Hans de Wolde
Dynamiek van duinvegetaties op
Oost-Ameland
Periode 1986-2013
Loek Kuiters Daisy de Vries Pieter Slim
Han van Dobben
Doel
• Monitoring van duinvegetaties binnen het bodemdalingsgebied op Oost-Ameland
• Vaststellen van belangrijkste milieufactoren die de temporele en ruimtelijke variatie verklaren
Conclusies
•
De belangrijkste milieuassen in CCA-diagram zijn droog-nat en zoet-zout. Deze verklarengrotendeels verschil in vegetatie: droog duingrasland/struweel, natte duinvallei en zilt grasland.
•
Trends in de tijd wijzen op vernatting en is goed verklaarbaar uit bodemdaling.•
In de laagst gelegen proefvlakken is sprake van periodieke verzilting, gevolgd door geleidelijkeontzilting als gevolg van overvloeding events in 1992, 1998 en 2006/2007.
•
Er is ook een duidelijke trend tot verruiging vooral veroorzaakt door atmosferische depositievan stikstof, mogelijk versterkt door afname van de konijnenstand.
•
Het verlies aan biodiversiteit moet grotendeels worden toegeschreven aan atmosferischedepositie van stikstof en trad op zowel in plots zonder als met bodemdaling.
-1.0 1.0 -1 .0 1 .0 Ca Cl pH-H2O Z_coord. Vochtig 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 421 419 420 418 417 416 415 414 412 411 410 409 408 407 406 405 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 707 708 709 710 711 712 713 714 715 716 717 718 719 720 721 R² = 0.762 0 3 6 9 12 15 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 A an tal P Q 's Echt walstro (Galium verum) R² = 0.778 0 3 6 9 12 15 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 A an tal P Q 's Smalle weegbree (Plantago lanceolata) R² = 0.635 0 3 6 9 12 15 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 A an tal P Q 's Paardenbloem (Taraxacum officinalis) R² = 0.850 0 3 6 9 12 15 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 A an tal P Q 's Gewone veldbies
(Luzula campestris) SPEC.)
R² = 0.726 0 5 10 15 20 25 30 35 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 A an tal P Q 's Riet (Phragmites australis) R² = 0.510 0 5 10 15 20 25 30 35 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 A an tal P Q 's Melkkruid (Glaux maritima) R² = 0.929 0 5 10 15 20 25 30 35 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 A an tal P Q 's Zeebies (Bolboschoenus maritima) R² = 0.029 0 5 10 15 20 25 30 35 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 A an tal P Q 's Zilte rus (Juncus gerardi)
Trends in het voorkomen van viertal karakteristieke duingraslandsoorten
(links) en van viertal soorten van natte en/of zilte ruigtes (rechts)
Plot van vegetatieopnamen (2013) op
basis van Canonische Correspondentie-analyse (CCA) met een aantal gemeten abiotische variabelen als verklarende factoren 0 1 2 3 4 5 1 9 8 6 1 9 8 9 1 9 9 2 1 9 9 5 1 9 9 8 2 0 0 1 2 0 0 7 2 0 1 3 1 9 8 6 1 9 8 9 1 9 9 2 1 9 9 5 1 9 9 8 2 0 0 1 2 0 0 7 2 0 1 3 1 9 8 6 1 9 8 9 1 9 9 2 1 9 9 5 1 9 9 8 2 0 0 1 2 0 0 7 2 0 1 3 1 9 8 6 1 9 8 9 1 9 9 2 1 9 9 5 1 9 9 8 2 0 0 1 2 0 0 7 2 0 1 3 1 9 8 6 1 9 8 9 1 9 9 2 1 9 9 5 1 9 9 8 2 0 0 1 2 0 0 7 2 0 1 3 1 9 8 6 1 9 8 9 1 9 9 2 1 9 9 5 1 9 9 8 2 0 0 1 2 0 0 7 2 0 1 3
Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 Groep 5 Groep 6
Zout (ELL)
Methoden
• Monitoring vindt plaats langs een aantal noord-zuid
georiënteerde transecten op verschillende afstanden van het centrum bodemdalingsschotel
• 66 permanente kwadraten (PQ’s), van 1986 tot 2001
driejaarlijks opgenomen, daarna zesjaarlijks
• Verdeeld in zes groepen, met weinig of veel
bodemdaling en lag, intermediair of hoog gelegen
• Bodemchemische bepalingen in 1995, 2001 en 2013 • Gebruik van indicatiewaarden van soorten om
abiotische veranderingen te detecteren
Resultaten
Trends in Ellenberg
indicatiewaarden voor zout. Groep 1, 2 en 3
aan de rand en groep 4, 5 en 6 dichtbij centrum bodemdalingsschotel