• No results found

5. Is het Besluit weigerende observandi verenigbaar met het Europese recht?

5.2. Artikel 6 EVRM: Recht op een eerlijk proces

Zeer belangrijke onderdelen van het recht op een eerlijk proces zijn het zwijgrecht en het recht om niet aan je eigen veroordeling mee te hoeven werken. Dit laatste wordt ook wel het nemo tenetur-beginsel genoemd. Hoewel deze rechten niet specifiek zijn vermeld in het artikel acht het EHRM deze normen onderdeel van artikel 6 EVRM.

Het recht om te zwijgen en het nemo tenetur-beginsel dienen de vrijheid van een verdachte om zelf te beslissen of hij spreekt of zwijgt wanneer hij wordt ondervraagd. Deze

keuzevrijheid wordt in feite ondermijnd indien de verdachte ervoor kiest te zwijgen tijdens een verhoor en de autoriteiten gebruik maken van uitvluchten om de verdachte bekentenissen of andere verklaringen van belastende aard te ontlokken die zij tijdens een verhoor niet hebben kunnen verkrijgen.103

Een zeer relevant arrest met betrekking tot het nemo tenetur-beginsel is een zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, genaamd Saunders tegen het Verenigd

Koninkrijk. In deze zaak klaagde verzoeker over het feit dat verklaringen die hij onder dwang had afgelegd tijdens een onderzoek van het Ministerie van Handel en Industrie als bewijs tegen hem werd toegelaten in een later strafproces. Hij stelde dat zijn recht om niet aan zijn eigen veroordeling mee te hoeven werken, dat door artikel 6 EVRM wordt beschermd, werd geschonden.104

Het Hof stelt in deze zaak dat het nemo tenetur-beginsel in het bijzonder veronderstelt dat het Openbaar Ministerie in een strafzaak de tenlastegelegde feiten dient te bewijzen zonder toevlucht te nemen tot bewijsmateriaal dat is verkregen door middel van dwang of

onderdrukking in strijd met de wil van de verdachte. Het nemo tenetur-beginsel is in de eerste plaats gericht op het respecteren van de wil van de verdachte om te zwijgen. Het beginsel strekt zich echter niet uit tot het gebruik van materiaal dat van de verdachte kan worden verkregen door het gebruik van dwangmiddelen, maar dat onafhankelijk van de wil van de

103 EHRM, ‘Guide on Article 6 of the European Convention on Human Rights’, updated on 30 april 2020,

p. 36-38

verdachte bestaat, zoals documenten die op grond van een bevelschrift zijn verkregen, adem-, bloed en urinemonsters en lichaamsweefsel ten behoeve van DNA-testen.105

In de zaak van Jalloh tegen Duitsland stelde het Hof dat bij het bepalen of de procedure als geheel billijk is geweest, het gewicht van het openbaar belang bij het onderzoek naar en de bestraffing van het specifieke strafbare feit in kwestie in aanmerking kan worden genomen en kan worden afgewogen tegen het individuele belang dat het bewijsmateriaal tegen hem op rechtmatige wijze wordt verzameld. Bezorgdheid over het algemeen belang vormt echter geen rechtvaardiging voor het tenietdoen van het nemo tenetur-beginsel.

Bij het onderzoek of een procedure de essentie van het nemo tenetur-beginsel tenietdoet, zal het Hof met name rekening houden met de aard en de mate van de dwang, het bestaan van relevante waarborgen in de procedures en het gebruik dat van het aldus verkregen materiaal wordt gemaakt.106

105 EHRM 17 december 1996, 19187/91 (Saunders tegen Verenigd Koninkrijk), RO 67-76 106 EHRM 11 juli 2006, 54810/00 (Jalloh tegen Duitsland), RO 97-101

5.2.1. Besluit weigerende observandi en het nemo tenetur-beginsel

Veel verdachten weigeren mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek om te voorkomen dat zij de tbs-maatregel krijgen opgelegd. Menig verdachte verkiest een lange gevangenisstraf boven de tbs-maatregel, aangezien de duur van deze maatregel in veel gevallen lang is en bij geweldsmisdrijven zelfs telkens kan worden verlengd.107 Verdachten menen dat naarmate de rechter minder informatie heeft over de geestesgesteldheid van de verdachte het lastiger wordt om de aanwezigheid van een stoornis te onderbouwen en de kans kleiner wordt om een tbs-maatregel opgelegd te krijgen.108

De regeling weigerende observandi maakt het mogelijk om in geval van zeer ernstige

misdrijven, ten behoeve van het opstellen van een aanvullende rapportage over een mogelijke geestesstoornis, zonder de toestemming van de verdachte bestaande medische gegevens over de verdachte op te vragen bij zijn behandelaren.109

In het zogenaamde Engel arrest is bepaald dat de verdachte het zwijgrecht toekomt indien sprake is van een criminal charge. Het EHRM heeft een drietal criteria geformuleerd om te bepalen of daar in een specifiek geval sprake van is. Ten eerste moet worden beoordeeld of het optreden naar nationaal recht als strafrechtelijk kan worden gekwalificeerd. Ten tweede moet worden gekeken naar de aard van het delict en als laatste naar de aard en de zwaarte van de maatregel.110

Op grond van deze criteria is bij het opleggen van de tbs-maatregel sprake van een criminal charge waardoor artikel 6 EVRM van toepassing is op het Pro Justitia onderzoek.

Rapportages van dit onderzoek worden immers gebruikt als ondersteuning voor het oordeel van de rechter. Het nemo tenetur-beginsel is van toepassing op verklaringen van de verdachte aangezien deze kunnen worden aangemerkt als bewijsmateriaal wat afhankelijk van de wil van de verdachte bestaat.111

107 Artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht

108 J. Harte, ‘Hoezo kan een verdachte psychiatrisch onderzoek weigeren?’, PROCES (3) 2018

109 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Besluit van 19 november 2019, houdende vaststelling

van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi’, Staatsblad 2019, 435, p. 8

110 EHRM 8 juni 1976, 5370/72 (Engel et al. tegen Nederland), RO 80-91