogse internationale handelsconferentie gehouden. Ofschoon de conferentie zelf geen succesvol ver- loop had, heeft zij toch vrij spoedig geleid tot een Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel, in de wandeling G.A.T.T.l genoemd. In deze overeenkomst werden o.a. opgenomen:

a. het meest-begunstigingsprincipe;

b. het wederkerigheidsprincipe: wederzijdse concessies ten aanzIen van tariefsverlagingen behoren globaal gelijkwaardig te zijn;

c. verbodsbepalingen voor discriminerende tarieven en de invoering van handelsquota.

Bij het G.A.T.T. zijn thans alle landen aangesloten die in enigszins belang- rijke mate aan de internationale handel deelnemen. Van de Oosteuropese landen is echter alleen Tsjecho-Slowakije lid. De tariefsonderhandelingen vinden plaats op de regelmatige tariefsconferenties, zoals de zogenaamde Kennedy-ronde in 1967. Ook voor 1973 staat weer zo'n conferentie op de agenda.

Het zal duidelijk zijn, dat het G.A.T.T. in de eerste plaats ingesteld is om de handelsrelaties tussen de rijke landen te regelen. Het gaat immers uit van handelspartners die beide concessies kunnen doen. Dit is voor de ontwikkelings- landen een onmogelijkheid. Een totale liberalisatie van de wereldhandel is op dit moment dan ook ongewenst, daar zij rampzalig zou zijn voor de ontwikke- lingslanden. Ook hier is een volledig liberalisme onrechtvaardig ten opzichte van de economisch zwaksten.

Voorspel tot UNCTAD

In de vijftiger jaren komen de ontwikkelingslanden langzamerhand tot het besef dat zij zich meer aaneen moeten sluiten om tot een passende belangen-

t Genera! Agreement on Tarrifs and Trade.

392

(2)

behartiging te komen. In dit kader is de Bandoeng-conferentie in 1955 van belang. Hier komen 24 landen uit Afrika en Azië bij elkaar. Op deze confe- rentie uit zich de wens meer gezamenlijk op te treden; tevens willen zij een vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad. Verder is er een sterke solidariteit met de nog gekolonialiseerde landen en het streven naar niet alleen politieke maar ook economische onafhankelijkheid. De ontwikkelingslanden vertrouwen voor hun acties nog op onder andere het G.A.T.T.

In 1956 doet de Sowjet-Unie het voorstel om een wereldhandelsconferentie te houden, een voorstel dat het in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties niet haalt.

Ook in het G.A.T.T. komt aan het eind van de vijftiger jaren de positie van de ontwikkelingslanden meer aan de orde. Een deskundigengroep deed enkele aanbevelingen, zoals:

a. uitbreiding van de economische hulp der sterke landen en verlaging van hun tariefmuren;

b. verhoging van de inspanning in de zwakke landen zelf, waarbij men zich niet alleen op de industrialisatie diende te richten.

Speciale commissies werden belast met het uitwerken van deze voorstellen.

In het begin van de zestiger jaren krijgen de ontwikkelingslanden een stem- menmeerderheid in de Verenigde Naties. Dit vergroot hun zelfbewustzij n sterk.

In 1961 wordt in de Algemene Vergadering een resolutie van de Latijns Ameri- kaanse landen aangenomen, waarin staat, dat de mogelijkheid bestudeerd moet worden een wereldhandelsconferentie te houden die gericht moet zijn op handelsbevordering van grondstoffen. Het aannemen van deze resolutie vindt plaats in hetzelfde jaar als de afkondiging van het eerste ontwikkelingsdecen- nium (D.D.L: 1960-1970), waartoe President Kennedy het initiatief nam.

Na de in de resolutie vereiste schriftelijke raadpleging blijkt in 1962, dat van de 65 landen die gereageerd hebben er 45 zich voor het houden van zo'n conferentie uitgesproken hebben; 18 voornamelijk westerse landen zijn tegen of onthouden zich, terwijl 2 landen geen mening, maar ook geen bezwaar tegen deze conferentie hebben. In Ecosoc (de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties, welke zich bezig houdt met de internationale economische problematiek) moet nu een besluit worden genomen. De ontwikkelingslanden houden vooraf in KaÏro in juli 1962 een conferentie. Hier besluiten zij de onderlinge solidariteit te verstevigen om een beter verweer mogelijk te maken tegen opkomende regionale markten zoals de E.E.G.

Na verzet van vooral de Verenigde Staten wordt op de bijeenkomst van Ecosoc (juli-augustus 1962) een resolutie aangenomen waarin men uitspreekt een wereldhandelsconferentie te willen houden. Ter voorbereiding op deze conferentie komen de ontwikkelingslanden vele malen bijeen en zij stellen de volgende wensen op:

a. het scheppen van een nieuwe wereldhandel met een bijzondere aandacht voor de problematiek van de ontwikkelingslanden;

393

(3)

'I

HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE UNCTAD

b. het doen verminderen of verdwijnen van de kloof tussen de sterke en zwakke landen;

c. het samenwerken van de zwakke landen onderling om het bovenstaande te bereiken.

UNCTAD I

De eerste Unctad-conferentie is in Genève gehouden van 23 maart tot 16 juni 1964. Aan deze conferentie is deelgenomen door 120 landen. Na de algemene debatten is er in 5 commissies gediscussieerd, resp. over de volgende onderwerpen:

1. de problemen van de internationale handel in grondstoffen;

2. de problemen van de internationale handel in halffabrikaten en afge- werkte produkten;

3. de verbetering van de "onzichtbare" handel van de zwakke landen en hun financieringsproblemen in relatie tot de uitbreiding van de inter- nationale handel;

4. de institutionele overeenkomsten;

5. de uitbreiding van de internationale handel en haar betekenis voor de economische ontwikkeling, implicaties voor regionale blokvorming, zoals de E.E.G.

Op de conferentie manifesteren zich drie groepen, de 9 oostbloklanden, de 80 ontwikkelingslanden en de 31 westerse landen. Deze blokken hebben ook een eigen benadering en verwachting van Unctad:

a. De oostbloklanden: zij staan vrij positief tegenover Unctad, die zij deels zien als resultaat van hun aandringen.

Bij monde van de Russische delegatieleider waarschuwen ze de ontwikke- lingslanden niet al te optimistisch te zijn.

De oostbloklanden bezetten slechts 20% van de wereldhandel en zij beschikken niet over veel kapitaal.

b. De ontwikkelingslanden: zij zijn sterk gebaat bij een positieve uitslag.

Door hun stemmenmeerderheid weten zij veel resoluties aan te nemen, maar voor de uitvoering daarvan zijn zij afhankelijk van de medewerking der rijke landen.

De ontwikkelingslanden rekenen er sterk op dat Unctad een permanent karakter zal krijgen.

c. De westerse landen: zij beschouwen de conferentie als een aanslag op hun machtspositie. Weliswaar erkennen zij de problemen waarmee de ontwikkelingslanden worstelen, maar eventuele concessies doen zij liever in organisaties als de G.A.T.T. (met de te verwachten Kennedyronde) en het I.M.F. (Internationale Monetaire Fonds).

Protesten van westerse zijde tegen het systeem van elk land één stem bemoei- lijken de conferentie en ook het opstellen van de slotresoluties. Tenslotte onder- 394

(4)

tekenen zij wel de slotresolutie van Unctad, waarin o.a. staat, dat Unctad een permanent orgaan wordt, dat een keer per vier jaar bijeenkomt.

Van de 28 aangenomen resoluties zijn er slechts 2 unaniem aangenomen. De ene gaat over de industrialisatie van de zwakke landen en de modernisering van hun agrarische produktie. De andere gaat over de toegang van alle ont- wikkelingslanden tot de wetenschappelijke verworvenheden van het westen en de noodzaak tot ontwikkeling van bilaterale en multilaterale technische bij stands- programma's.

Als positieve punten van Unctad I zijn te noemen:

a. het toegenomen bewustzijn van de ontwikkelingslanden;

b. Unctad is als permanent orgaan geaccepteerd met een onafhankelijk secretariaat;

c. de welwillende houding van de rijke landen ten opzichte van de doel- stelling toe _ te werken naar een ontwikkelingshulpprogramma ten be- drage van 1 % van hun bruto nationaal produkt.

Tussen UNCTAD 1 en UNCTAD 11

Met de oprichting van Unctad is er een orgaan ontstaan, dat direkt kan ingrijpen in de bestaande machtsverhoudingen. Dit onderscheidt de Unctad van andere V.N.-organen, en schept verwachtingen.

De Unctad Raad voor Handel en Ontwikkeling verricht uitgebreide studies op het gebied van de grondstoffen, industriële produktie, financiering, scheep- vaart, handelspolitiek en ontwikkelingssysteem. Deze studies leidden voors- hands echter nog niet tot concrete resultaten. De verwachtingen van de ont- wikkelingslanden zijn niettemin hoopvol gestemd; hun eensgezindheid heeft hen zelfvertrouwen gegeven.

De dan volgende periode geeft, met name na 1964, helaas weinig reden tot optimisme. De volgende feiten moeten worden geconstateerd:

1. De resultaten van Unctad I vallen tegen. Van de belofte de tolmuren af te breken komt weinig terecht. Er komen zelfs nieuwe beperkingen, terwijl er ook een blijvende bevoorrechting van de eigen scheepvaart van de rijke landen blijft.

2. Het aandeel van de arme landen in de wereldhandel daalt (van 27%

in 1953 tot 20% in 1965).

3. De grondstoffenprijzen op de wereldmarkt dalen niet alleen, maar ze schommelen ook sterk. Dit bemoeilijkt de planning in de ontwikkelings- landen.

4. Het percentage ontwikkelingshulp van de rijke landen daalt steeds.

In 1961 bedraagt dit 0,87% van het bruto nationaal produkt van de westerse landen; in 1966 is dit gedaald tot 0,62%.

De staatsschuld van de arme landen stijgt van 10 miljard dollar in 1955 tot 40 miljard in 1966.

5. De groeicijfers van de arme landen blijven achter. Tussen 1960 en 395

(5)

HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE UNCTAD

1965 is de groei van het bruto nationaal produkt in de arme landen 2%

per jaar, in de westerse landen 3,8% en in de communistische lan- den 5,4%.

6. De Kennedyronde in 1967, waaronder een reeks onderhandelingen wordt verstaan binnen het kader van de G.A.T.T. over verlaging van de invoer- tarieven, verloopt voor de ontwikkelingslanden uiterst teleurstellend.

Alison Franks schrijft: "Weliswaar werd de invoerbelasting op enkele exportprodukten, waarbij de arme landen belang hadden verlaagd, maar hiervan profiteerden vooral de rijke landen. Dat is helemaal niet zo verbazingwekkend, aangezien de ontwikkelde landen zich in een oneindig sterkere onderhandelingspositie bevinden".2

Drs. Vingerhoets stelt in "Events and Trends: The United Conference on Trade and Development", dat i van de export van de arme Gemene- bestlanden, voor zover vallend onder de voorkeursbehandeling niet kan meeprofiteren van de verlaging van de invoertarieven in het kader van de Kennedyronde.3

Met het naderen van Unctad II stijgt echter weer het optimisme bij de ont- wikkelingslanden. Eén van de oorzaken is de uitspraak van President Johnson dat hij samenwerking met andere landen zoekt om te onderzoeken of er een brede overeenstemming bereikt zou kunnen worden over een systeem van tijdelijke tarievenvoordelen ten behoeve van alle ontwikkelingslanden, te ver- lenen door alle industrielanden.

Door deze uitspraak komen de preferenties in de sfeer van de haalbaarheid.

In augustus en september 1967 vergadert de Raad voor Handel en Ontwikke- ling over het verlangen van de arme landen een deel van hun produktie van halffabrikaten en eindprodukten tegen een goede prijs te kunnen verkopen op de markten van alle rijke landen. Als middel zien zij de afbraak van de tol- muren rond de rijke landen zonder tegenprestatie in de vorm van afbraak van eigen tolmuren. Tijdens deze vergadering worden 10 centrale punten voor Unctad II opgesteld:

1. grondstoffenverkoop aan de rijke landen;

2. voorkeursbehandeling voor halffabrikaten en eindprodukten uit de arme landen;

3. handel tussen de arme landen onderling;

4. de relatie van de communistische landen met de wereldhandel;

5. het wereldvoedselprobleem;

6. geldoverdracht naar de arme landen;

7. aflossing van schulden;

2 Alison Franks, The Course of Unctad Il, Londen 1968, blz. 3.

3 Drs. Vingerhoets, Events and Trends: The United Conference on Trade and Development, Tilburg 1968-1969, blz. 14.

396

(6)

8. supplementaire financiering;

9. financiering van buffervoorraden;

10. steun aan de allerarmste landen.

Een hoogtepunt in de voorbereiding van Unctad II is de conferentie van Algiers in oktober 1967, waar de zogenaamde Groep van 77 bijeenkomt. Het verlangen van de arme landen komt sterk overeen met de hierboven genoemde 10 centrale punten. Het westen wordt veroordeeld vanwege de Kennedyronde en het oosten omdat daar de produkten van de arme landen tegen extreem lage prijzen worden doorverkocht. In het Handvest van Algiers wordt verder een sterk appèl gedaan op de plicht van de rijke landen maatregelen te nemen die de ontwikkeling van de arme landen bevorderen in plaats van belemmeren.

Na de conferentie vinden er goodwillrnissies plaats naar de rijke landen. De rijke landen hullen zich in stilzwijgen. Zij willen geen formulering van het doel van Unctad, omdat,zij vinden dat Unctad niet in de plaats van het G.A.T.T.

mag komen. G.A.T.T. is voor hen het centraal instituut voor wereldhandel. Zij zien Unctad slechts als forum van gedachten.

Eind 1967 vindt in Parijs een conferentie van de O.E.S.O. plaats waar de rijke landen overeenkomen de arme landen in principe te steunen bij hun export. Dit betreft het preferentieschema voor halffabrikaten en eindprodukten uit de arme landen. (Tijdens Unctad II werd duidelijk dat een van de besluiten van de Parijse conferentie ook is geweest het vormen van een gesloten front op Unctad 11.)

Eind 1967 komen ook de Comecon landen in Moskou bijeen. Zij hebben lang buiten de kritiek van de arme landen gestaan, maar hoe dichter bij de confe- rentie, hoe meer kritiek er los komt. De Comecon vergadert in stilte zonder zekerheid tot meer hulp te geven.

UNCTAD II

Unctad 11 is in New Delhi gehouden van 1 februari 1968 tot 29 maart 1968.

Aanwezig zijn ongeveer 1500 afgevaardigden uit 123 landen. Tijdens de confe- rentie, die net als Unctad I wordt gekenmerkt door blokvorming, is vooral gewerkt in commissies. Hieronder is in het kort weergegeven, waarmee deze commissies zich bezig hebben gehouden en wat de uitkomsten zijn geweest.

Eerste commissie: grondstoffen.

cacao: men komt overeen een nieuwe internationale cacao-conferentie te beleggen;

suiker: oproep tot volledige inzet voor het doen slagen van de inter- nationale suikerconferentie waar een suikerovereenkomst moet worden gesloten;

oliën, zaden er zijn geen directe onderhandelingen; wel wordt opgeroepen en vetten: tot het doen van voorstellen op korte termij n;

rubber: men wenst haast te maken met de aanbevelingen gedaan op de internationale rubberconferentie.

397

(7)

HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE UNCTAD

Over de prijspolitiek en liberalisatie van de handel, alsmede over synthetica en substituten, buffervoorraden en diversificatie kan men het niet eens worden.

Men wenst verdere studie over financiering van buffervoorraden en diversifi- caticprogramma's, alsmede over een gegarandeerd minimuminkomen voor de landbouw.

Tweede commISSIe: halffabrikaten en eindprodukten.

In deze commissie gaat het over het "Algemeen Preferentieel Systeem" ten behoeve van de uitvoer van de arme naar de rijke landen. Er worden geen duidelijke beslissingen genomen en er wordt in concreto niets uitgewerkt.

Derde commissie: financiering.

Er wordt aan de rijke landen voorgesteld te streven naar een hulpprogramma van 1% van het B.N.P.; men kan het niet eens worden over de vraag wanneer dit bereikt moet zijn. De voorwaarden van de kapitaalhulp vindt men te hard, terwijl men ook van mening is, dat financiële bijstand in beginsel niet-gebonden behoort te zijn. Verder wenst men meer studies over particuliere investeringen in arme landen en over de supplementaire financiering.

Vierde commissie: onzichtbare handel en scheepvaart.

Een resolutie wordt aangenomen, waarin de regeringen van de rijke landen verzocht wordt er bij hun scheepvaartorganisaties op aan te dringen dat zij de arme landen tot de z.g. "Liner-Conferences" toelaten.

V ijlde commissie: internationale handel.

De arme landen krijgen van de socialistische landen geen kwantitatieve toe- zeggingen voor toename van hun importen. Bij een stemming over de principes voor wereldhandel en ontwikkeling blijken de rijke landen minder toe te willen geven dan op Unctad I; alle rijke westerse landen inclusief Nederland ont- houden zich van stemming. Secretaris Generaal Prebisch rubriceert de resul- taten van Unctad II als volgt:

beperkte en onvolledige resultaten betreffende de fundamentele pro- blemen van preferenties en financiering;

enkele positieve resultaten in de sfeer van uitbreiding van de handel tussen ontwikkelingslanden onderling, handel met de communistische landen, voedselproblemen en kwesties betreffende de allerarmste lan- den, afspraken over het gebruik van havens door landen zonder eigen zeekust;

praktisch geen resultaten inzake de toegang van ontwikkelingslanden tot de markten van de rijke landen;

geen bijdrage aan het formuleren van een globale ontwikkelingsstrategie.

Tussen UNCTAD II en UNCTAD III

Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat de resultaten van Unctad 11 weinig 398

(8)

bemoedigend zijn. Droeviger is het dat veel van wat wel in New Delhi aange- nomen is in de jaren daarna niet of zeer onvolledig is uitgevoerd. Hieronder volgen enkele voorbeelden:

Ie. Grondstoffen

a. Op Unctad II is overeengekomen de cacaoconferentie opnieuw bijeen te roepen. In de jaren na 1968 is er echter geen cacao-overeenkomst tot stand gekomen. Als vermoedelijke oorzaak kan gewezen worden op het feit, dat het niveau waarop de prijzen zich bewogen aan- zienlijk hoger lag dan het niveau dat in de cacao-overeenkomst was voorzien. Echter ook na 1970, toen er een daling van de prijzen in- trad, kwam men niet tot een overeenkomst.

Tijdens het Unctad -symposium in Den Haag in januari 1972 werd er nog eeps op aangedrongen alles in het werk te stellen om voor Unctad II tot resultaat te komen. De conferentie kwam op 6 maart 1972 weer bijeen in Genève en werd op 28 maart zonder over- eenstemming bereikt te hebben afgebroken. In een resolutie welke op Unctad III werd aangenomen werd de Secretaris Generaal van Unctad verzocht alles te doen om de bestaande meningsverschillen te overbruggen en voor eind 1972 het tweede deel van de cacao- conferentie bij een te roepen.

b. Na Unctad II is er een suikerovereenkomst gesloten. Hierbij moet echter worden aangetekend, dat zowel de Verenigde Staten als de E.E.G. niet aan deze overeenkomst deelnemen. De E.E.G. weigerde akkoord te gaan met het haar aangeboden exportquotum van 300.000 ton. In plaats hiervan eiste de E.E.G. niet minder dan 1,2 mln ton, hoewel in het verleden de E.E.G. nooit zo'n export had gerealiseerd.

In de Internationale Suikerovereenkomst wordt ongeveer 45% van de totale wereldhandel in suiker geregeld. De suikerprijzen onder deze I.S.o. liggen doorgaans aanzienlijk boven de prijs op de vrije markt. In het bijzonder voor de ontwikkelingslanden, die de Gemene- best Suiker Overeenkomst (G.S.O.) hebben ondertekend, ziet de toekomst er niet rooskleurig uit. Tengevolge van Engelands toe- treding tot de E.E.G. zal de G.S.O. moeten verdwijnen. Dit dreigt fatale gevolgen te hebben voor de suikerexporterende Gemenebest- landen. In Frankrijk in het bijzonder maakt men zich al klaar om de Engelse suikermarkt te veroveren.

c. In juli 1971 is de vierde Internationale Tin Overeenkomst in wer- king getreden. Tot nog toe heeft van de rijke landen alleen Neder- land een bedrag gestort (5,2 mln) om de buffervoorraad te finan- cieren, terwijl Frankrijk een vage toezegging heeft gedaan. De Ver- enigde Staten doen niet mee aan deze Tin Overeenkomst en be- dreigen met haar grote tinvoorraad herhaaldelijk de tinmarkt.

399

(9)

HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE UNCTAD 2e. Halffabrikaten en eindprodukten

In New Delhi heeft Unctad zich uitgesproken voor een Algemeen Preferen- tieel Systeem. Met dit A.P.S. beoogde men een tariefbegunstiging die door alle ontwikkelde landen aan alle ontwikkelingslanden moet worden gegeven.

Deze begunstiging zou niet-wederkerig moeten zijn, d.w.z. de ontwikkelings- landen moeten op hun beurt niet verplicht worden tariefvoordelen te verlenen aan de ontwikkelde landen (deze wederkerigheid vinden we wel in bijzondere preferentie-systemen van de E.E.G.-associaties en het Britse Gemenebest). Het duurde tot 1971 voordat de E.E.G. als eerste overging tot de invoering van het A.P.S. (hierna volgden o.a. Japan, Noorwegen, Engeland). Aangetekend moet worden dat in het door de E.E.G. en Japan ingevoerde systeem uitgegaan wordt van kwantitatieve maxima waarvoor de preferentiële tarieven gelden;

dus als de import boven dit vastgestelde maximum komt dan wordt het oude tarief weer berekend.

3e. Financiering

In New Delhi is men gekomen tot vaststelling van de doelstelling dat de rijke landen 1 % van het bruto nationaal produkt aan ontwikkelingssamenwer- king zullen besteden. Er werd echter geen overeenstemming bereikt over de datum waarop deze 1 % bereikt zou moeten zijn. In plaats van een toename van hulp is er echter eerder sprake van een daling van de officiële ontwikkelings- bijstand (de overheidsbijdragen van de ontwikkelde landen zijn van 1960 tot 1970 gedaald van 0,52% van het B.N.P. tot 0,34%).4

Door de harde voorwaarden waaronder de hulp werd verleend is de schulden- last van de ontwikkelingslanden enorm gestegen (in 1970 bedroeg de schul- denlast aan het buitenland van 80 landen ongeveer 66 miljard dollar; in verge- lijking met 1968 is dit een verdrievoudiging).

In 1971 is de positie van de ontwikkelingslanden ook zwakker geworden door de devaluatie van de dollar. Hierbij bleek duidelijk dat de rijke landen zo' n crisis trachten op te lossen zonder de ontwikkelingslanden erbij te betrekken.

4e. Scheepvaart

In navolging van de in New Delhi aangenomen resolutie worden op enkele liner-conferences lijndiensten uit de arme landen toegelaten. Toch blijven de rederijen uit de rijke landen nog een onevenredig aandeel in het vrachtvervoer innemen. In 1969 leverden de arme landen meer dan 60% van de totale hoeveel- heid verscheepte goederen in de wereld. De arme landen vervoeren hiervan echter slechts 7,6%. (Panama en Liberia zijn hier niet bij gerekend, aangezien de vloten die onder deze vlaggen zijn geregistreerd voornamelijk eigendom zijn van buitenlandse maatschappijen).

4 Ook in Nederland is de door de overheid verstrekte hulp dit jaar relatief gedaald.

(10)

Voorbereidingen ontwikkelingslanden voor UNCTAD III

Ondanks de, ook na de afkondiging van het 2e ontwikkelingsdecennium, niet zo gunstige perspectieven hebben de ontwikkelingslanden zich toch weer grondig op Unctad III voorbereid. De "Groep van 77", nu uit 96 ontwikkelings- landen bestaand, hield van 25 oktober tot 8 november 1971 een voorbereidende conferentie in Lima. Aan deze Lima-conferentie gingen regionale bijeenkom- sten vooraf. De Afrikaanse landen kwamen in Addis-Abeba bijeen; de Azia- tische in Bangkok en de Latijns-Amerikaanse in Lima. In Addis-Abeba komt men tot een "handvest van vooruitgang", waarin men er van uitgaat dat Afrika als minst ontwikkeld gebied een relatief groter aandeel moet hebben in de fond- sen voor de hulpverlening. De bijeenkomst in Bangkok werd enigszins be- moeilijkt door het niet aanwezig zijn van de Arabische staten. Tijdens de voor- conferentie van de Latijns-Amerikaanse staten te Lima is vooral ingegaan op de dreigende verdeeldheid binnen de "Groep van 77", waar de rijke landen van zouden profiteren. Voor het Latijns-Amerikaanse blok is het centrale punt de betrekkingen tussen hooggeïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden in evenwicht te brengen door in eerste instantie een politiek van verdediging en eigen beheer van de inheemse natuurlijke bronnen.

Op de conferentie van de "Groep van 77" kwamen de verschillen wel dege- lijk te voorschijn. De geschilpunten waren o.a.:

a. de standpuntbepaling in de monetaire crisis: de Afrikaanse landen wil- den trachten na te gaan in hoeverre in het bestaande systeem middelen kunnen worden gevonden, die de belangen van de arme landen in rekening brengen, maar de Latijns-Amerikaanse landen streven naar een wereldwijde conferentie over het monetaire systeem, waarbij alle ont- wikkelingslanden voluit zullen worden betrokken;

b. de Afrikanen baseren zich vooral op hun handvest van vooruitgang, terwijl de Latijns-Amerikanen de hele structuur van Unctad en de rol, die zij in de internationale verhoudingen kan spelen aan de orde willen stellen.

Op 8 november 1971 werd het slotdocument " Deklaratie, principes en program van aktie van Lima" bekend gemaakt. De principes en doelstellingen van het Charter van Algiers uit 1967 werden nogmaals bevestigd, tevens werd de principiële gelijkheid van de belangen en de problemen van de ontwikke- lingslanden erkend. De nadruk werd er op gelegd dat de allereerste verant- woordelijkheid voor de economische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden bij hen zelf ligt. Ook werd er echter vastgesteld, dat een verouderde en onrede- lijke verdeling van de arbeid en gebrek aan politieke wil van de kant van de ontwikkelde landen mede de fundamentele oorzaken zijn van het lage tempo van economische groei in de ontwikkelingslanden.

Enkele belangrijke punten uit de Lima-declaratie zijn:

a. een verzoek aan de ontwikkelde landen tot herziening en uiteindelijke opheffing van tarief- en nontariefbelemmeringen op onbewerkte, half-

(11)

HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE UNCTAD bewerkte en bewerkte primaire produkten;

b. waar produkten van ontwikkelingslanden concurreren met de eigen pro- dukten van ontwikkelde landen wordt er bij de laatsten op aangedrongen een vast percentage van hun consumptie naar de export van ontwikke- lingslanden te verleggen;

c. het heffen van belasting op produktie van synthetica om daarmee onder- zoekingen over natuurproduktie te financieren;

d. aanbevelingen voor het prijsbeleid, waarbij de rijke landen een be- paalde bijdrage moeten leveren voor buffervoorraden;

e. de ontwikkelde landen dienen een financiële hulp van 1 % van het B.N.P. na te komen in 1972, waarbij een groter deel van die hulp via multilaterale financieringsinstellingen moet lopen;

f. de voorwaarden voor de hulp dienen verzacht te worden en er moeten maatregelen worden getroffen om de schuldenlast te beperken;

g. de ontwikkelde landen dienen af te zien van maatregelen, die de handel van de ontwikkelingslanden beperken (genoemd werd hierbij de door de Verenigde Staten ingestelde 10% extra invoerrechten ter oplossing van de dollarcrisis ) ;

h. het monetaire systeem dient hervormd te worden, terwijl de ontwikke- lingslanden volledig deel moeten nemen aan alle besprekingen hierover;

1. de ontwikkelingslanden eisen een groter aandeel in de wereldhandels- vloot overeenkomstig hun aandeel in de wereldhandel (van 7,6 naar 10%);

J. er dienen speciale maatregelen te worden getroffen voor de minst ont- wikkelde landen;

k. er worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot het functioneren van de Unctad, welke gericht zijn op een verbetering van de efficiency.

E.E.G.

Niet alleen tussen de ontwikkelingslanden, ook tussen de rijke landen vonden er voorbesprekingen plaats en wel in E.E.G.-verband. In de Ministerraad van de E.E.G. van 21 maart bleek het niet mogelijk om te komen tot een unanieme gedragslijn. Er was verschil van inzicht over de handel in grond- stoffen (de Duitse Bondsrepubliek verklaarde zich tegen grondstoffenakkoor- den ) , afgewerkte produkten, de bevordering van de export van de ontwikke- lingslanden, de spreiding van hun produktie, de integratie en regionale samen- werking tussen ontwikkelingslanden. De Ministerraad ging er mee akkoord dat Cuba, Bhoetan en Fiji van het E.E.G.-H.P.S. zouden gaan profiteren. Frankrijk weigerde op dat moment Israël deze preferenties te verstrekken. Tijdens de be- sprekingen in E.E.G.-verband bleek helaas duidelijk dat in feite alleen in Nederland belangstelling voor de Unctad aanwezig is. Hier ligt in elk geval een taak voor toekomstige Europese partijen.

(12)

UNCTAD III

De derde vergadering van de Unctad vond plaats van 13 april tot 21 mei in de Chileense hoofdstad Santiago. De openingstoespraak door President Allende werd een scherpe aanval op de rijke landen die alles doen om hun machtspositie te houden. De Chileense minister van buitenlandse zaken Clodomiro Almeyda werd tot voorzitter van de conferentie gekozen. De vergadering stelde zes commissies en drie werkgroepen in. De eerste commissie behandelde de goederen problemen, zoals toegang tot markten, prijspolitiek, concurrentie van synthetische materialen. De tweede commissie hield zich bezig met preferenties voor fabrikaten en halffabrikaten van ontwikkelingslanden. De derde com- missie behandelde de invloed van de huidige internationale monetaire situatie op de wereldhandel en ontwikkeling, speciaal van de ontwikkelingslanden.

De vierde commissie behandelde "onzichtbare" vormen van handel, zoals scheepvaart, verzekeringen en toerisme. De vijfde commissie hield zich bezig met de manier waarop' de handelsbetrekkingen tussen landen met verschil- lende economische en sociale stelsels konden worden uitgebreid. De zesde com- missie bestudeerde de speciale maatregelen voor de minst ontwikkelde landen zonder zeekust.

De drie werkgroepen hielden zich resp. bezig met:

a. de instellingen van de Unctad;

b. expansie van de handel, economische samenwerking en regionale inte- gratie van ontwikkelingslanden;

c. de overdracht van technische kennis.

Enkele belangrijke kwesties tijdens UNCTAD JU

1. Opstelling van de E.E.G. Er was een felle kritiek op de negatieve houding van de E.E.G. Deze kritiek werd zo sterk dat de voorzitter van de Europese Commissie, dr. Mansholt, met spoed naar Santiago reisde, niet zo zeer om te trachten of het nog mogelijk was de houding van enkele delegaties zo te doen veranderen, dat de conferentie alsnog zou slagen, maar vooral om een resolutie die tegen de E.E.G. gericht zou worden te voorkomen, waarin hij slaagde. De Indische delegatie had zo'n reso- lutie, welke door 51 andere staten werd gesteund, opgesteld.

Of dr. Mansholt hiermee de ontwikkelingslanden een dienst heeft be- wezen, is overigens een vraag.

2. De monetaire crisis en de "link" tussen de speciale trekkingsrechten (SD.R.'s) en de ontwikkelingshttlp.5 De door het I.M.F. gecreëerde S.D.R.'s moeten volgens de "Groep van 77", het Unctad-secretariaat en vele monetaire deskundigen niet verdeeld worden op grond van de machtspositie die de landen bij het I.M.F. hebben, maar ter beschikking

5 Zie ook: prof. dr. T. P. v. d. Kooy, Internationaal betalingsverkeer, ontwikkelings- samenwerking en wetsidee. In: A.R.S. mei 1972.

403

(13)

HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN DE UNCTAD

worden gesteld van de ontwikkelingsiinanciering (b.v. de Internationale Ontwikkelings Associatie). De rijke landen verklaarden eerst dat over monetaire problemen alleen in het LM.F. beslist kon worden. Tenslotte ging men akkoord met een resolutie, waarin er bij het I.M.F. op aange- drongen werd voort te gaan (eerst stond er in de resolutie "te voltooien") met zijn studie van alle aspecten van voorstellen voor een "link" tussen S.D.R.'s en het voorzien in middelen voor ontwikkelingsfinanciering in het kader van de discussies over de internationale monetaire hervorming.

Voor de ontwikkelingslanden moet dit een grote teleurstelling zij n ge- weest.

3. De minst ontwikkelde landen. Het programma voor de minst ontwik- kelde landen is misschien het belangrijkste resultaat van Unctad 111. O.a. is afgesproken dat hulp aan deze landen supplementair is op de algemene hulp en geen schade aan de andere ontwikkelingslanden mag be- rokkenen. De door de Verenigde Naties Commissie voor Ontwikke1ings- programmering opgestelde lijst van 25 landen wordt overgenomen, ter- wijl tevens het tijdelijke karakter ervan wordt geaccepteerd.

4. Grondstoffen. Over deze kwestie is op Unctad 111 niets definitiefs beslist.

De problematiek wordt doorverwezen naar de Grondstoffencommissie van de Unctad en de volgende zitting van de Raad voor Handel en Ontwikkeling.

5. Preferenties. Er komt een speciale commissie voor de preferenties, terwijl de ontwikkelde landen toegezegd hebben een aantal wensen van de ont- wikkelingslanden in overweging te zullen nemen. Niet is toegezegd, dat de lijst van produkten in het Algemeen Preferentiestelsel uitgebreid zal worden. Evenmin hebben de landen die het A.P.S. nog niet hebben ingevoerd toegezegd dit alsnog te doen.

6. Financiering. De rijke landen gingen er niet mee akkoord de schulden- situaties niet langer per geval te bezien en schuldenverlichting als nor- male hulpvorm te beschouwen. Er is geen enkele garantie dat in de toekomst de financiële hulp zelfs meer stabiel zal blijven.

7. Scheepvaart. De rijke landen gingen niet akkoord met een resolutie waar- in gevraagd werd om een internationale conferentie die een voor alle

landen aanvaardbare gedragscode voor de lijnvaart-conferenties op moet stellen.

8. Positie Unctad. De rijke landen gaan er niet mee akkoord, dat de secre- taris-generaal de lidstaten om commentaar en suggesties, alsmede de directeur-generaal van het G.A.T.T. en de hoofden van andere inter- nationale organisaties om advies vragen teneinde een rapport op te stellen betreffende de institutionele ontwikkeling van de Unctad.

9. Vietnam. De Cubanen hebben een resolutie ingediend waarin het Ameri·

kaanse optreden in Vietnam (de blokkade en de bombardementen) werd veroordeeld. De Amerikanen slaagden erin, via een ordevoorstel, waarin 404

(14)

Unctad niet competent werd verklaard over Vietnam een uitspraak te doen, stemming over de Cubaanse resolutie - die zeker aangenomen ge- worden was - te verhinderen.

Concluderend kunnen we zeggen, dat in navolging van Unctad I en Unctad U ook Unctad IU voor de ontwikkelingslanden geen perspectief voor een betere toekomst heeft geboden. Niet alleen is Unctad 111 mislukt als men ziet wat er nodig is voor de ontwikkelingslanden. Unctad 111 is echter ook beneden de maat gebleven als men het vergelijkt met de doelstellingen van de Internationale Ontwikkelingsstrategie.

Toekomstige rol van de UNCTAD

Een vraag die opkomt na Unctad III is of het nog wel zinvol is als Unctad blijft functioneren zoals het nu functioneert. De benadering van de Unctad kan men omschrijven zoals drs. Huub Coppens dit deed in het ontwikkelings- nummer van de Internationale Spectator van maart 1972:

a. de ontwikkeling van de arme landen in de wereld kan worden bevorderd met behulp van steun van de rijke landen en met de medewerking van de laatste aan een correctie van het internationale handels- en produktie- systeem zodanig dat de arme landen een groter deel van de voor hun economische ontwikkeling benodigde internationale betaalmiddelen zelf kunnen verdienen;

b. door middel van overleg en onderhandeling op regeringsniveau kunnen de rijke landen worden bewogen tot genoemde steun en medewerking.6 De aanhangers van deze ideologie moeten na Unctad III toch wel sterk zijn teleurgesteld. In Santiago is n1. gebleken dat er door overleg nauwelijks iets kan worden bereikt en dat ook de rijke landen nauwelijks bereid zijn iets van hun machtsposities af te staan ten gunste van de arme landen.

Het is dan ook heel goed te verklaren dat velen voor Unctad alleen nog een taak zien als organisatie met een studiefunctie, aanknopingspunt voor publieke voorlichting (zoals dit jaar in Nederland al is gebeurd) en middel om de onderlinge samenwerking tussen de ontwikkelingslanden te bevorderen.

De arme landen zullen in de toekomst wellicht meer de nadruk gaan leggen op het gebruikmaken van eigen natuurlijke en menselijke hulpbronnen. Een voorbeeld zien wij al bij de O.P.E.C., waar landen gebruik maken van hun bezit aan een zeer noodzakelijke grondstof voor de rijke landen, om zo meer van deze opbrengsten in eigen land te houden. Van de arme landen vereist dit dan wel een grote solidariteit. Hopelijk kunnen de ontwikkelingslanden deze onderlinge solidariteit wel opbrengen, nu toch wel is gebleken dat de solidariteit van de rijke landen met de arme landen ver te zoeken is.

G Drs. H. Coppens, Vooruitzichten voor Unctad. In: Internationale Spectator, Jaargang XXVI, nr. 5, blz. 444.

405

(15)

TOUWTREKKEN OM HENNEP (INFORMATIE EN BELEID INZAKE DRUGS) 1

WOORDEN VOORAF

Drugs staan in de belangstelling. Niet alleen bij gebruikers, wellicht nog meer bij de niet-gebruikers. Men is gealarmeerd door berichten in de krant;

tv-uitzendingen tonen op dramatische wijze de risico's van druggebruik; ouders merken tot hun schrik dat ook hun kinderen wel eens een 'stikkie' roken. De verontrusting stijgt.

Daarnaast worden er van diverse kanten pogingen gedaan op meer zakelijke wijze informatie te verschaffen. Er worden tevens opvangcentra en klinieken ingericht waar slachtoffers van druggebruik terecht kunnen. Ook de weten- schap buigt zich over het drugfenomeen middels onderzoeken en congressen.

Wat is hier aan de hand? Gaat het om een modeverschijnsel, of zit er toch meer achter? Is het een onschuldige of een gevaarlijke ontwikkeling? Moet de knuppel erover of moeten we ons er serieus mee inlaten? Is het een teken van algeheel verval, of een uitdaging die om een antwoord vraagt?

Bij nadere bestudering blijken de zaken niet zo eenvoudig te liggen. De vragen die hier rijzen dwingen tot diepgaande bezinning, niet in het minst van de niet-gebruikers. Ook de Nederlandse regering heeft dat ingezien. Zij heeft in oktober 1968 een werkgroep ingesteld die tot taak kreeg over een breed front een onderzoek in te stellen en daarover te rapporteren. Deze werk- groep, in de wandeling naar haar voorzitter de commissie-Baan genoemd, heeft dit voorjaar haar rapport uitgebracht. Dit bevat een uitvoerige analyse van c1e

1 Deze nota is uitgebracht door een werkgroep van de Adviesraad van de Doctor Abraham Kuyperstichting. De samenstelling van de werkgroep was als volgt:

W. M. van AndeI, commissaris van de gemeentepolitie te Den Haag, chef van het bureau Zeden- en Kinderpolitie, (voorzitter),

Mevr. drs. Th. M. Hartkamp-Suurmond, kinderpsychologe te Schalsum (Fr.), Mr. B. de Hoogh, substituut-officier van Justitie te Utrecht,

Drs. T. Jongsma, chef de clinique van de psychiatrische Universiteitskliniek te Groningen en geneesheer-directeur van de stichting "Nieuw Hoog-Hullen" ter behandeling van alcohol- en drugpatiënten, te Eelde,

Mr. J. G. H. Krajenbrink, stafmedewerker van de Dr. Abraham Kuyperstichting te Den Haag ( secretaris/rapporteur) ,

1. Nienhuis, hoofdinspecteur van de gemeentepolitie te Amsterdam; was o.a. belast met de leiding van het Vondelparkdetachement,

T. Rienks, secretaris van het Christelijk Jongeren Verbond en hoofdjeugdleider Anker- YMCA te Amsterdam.

406

(16)

huidige situatie rondom de drugs, en een aantal aanbevelingen inzake het te voeren beleid. De regering heeft inmiddels in een nota haar mening gegeven, met name over de aanbevelingen van de commissie-Baan. Binnen afzienbare tijd zal een en ander in het parlement aan de orde komen.

Gemakkelijk kan de schijn worden gewekt, dat de hier bedoelde problematiek van specifiek medische, farmacologische of juridische aard is. De werkgroep meent echter met nadruk te moeten stellen dat het hier naar haar oordeel gaat om volop levensbeschouwelijk, en dus politiek geladen vragen. Het gaat ook hier tenslotte om de vraag naar de mens, zijn bestemming, zijn opdracht en zijn verantwoordelijkheden. Wij menen dat de Bijbel ons daarover het nodige te zeggen heeft. Wij menen te mogen zeggen, dat ieder mens door God is ge- schapen om in vrijheid voor Hem te leven. Dat houdt een levensopdracht in, en het heeft verantwoordelijkheden voor onszelf en voor onze naaste, inzonder- heid die naaste, voor wie in de samenleving geen plaats is ingeruimd.

Het opzoeken, beschermen en helpen van de vastgelopen mens is eveneens een politieke taak, een overheidstaak. Het is daarom zeer verheugend dat ook Oilze overheid zich - opnieuw - bezint over de drugproblematiek. Immers, hoe gemakkelijk schendt hier de mens zichzelf, maar ook: hoe gemakkelijk worden de achterliggende vragen met een cliché afgedaan, wat evenzeer een vorm van schending kan zijn. Evenwel, niet alleen de mogelijkheden, evenzeer de bevoegdheden van de overheid moeten ook op dit terrein beperkt worden geacht. Het is mede daarom dat wij bijv. de nogal afzijdige houding van de kerken met betrekking tot dit onderwerp betreuren. De algemene heroriëntatie waarmee onze samenleving doende is en waaraan gelukkig ook de politieke sector deelneemt, behoeft een geestelijke begeleiding, niet in de laatste plaats van de zijde der kerken.

De samenstellers van déze nota hebben niet de pretentie een wetenschappe- lijk stuk te hebben geleverd. Ook is onze werkgroep zich ervan bewust dat een aantal relevante problemen niet of nauwelijks is besproken. De bedoeling van deze nota is tweeërlei. In de eerste plaats is getracht de hoofdzaken van de problematiek rond drugs en druggebruik op een enigszins ordelijke wijze bijeen te brengen. Vervolgens is de beleidsvraag aan de orde: welke stappen dienen te worden gezet om in deze zo ingewikkelde problematiek althans de 'richting van de gerechtigheid' op te gaan. De ideeën, die de werkgroep hier aandraagt, zijn vooral opgekomen vanuit een praktische ervaring met drug- gebruikers. Wij hopen aldus een bijdrage te leveren aan een verantwoorde meningsvorming inzake problemen waarbij niet slechts een onderdeel of een subcultuur, maar onze gehele samenleving in het geding is.

407

(17)

TOUWTREKKEN OM HENNEP

Hoofdstuk I WETENSWAARDIGHEDEN

Wil men zich een goed oordeel kunnen vormen over de vragen die het druggebruik oproept en het daaromtrent te voeren beleid, dan vereist dat eerst kennis van de feiten. Hoe is bijv. de wetenschappelijke stand van zaken?

Hoe is de situatie rond handel en gebruik? Hoe is een en ander thans wettelijk geregeld?

De werkgroep meende er goed aan te doen enige hoofdzaken van de feitelijke situatie beknopt weer te geven. Uitvoeriger beschrijvingen zijn te vinden in tal van studies en rapporten, waarvan een aantal belangrijke zijn opgenomen in de als bijlage opgenomen literatuurlijst.

1. Wat zijn drugs?

De term' drugs'

Bij drugs gaat het om stoffen die worden gebruikt omdat zij op een of andere manier een uitwerking hebben op de geestestoestand. In de volksmond worden drugs nogal eens vereenzelvigd met 'verdovende middelen'. In zijn algemeenheid is dat onjuist. Onder drugs - als uit het Engels geïntroduceerde verzamel term - verstaat men behalve verdovende middelen ook kalmerende, stimulerende en bewustzijnsveranderende middelen.

Ofschoon het woord drugs bij uitstek als een verzamelbegrip is te beschouwen, zijn er niettemin vele pogingen gedaan om te komen tot een bruikbare definitie.

Zo werkt het Expert Committee on Drug Dependance van de Wodd Health Organization (WHO) met de volgende omschrijving van drugs: "Iedere stof die, in het levend organisme opgenomen, een of meerdere van zijn functies kan wijzigen".2

De Werkgroep Verdovende Middelen (de commissie-Baan) koos als haar uitgangspunt de definitie die werd opgesteld door de farmacoloog dr. F. A.

Nelemans: "Drugs zijn stoffen, die psychische veranderingen teweeg brengen, die als attractief worden ondervonden, waarbij het opnemen en/of verwerken van prikkels verandert en die worden gebruikt zonder dat daarvoor een medi- sche indicatie bestaat." De commissie-Baan koos voor deze definitie "omdat daarin veronderstellingen ten aanzien van de schadelijkheid of het al dan niet aanvaard zijn in een bepaald cultuurpatroon, worden vermeden". In het rap- port van de commissie wordt vervolgens nog opgemerkt, "dat de wijze waarop en de intentie waarmee men een stof gebruikt, mede bepalend is voor het ant- woord op de vraag of die stof als een drug moet worden beschouwd. Er zijn middelen zoals alcohol, koffie en tabak, die bij sommige mensen en in be-

2 De oorspronkelijke, Engelse, tekst luidt: "Any sub stance that, when taking into the living organism, may modify one or more of its functions··.

(18)

paalde omstandigheden wèl de in de definitie genoemde functie vervullen, ter- wijl dezelfde stoffen bij anders geaarde individuen en in andere situaties niet onder de definitie vallen."

Het heeft geen zin een nieuwe definitie te geven. Zoals hieronder nog nader zal blijken, menen wij evenwel dat een verantwoord overheidsbeleid inzake drugs een zeer ruime omschrijving van dat begrip behoeft.

Soorten drugs

Zoals reeds is opgemerkt zijn er zeer verschillende stoffen, die als drug gebruikt worden. Een globale onderscheiding is de volgende:

Verdovende middelen: het betreft hier stoffen als opium, heroïne en mor- fine. Het gebruik van deze stoffen werkt o.a. pijnstillend en psychisch ontspannend. Het lichaam reageert op deze stoffen echter met 'afweer- processen', hetgeen o.m.· meebrengt dat de gebruiker voor het bereiken van hetzelfde effect een steeds grotere dosis van de stof nodig heeft. Staakt men het gebruik, dan ontstaat het zgn.onthoudingseffect (abstinentie- syndroom), d.w.Z. er treden ernstige ziekteverschijnselen op zoals krampen, pijn, bevingen, e.d. Zowel om het psychisch effect te bereiken als om het onthoudingseffect tegen te gaan, gaat men door met het gebruik, en zo komt men zeer gemakkelijk in de situatie die men verslaving noemt. Weet men niet uit deze vicieuze cirkel te geraken, dan zijn de gevolgen voor lichaam en geest veelal rampzalig.

Kalmerende middelen: hierbij valt te denken aan de vele slaapmiddelen, barbituraten, 'tranquilizers', etc. waarvan ieder het gebruik hetzij persoon- lijk, hetzij uit zijn directe omgeving wel kent. Hoevelen nemen er vlak voor het slapen gaan niet nog even een ,halfje' om tot rust te komen? En hoe groot is niet het aantal van diegenen, die ook overdag hun zenuwen in be- dwang houden met behulp van de pilletjes, die veel doktoren in grote getale blijken aan te reiken? Er is veel onjuiste gewoontevorming, zowel bij de voorschrijvende arts als bij de slikkende patiënt. Het gebruik van deze middelen kan echter ook zeer riskant zijn. Overdosering is levensge- vaarlijk, terwijl een te langdurig gebruik van 'normale' doses zeer schade- lijke gevolgen kan hebben. Een en ander kan nog weer in de hand worden gewerkt doordat er bij bepaalde middelen gewenning, en daarmee de be- hoefte aan grotere doses, optreedt.

Stimulerende middelen: de amfetaminen (wekaminen) en aanverwante 'pep'-middelen zijn vooral bekend door de uit de sportwereld bekende doping-affaires. Ook daarbuiten worden zij echter in toenemende mate ge- bruikt, veelal op dokters recept. Deze middelen bewerkstellingen o.a. dat men geen vermoeidheid meer voelt. Men heeft het gevoel alles te kunnen.

409

(19)

TOUWTREKKEN OM HENNEP

Omdat de werkelijke lichamelijke situatie een andere is, loopt men de kans zichzelf grote schade te berokkenen. Het gevaar voor verslaving is ook hier aanwezig, waarbij nog komt dat reeds kleine doseringen bij regelmatig gebruik zeer schadelijk voor het lichaam kunnen zijn.

Bewustzijmveranderende middelen: tot deze, ook wel psychedelische mid- delen of hallucinogenen genoemde, middelen behoren stoffen als LSD en mescaline. De werking wordt vooral bewustzijnsverruimend genoemd.

De belevingswereld wordt ongewoon intensief. Met name het gebruik van LSD brengt risico's met zich mee. Reeds bij gebruik van kleine hoeveel- heden kunnen sterke effecten optreden, die vooral van negatieve aard zijn als zich de zgn. 'bad trip' voordoet, waarbij angsttoestanden en waandenk- beelden kunnen optreden. Iets dergelijks, zij het in mindere mate, geldt voor mescaline.

Ook marihuana en hashish behoren tot de bewustzijnsveranderende middelen.

Het is wellicht goed inzake deze zgn. canabisprodukten 3 iets uitvoeriger te zijn, daar zij in de openbare discussie, alsook in het vervolg van deze nota, een belangrijke rol spelen. "Onder marihuana verstaat men de min of meer fijngemaakte bloeitoppen van de hennepplant, vermengd met bladeren en soms ook met steeltjes en zaden. Onder hashish wordt verstaan elke bereiding waaraan de hennep ten grondslag ligt" (rapport commissie-Baan).

Het gebruik van cannabisprodukten is in diverse niet-Westerse culturen al van oudsher bekend. De uitwerking ervan blijkt nogal verschillend te kunnen zijn. Veelal is er sprake van een grotere zintuiglijke gevoeligheid;

men beleeft kleuren, muziek, smaken en geuren intensiever, men voelt zich behaaglijk en ontspannen; tevens blijkt er dikwijls een verandering in het tijdsbesef op te treden, verleden en toekomst zijn minder belangrijk, het accent ligt op het 'nu', welk verschijnsel gepaard kan gaan met gevoelens van depersonalisatie, vervreemding van zichzelf.

Alhoewel niet precies te voorspellen is welke reacties wanneer optreden, wordt toch vrijwel algemeen aangenomen dat lage doseringen cannabis ge- voelens van welbehagen en ontspanning plegen op te wekken, terwijl bij hoge doseringen angst, achtervolgingswaan, hallucinaties en depersonalisatie kun- nen optreden.

Het rapport van de commissie-Baan concludeert, dat de cannabisprodukten geen gewenning en geen lichamelijke afhankelijkheid teweeg brengen.

Opgemerkt wordt dat de fysilogische effecten van het gebruik van cannabis van betrekkelijk onschuldige aard zijn, ofschoon incidenteel zeer onaangename psychische reacties, zoals paniek en depressie, optreden. Er is geen reden te veronderstellen dat cannabis in de hier te lande gebruikelijke

3 Cannabis is de Latijnse benaming voor hennep.

(20)

doseringen het psychisch functioneren duurzaam schaadt. Een aantal factoren noopt echter tot grote voorzichtigheid in verband met de risico' s die het gebruik van cannabis kan opleveren. Er zijn sterke aanwijzingen dat de motorische functies door het gebruik op korte termijn negatief worden beïnvloed. Rijden onder invloed van cannabis moet dus als onverantwoord worden beschouwd. Hetzelfde geldt ten aanzien van het bedienen van apparaten en het hanteren van werktuigen. Nog algemener gesteld, dient rekening te worden gehouden met een verminderd vermogen zich op een bepaalde taak te concentreren na het gebruik van cannabis. Hieruit volgt, dat het gebruik van cannabis meestal niet goed te combineren zal zijn met arbeid. Gebruik zonder risico voor individu of samenleving zou derhalve alleen in de vrije tijd kunnen plaatsvinden, terwijl een bepaalde periode van ontnuchtering in acht zou moeten worden genomen. Hoe lang die penode zou moeten zijn is niet precies bekend. Daar controlemogelijkheden ont- breken, is toezicht op naleving van voorschriften, die rijden en werken onder invloed van cannabis verbieden, vooralsnog niet uitvoerbaar. Aldus het rapport.

In de meeste publikaties die recentelijk over drugs zijn verschenen is men inzake de gevolgen van cannabisgebruik voor het individu van oordeel, dat het niet of nauwelijks verslavend werkt, in duidelijke tegenstelling tot alcohol en andere drugs als opium, amfetaminen en barbituraten. Tevens zijn er geen aanwijzingen dat het gebruik van cannabis leidt tot de be- hoefte aan grotere doses of het gebruik van sterkere middelen, zulks alweer in tegenstelling tot de zojuist genoemde stoffen. Evenmin acht men be- wijzen aanwezig voor de veronderstelling dat cannabisgebruik ernstige licha- melijke beschadiging zou veroorzaken. In diverse onderzoeken concludeerde men dat matig cannabisgebruik niet schadelijker is dan matig alcohol- gebruik.

'Geïntegreerde' drugs: wij willen er hier nogmaals de aandacht op vestigen dat er een aantal drugs is, waarvan het gebruik door de overgrote meerder- heid van ons volk niet als problematisch wordt ervaren. Wij denken hier aan het gebruik van alcohol, tabak en koffie. Typerend in dit verband is een zinsnede in het antwoord van de voormalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, dr. Kruisinga, op een vraag naar de mogelijk- heid van een verbod op het gebruik van tabak: "Het betreft hier een genot- middel, waarvan het gebruik in het huidige cultuurpatroon geheel ver- ankerd is".4 Deze opmerking inzake de feitelijke situatie is ongetwijfeld juist. Het betreft echter een feitelijkheid die in de onderwerpelijke discussie terdege een rol behoort te spelen.

4 Zie Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer, blz. 1243, zitting 1969-1970.

411

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De BIO KUNST & DESIGN AWARD bestaat sinds 2010 en is wereldwijd de eer- ste competitie waar de ontmoeting tussen kunst, design en Life Sciences cen- traal staat. De wedstrijd

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

The profile of respondents is divided into different sections and starts with the demographic profile, followed by endurance sport and disciplines,

"Die grondregl waarvolgens die mens leef om hierdie koningskap te bevestig is die sentrale liefdesgebod (liefde tot God met die hele hart, siel, verstand en met alle krag en

Agricultural land abandonment has cascading effects on native biota. When badly managed, pressures on native biota can increase leading to reduced ecosystem function. Conversely,

Van verschillende zijden is erop gewezen dat de kwaliteit van de Nederlandse mossel de laatste jaren is verslechterd 1). Kwali- teit is hier echter een veelzijdig begrip waarvan

De initiatiefnemers zijn niet alleen el- ke rechtstreekse discussie over de wetenschappelijke merites van hun bosbouwkundige claims uit de weg gegaan (de WNF af- deling

En dus kunnen we niet met een grote boog om de vraag heen lopen wat te doen als de veiligheid toch niet gegarandeerd blijkt te zijn en risico’s realiteit worden. Als we dan