• No results found

Vraag nr. 298 van 11 maart 1998 van de heer JOS GEYSELS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 298 van 11 maart 1998 van de heer JOS GEYSELS"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 298 van 11 maart 1998

van de heer JOS GEYSELS

Bouwovertredingen van vóór 1962 – Status

Gezien het feit dat er verschillende interpretaties bestaan over de problematiek van bouwovertredin-gen m.b. t . de periode van vóór 1962, zou ik de minister graag volgende vragen stellen.

1. Kunnen gebouwen van vóór 1962 als "bestaand en vergund" worden beschouwd ?

Zo ja, op basis van welke wetgeving ?

Is dit, in geval van een bouwovertreding, d a n geen feitelijke "amnestie" ?

2. Blijft de notie dat een bouwmisdrijf een perma-nent misdrijf is nog overeind in deze interpreta-tie ?

3. Bij wie ligt de bewijslast om aan te tonen dat gebouwen vóór 1962 werden opgericht ?

Antwoord Vraag 1 en 2

Vóór de inwerkingtreding van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw (Belgisch Staatsblad 12 april 1962) op 22 april 1962, golden de volgende stedenbouwkundige bepalingen.

– Artikel 90, 8° van de Gemeentewet van 30 maart 1836 bepaalde dat de plannen van bouw -werken binnen de bebouwde kom onderworpen waren aan een goedkeuring door het college van burgemeester en schepenen.

– Overeenkomstig de artikels 76 en 78 van voor-noemde wet beschikte de gemeenteraad over de bevoegdheid tot het uitvaardigen van bouwver -ordeningen.

– De wet van 28 mei 1914 kende aan de staat, de provincies en de gemeenten een verordenings-bevoegdheid toe voor het verplicht stellen van een bouwvrije strook tussen de weggrens en de achterliggende bouwlijn.

– De besluitwet van 2 december 1946 bepaalde dat binnen de gemeenten die door oorlogsge-weld waren getroffen of waar werken van

openbaar nut moeten worden uitgevoerd een vergun -ning van het bestuur van Stedenbouw v e r p l i c h t was voor het uitvoeren van werken zoals bou-wen,afbreken,herbouwen, ontbossen of het wij-zigen van het reliëf, en dit v o o r zov e r de site gelegen was in een gebied waar tot het opma-ken van een algemeen of bijzonder plan van aanleg was besloten. In de gemeenten onder-worpen aan het regime van de besluitwet moes-ten bijgevolg twee bouwvergunningen worden uitgereikt : de ene door het college van burge-meester en schepenen volgens de Gemeentewet (artikel 90, 8°), de andere door het bestuur van Stedenbouw volgens artikel 18 van de besluit-wet.

De inbreuken op de Gemeentewet werden gesanc-tioneerd met politiestraffen, de inbreuken op de achteruitbouwstrook en de besluitwet van 1946 met correctionele straffen. Behoudens enkele juris-prudentiële uitzonderingen (zie hiertoe bijvoor-beeld : Wilin R., Voirie et A l i g n e m e n t , U r b a n i s m e et Construction, B r u s s e l , 1 9 6 4 , n r. 199) betrof het hier evenwel uitsluitend aflopende misdrijven, waarvan de verjaring begon te lopen onmiddellijk nadat de werken waren voleindigd.

Overeenkomstig (oud) artikel 21 V. T. S v. v e r j a a rd e n voornoemde misdrijven respectievelijk zes maan-den (overtredingen) of drie jaar (wanbedrijven) na het beëindigen van de wederrechtelijke werken. Via stuiting kon een maximale verjaringstermijn worden bereikt van respectievelijk één jaar of zes jaar.

Eerst na de introductie van de Stedenbouwwet ver-kregen stedenbouwkundige inbreuken het karak-ter van voortdurend misdrijf. In dit verband stelt de rechtspraak en rechtsleer dat wanneer de onder de oude reglementering strafbaar gestelde feiten begonnen zijn vóór 22 april 1962 (= datum van de inwerkingtreding van de Stedenbouwwet) én onder de Stedenbouwwet voortduren, deze misdrijven moeten worden beoordeeld volgens de nieuwe wet. De omstandigheid dat er nog geen vervolging was ingesteld onder het stelsel van de vroegere wetge-ving verhindert daarbij geenszins de toepasselijk-heid van de Stedenbouwwet (zie bv. G e n t , 6 mei 1 9 6 4 , R . W. , k o l . 433 ; Wa s t i e l s, F. , B o u w p o l i t i e, administratief Lexicon, B r u g g e, Die Ke u r e, 1 9 7 2 , 85).

(2)

Stedenbouw-wet vanaf voormelde datum een voortdurend (bouw)misdrijf uitmaken.

In theorie is vervolging dan ook nog steeds moge-lijk voor een beperkt aantal bouwmisdrijven gepleegd vóór de inwerkingtreding van de Steden-b o u w w e t . Gelet op het feit dat de oude reglemen-tering vrij ondoorzichtig was (waarbij bijvoorbeeld voor werken van dezelfde aard naargelang de lig-ging soms geen en soms dan weer twee bouwver-gunningen vereist waren), en gelet op het tijdsver-loop sinds de introductie van de Stedenbouwwet, zal de bewijslast met betrekking tot het misdrijf evenwel logischerwijze moeilijk om dragen zijn. Vraag 3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien ik nog niet in het bezit ben van de wet- telijk verplichte adviezen van de verschillende adviesverlenende organen, zoals onder meer de

Op 9 december 1995 verklaarde de minister- p r e s i- dent tijdens een werkbezoek dat het V l a a m s Gewest in de nabije toekomst werk zou maken van de aankoop van

Uit artikel 2 § 1 van het KB van 6 juli 1997 tot oprichting van de Dienst voor Overheidsopdrach- ten en Subsidies blijkt dat die nieuwe federale dienst enkel

162 van 13 januari 1997, z i j n beleid terzake meedelen en aanduiden op welke manier gevolg wordt gegeven aan de bezwaren van de Europese Unie (Bulletin van Vragen en Antwoorden

In 1987 werd in opdracht van AROL een onder- zoek uitgevoerd door Lisec naar de verontreini- ging door zware metalen in de bodem en de gewassen in groetentuinen in de

Wel lijkt het me heel belangrijk dat elke Vlaamse kabelabonnee in elk geval alle Vlaamse omroepen en in de toekomst de nieuwe Vlaamse omroepdiensten kan ontvangen,

De ruilver- kaveling "nieuwe stijl" is trouwens uitdrukkelijk gericht op win-winsituaties, dit wil zeggen dat een meerwaarde wordt beoogd zowel voor de natuur- als voor

Zaken onderzocht het CCIM (federaal Coördi- natiecomité voor het Internationaal Milieube- leid) tijdens de vergadering van 2 juli 1996 de mogelijkheid van een