• No results found

Het Besluit weigerende observantie; een geschikte oplossing voor de weigeraarsproblematiek?    Een onderzoek naar de wijziging van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht inzake de weigerende verdachte, bezien in het

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Besluit weigerende observantie; een geschikte oplossing voor de weigeraarsproblematiek?    Een onderzoek naar de wijziging van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht inzake de weigerende verdachte, bezien in het"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Universiteit van Amsterdam

Publiekrecht: Strafrecht

Het Besluit weigerende observandi; een geschikte oplossing

voor de weigeraarsproblematiek?

Een onderzoek naar de wijziging van artikel 37a van het Wetboek van

Strafrecht inzake de weigerende verdachte, bezien in het licht van het

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Student: Britt Engels Datum: 17 Juli 2020

Studentennummer: 11240644 E-mail: brittengels1@gmail.com

(2)

Abstract

In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal:

Met welk doel is het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi, geïntroduceerd tijdens de wetswijziging Forensische Zorg, ingevoerd en is dit besluit verenigbaar met het recht op vrijheid, het nemo tenetur-beginsel en het recht op privacy op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?

Voor dit onderzoek is de problematiek van de weigerende observandus uiteengezet. De kern van deze problematiek betreft de opvatting dat de rechter geen tbs-maatregel kan opleggen indien sprake is van een weigerende verdachte. Op het moment dat een verdachte niet de juiste zorg krijgt, doordat hij weigert mee te werken aan een gedagskundig onderzoek, kan dit zeer verstrekkende gevolgen hebben voor de veiligheid van de samenleving. Bij de

bespreking van de problematiek wordt stilgestaan bij meerdere Nederlandse zaken waar sprake was van een weigerende verdachte. Uit deze zaken blijkt dat Nederlandse rechters de tbs-maatregel kunnen opleggen aan weigerende observandi, aangezien zij gebruik kunnen maken van andere bronnen van informatie en zelf moeten redeneren en observeren.

Voorts is voor dit onderzoek het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi uiteengezet. Stilgestaan wordt bij de juridische en procedurele waarborgen die ten grondslag liggen aan het besluit en de doelstelling waarvoor zij in werking is getreden. Uit het onderzoek is gebleken dat kritiek is geuit op de inwerkingtreding van het Besluit weigerende observandi. Het besluit lijkt een beperkte meerwaarde te hebben aangezien er voldoende andere relevante informatiebronnen voorhanden zijn waar de rechter haar oordeel op kan baseren, ondanks dat een verdachte heeft geweigerd mee te werken aan gedragskundige onderzoeken. Verder is gebleken dat het de vraag blijft of de (oude) medische gegevens relevant kunnen zijn bij de vaststelling van een geestesstoornis.

Het Besluit weigerende observandi is getoetst aan de artikelen 5, 6 en 8 van het EVRM en er is stilgestaan bij meerdere zaken van het EHRM. Uit dit onderzoek blijkt dat het besluit niet in strijd is met artikel 5 EVRM, mits de rechter zijn oordeel niet uitsluitend baseert op medische gegevens uit het verleden. Ook is het Besluit weigerende observandi verenigbaar

(3)

met artikel 6 EVRM aangezien geen sprake is van dwang en voldoende waarborgen ten grondslag liggen aan het besluit. Daarnaast blijkt dat de medische gegevens uit eerdere gedragskundige rapportages zijn aan te merken als aanvulling of ondersteuning bij de taak van de rechter om een stoornis ten tijde van het delict vast te stellen, teneinde de tbs-maatregel op te kunnen leggen. Het Besluit weigerende observandi blijkt wel in strijd met artikel 8 EVRM te zijn. Het besluit dient geen dwingende eis van algemeen belang waardoor de inbreuk op het recht op privacy niet noodzakelijk en disproportioneel is.

Concluderend blijkt uit het onderzoek dat het Besluit weigerende obervandi geen geschikte oplossing is voor de weigeraarsproblematiek en daarnaast zijn minder ingrijpende middelen voorhanden. De verantwoordelijkheid ligt bij de rechter zelf om een geestesstoornis vast te stellen. Rechters zouden meer te gemotiveerd moeten worden om hun kennis omtrent psychische stoornissen te verbreden, zodat zij hun verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk kunnen nemen.

(4)

Inhoudsopgave

Abstract ... 2 1. Inleiding ... 6 1.1. Aanleiding ... 6 1.2. Onderzoeksvraag ... 8 1.3. Deelvragen ... 8 1.4. Onderzoeksmethoden ... 8

2. De problematiek van de weigerende observandus ... 10

2.1. Inleiding ... 10

2.2. Problematiek ... 11

2.3. ‘Ziekelijke stoornis’ is een juridisch begrip ... 12

3. Het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi ... 15

3.1. Inleiding ... 15

3.2. Besluit weigerende observandi ... 15

4. Verwachte gevolgen van het Besluit weigerende observandi ... 20

4.1. Doelstelling ... 20

4.2. Punten van kritiek ... 21

4.2.1. Meerwaarde en effectiviteit van de regeling ... 22

4.2.2. Medisch beroepsgeheim ... 25

4.2.3. Verschoningsrecht ... 27

4.3. Besluit weigerende observandi ... 28

5. Is het Besluit weigerende observandi verenigbaar met het Europese recht? ... 30

5.1. Artikel 5 EVRM: Recht op vrijheid en veiligheid ... 30

5.1.1. Constancia tegen Nederland ... 31

5.2. Artikel 6 EVRM: Recht op een eerlijk proces ... 33

5.2.1. Besluit weigerende observandi en het nemo tenetur-beginsel ... 35

5.3. Artikel 8 EVRM: Recht op privacy ... 36

5.3.1. Z tegen Finland ... 39

5.3.2. Is de inbreuk op het recht op privacy wel noodzakelijk in een democratische samenleving? ... 41

(5)

6.1. De rechter aan zet ... 42

6.2. Redenen voor weigeren ... 43

7. Conclusie ... 44 8. Literatuurlijst ... 49 8.1. Tijdschriftartikelen ... 49 8.2. Internetartikelen ... 50 8.3. Guides ... 51 8.4. Nederlandse jurisprudentie ... 51 8.5. EHRM ... 52 8.6. Kamerstukken ... 52 8.7. Wetsartikelen ... 53

(6)

1.

Inleiding

1.1. Aanleiding

Anne Faber kwam op vrijdag 29 september 2017, tijdens haar fietstocht vanuit Utrecht, terecht in noodweer en na 18:50 uur ‘s avonds werd niks meer van haar vernomen. Al snel kwam Michael P. in beeld als verdachte en na een twee weken durende zoektocht werd, na een tip in een verklaring van P., het levenloze lichaam van de 25-jarige Anne gevonden. Ze was verkracht en vermoord.1

Deze zaak heeft veel teweeggebracht in de samenleving. Velen vroegen zich af hoe dit had kunnen gebeuren en waarom deze zedendelinquent vrij kon rondlopen in onze maatschappij. In 2012 is Michael P. namelijk veroordeeld voor verkrachting van twee minderjarige meisjes en was daardoor een bekende van justitie. P. heeft in deze zaak geen tbs opgelegd gekregen en wilde niet meewerken aan een gedragskundig onderzoek.2

Het komt voor dat verdachten niet mee willen werken aan een door de rechtbank bevolen persoonlijkheidsonderzoek. De weigering lijkt in veel gevallen te zijn ingegeven door de angst van de verdachte om de tbs-maatregel opgelegd te krijgen. De tbs-maatregel wordt door velen ervaren als een zeer ingrijpende maatregel aangezien een behandeling in een

gedwongen kader plaatsvindt.3 Tbs heeft bij geweldsmisdrijven een niet vooraf te bepalen duur en kan telkens worden verlengd.4 Ook kan tbs zeer stigmatiserend werken. Een andere reden om niet mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek is dat de verdachte zelf vindt dat er niets met hem aan de hand is.5

De weigerende verdachte is door de zaak van Anne Faber onderwerp van discussie geworden in het politieke en juridische debat. Velen, inclusief de nabestaanden van Anne, vonden dat de

1 Rechtbank Midden-Nederland 17 juli 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:3330 2 Gerechtshof Arnhem 9 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX9606

3 H. Jongeneel, ‘Niet meewerken aan tbs-onderzoek kan verkeerd uitpakken’, Advocatenblad, 13 oktober

2017

4 Artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht

5 H. Jongeneel, ‘Niet meewerken aan tbs-onderzoek kan verkeerd uitpakken’, Advocatenblad, 13 oktober

(7)

gebeurtenissen het gevolg waren van het falende rechtssysteem en eisten een onderzoek.6 Minister Dekker voor Rechtsbescherming heeft toegegeven dat door de overheid ernstig tekort is geschoten in de bescherming van de samenleving. Er diende volgens hem op korte termijn maatregelen genomen te worden zodat dergelijke, zeer ingrijpende, gebeurtenissen in de toekomst worden voorkomen.7

Wetswijziging

Minister Blok van Veiligheid en Justitie gaf naar aanleiding van de dood van Anne Faber aan dat het weigeren mee te werken aan een gedragskundig onderzoek het vaststellen van een aanwezige geestesstoornis kan belemmeren. Als gevolg hiervan is in het wetsvoorstel Forensische Zorg een ‘regeling weigerende observandi’ opgenomen. Deze regeling zou het mogelijk maken eerdere medische gegevens inzake weigerende observandi te verkrijgen van behandelaren en artsen uit Pro Justitia rapportages. Volgens Minister Blok kan op deze

manier worden voorkomen dat geen tbs-maatregel wordt opgelegd wegens weigeren terwijl er duidelijke aanwijzingen zijn dat wel degelijk sprake is van een geestesstoornis bij de

verdachte.8

De Wet Forensische Zorg, waaronder de regeling weigerende observandi, is op 1 januari 2020 volledig inwerking getreden.9

6 D. Lambert, ‘400.000 mensen tekenen Anne Faber-petitie voor onderzoek rechtssysteem’, Algemeen

Dagblad 18 oktober 2017

7 S. Dekker, ‘Beleidsreactie onderzoeken detentieverloop Michael P.’., Ministerie van Justitie en Veiligheid

28 maart 2019

8Kamerstukken II 2017/18, 33628, 23

9 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

(8)

1.2. Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag die aan dit onderzoek ten grondslag ligt, is:

Met welk doel is het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi, geïntroduceerd tijdens de wetswijziging Forensische Zorg, ingevoerd en is dit besluit verenigbaar met het recht op vrijheid, het nemo tenetur-beginsel en het recht op privacy op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?

1.3. Deelvragen

In dit onderzoek liggen, ter ondersteuning van de beantwoording van de onderzoeksvraag, de volgende deelvragen ten grondslag:

1. Wat betreft de problematiek van weigerende observandi?

2. Wat houdt het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi in?

3. Voor welke doeleinden is dit besluit ingevoerd?

4. In hoeverre is kritiek geuit op het invoeren van dit besluit?

5. Is het Besluit weigerende observandi verenigbaar met het recht op vrijheid, het nemo tenetur-beginsel en het recht op privacy?

6. Zijn minder vergaande en meer geschikte oplossingen denkbaar voor de weigeraarsproblematiek?

1.4. Onderzoeksmethoden

Voor de beantwoording van de onderzoeksvraag wordt voornamelijk gebruik gemaakt van literatuur. Verder wordt er jurisprudentie van het EHRM inzake de artikelen 5, 6 en 8 aangehaald. Ook wordt Nederlandse jurisprudentie en wetgeving besproken en bij het uiteenzetten van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi worden kamerstukken gebruikt.

(9)

Het Besluit weigerende observandi is in werking getreden om de problematiek van de weigerende observandus enigszins terug te dringen. In hoofdstuk 2 wordt deze problematiek besproken en wordt stilgestaan bij de criteria die gelden bij de oplegging van de

tbs-maatregel, op grond van artikel 37a Sr. Verder wordt Nederlandse jurisprudentie besproken waarbij sprake was van een weigerende observandus.

In hoofdstuk 3 wordt aan de hand van kamerstukken stilgestaan bij de wetswijziging Forensische Zorg en het daarin opgenomen Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende obervandi. Daarnaast worden de criteria die gelden voor het toepassen van het besluit besproken. Ook wordt ingegaan op de juridische en procedurele waarborgen die ten grondslag liggen aan het besluit.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de doelstelling van het Besluit weigerende observandi besproken. Ook wordt stilgestaan bij verschillende punten van kritiek ten aanzien van het besluit, gebaseerd op de literatuur.

In hoofdstuk 5 wordt getoetst of het Besluit weigerende observandi verenigbaar is met het recht op vrijheid, het nemo tenetur-beginsel en het recht op privacy op grond van het EVRM. Verwezen wordt naar guides en jurisprudentie van het EHRM inzake de artikelen 5, 6 en 8 EVRM.

In hoofdstuk 6 worden, op basis van de literatuur, twee minder ingrijpende oplossingen voor de weigeraarsproblematiek besproken.

Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de onderzoeksvraag beantwoord en wordt aan de hand daarvan een conclusie gevormd.

(10)

2. De problematiek van de weigerende observandus

2.1. Inleiding

De verdachte die weigert mee te werken aan een gedragskundig onderzoek is een inmiddels veelbesproken fenomeen in het strafproces. De weigeraar krijgt veel aandacht in de media en domineert regelmatig het politieke en maatschappelijke debat.10

Indien een verdachte weigert mee te werken aan een Pro Justitia rapportage kan dit een rechter belemmeren om tot een beslissing te komen in een strafzaak. Het Pro Justitia rapport wordt door veel rechters namelijk als belangrijke bron voor het oordeel over de verdachte gezien. Het wordt ervaren als een startpunt; waarvan uit kan worden beoordeeld of een verdachte leidt aan een psychische stoornis.11

In een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is aan rechters in een interview gevraagd hoe zij omgaan met weigerende observandi. Een meerderheid van deze rechters geeft aan dat het weigeren van de verdachte om mee te werken aan een gedragskundig onderzoek niet een probleem vormt voor het opleggen van een gevangenisstraf. Een knelpunt ontstaat wanneer een rechter van mening is dat de tbs-maatregel een gepaste maatregel zou zijn in de betreffende strafzaak, maar de rechter niet tot vaststelling van een stoornis kan komen omdat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een gedragskundig onderzoek.12

De verschillende criteria voor de oplegging van de tbs-maatregel zijn neergelegd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel bepaalt dat indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist, de rechter tbs kan

opleggen. Om tot een dergelijk oordeel te kunnen komen moet vaststaan dat bij verdachte tijdens het begaan van een ernstig strafbaar feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond.13

10 J.K. De Bree, ‘De weigeraar in het strafproces; Het vernieuwde artikel 37a Sr uit de Wet Forensisiche

Zorg als oplossing voor de weigeraarsproblematiek?’, Delikt en Delinkwent 2018/68, p. 3

11 M.H. Nagtegaal, ‘Vijftien jaar weigerende verdachten in het Pro Justitia onderzoek’, Cahier 2018-15, p.

47

12 M.H. Nagtegaal, ‘Vijftien jaar weigerende verdachten in het Pro Justitia onderzoek’, Cahier 2018-, p. 50 13 Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht

(11)

Volgens Minister Dekker is het idee achter de tbs-maatregel dat ten tijde van de behandeling van een tbs-gestelde de maatschappij wordt beschermd. Daarnaast wordt gewerkt aan een veilige en verantwoorde wijze van terugkeer van de tbs-gestelde in de samenleving. Tbs wordt opgelegd in het belang van de veroordeelde en de samenleving als geheel.14

2.2. Problematiek

De informatie uit het Pro Justitia rapport over de behandeling kan de rechter helpen bij het kiezen van een type afdoening. Het recidiverisico is voor officieren van justitie en rechters van groot belang voor het bepalen van de strafeis en het vonnis. In geval een verdachte weigert mee te werken aan een gedragskundig onderzoek is het de vraag of officieren van justitie en rechters over voldoende informatie beschikken omtrent de geestesgesteldheid van verdachte om tot een passende strafeis, dan wel een passende beslissing betreffende de verdachte te kunnen komen. Indien geen gevaar voor herhaling kan worden vastgesteld, hoeft een persoon ook niet te worden behandeld. Een verkeerde inschatting kan verstrekkende gevolgen hebben wanneer een verdachte met een psychische stoornis als gevolg hiervan niet op de juiste plek terechtkomt en een behandeling uitblijft.15

Wanneer iemand weigert, wordt regelmatig de maximale gevangenisstraf geëist. De rechter heeft geen of weinig zicht op een eventuele stoornis van verdachte en kan geen duidelijk oordeel geven over het recidivegevaar. Uit het oogpunt van de beveiliging van de

samenleving voelen sommige rechters zich genoodzaakt een lange gevangenisstraf te vorderen. Ook is voor het opleggen van de tbs-maatregel een uitgebreide motivatie vereist. Deze motivatie kan in veel gevallen moeilijk worden gegeven indien een verdachte weigert mee te werken aan een gedragskundig onderzoek.16

14Kamerstukken II 2018–2019, 29 452, nr. 229

15 M.H. Nagtegaal, ‘Vijftien jaar weigerende verdachten in het Pro Justitia onderzoek’, Cahier 2018-15, p.

23, 24, 48 en 56

16 M.H. Nagtegaal, ‘Vijftien jaar weigerende verdachten in het Pro Justitia onderzoek’, Cahier 2018-15, p.

(12)

2.3. ‘Ziekelijke stoornis’ is een juridisch begrip

Het feit dat sommige verdachten weigeren mee te werken aan een gedragskundig onderzoek betekent niet per definitie dat deze persoon de tbs-maatregel ontloopt.17 Om een last tot

terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a Sr te geven18, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. De rechter heeft een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen. De vaststelling of daadwerkelijk sprake was van een stoornis bij verdachte ten tijde van het delict is van feitelijke aard en kan in cassatie op begrijpelijkheid worden getoetst.19

Uit het voorgaande blijkt dat sprake moet zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict.20 De veronderstelling dat de rechter, wanneer hij tbs oplegt, in zijn vonnis moet vaststellen dat de bewezenverklaarde feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte, vindt volgens de Hoge Raad geen steun in het recht.21 De rechter kan het overigens wel relevant achten in hoeverre aannemelijk is dat enig verband bestaat tussen de het begane feit en de stoornis.22

Ten aanzien van de weigerende observandus komt de vraag naar voren hoever de rechter mag gaan in het gebruik van informatie, anders dan de informatie uit Pro Justitia rapportages, om tot de vaststelling van een stoornis te komen zodat de tbs-maatregel kan worden opgelegd. In een zaak uit 2011, die bekend staat als de Hoogerheide-zaak, was sprake van een

weigerende observandus. In deze zaak werd de verdachte veroordeeld tot 12 jaar

gevangenisstraf met tbs voor doodslag op een 8-jarige scholier. Ondanks het feit dat verdachte niet wilde meewerken aan een gedragsdeskundigonderzoek was veel informatie beschikbaar op basis waarvan toch een beeld van de persoonlijkheid van verdachte kon worden gevormd. In eerdere zaken waren conclusies omtrent zijn persoonlijkheid getrokken en de actuele

17Kamerstukken II 2018–2019, 29 452, nr. 229 18 Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht

19 Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311, RO 4.3.2 20 Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht

21 Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311, RO 4.3.2 en 4.4.2 22 Hoge Raad 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407, RO 5.4

(13)

deskundigen konden ondanks het weigeren tot diagnostische overwegingen komen.23 Het hof overwoog in deze zaak dat over de psychische gesteldheid van verdachte, voorafgaand aan en na het plegen van het feit alsmede ten tijde van zijn detentie, veel informatie uit het dossier viel te halen.24

In de Amsterdamse zedenzaak weigerde Robert M. deel te nemen aan onderzoeken in het Pieter Baan Centrum. Desondanks werd hij door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar met tbs wegens het veelvuldig misbruiken van zeer jonge

kinderen. De rechtbank gaf aan dat zij ondanks de afwerende houding van verdachte van mening is dat de conclusies van het Pieter Baan Centrum op verantwoorde wijze tot stand waren gekomen. De rechtbank achtte deze conclusies overtuigend, waarbij de indrukken die de rechtbank had opgedaan van verdachte tijdens de wekenlange zittingen een rol hebben gespeeld. De rechtbank kwam uiteindelijk tot het oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict en dat de kans op recidive groot was, dientengevolge is tbs opgelegd.2526

In een zaak uit 2014 gaf het hof aan dat zij acht had geslagen op een NIFP-rapport van het Pieter Baan Centrum uit 2012. Door het weigeren van de verdachte waren geen test- en neuropsychologische onderzoeken verricht, maar de psychiaters en psychologen hadden hun oordeel gebaseerd op beschikbare stukken omtrent de persoon van verdachte,

milieuonderzoek en groepsobservatie. Het hof kwam tot de vaststelling dat, gelet op

bevindingen van eerdere rapporten, de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte duurzaam is. Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten in deze zaak was sprake van een

gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.27

In een zaak uit 2016 baseerde het hof haar oordeel op diverse rapporten in het strafdossier van de verdachte die waren opgemaakt in het kader van eerdere verdenking en veroordeling van

23 P.A.M. Mevis, M.J.F. Van der Wolf, ‘Beschouwingen over weigeren en beveiligen n.a.v. de zaak

Michael P.’, Delikt en Delinkwent 2018/27, p. 25

24 Gerechtshof Arnhem 18 mei 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4981, onder Strafbaarheid van de

verdachte en oplegging van straf en/of maatregel

25 Rechtbank Amsterdam 21 mei 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6148, RO 7

26 Gerechtshof Amsterdam 26 april 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885, onder TBS met

dwangverpleging

27 Gerechtshof Den Haag 10 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4123, onder De vordering tot

(14)

de verdachte tot onder meer tbs met dwangverpleging. In deze zaak benadrukte het hof dat op basis van die rapporten kon worden geconcludeerd dat de stoornis waar verdachte aan leed, door de jaren heen, in de kern niet was gewijzigd. Het hof kwam tot het oordeel dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in deze zaak leed aan een persoonlijkheidsstoornis.28

Deskundigen kunnen gezien het bovenstaande op basis van andere gronden dan medewerking aan het onderzoek en daaruit volgend Pro Justitia rapportage een uitspraak doen over de persoonlijkheid van de verdachte. Deze gronden kunnen naast voornoemd milieuonderzoek en groepsobservatie ook bestaan uit gespreksindrukken in het Pieter Baan Centrum.29 De wet noch de jurisprudentie vereist dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-IV. Ook hoeft de stoornis niet vastgesteld te worden door een

gedragsdeskundige. De rechter kan dientengevolge, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis komen ook al kunnen

gedragsdeskundigen dat niet op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen.30 Voor zijn beslissing dient de rechter wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wel hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoonlijkheid van de verdachte.31 Met vaststellen wordt hier bedoeld dat de stoornis in voldoende mate aannemelijk moet zijn.32

Naar aanleiding van voorgaande Nederlandse jurisprudentie is het duidelijk geworden dat Nederlandse rechters bij het ontbreken van gedragskundige conclusies niet met lege handen komen te staan. Rechters kunnen immers zelfstandig tot de vaststelling van een psychische stoornis komen. Indien onvoldoende informatie omtrent een psychische stoornis bij verdachte voortvloeit uit gedragsdeskundige rapportages moet de rechter zelf redeneren en observeren, hetgeen in het opleggen van de tbs-maatregel kan resulteren.33

28 Gerechtshof Amsterdam 21 september 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5233, onder Oplegging van straf

en maatregel

29 Gerechtshof Den Haag 14 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1022, onder De rapportages

30 Gerechtshof Arnhem 18 mei 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4981, onder Gedrag na aanhouding 31 Gerechtshof Arnhem 18 mei 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4981, onder Gedrag voorafgaand aan het

feit

32 P.A.M. Mevis, M.J.F. Van der Wolf, ‘Beschouwingen over weigeren en beveiligen n.a.v. de zaak

Michael P.’, Delikt en Delinkwent 2018/27, p 25

33 P.A.M. Mevis, M.J.F. Van der Wolf, ‘Beschouwingen over weigeren en beveiligen n.a.v. de zaak

(15)

3. Het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende

observandi

3.1. Inleiding

Op 1 januari 2020 is de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) volledig in werking getreden.34 De grondgedachte van de Wfz luidt: “(her)organiseer de zorg in strafrechtelijk kader, de toeleiding daarheen en de doorstroom daarbinnen en naar de ggz, zodat elke verdachte of veroordeelde met de nodige voortvarendheid precies op die plaats terechtkomt waar dat uit een oogpunt van behandeling en beveiliging het meest aangewezen is.”35

De Wfz regelt de organisatie van de forensische zorg. Wanneer een verdachte wordt geplaatst in een instelling voor forensische zorg vindt een dynamische, persoonsgerichte benadering plaats. Bij het nemen van belangrijke beslissingen over vrijheden moet het zicht op het gevaar dat een verdachte vormt voor de maatschappij worden meegewogen.36

3.2. Besluit weigerende observandi

In artikel 37a Sr is na de wetswijziging van de Wfz de zogeheten regeling weigerende observandi opgenomen in lid 5 tot en met 9 van het betreffende artikel.37

“Met een weigerende observandus wordt gedoeld op een verdachte van een misdrijf, dat gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 38e van de wet, ten aanzien van wie de rechter het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van

overheidswege overweegt en die:

a) op grond van een bevel als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering ter observatie opgenomen is geweest in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting tot klinische observantie bestemde,

34 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 8

35 P.A.M. Mevis et al., ‘Wet forensische zorg: doelen, middelen en verwachte knelpunten’, Tijdschrift voor

Gezondheidsrecht 2019 (43) 5, p. 360

36Kamerstukken II 2018/19, 33 628, 44 37 Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht

(16)

b) weigert medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in het vierde lid van artikel 37a van de wet, en

c) niet bereid is om medewerking te verlenen aan de verstrekking van persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.”38

Om de regeling weigerende observandi toe te kunnen passen is het bepalend of een verdachte medewerking heeft geweigerd en dat de Pro Justitia rapporteurs als gevolg daarvan

onvoldoende zicht hebben gekregen op het al dan niet aanwezig zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het delict.39

De regeling weigerende observandi betreft een procedure die de doorbreking van het medisch beroepsgeheim mogelijk maakt. Deze regeling beoogt knelpunten omtrent de weigerende observandus enigszins terug te dringen. In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat het voor rapporteurs lastig kan zijn een passend oordeel te geven over de aanwezigheid van een geestesstoornis ten tijde van het begaan van het strafbare feit en de wenselijkheid of

noodzakelijkheid van het opleggen van een tbs-maatregel, wanneer een persoon weigert mee te werken aan gedragskundig onderzoek. Volgens Minister Dekker voor Rechtsbescherming kan het in bepaalde gevallen, wanneer sprake is van een weigerende observandus,

aangewezen zijn zonder toestemming van de betreffende verdachte andere relevante gegevens aan de gedragsdeskundigen ter beschikking te stellen zodat mede op basis daarvan beter kan worden geadviseerd en beslist.

De regeling weigerende observandi maakt het als ultimum remedium mogelijk om in geval van zeer ernstige misdrijven ten behoeve van het opstellen van een aanvullende rapportage over een mogelijke geestesstoornis, zonder diens toestemming bestaande medische gegevens over de verdachte op te

38 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 28

39 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 28

(17)

vragen bij zijn behandelaren. De behandelaren zijn verplicht de gegevens te verstrekken zonder een beroep te kunnen doen op het aan het medisch beroepsgeheim gekoppelde verschoningsrecht.”40

Aan deze regeling liggen verschillende procedurele en juridische waarborgen ten grondslag. Ten eerste kan de regeling alleen worden ingezet indien betrokkene wordt verdacht van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.41

Ten tweede is de regeling een ultimum remedium. De regeling is geen standaardprocedure en zal alleen worden ingezet indien geen alternatieve – minder ingrijpende – maatregelen

afdoende zijn om tot een zorgvuldig oordeel te komen omtrent de aanwezigheid van een stoornis ten tijde van het delict.42

Ten derde worden de gegevens alleen verwerkt door leden van de multidisciplinaire commissie en de rapporteurs. De multidisciplinaire commissie bestaat uit twee artsen, waarvan in ieder geval één psychiater, een gedragsdeskundige of psycholoog en twee juristen.43 De commissie heeft een belangrijke rol bij de totstandkoming van een aanvullend rapport over een mogelijke geestesstoornis bij de weigerende observandus. Daarnaast vraagt zij op last van de officier van justitie medische gegevens op bij behandelaren en geeft een onafhankelijk en gemotiveerd advies over de aanwezigheid van persoonsgegevens die bruikbaar kunnen zijn voor de vaststelling van een stoornis.4445 De rapporteurs zijn degenen die uiteindelijk het aanvullend rapport over de mogelijke aanwezigheid van een

geestesstoornis opstellen. De penitentiaire kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

40 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 8

41 Artikel 37a lid 6 van het Wetboek van Strafrecht

42 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 11

43 Artikel 37a lid 9 van het Wetboek van Strafrecht 44 Artikel 37a lid 9 van het Wetboek van Strafrecht 45 Artikel 37a lid 6 van het Wetboek van Strafrecht

(18)

zal hierna beoordelen of de verstrekking van de gegevens aan de rapporteurs gerechtvaardigd en proportioneel is.4647

Verder mogen de gegevens uitsluitend worden gebruikt voor het opstellen van een aanvullende rapportage over de mogelijke aanwezigheid van een geestesstoornis bij de verdachte.48 De inbreuk op het medisch beroepsgeheim mag niet verder gaan dan voor dat doel strikt noodzakelijk is.49

Het advies van de commissie bevat niet de aanwezige medische gegevens zelf, maar geeft informatie over de vraag of er gegevens zijn, die bruikbaar kunnen zijn bij de vraag of bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een geestesstoornis.50 De commissie heeft een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de gegevens waarover zij beschikking krijgt. Naast de belangrijke adviserende rol vervult de commissie een zogenaamde zeeffunctie, die eraan bijdraagt dat de inbreuk op het medisch beroepsgeheim zo klein mogelijk wordt gehouden. De commissie wordt bij het uitvoeren van haar taken ondersteund door een secretariaat. Het secretariaat is een bestaande organisatie waarbij reeds goede faciliteiten aanwezig zijn en de onafhankelijkheid is gewaarborgd.51

De rechter is uiteindelijk degene die beoordeelt of er voldoende gegevens zijn om aan te kunnen nemen dat ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, zodat de tbs-maatregel kan worden opgelegd.52

46 Artikel 37a lid 8 van het Wetboek van Strafrecht

47 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 9 en 10

48 Artikel 37a lid 7 van het Wetboek van Strafrecht

49 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 11

50 Artikel 37a lid 6 van het Wetboek van Strafrecht

51 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 9 en 10

52 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 10

(19)

Sprake moet zijn van een rechterlijke toets in twee instanties waarbij aan beroep in cassatie schorsende werking toekomt. Ook wordt de verdachte geïnformeerd door de officier van justitie en gehoord door de rechter. Als laatste moet de regeling werkzaam zijn, waarbij de administratieve lasten voor partijen zoveel mogelijk worden beperkt.53

53 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 9-11

(20)

4. Verwachte gevolgen van het Besluit weigerende observandi

4.1. Doelstelling

In het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) worden mensen, die verdacht worden van het plegen van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven, onderzocht door gedragsdeskundigen. Het kan voorkomen dat verdachten niet willen meewerken aan een dergelijk onderzoek. Dit kan zijn op aanraden van hun advocaat, hetzij voortvloeiend uit hun pathologie. Wanneer sprake is van een weigerende observandus zijn deskundigen, bij het opstellen van hun advies, in veel gevallen afhankelijk van de beschikbaarheid van informatie uit onder andere strafdossiers en observaties.54

Minister Blok van Veiligheid en Justitie acht het zeer onwenselijk dat door het weigeren mee te werken aan een gedragskundig onderzoek het zicht op een aanwezige geestesstoornis kan worden belemmerd. Daders krijgen dan niet de behandeling die ze vanuit het oogpunt van een veilige samenleving nodig hebben. Met dit in het achterhoofd is de regeling weigerende observandi opgenomen in de Wfz.55

Het Beluit weigerende observandi is ingevoerd vanuit het idee dat veel rechters niet in staat zijn om tbs op te leggen, of daar in ieder geval heel terughoudend in zijn, wanneer zij te maken krijgen met een weigerende observandus. Kennelijk voelt het voor rechters zo dat zij onvoldoende geïnformeerd zijn over een eventuele stoornis. Ten gevolge hiervan kunnen zij moeilijk een inschatting maken omtrent de behandelbaarheid van die stoornis en het

recidivegevaar, waardoor zij het opleggen van de tbs-maatregel nalaten.56

Volgens staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie kunnen dergelijke uitspraken waarin geen tbs wordt opgelegd, indruisen tegen het rechtvaardigheidsgevoel van de maatschappij.57

54 Kamerstukken II 2017/18, 33628, 23 55 Kamerstukken II 2017/18, 33628, 23

56 Adviescommissie Strafrecht, ‘Advies betreffende het ontwerp-Besluit adviescommissie

gegevensverstrekking weigerende observandi’, Nederlandse orde van advocaten 5 februari 2019, p. 3

(21)

De Adviescommissie Strafrecht van de Orde van Advocaten adviseerde voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Besluit weigerende observandi positief over de regeling, behoudens enkele aanpassingen. De Adviescommissie was voornamelijk te spreken over het ultimum remedium karakter van de regeling. Wanneer een verdachte weigert mee te werken aan

onderzoeken bestaan binnen het PBC meer mogelijkheden om alsnog tot een advies te komen. Een van die mogelijkheden is de zogenaamde weigerafdeling. Op deze afdeling, die specifiek is bedoeld voor de weigerachtige observandus, wordt geïnvesteerd in het contact leggen met observandi. Een andere mogelijkheid is het forensisch milieuonderzoek. Het PBC voert dit onderzoek uit en ondervraagt derden over het gedrag van de onderzochte.58

De belangrijkste doelstelling van het Besluit weigerende observandi is dat het voor de rechter eenvoudiger moet worden om de tbs-maatregel op te leggen aan de weigerende observandus. Door de juiste zorg aan de verdachte te verlenen, kan de veiligheid van de samenleving zoveel mogelijk worden gewaarborgd. Een passende behandeling vermindert immers vaak het risico op recidive. Volgens Minister Dekker maakt de tbs-maatregel het mogelijk de tbs-gestelde zo lang als nodig te behandelen. Tbs is daarom het beste antwoord op mensen die ten tijde van het plegen van een ernstig strafbaar feit een psychische stoornis hebben en een gevaar voor de samenleving vormen. Met het Besluit weigerende observandi moet voorkomen worden dat verdachten geen tbs-maatregel krijgen opgelegd, omdat ze weigeren mee te werken aan een gedragskundig onderzoek, terwijl dat wel de meest passende maatregel zou zijn.59

4.2. Punten van kritiek

Minister Dekker verwacht dat door het Besluit weigerende observandi rechters eenvoudiger de tbs-maatregel kunnen opleggen en meer verdachten hierdoor de juiste behandeling krijgen waardoor de veiligheid van de samenleving kan worden gewaarborgd.60 Ondanks deze verwachte positieve gevolgen is kritiek gekomen op de regeling die hierna zal worden besproken.

58 Adviescommissie Strafrecht, ‘Advies betreffende het ontwerp-Besluit adviescommissie

gegevensverstrekking weigerende observandi’, Nederlandse orde van advocaten 5 februari 2019, p. 3

59 Dekker, S., ‘Beleidsreactie onderzoeken detentieverloop Michael P’., Ministerie van Justitie en

Veiligheid 28 maart 2019

60 Dekker, S., ‘Beleidsreactie onderzoeken detentieverloop Michael P’., Ministerie van Justitie en

(22)

4.2.1. Meerwaarde en effectiviteit van de regeling

In de samenleving heerst een algemene opvatting dat het niet mogelijk is om de tbs-maatregel op te leggen wanneer een verdachte weigert mee te werken aan een Pro Justitia onderzoek. Dit leidt dan ook regelmatig tot grote verontwaardiging in de maatschappij.61 Deze opvatting is echter een misvatting. Om een last tot terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a Sr te geven62, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens.63

Een multidisciplinaire gedragskundige Pro Justitia rapportage is een vereiste om een tbs-maatregel op te kunnen leggen.64 Wanneer een verdachte weigert mee te werken aan een gedragskundig onderzoek kan hij of zij worden verwezen naar het Pieter Baan Centrum voor een klinische observatie. Bij een deel van deze verdachten kan, ondanks het weigeren

medewerking te verlenen, toch tot een diagnostische conclusie worden gekomen en kan een advies worden uitgebracht omtrent de aanwezigheid van een stoornis bij verdachte.65 Een gedragskundige voert ten tijde van de observatie gesprekken met verdachte om informatie over een eventuele stoornis te verkrijgen. Ook kan worden gekeken naar het gedrag van verdachte in het algemeen. De gedragskundige kan gebruik maken van (al dan niet justitiële) rapportages uit het verleden, politiemutaties, rapportages van andere instanties en, in veel gevallen, een forensisch milieuonderzoek. Ondanks dat een verdachte weigert mee te werken is in veel gevallen genoeg informatie beschikbaar om toch een volledige conclusie te kunnen trekken ten behoeve van de Pro Justitia rapportage.66

In een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is aan rechters in een interview gevraagd of zij behoefte hebben aan medische informatie tijdens de behandeling van zaken met weigeraars. Een deel

61 M.H. Nagtegaal, D.L. Janssen, ‘Weigerende verdachten en afdoeningen door de rechter: welke beslissing

is gebruikelijk?’, Sancties 2018/40

62 Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht

63 Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311, RO 4.3.2 64 Artikel 37a lid 3 van het Wetboek van Strafrecht

65 M Kempes, M.J.F. van der Wolf, ‘Wat kan een gedragskundige nog adviseren bij een weigeraar? Een

vignet studie’, Sancties 2018/41

66 M.H. Nagtegaal, D.L. Janssen, ‘Weigerende verdachten en afdoeningen door de rechter: welke beslissing

(23)

daarvan gaf aan dat het gebruik van eerdere medische documentatie onnodig is. De medische informatie kan zeker nuttig zijn voor de gedragskundige ten tijde van het schrijven van zijn rapport, maar in veel gevallen is al genoeg andere informatie over de verdachte beschikbaar. Deze informatie kan bijvoorbeeld worden verkregen tijdens een milieuonderzoek. Daarnaast is regelmatig observatiemateriaal beschikbaar omtrent de verdachte, waarvan de interpretatie van een gedragskundige zeer relevant kan zijn. Ook kunnen oude (PJ-)rapportages van belang zijn en kan de rechter het gedrag van verdachte op de zitting meewegen tijden het vormen van zijn oordeel.67

Uit het voorgaande blijkt dat de regeling weigerende observandi in veel gevallen overbodig is. De rechter heeft voldoende relevante informatiebronnen voorhanden om een stoornis vast te stellen, ondanks dat een verdachte heeft geweigerd mee te werken aan gedragsdeskundige onderzoeken.

De meerwaarde van de regeling is ook op andere punten te betwijfelen. Ten eerste is het de vraag in hoeverre de (oude) medische gegevens kunnen dienen als relevante informatie. Veel van deze gegevens zullen gedateerd zijn aangezien rapporten kunnen worden opgevraagd uit het gehele medische verleden van verdachte. Daarnaast zullen de medische gegevens nooit iets zeggen over de relatie tussen een eventuele stoornis en het tenlastegelegde delict; het delict was immers op het moment dat de medische gegevens werden opgemaakt nog niet gepleegd.68 Ook zijn documenten van eerdere hulpverleningscontacten niet opgemaakt voor strafrechtelijke doeleinden.69

Het feit dat de gegevens uiteindelijk bij de rapporterende gedragsdeskundigen in de huidige zaak terechtkomen, kan worden gezien als een ingewikkeld punt. Het is zeer de vraag wat zij doen met de gegevens waarvan twee hogere instanties op gedragskundig gebied menen dat deze bruikbaar zijn. Het kan voorkomen dat de eigen oordeelsvorming van de betreffende

67 M.H. Nagtegaal et al., ‘Vijftien jaar weigerende verdachten in het Pro Justitia onderzoek’, Cahier

2018-15, p. 48 en 49

68 J.K. De Bree, ‘De weigeraar in het strafproces; Het vernieuwde artikel 37a Sr uit de Wet Forensisiche

Zorg als oplossing voor de weigeraarsproblematiek?’ Delikt en Delinkwent 2018/68

69 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Brief aan staatssecretaris Teeven van Veiligheid

(24)

rapporteur te veel wordt beïnvloed door de betreffende gegevens en dat zij deze overnemen ondanks het feit zij niet overeenkomen met hun eigen bevindingen.70

Wat betreft de effectiviteit kan worden opgemerkt dat er altijd verdachten zullen blijven waarvan geen medische gegevens beschikbaar zijn. Slechts indien de verdachte eerder in behandeling is geweest voor bepaalde psychische problematiek zal informatie beschikbaar zijn wat relevant is voor de rechter.71 Hiernaast hebben patiënten het recht om hun dossier te laten vernietigen op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst, wat de effectiviteit van de regeling weigerende observandi kan ondermijnen.72

Al met al dient zich de vraag aan of rechters eigenlijk wel behoefte hebben aan de regeling van artikel 37a lid 5-9 Sr en of deze dan wel echt een effectieve bijdrage zal kunnen leveren aan het vaststellen van een geestesstoornis?

70 P.A.M. Mevis et al., ‘Wet forensische zorg: doelen, middelen en verwachte knelpunten’, Tijdschrift voor

Gezondheidsrecht 2019 (43) 5, p. 370-372

71 J.K. De Bree, ‘De weigeraar in het strafproces; Het vernieuwde artikel 37a Sr uit de Wet Forensisiche

Zorg als oplossing voor de weigeraarsproblematiek?’ Delikt en Delinkwent 2018/68

72 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 24

(25)

4.2.2. Medisch beroepsgeheim

Een aantal adviesinstanties heeft voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Besluit weigerende observandi commentaar kunnen leveren op deze nieuwe regeling. De meest fundamentele kritiek, afkomstig van deze instanties, ziet op de keuze om bij de verplichte gegevensverstrekking aan de commissie optimaal gebruik te maken van de ruimte die de wet biedt. De behandelaar die een verzoek tot verstrekking ontvangt wordt namelijk verplicht om een afschrift van het hele dossier met betrekking tot de behandeling van de weigerende observandus aan de commissies over te dragen. Dit heeft een doorbreking van het medisch beroepsgeheim tot gevolg.73

Het medisch beroepsgeheim dient duidelijk omschreven doelen, namelijk het beschermen van de privacy van de patiënt en het garanderen van een vertrouwelijke relatie tussen de

hulpverlener en de patiënt. Dit laatste doel tracht te bewerkstelligen dat zorg voor iedereen toegankelijk is. Vanuit het medisch beroepsgeheim heeft de medisch hulpverlener een zwijgplicht en een verschoningsrecht.747576

Het beroepsgeheim lijkt eenvoudig: hulverleners mogen niets over hun patiënten tegen anderen zeggen. Echter bestaan gronden op basis waarvan het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken.

Ten eerste mag een hulpverlener, met toestemming van de patiënt zelf, informatie aan derden verschaffen. Deze toestemming kan alleen worden gegeven indien de patiënt op de hoogte is van het doel, de inhoud en de mogelijke gevolgen van de informatieverstrekking. Het is uiteindelijk aan de arts of hij of zij het medisch beroepsgeheim daadwerkelijk wil doorbreken. De maatschappelijke belangen dienen hierbij in acht te worden genomen.77

73 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 21

74 W.L.J.M., Duijst, M.E.B. Morsing, ‘Het medische beroepsgeheim: Heilige huisjes en juridische fictie’,

TBS&H juni 2017 nr. 2, p. 88

75 Artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht 76 Artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering

77 M. Buijsen et al., ‘Medisch beroepsgeheim in dubio; De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot

zwaarwegende maatschappelijke belangen’, EUR, Instituut beleid & management gezondheidszorg:

(26)

Ten tweede kunnen wettelijke bepalingen het mogelijk maken dat bepaalde gegevens aan derden worden verstrekt. In deze situatie is sprake van een wettelijke bevoegdheid of plicht en is toestemming van de patiënt niet vereist. De Wet inzake de geneeskundige

behandelingsovereenkomst bijvoorbeeld geeft de mogelijkheid inbreuk te maken op het beroepsgeheim in de vorm van het verstrekken of mogen raadplegen van het patiëntendossier. Artikel 7:458 BW78 laat toe dat zonder toestemming wel inzage voor wetenschappelijk

onderzoek is toegestaan wanneer er redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat toestemming wordt gevraagd aan de patiënt.79

Ten derde mag de hulpverlener het medisch beroepsgeheim doorbreken indien sprake is van een geval van noodtoestand in de zin van een conflict van plichten. In deze situatie moet worden voldaan aan zes cumulatieve criteria:

- Gepoogd moet worden toestemming van de patiënt te verkrijgen;

- Het niet doorbreken van het beroepsgeheim levert ernstige schade op voor een derde; - Er is voldaan de eis van subsidiariteit;

- De hulpverlener is in gewetensnood;

- De doorbreking voorkomt schade of beperkt schade voor een derde en; - Er is voldaan aan de eis van proportionaliteit.80

Verder kan doorbreking worden gerechtvaardigd door een zwaarwegend belang, waarbij het meestal gaat om zaken waarin de patiënt is overleden.81

Als laatste kan het beroepsgeheim door ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ worden doorbroken. De Hoge Raad stelt dat het medische beroepsgeheim niet absoluut is, in het

78 Artikel 7:458 van het Burgerlijk Wetboek

79 M. Buijsen et al., ‘Medisch beroepsgeheim in dubio; De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot

zwaarwegende maatschappelijke belangen’, EUR, Instituut beleid & management gezondheidszorg:

Eindrapport 1 oktober 2012, p. 48 en 49

80 M. Buijsen et al., ‘Medisch beroepsgeheim in dubio; De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot

zwaarwegende maatschappelijke belangen’, EUR, Instituut beleid & management gezondheidszorg:

Eindrapport 1 oktober 2012, p. 54 en 55

81 M. Buijsen et al., ‘Medisch beroepsgeheim in dubio; De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot

zwaarwegende maatschappelijke belangen’, EUR, Instituut beleid & management gezondheidszorg:

(27)

bijzonder niet wanneer er vanuit maatschappelijk belang een dringende behoefte is de waarheid omtrent een strafbaar feit boven tafel te krijgen.8283

De reden van de geheimhoudingsplicht van de hulpverleners bestaat uit drie onderdelen. Ten eerste is het voor een individu belangrijk dat hij of zij zich makkelijk tot de gezondheidszorg moet kunnen wenden en vrijuit met een hulpverlener moet kunnen spreken. Daarnaast is het voor de hulpverlening belangrijk dat alle relevante informatie wordt verstrekt. Deze

informatie is van essentieel belang om de beroepsstandaard van een goede zorg te kunnen handhaven. Als laatste wordt door middel van de geheimhoudingsplicht een maatschappelijk belang gediend door een doelmatige en laagdrempelig toegankelijke gezondheidszorg.84

4.2.3. Verschoningsrecht

Het verschoningsrecht is neergelegd in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering85 en houdt in dat een arts het recht heeft om zich te verschonen van het afleggen van een

getuigenverklaring of het beantwoorden van vragen tegenover de rechter, als hij daarmee zijn zwijgrecht zou schenden. Het verschoningsrecht kan niet alleen ten overstaan van de

strafrechter worden ingeroepen, maar ook ten overstaan van justitie en politie.

Dit recht is, net zoals het medisch beroepsgeheim, niet absoluut en kan in bijzondere situaties worden doorbroken.86

82 M. Buijsen et al., ‘Medisch beroepsgeheim in dubio; De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot

zwaarwegende maatschappelijke belangen’, EUR, Instituut beleid & management gezondheidszorg:

Eindrapport 1 oktober 2012, p. 56 en 57

83 Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6144

84 M. Buijsen et al., ‘Medisch beroepsgeheim in dubio; De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot

zwaarwegende maatschappelijke belangen’, EUR, Instituut beleid & management gezondheidszorg:

Eindrapport 1 oktober 2012, p. 14

85 Artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering

86 M. Buijsen et al., ‘Medisch beroepsgeheim in dubio; De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot

zwaarwegende maatschappelijke belangen’, EUR, Instituut beleid & management gezondheidszorg:

(28)

4.3. Besluit weigerende observandi

Er zijn verschillende knelpunten aan te merken ten aanzien van het medisch beroepsgeheim. Eén daarvan is de verhouding tussen deze belangrijke kernwaarde en de veiligheid van de samenleving. De wetswijziging Forensische Zorg leidt namelijk tot een doorbreking van het medisch beroepsheim. Het is te gemakkelijk om tegen de achtergrond van de Wfz vol te houden dat het belang van waarheidsvinding in het kader van strafvordering zwaarwegender wordt geacht. In de toelichting van de Wfz wordt veelvuldig verwezen naar de Wet BOPZ. Deze wet strekt ertoe gevaarsituaties in een psychiatrisch ziekenhuis weg te nemen door een dwangbehandeling op te leggen aan de patiënt. Deze dwangbehandeling kan niet worden vergeleken met tbs met dwangverpleging. Het lijkt erop dat de doelstellingen van de Wfz en de regeling weigerende observandi moeilijk te rijmen zijn met de ratio van het medisch beroepsgeheim; namelijk de onbelemmerde toegang tot de gezondheidszorg.87

Vanuit verschillende instanties en disciplines is verontwaardigd gereageerd op de

wetswijziging Forensische Zorg en het Besluit weigerende observandi. De vraag die centraal staat is of het medisch beroepsgeheim, een kernwaarde van het gezondheidsrecht en daarmee één van de belangrijkste patiënten rechten, moet wijken voor de strafrechtspleging.88

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft verschillende kanttekeningen geplaatst bij de gevolgen van het Besluit weigerende observandi.89 De Raad bevestigt dat door de regeling het verschoningsrecht kan worden doorbroken en dat een hulpverlener daaraan onder alle omstandigheden gehoor moet geven nu de regeling geen uitzonderingen kent. De hulpverlener die over bepaalde gegevens beschikt, moet zich aan de beslissing van de rechter conformeren. In veel gevallen weegt het verschoningsrecht zwaarder dan het belang van waarheidsvinding, maar door het Besluit weigerende observandi zal dit anders uitvallen.90

87M. Buijsen et al., ‘Medisch beroepsgeheim in dubio; De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot

zwaarwegende maatschappelijke belangen’, EUR, Instituut beleid & management gezondheidszorg:

Eindrapport 1 oktober 2012, p. 73 en 74

88 J.K. De Bree, ‘De weigeraar in het strafproces; Het vernieuwde artikel 37a Sr uit de Wet Forensisiche

Zorg als oplossing voor de weigeraarsproblematiek?’ Delikt en Delinkwent 2018/68, p. 3

89 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Brief aan staatssecretaris Teeven van Veiligheid

en Justitie 01-02-2012

90 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Brief aan staatssecretaris Teeven van Veiligheid

(29)

Het beroepsgeheim en het verschoningsrecht waarborgen de vertrouwelijkheid van gegevens en dienen hiernaast twee belangen: namelijk het algemeen belang en het individueel belang van de cliënt. Volgens de Raad wordt door de regeling ernstig afbreuk gedaan aan het algemeen belang van de onbelemmerde toegang tot de zorg; iedere burger zou zich vrijelijk tot een hulpverlener moeten kunnen wenden voor hulp en zorg zonder bang te zijn dat zijn of haar (gevoelige) gegevens aan derden worden verstrekt. Het individueel belang bestaat uit het waarborgen van de persoonlijke levenssfeer van een cliënt, zodat kan worden voorkomen dat deze informatie achterhoudt die relevant kan zijn voor een adequate behandeling.91

De Raad is van mening dat een groot spanningsveld wordt gecreëerd tussen de professionele beroepsethische norm en de wet. Om het beroepsgeheim en het verschoningsrecht te

doorbreken kunnen zwaarwegende belangen bestaan, maar in het geval van het Besluit weigerende observandi zijn deze disproportioneel en niet doelmatig.92

Door het Besluit weigerende observandi kan zelfs een nieuw maatschappelijk en sociaal risico worden opgeroepen. Te vrezen valt dat mensen met gedragsproblemen, die in potentie

delictsgevaar met zich meebrengen, minder bereid zijn zich vrijwillig te melden bij de gezondheidszorg. De regeling kan ertoe leiden dat cliënten zich minder vrij voelen om openlijk te praten met hulpverleners waardoor wellicht minder essentiële informatie zal worden gegeven. Het is niet ondenkbaar dat de regeling een ongewenste toename van recidive bij de groep, die nu nog bereikt wordt met vrijwillige behandeling, tot gevolg zal hebben.93

91 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Brief aan staatssecretaris Teeven van Veiligheid

en Justitie 01-02-2012, p. 4-6

92 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Brief aan staatssecretaris Teeven van Veiligheid

en Justitie 01-02-2012, p. 4-6

93 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Brief aan staatssecretaris Teeven van Veiligheid

(30)

5. Is het Besluit weigerende observandi verenigbaar met het Europese

recht?

5.1. Artikel 5 EVRM: Recht op vrijheid en veiligheid

Het belangrijkste doel van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is het voorkomen van willekeurige of ongerechtvaardigde vrijheidsberoving. Dit recht is van groot belang in een democratische samenleving. Geen enkele

vrijheidsberoving is rechtmatig, tenzij zij onder een van de in artikel 5 lid 1 onder a tot en met f EVRM genoemde toelaatbare gronden valt.94

Artikel 5 lid 1 onder e EVRM verwijst naar verschillende groepen personen, waaronder ‘persons of unsound mind’. Deze groep wordt in Nederland vertaald naar personen met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zoals genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.9596

Een persoon kan niet zomaar van zijn of haar vrijheid worden beroofd, tenzij op betrouwbare wijze is aangetoond dat sprake is van een individu met een psychische stoornis. Voldaan moet worden aan drie minimumvoorwaarden. Ten eerste moet op een betrouwbare wijze zijn aangetoond dat de betreffende persoon geestesziek is. Ten tweede moet de geestelijke stoornis van dien aard zijn dat een gedwongen opsluiting gerechtvaardigd is. Ten derde hangt de geldigheid van de voortgezette opsluiting af van het voortduren van een dergelijke stoornis en moet worden voldaan aan het noodzakelijk element van rechtvaardigheid waardoor geen sprake mag zijn van willekeur.97

94 EHRM, ‘Guide on Article 5 of the European Convention on Human Rights’, updated on 30 april 2020, p.

11

95 Artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens 96 Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht

(31)

5.1.1. Constancia tegen Nederland

Nadat de Hoge Raad de Hoogerheide zaak in cassatieberoep had afgedaan98, heeft de verdediging de zaak in Straatsburg aanhangig gemaakt. Deze zaak staat nu bekend als Constancia tegen Nederland.

Verzoeker stelde dat geen onderzoek van een objectieve medische deskundige aan zijn veroordeling te pas gekomen was waaruit bleek dat sprake was van een psychische stoornis ten tijde van het delict.99 Desondanks werd de tbs-maatregel aan hem opgelegd. In deze zaak was sprake van een weigerende observandus waardoor de rechter haar oordeel baseerde op bronnen die zowel uit verklaringen van derden bestonden, daaronder begrepen die van politiemedewerkers, als uit de verklaringen en gedragingen van de verdachte zelf.100

Verzoeker betoogde dat door deze gang van zaken zijn vrijheidsbeneming in strijd was met artikel 5 eerste lid, onder e EVRM; de rechtmatige detentie van ‘persons of unsound mind’. Het EHRM stelt dat bij de beslissing of sprake is van een verdachte met een psychische stoornis de nationale autoriteiten een zekere beoordelingsvrijheid hebben. Het is immers in de eerste plaats aan hen om het aangevoerde bewijsmateriaal te beoordelen. Het Hof zal de beslissingen van deze autoriteiten in het kader van het Verdrag toetsen.

De vrijheidsberoving van een ‘person of unsound mind’ is niet in overeenstemming met artikel 5 lid 1 onder e EVRM indien zij is bevolen zonder het advies van een medische deskundige in te winnen. Echter, wanneer geen andere mogelijkheid bestaat omdat sprake is van een weigerende observandus, moet ten minste het oordeel van een medische deskundige worden gevraagd op basis van het dossier van de werkelijke toestand van de geestelijke gezondheid van de betreffende verdachte, bij gebreke waarvan niet kan worden volgehouden dat op betrouwbare wijze is aangetoond dat sprake is van een ‘person of unsound mind’.101

98 Zie paragraaf 2.3

99 EHRM 3 maart 2015, 73560/12 (Constancia tegen Nederland) 100 Gerechtshof Arnhem 18 mei 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4981 101 EHRM 3 maart 2015, 73560/12 (Constancia tegen Nederland), RO 24-30

(32)

In deze zaak stelde het Hof dat de nationale rechter op een rechtmatige wijze tot haar oordeel was gekomen en de tbs-maatregel kon worden opgelegd. Artikel 5 lid 1 onder e EVRM werd niet geschonden.

Het Hof heeft in deze zaak toegestaan dat andere bestaande informatie in de plaats van een medisch onderzoek omtrent de geestelijke gezondheidstoestand van de verdachte kan komen, zonder dat een schending van het recht op vrijheid plaatsvindt. Het Hof bevestigt hiermee dat wanneer de betrokkene weigert mee te werken aan een gedragsonderzoek toch tbs kan worden opgelegd, mits de rechter kan vaststellen dat sprake is van een stoornis. De betreffende

beoordeling moet wel gebaseerd zijn op de werkelijke geestelijke gezondheidstoestand van de betrokkene en niet alleen op gebeurtenissen in het verleden.102

(33)

5.2. Artikel 6 EVRM: Recht op een eerlijk proces

Zeer belangrijke onderdelen van het recht op een eerlijk proces zijn het zwijgrecht en het recht om niet aan je eigen veroordeling mee te hoeven werken. Dit laatste wordt ook wel het nemo tenetur-beginsel genoemd. Hoewel deze rechten niet specifiek zijn vermeld in het artikel acht het EHRM deze normen onderdeel van artikel 6 EVRM.

Het recht om te zwijgen en het nemo tenetur-beginsel dienen de vrijheid van een verdachte om zelf te beslissen of hij spreekt of zwijgt wanneer hij wordt ondervraagd. Deze

keuzevrijheid wordt in feite ondermijnd indien de verdachte ervoor kiest te zwijgen tijdens een verhoor en de autoriteiten gebruik maken van uitvluchten om de verdachte bekentenissen of andere verklaringen van belastende aard te ontlokken die zij tijdens een verhoor niet hebben kunnen verkrijgen.103

Een zeer relevant arrest met betrekking tot het nemo tenetur-beginsel is een zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, genaamd Saunders tegen het Verenigd

Koninkrijk. In deze zaak klaagde verzoeker over het feit dat verklaringen die hij onder dwang had afgelegd tijdens een onderzoek van het Ministerie van Handel en Industrie als bewijs tegen hem werd toegelaten in een later strafproces. Hij stelde dat zijn recht om niet aan zijn eigen veroordeling mee te hoeven werken, dat door artikel 6 EVRM wordt beschermd, werd geschonden.104

Het Hof stelt in deze zaak dat het nemo tenetur-beginsel in het bijzonder veronderstelt dat het Openbaar Ministerie in een strafzaak de tenlastegelegde feiten dient te bewijzen zonder toevlucht te nemen tot bewijsmateriaal dat is verkregen door middel van dwang of

onderdrukking in strijd met de wil van de verdachte. Het nemo tenetur-beginsel is in de eerste plaats gericht op het respecteren van de wil van de verdachte om te zwijgen. Het beginsel strekt zich echter niet uit tot het gebruik van materiaal dat van de verdachte kan worden verkregen door het gebruik van dwangmiddelen, maar dat onafhankelijk van de wil van de

103 EHRM, ‘Guide on Article 6 of the European Convention on Human Rights’, updated on 30 april 2020,

p. 36-38

(34)

verdachte bestaat, zoals documenten die op grond van een bevelschrift zijn verkregen, adem-, bloed en urinemonsters en lichaamsweefsel ten behoeve van DNA-testen.105

In de zaak van Jalloh tegen Duitsland stelde het Hof dat bij het bepalen of de procedure als geheel billijk is geweest, het gewicht van het openbaar belang bij het onderzoek naar en de bestraffing van het specifieke strafbare feit in kwestie in aanmerking kan worden genomen en kan worden afgewogen tegen het individuele belang dat het bewijsmateriaal tegen hem op rechtmatige wijze wordt verzameld. Bezorgdheid over het algemeen belang vormt echter geen rechtvaardiging voor het tenietdoen van het nemo tenetur-beginsel.

Bij het onderzoek of een procedure de essentie van het nemo tenetur-beginsel tenietdoet, zal het Hof met name rekening houden met de aard en de mate van de dwang, het bestaan van relevante waarborgen in de procedures en het gebruik dat van het aldus verkregen materiaal wordt gemaakt.106

105 EHRM 17 december 1996, 19187/91 (Saunders tegen Verenigd Koninkrijk), RO 67-76 106 EHRM 11 juli 2006, 54810/00 (Jalloh tegen Duitsland), RO 97-101

(35)

5.2.1. Besluit weigerende observandi en het nemo tenetur-beginsel

Veel verdachten weigeren mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek om te voorkomen dat zij de tbs-maatregel krijgen opgelegd. Menig verdachte verkiest een lange gevangenisstraf boven de tbs-maatregel, aangezien de duur van deze maatregel in veel gevallen lang is en bij geweldsmisdrijven zelfs telkens kan worden verlengd.107 Verdachten menen dat naarmate de rechter minder informatie heeft over de geestesgesteldheid van de verdachte het lastiger wordt om de aanwezigheid van een stoornis te onderbouwen en de kans kleiner wordt om een tbs-maatregel opgelegd te krijgen.108

De regeling weigerende observandi maakt het mogelijk om in geval van zeer ernstige

misdrijven, ten behoeve van het opstellen van een aanvullende rapportage over een mogelijke geestesstoornis, zonder de toestemming van de verdachte bestaande medische gegevens over de verdachte op te vragen bij zijn behandelaren.109

In het zogenaamde Engel arrest is bepaald dat de verdachte het zwijgrecht toekomt indien sprake is van een criminal charge. Het EHRM heeft een drietal criteria geformuleerd om te bepalen of daar in een specifiek geval sprake van is. Ten eerste moet worden beoordeeld of het optreden naar nationaal recht als strafrechtelijk kan worden gekwalificeerd. Ten tweede moet worden gekeken naar de aard van het delict en als laatste naar de aard en de zwaarte van de maatregel.110

Op grond van deze criteria is bij het opleggen van de tbs-maatregel sprake van een criminal charge waardoor artikel 6 EVRM van toepassing is op het Pro Justitia onderzoek.

Rapportages van dit onderzoek worden immers gebruikt als ondersteuning voor het oordeel van de rechter. Het nemo tenetur-beginsel is van toepassing op verklaringen van de verdachte aangezien deze kunnen worden aangemerkt als bewijsmateriaal wat afhankelijk van de wil van de verdachte bestaat.111

107 Artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht

108 J. Harte, ‘Hoezo kan een verdachte psychiatrisch onderzoek weigeren?’, PROCES (3) 2018

109 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 8

110 EHRM 8 juni 1976, 5370/72 (Engel et al. tegen Nederland), RO 80-91

(36)

5.3. Artikel 8 EVRM: Recht op privacy

Op grond van de regeling weigerende observandi worden medische gegevens van een

verdachte, zonder diens toestemming, gevorderd van zijn behandelaars uit het verleden. Deze regeling levert een doorbreking van het medisch beroepsgeheim op en is aan te merken als een inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven van de verdachte. Dit recht wordt beschermd door artikel 8 EVRM. Dit artikel bepaalt dat het recht op privacy geen absoluut recht is en dat daar uitzonderingen op kunnen worden gemaakt, die moeten voldoen aan de strikte voorwaarden genoemd in lid 2.

De inmenging moet ten eerste bij wet voorzien zijn. Daarnaast moet het in het belang zijn van een of meerder legitieme doelen, zoals opgesomd in lid 2. Als laatste moet een inbreuk op het recht op privacy noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.112113

Bij wet voorzien

De inmenging van een overheidsinstantie in het recht op privacy moet in overeenstemming zijn met de wet. Het gaat niet alleen om de eis dat het nationale recht wordt nageleefd, maar ook dat dat recht van voldoende kwaliteit is. Het moet verenigbaar zijn met de rechtsstaat. Het nationale recht moet duidelijk, voorzienbaar en voldoende toegankelijk zijn. De wet moet voldoende voorspelbaar zijn om personen in staat te stellen in overeenstemming met de wet te handelen. Ook moeten er voldoende waarborgen zijn zodat de rechten van een persoon in de zin van artikel 8 EVRM kunnen worden geëerbiedigd.114

De regeling weigerende observandi is na de wetswijziging Forensische Zorg opgenomen in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.115 Een formele wettelijke basis is gecreëerd voor het vorderen van medische gegevens van een verdachte zonder diens toestemming, waardoor

112 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 15-17

113 Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

114 EHRM, ‘Guide on Article 8 of the European Convention on Human Rights’, updated on 31 august 2019,

p. 10 en 11

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Al in 2010 heeft RAVON een zestal van de door RAVON vrijwilligers gemelde locaties onderzocht, waar jaarlijks meerdere tientallen (soms meer dan 100) amfibieën in straatkolken

Het in de vragen gemelde resultaat van het lopende onderzoek geeft ons wel aanleiding om door middel van een korte inventarisatie van de bovenvermelde gegevens nader te onderzoeken