• No results found

De invloed van interactiepatronen op relatietevredenheid voorafgaand, tijdens en na de cursus ‘Houd me vast’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van interactiepatronen op relatietevredenheid voorafgaand, tijdens en na de cursus ‘Houd me vast’"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van interactiepatronen op

relatietevredenheid voorafgaand, tijdens en na de

cursus ‘Houd me Vast’.

Maaike Blok

Studentnummer: 10001083

Datum: 03-12-2014

Begeleiders: Henk Jan Conradi & Arjen Noordhof

Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 3 Methode 8 Resultaten 11 Discussie 18 Literatuurlijst 22

(3)

3 Abstract

In dit onderzoek werd de invloed van pre-treatment interactiepatronen op de ontwikkeling van de relatietevredenheid voorafgaand, tijdens en na de cursus ‘Houd me Vast’ onderzocht. Deze cursus is gebaseerd op Emotion Focused Therapy for Couples, vindt zijn kader in Bowbly’s hechtingstheorie (1973) en richt zich op het verbeteren van de relationele kwaliteit van echtparen. Verwacht werd dat pre-treatment interactiepatronen een voorspeller zouden zijn van de ontwikkeling van de relatietevredenheid voorafgaand, gedurende en na de cursus. Hierbij werd er onderscheid gemaakt tussen constructieve en destructieve interactiepatronen. Deelnemers van ‘Houd me Vast’ vulden vragenlijsten in waarmee interactiepatronen en relatietevredenheid gemeten werden. Vervolgens werd de ontwikkeling van de

relatietevredenheid geschat aan de hand van groeicurves. Deze groeicurves werden gebruikt als uitkomstmaat in een lineaire regressie, waarbij als voorspeller de pre-treatment

interactiepatronen gebruikt werden. De destructieve interactiepatronen werden opgesplitst in

Demand-Withdraw, Mutual Demand en Mutual Withdraw’ .Ook werd de steekproef

onderverdeeld in sub-steekproeven bestaande uit paren met- en zonder psychiatrische achtergrond. Pre-treatment constructieve- en destructieve interactiepatronen bleken een respectievelijk positieve en negatieve samenhang te hebben met de pre-treatment

relatietevredenheid. Van de destructieve interactiepatronen had voornamelijk het Mutual

Demand interactiepatroon een negatief effect op de ontwikkeling van de relatietevredenheid

tijdens de cursus. De ontwikkeling van de relatietevredenheid tijdens en na de cursus ‘Houd me Vast’ bleek lastig te voorspellen. Wel werd aangetoond dat constructieve

interactiepatronen gedurende de cursus toenamen en destructieve interactiepatronen afnamen. Vervolgonderzoek naar de samenhang tussen interactiepatronen en relatietevredenheid in combinatie met de cursus ‘Houd me Vast’ is aanbevolen.

(4)

4

De Invloed van Interactiepatronen op Relatietevredenheid, Voorafgaand, Tijdens en Na de Cursus ‘Houd me Vast’.

Tijden veranderen, het aantal echtscheidingen stijgt. Waar in 1980 nog 24% van het aantal huwelijken in Nederland werd ontbonden, was dat in 2012 al 37% (Centraal Bureau voor Statistiek, 2013). Voorbeelden van deze negatieve gevolgen zijn een afname van het

levensgeluk, minder goede fysieke gezondheid en een toename van depressieve gevoelens en suïcides (Asseltine & Kessler, 1993, Wu & Hart 2002, Kiecolt-Glaser & Newton, 2001). Ook ondervinden kinderen van gescheiden ouders vele schadelijke gevolgen aan de verbroken relatie tussen beide ouders (Amato & Booth, 2001). Het voorkomen van relatieproblemen en echtscheidingen is dan ook om velerlei redenen wenselijk te noemen. Een manier om een relatie te verbeteren is relatietherapie.

Dit onderzoek zal zich richten op de cursus ‘Houd me Vast’ en dan met name op de

interactiepatronen waaraan binnen deze cursus veel aandacht besteedt wordt. ‘Houd me Vast’ is een cursus voor echtparen die relationele stress ondervinden en is gebaseerd op Emotion Focused Therapy for Couples (EFT-C). EFT-C werd ontwikkeld door Greenberg & Johnson in een tijdperk waarin de focus van de meeste relatietherapieën lag op het aanleren van

conflict management en onderhandeltechnieken, omdat relaties veelal als deals werden gezien (Johnson & Wittenborn, 2012). EFT-C vindt zijn conceptuele kader in de hechtingstheorie van Bowbly (1973) en richt zich op het opbouwen van een veilige emotionele band tussen de relationele partners. Dit gebeurt onder andere door schadelijke interactiepatronen en de

emotionele reacties hierop nader te onderzoeken en te veranderen (Johnson & Whiffen, 1999). Verschillende studies hebben aangetoond dat deze therapie tot verbetering van

relatietevredenheid leidt (Baucom, Shoham, Mueser, Daiuto & Stickle, 1998, Johnson & Greenberg, 1985, Johnson, Hunsley, Greenberg & Schindler, 1999). EFT-C wordt toegepast

(5)

5

op verschillende problemen en populaties, maar is vooral bedoeld als therapie om de tevredenheid met en het functioneren van partnerrelaties te verbeteren.

De hechtingstheorie van Bowbly (1973) stelt dat mensen sterke affectieve

verbindingen aangaan met voor hen belangrijke andere mensen (hechtingsfiguren), als bron van steun en bekrachtiging. Onvrijwillige separatie van die hechtingsfiguren kan leiden tot vele vormen van emotionele distress, verstoringen van de persoonlijkheid, depressie en emotionele disregulatie (Bowbly, 1977). Volgens Bowbly komen kinderen ter wereld met een repertoire aan gedrag (hechtingsgedrag) om nabijheid te zoeken en te behouden met personen die hen steunen en verzorgen. Het functioneel zoeken van nabijheid (primaire

hechtingsstrategie) is in Bowbly’s ogen een aangeboren hulpmiddel voor affectregulatie. Wanneer er herhaaldelijk responsief op het hechtingsgedrag gereageerd wordt, draagt dit bij aan de ontwikkeling van veilige hechting. Dit heeft als gevolg dat mensen positieve

verwachtingen ontwikkelen over de beschikbaarheid van anderen in bedreigende situaties, een positief zelfbeeld hebben en zich competent en geliefd voelen (Shaver & Mikulincer, 2002). Wanneer er echter niet responsief op het hechtingsgedrag gereageerd wordt, zal worden overgegaan tot secundaire hechtingsstrategieën en worden er negatieve interpretaties gevormd over de ander en zichzelf (Mikulincer, Shaver, Pereg, 2003). Secundaire hechtingsstrategieën zijn hyperactivatie en deactivatie van het hechtingssysteem. Bij hyperactivatie van het

hechtingssysteem wordt telkens geprobeerd de afstand met de hechtingsfiguur zo klein mogelijk te houden. Ook wordt geprobeerd steun en liefde te ontlokken door zich aan de hechtingsfiguur vast te klampen en controlerende responsen te geven. Vaak is er sprake van een constante waakzaamheid en focus op de relatie met de hechtingsfiguur en vindt er een hyperactivatie plaats van negatieve gedachten en gevoelens. Een voorbeeld van dit laatste is de triggering van woede en verdriet, wanneer de hechtingsfiguur in onvoldoende mate voldoet aan hechtingsbehoeften als steun en bekrachtiging. Ook bestaat er vaak een onvermogen om

(6)

6

zich los te maken van zulk soortig psychologische pijn (Shaver & Mikulincer, 2002).

Bij deactivatie van het hechtingssysteem wordt juist geprobeerd om afstand tot de

hechtingsfiguur te houden. Dit heeft als doel afhankelijkheid te voorkomen, te streven naar zelfredzaamheid en controle, en stressvolle gedachten/herinneringen te onderdrukken (Shaver & Mikulincer, 2002). Het hechtingssysteem en de daarbij horende gedragingen worden gedeactiveerd en niet ingezet als primaire emotie-regulatie strategie, omdat deze strategie veelvuldig niet tot de gewenste steun en afname van stress heeft geleid. Deze deactivatie heeft echter nadelen: het kan gepaard gaan met fysiologische stress (Dozier & Kobak, 1992) en het kan de vorming van intieme relaties in de weg staan (Morrison, Goodlin-Jones & Urquiza, 1997; Butzer & Campbell, 2008).

Hoewel Bowbly’s theorie kinderen betrof, blijkt uit onderzoek dat de hechtingstheorie

ook bruikbaar is om aspecten van relaties tussen volwassenen te onderzoeken (Feeney & Noller, 1990; Shaver & Fraley, 2000). Zo is reeds aangetoond dat secundaire

hechtingsstrategieën een negatief effect hebben op onder meer interactiepatronen met anderen (Anders & Tuckers, 2000). EFT-C en de daarop gebaseerde cursus ‘Houd me Vast’ richten zich daarom op het herstellen en/of creëren van een veilige, primaire hechtingsrelatie tussen de partners. Dit wordt geprobeerd te bereiken door zich te richten op destructieve

interactiepatronen en de emoties die hiermee gepaard gaan. Johnson (2002) spreekt van drie destructieve interactiepatronen. Het eerste patroon, dat in dit onderzoek Demand-Withdraw (DW) wordt genoemd, houdt in dat de ene partner kritisch en aanvallend is, terwijl de ander zich juist terugtrekt/afsluit. Het Demand-Withdraw interactiepatroon is opgedeeld in: Demand Zelf- Withdraw Partner en Demand Partner – Withdraw Zelf. Het tweede patroon, dat in dit onderzoek Mutual Demand (MD) wordt genoemd is een doodlopend patroon van wederzijdse beschuldigingen. Mutual Withdraw (MW) is het derde patroon, waarbij beide partners zich terugtrekken. Wanneer we in hechtingstermen zouden spreken, is in het geval van Mutual

(7)

7

Demand het hechtingssysteem van beide partners gehyperactiveerd. Zij zijn beiden op een

negatieve manier gefocust op elkaar, waarbij ze de ander proberen te controleren. In het geval van Mutual Withdraw kan gesteld worden dat het hechtingssysteem van beide partners

gedeactiveerd is: er wordt niet langer naar elkaars nabijheid gezocht, de hechtingsbehoefte en de emoties worden onderdrukt. In het geval van Demand-Withdraw is het hechtingssysteem van één partner gehyperactiveerd, terwijl het hechtingssysteem van de andere partner juist gedeactiveerd is. Samenvattend kan dus getheoretiseerd worden dat een primaire/veilige hechtingsstrategie ten grondslag ligt aan constructieve interactiepatronen en een

secundaire/onveilige hechtingsstrategie aan destructieve interactiepatronen.

Er is reeds veel onderzoek gedaan naar het Demand-Withdraw interactiepatroon

(Berns, Jacobson & Gottman, 1999, Christensen & Heavey, 1990, 1993, Caughlin & Huston, 2002.) In deze onderzoeken komt naar voren dat het Demand-Withdraw interactiepatroon schadelijk is voor de relatie en Gottman (2000) toonde aan dat dit patroon een voorspeller van echtscheiding is. Wanneer dit patroon in het licht van hechting gezet wordt, is dit goed te verklaren: de één zoekt de nabijheid van de ander, probeert de ander te controleren

(hyperactivatie), maar vindt nul op rekest. De emoties van de ander zijn immers gedempt en hij/zij reageert niet op de uitingen van de ander, maar trekt zich juist terug. De ‘demander’ vormt een negatief beeld over de beschikbaarheid van de ander en er wordt niet voldaan aan de primaire hechtingsbehoefte die nodig is voor een veilige basis. De ‘withdrawer’ voelt zich aangevallen, onderdrukt zijn hechtingsbehoeften verder, trekt zich terug en ook voor hem of haar wordt niet voldaan aan de hechtingsbehoefte van bekrachtiging. Onderzoek naar de andere twee destructieve interactiepatronen is weinig beschikbaar. Echter, de hechtingstheorie in ogenschouw nemend, kan men verwachten dat ook deze twee patronen afbreuk doen aan de tevredenheid over de relatie. In het geval van Mutual Demand zijn beide partners immers constant in gevecht met elkaar. Zij maken ruzie, proberen elkaar te controleren, zoeken elkaar,

(8)

8

maar vinden elkaar niet. In het geval van Mutual Withdraw wordt volgens Bowbly’s theorie de hechtingsbehoefte onderdrukt. Beide partners hebben zich teruggetrokken, zoeken niet langer elkaars nabijheid, lijken de moed te hebben opgegeven en zich bij de situatie neer te hebben gelegd.

In de huidige studie onderzochten we de invloed van constructieve en destructieve

interactiepatronen op relatietevredenheid en verandering hiervan in drie perioden: (1) voorafgaand aan de cursus (pre-treatment), (2) tijdens de cursus en (3) gedurende de follow-up. Voorafgaand aan de cursus verwachtten we dat pre-treatment constructieve

interactiepatronen een positief effect zouden hebben op relatietevredenheid, terwijl pre-treatment destructieve interactiepatronen juist een negatief effect zouden hebben op deze relatietevredenheid (hypothese 1a). Van de afzonderlijke destructieve interactiepatronen, verwachtten we dat een pre-treatment Demand-Withdraw interactiepatroon de meest sterke negatieve voorspeller van relatietevredenheid voorafgaand aan de cursus zal zijn, vergeleken met Mutual Demand en Mutual Withdraw (hypothese 1b).

Voorts verwachtten we dat een pre-treatment constructief interactiepatroon een

positieve voorspeller zou zijn van relatietevredenheid gedurende de cursus, terwijl een pre-treatment destructief interactiepatroon deze relatietevredenheid juist een negatief zou voorspellen (hypothese 2a). Van de pre-treatment destructieve interactiepatronen werd verwacht dat het Mututal Withdraw-interactie patroon het meest een negatief effect zou hebben op de ontwikkeling van de relatietevredenheid gedurende de cursus in vergelijking met Demand-Withdraw en Mutual Demand (hypothese 2b). Beide partners hebben, volgens de theorie, hun hechtingsbehoeften uitgeschakeld en zich reeds bij de situatie neergelegd. Daarom wordt verwacht dat het voor hen het meest lastig is om emotioneel weer tot elkaar te komen.

(9)

9

Tevens zal gekeken worden naar de ontwikkeling van de relatietevredenheid na de cursus, dus tijdens de follow-up. Verwacht werd dat een pre-treatment destructief

interactiepatroon een sterkere voorspeller zou zijn van een terugval in relatietevredenheid tijdens de follow-up, dan een pre-treatment constructief interactiepatroon (hypothese 3a). Van de destructieve interactiepatronen werd, om dezelfde reden als bij hypothese 2b, verwacht dat het Mutual Withdraw interactiepatroon de sterkste voorspeller zou zijn van een terugval in relatietevredenheid tijdens de follow-up.

Exploratief zal er in de huidige studie nog naar een tweetal zaken gekeken worden.

Een deel van de proefpersonen heeft een psychiatrische achtergrond. Daarom zal exploratief onderzocht worden of bovenstaande hypothesen ondersteund worden in de verschillende sub-steekproeven (niet psychiatrisch versus psychiatrisch). Ten tweede zal exploratief gekeken worden of en hoe de interactiepatronen zullen veranderen gedurende de therapie.

Methode

Deelnemers

De deelnemers van dit onderzoek waren echtparen die deelnamen aan een cursus gebaseerd op EFT-C, genaamd ‘Houd me vast’. Echtparen meldden zich op vrijwillige basis aan, om de relationele problemen die zij ondervonden te verbeteren. Het betrof 97 heteroseksuele

echtparen. De gemiddelde leeftijd van mannen en vrouwen was respectievelijk 43,7 (SD=9.37) en 41.7 (SD=9.28). Exclusie criteria voor deelname waren DSM as I en as II diagnosen, met uitzondering van V-code problematiek, en het reeds in individuele psychotherapie- of relatietherapie zijn. Als inclusie criteria golden het spreken van de Nederlandse taal en het ondervinden van relationele stress.

(10)

10 Materialen

Gebruik werd gemaakt van twee zelf beoordelingsvragenlijsten:

Communication Pattern Questionnaire – Short Form (CPQ-SF). De CPQ-SF is een uit 11 items bestaande vragenlijst, die ontwikkeld is om partners’ perceptie van

relationele conflictpatronen te meten (Christensen & Heavey, 1990). In de huidige studie werd deze vragenlijst gebruikt om de interactiepatronen van partners te classificeren. De antwoordmaat van de CPQ-SF is een Likert-schaal met 7 punten, oplopend van zeer onwaarschijnlijk tot zeer waarschijnlijk. Oorspronkelijk bestaat deze lijst uit de volgende subschalen: (1) Mutual Constructive (2) Female Demand/Male Withdraw, (3) Male

Demand/Female Withdraw, en (4) Total Demand. In deze studie werd echter een andere

indeling van de subschalen gebruikt, ten einde een antwoord op de hypothesen te kunnen formuleren. Er werd onderscheid gemaakt tussen (1) constructieve interactiepatronen; α=.65, (2) Demand Zelf – Partner Withdraw; α=.64, (3) Demand Partner – Zelf Withdraw; α=.66. De interactiepatronen Mutual Demand en Mutual Withdraw zijn single item schalen. Voorbeelden van items zijn: ‘Wanneer zich een probleem in de relatie voordoet, dan vermijden wij beiden een gesprek over het probleem’ en ‘Tijdens een discussie over een probleem levert mijn partner kritiek, terwijl ik mijzelf verdedig’.

Dyadic Adjustment Scale (DAS). Deze vragenlijst bestaat uit 32 items en werd ontwikkeld om relatietevredenheid te meten (Spanier, 1976/1984). Als antwoordmaat werd er gebruik gemaakt van de Likert-schaal met 5-6 punten. Hoe hoger de totaalscore, des te groter de relatietevredenheid. De gemiddelde score op deze vragenlijst is 100, scores die onder dit gemiddelde vallen worden gezien als representatief voor een slechte relatiekwaliteit. De betrouwbaarheid van de DAS α=.96. Daarnaast beschikt de DAS over voldoende

(11)

11

items zijn ‘Hoe vaak zegt u tegen uw partner dat u de relatie wilt beëindigen of denkt u erover na?’, en ‘Hoe vaak werken u en uw partner elkaar op de zenuwen?’

Procedure

Deze studie is onderdeel van een groter nog steeds lopend project, waarin onderzoek gedaan wordt naar de effectiviteit van het acht weken durende EFT echtpaarprogramma ‘Houd me vast’. Het onderzoek is een samenwerking tussen de Universiteit van Amsterdam en Stichting EFT Nederland. Alle deelnemers vullen op meerdere momenten verschillende vragenlijsten in. Van deze vragenlijsten waren enkel de CPQ-SF en de DAS relevant voor dit onderzoek. Vier weken voorafgaand aan de cursus werden deze, bij wijze van prewachtlijst-meting, per post afgenomen. Vervolgens werd de CPQ-SF aan het begin van de eerste en vijfde sessie afgenomen, en aan het einde van de laatste sessie (sessie 8). De DAS werd aan het begin van de eerste, derde en vijfde sessie afgenomen en aan het einde van de laatste sessie. Toen de cursus afgelopen was, werd bij wijze van follow-up nog tweemaal de CPQ-SF en de DAS afgenomen. De eerste follow-up vond plaats twee weken na de laatste sessie van de cursus en de tweede follow-up vond twaalf weken na de eerste follow-up plaats. De partners vulden de vragenlijsten gescheiden van elkaar en zonder overleg in.

Statistische Analyses

In het huidige onderzoek werd de data van 97 heteroseksuele echtparen geanalyseerd.

Allereerst werden er twee lineaire groeicurves geschat (slopes) corresponderend met de twee tijdsperiodes waarop de hypothesen betrekking hebben, namelijk: (1) de DAS van sessie één tot sessie acht (slope cursus) en (2) de DAS van sessie acht tot follow-up 2 (slope follow-up). De intercept van de DAS (sessie 1) en de twee groeicurves van de DAS (cursus en follow-up) werden vervolgens als afhankelijke variabelen gebruikt in de regressieanalyses waarmee de drie groepen van hypothesen getoetst werden. Het model waarmee hypothese 1a getoetst werd, bestond uit de volgende onafhankelijke variabelen (predictoren): de CPQ schalen

(12)

12

constructief- en destructieve interactiepatronen, beide gemeten op sessie 1. Voor hypothese 1b waren de predictoren opnieuw de CPQ schaal constructief interactiepatroon, en daarbij de vier afzonderlijke CPQ destructieve interactiepatronen (Demand Zelf- Partner Withdraw, Demand

Partner- Zelf Withdraw, Mutual Demand en Mutual Withraw), alle gemeten op sessie 1. Voor

zowel hypothese 1a als hypothese 1b, was de afhankelijke variabele de intercept van de DAS (sessie 1).

Het model waarmee hypothese 2a getoetst werd bestond uit de volgende

onafhankelijke variabelen: de intercept van de DAS en de CPQ schalen constructief en destructief interactiepatroon alle gemeten op sessie 1. Voor hypothese 2b waren de

predictoren opnieuw de intercept van de DAS, de CPQ schaal constructief interactiepatroon en daarbij de vier afzonderlijke CPQ destructieve interactiepatronen (Demand Zelf- Partner

Withdraw, Demand Partner- Zelf Withdraw, Mutual Demand en Mutual Withraw), alle

gemeten op sessie 1. Voor zowel hypothese 2a als 2b was de slope van de DAS tijdens de cursus. In het model waarmee tenslotte de hypothesen 3a en 3b getoetst werden, werden dezelfde onafhankelijke variabelen opgenomen als in de modellen voor respectievelijk hypothese 2a en 2b. De afhankelijke variabele betrof echter de DAS slope tijdens de follow-up.

Om voor de afhankelijkheid van de data van beide partners te controleren, werden de data van mannen en vrouwen apart geanalyseerd door middel van ‘split file’ in SPSS.

Resultaten

Gemiddelden en standaarddeviaties van de scores op de intercept en slopes van de DAS zijn weergegeven in Tabel 1.

(13)

13

Tabel 1: Gemiddelden en Standaarddeviaties Intercept en Slopes DAS, gemeten op respectievelijk sessie 1, sessie 8 en tijdens de follow-up.

N Gemiddelde Standaarddeviatie Man 97 95.2 15.6 Intercept DAS Sessie 1 Vrouw 97 89.2 20.0 Man 97 .67 1.00

Slope cursus DAS (Sessie 1 – Sessie 8)

Vrouw 97 .84 1.66

Man 97 -.36 1.25

Slope follow-up DAS (Sessie 8 – followup 2)

Vrouw 97 -.61 1.79

Voorspelling van de pre-treatment relatietevredenheid

Tabel 2 laat de resultaten zien van een lineaire regressie analyse. De pre-treatment gemeten relatietevredenheid werd voorspeld aan de hand van de verschillende pre-treatment

interactiepatronen. Dit werd eerst gedaan voor de gehele steekproef en vervolgens werd er onderscheid gemaakt tussen paren zonder- en met psychiatrische achtergrond. Zoals te zien in tabel 2, bleek een constructief interactiepatroon een positieve voorspeller te zijn van de pre-treatment relatietevredenheid in de gehele steekproef en de beide sub-steekproeven. Daarnaast werd in de gehele steekproef gevonden dat een destructief interactiepatroon een negatieve voorspeller was van de pre-treatment relatietevredenheid. In de sub-steekproeven werd dit alleen gevonden voor mannen uit paren zonder psychiatrische achtergrond (β= -.28, p<.05). Bij vrouwen uit paren met een psychiatrische achtergrond was een marginale significantie te zien (β= -.27, p=.064).

(14)

14

Tabel 2. Samenhang tussen de CPQ interactiepatronen en de DAS op de premeting. (hypothesen 1a en b).

alle paren n=97

niet psychiatrische paren n = 57 psychiatrische paren n= 40 man B vrouw B man B vrouw B man B vrouw B model 1 (H1a) CPQ constructief .34** .39** .35** .32* .33* .54** CPQ destructief -.21* -.20* -.28* -.20 -.14 -.27 model 2 (H1b) CPQ constructief .38** .39** .50** .27 .35* .55** CPQ Demand zelf- Withdraw partner -.06 -.04 -.05 -.08 -.07 -.07 CPQ Demand partner- Withdraw zelf .13 -.01 -.06 .04 .40 -.14 Mutal Demand -.34** -.30** -.37** -.40 -.21 -.15 Mutual Withdraw -.09 -.02 .15 .06 -.38* -.13 ** p<.01 * p<.05

Ook is in tabel 2 de voorspellende waarde van de afzonderlijke destructieve interactiepatronen op de pre-treatment relatietevredenheid te zien. Het Mutual-Demand interactiepatroon was voor de gehele steekproef een negatieve voorspeller van deze pre-treatment

(15)

15

psychiatrische achtergrond. Bij de vrouwen uit paren met psychiatrische achtergrond was het

Mutual-Withdraw interactiepatroon (β= -.38, p<.05) een significante voorspeller. Bij mannen

uit paren met psychiatrische achtergrond was een marginale significantie te zien voor het

Demand Partner – Withdraw Zelf interactiepatroon (β= -.40, p=.063).

Voorspelling van de relatietevredenheid gedurende de cursus (H2).

Middels een lineaire regressie analyse is onderzocht of de pre-treatment scores op relatietevredenheid en interactiepatronen voorspellers waren van de ontwikkeling van de relatietevredenheid gedurende de cursus. Zoals te zien is in tabel 3, bleek een constructief noch een destructief interactiepatroon een voorspeller van relatietevredenheid te zijn. Ook in de sub-steekproeven werden geen voorspellers gevonden. Wel werd in de hele steekproef gevonden dat het Mutual Demand interactiepatroon voor vrouwen een voorspeller is van de relatietevredenheid gedurende de cursus. Vrouwen uit paren met een psychiatrische

achtergrond bleken verantwoordelijk te zijn voor dit effect.

Voorspelling relatietevredenheid ten tijde van de follow-up (H3).

In tabel 4 zijn de resultaten te zien van een lineaire regressie analyse, met de pre-treatment scores op relatietevredenheid en interactiepatronen als voorspeller van de relatietevredenheid ten tijde van de follow-up. Constructieve en destructieve interactiepatronen bleken geen voorspellers te zijn van relatietevredenheid tijdens de follow-up. Ook voor de afzonderlijke destructieve interactiepatronen werden geen voorspellers gevonden. Wel bleek voor mannen uit paren met psychiatrische achtergrond het Mutual Withdraw interactiepatroon een

marginaal significante voorspeller te zijn van de relatietevredenheid gedurende de follow-up (β=.38, p=.060).

(16)

16

Tabel 3 Voorspelling van de DAS slope tijdens cursus met de CPQ interactiepatronen en het DAS intercept op sessie 1. (hypothesen 2a en b).

alle paren n=97

niet psychiatrische paren n = 57 psychiatsiche paren n= 40 man B vrouw B man B vrouw B man B vrouw B model 1 (H2a) DAS intercept -.42** -.35** -.32* -.58** -.57** -.27 CPQ constructief -.07 -.12 -.03 -.06 -.13 -.06 CPQ destructief -.11 -.04 -.07 -.00 -.15 -.09 model 2 (H2b) DAS intercept -.42** -.41** -.23 -.61** -.54** -.32 CPQ constructief -.12 -.05 -.19 .03 -.14 -.06 CPQ Demand zelf- Withdraw partner -.18 .15 -.23 .17 -.14 .16 CPQ Demand partner- Withdraw zelf -.02 .04 .02 -.02 -.20 .18 Mutal Demand .06 -.26* .13 -.16 .01 -.42* Mutual Withdraw -.12 .03 -.16 .16 .05 -.05 ** p<.01 * p<.05

(17)

17

Tabel 4. Voorspelling van de DAS slope tijdens de follow-up met de CPQ interactiepatronen en de DAS intercept op sessie 1 (hypothesen 3a en b)

alle paren n=97

niet psychiatrische paren n = 57 psychiatsiche paren n= 40 man B vrouw B man B vrouw B man B vrouw B model 1 (H3a) DAS intercept .37** .44** .30 .46** .37* .46* CPQ constructief .10 .01 .07 .05 .13 -.09 CPQ destructief .10 .00 -.01 -.14 .19 .27 model 2 (H3b) DAS intercept .42** .46** .38* .43** .48* .46* CPQ constructief .09 .00 .01 .09 .08 -.15 CPQ Demand zelf- Withdraw partner -.08 .03 -.10 .03 -.11 .09 CPQ Demand partner- Withdraw zelf -.10 -.03 -.18 -.12 -.18 .24 Mutal Demand .21 .06 -.27 -.13 .23 .15 Mutual Withdraw .15 -.06 .01 .06 .38 -.12 ** p<.01 * p<.05

(18)

18

Wel bleek voor mannen uit paren met psychiatrische achtergrond het Mututal Withdraw interactiepatroon een marginaal significante voorspeller te zijn van de relatietevredenheid gedurende de follow-up (β=.38, p=.060).

Ontwikkeling van de interactiepatronen.

Tabel 5 laat de resultaten zien van een paired-sample t-test, waarin de gemiddelden van de verschillende interactiepatronen voor en na de cursus zijn vergeleken. Dit werd gedaan voor de gehele steekproef, voor paren zonder psychiatrische achtergrond en voor paren met psychiatrische achtergrond. Pre-treatment constructieve interactiepatronen bleken na de cursus significant te zijn toegenomen (grafiek 1). Dit werd gevonden in de gehele steekproef, bij paren zonder een psychiatrische achtergrond en bij mannen uit paren met een

psychiatrische achtergrond. Alleen voor vrouwen uit paren met psychiatrische achtergrond bleek deze toename niet significant te zijn.

(19)

19

Iedereen Niet psychiatrisch Psychiatrisch

Man Vrouw Man Vrouw Man Vrouw

Pre- treatme nt M (SD) Post- treat ment M (SD) T(df), p Pre-treat men t M (SD) Post- treatm ent M (SD) T (df) p Pre-treatm ent M (SD) Post-treatm ent M (SD) T (df) P Pre-treatm ent M (SD) Post- treatm ent M (SD) T (df) p Pre-treatm ent M (SD) Post-treatm ent M (SD) T (df) p Pre-treatm ent M (SD) Post-treatm ent M (SD) T (df) p CPQ Constr. 13.6 (3.13) 14.7 (3.50) t(81)=-3.37 p=.001 12.3 (3.6) 14.1 (3.56) t(83)=-3.37 p=.000 13.8 (3.02) 14.7 (3.31) t(50)=-2.38 p=.021 12.1 (3.49) 14.7 (3.41) t(49)=-4.84 p=.000 13.1 (3.29) 14.5 (3.85) t(30)=-2.38 p=.024 12.5 (3.81) 13.2 (3.62) t(33)=-.97 p=.337 CPQ Destr. 32.3 (6.05) 27.9 (7.37) t(81)=6.4 6 p=.000 33.4 (9.8) 28.2 (7.91) t(84)=4.5 8 p=.000 31.7 (6.03) 28.7 (7.20) t(50)= 3.29 p=.002 33.2 (11.37) 27.8 (7.53) t(50)= 3.04 p=.004 33.3 (6.04) 26.5 (7.57) t(30)=7.6 6 p=.000 33.8 (6.97) 28.7 (8.53) t(33)=4.4 5 p=.000 CPQ DZPW 10.5 (3.81) 9.06 (3.45) t(81)=4.6 3 p=.000 13.3 (4.1) 11.6 (4.21) t(84)=4.1 1 p=.000 10.3 (3.68) 9.2 (3.56) t((50)=2. 82 p=.007 13.5 (3.92) 11.7 (3.86) t(50)=3.3 6 p=.002 10.8 (4.05) 8.8 (3.33) t(30)=3.9 8 p=.000 13.0 (4.39) 11.4 (4.76) t(33)=2.3 6 p=.024 CPQ DPZW 13.5 (3.98) 12.0 (7.92) t(81)=3.6 4 p=.000 12.0 (7.9) 9.8 (3.99) t(84)=2.6 8 p=.009 13.5 (4.14) 12.5 (4.29) t(50)=1.7 4 p=.089 11.7 (9.55) 9.6 (3.73) t(50)=1.5 5 p=.128 13.6 (3.77) 11.1 (4.29) t(30)=3.8 1 p=.001 12.5 (4.59) 10.02 (4.41) t(33)=4.4 6 p=.000 Mutual Demand 4.9 (1.41) 4.1 (1.44) t(81)=4.8 8 p=.000 4.6 (1.7) 4.0 (1.72) t(83)=2.9 5 p=.004 4.8 (1.45) 4.2 (1.27) t(50)=2.6 7 p=.010 4.5 (1.72) 4.0 (1.73) t(49)=2.1 5 p=.036 5.0 (1.35) 3.9 (1.69) t(30)=5.2 4 p=.000 4.7 (1.75) 4.1 (1.74) t(33)=1.9 9 p=.055 Mutual Withdraw 3.4 (1.59) 2.7 (1.38) t(81)=3.7 7 p=.000 3.5 (1.7) 2.9 (1.53) t(84)=3.4 1 p=.001 3.1 (1.58) 2.7 (1.32) t(50)=1.5 5 p=.128 3.5 (1.70) 2.6 (1.41) t(50)=3.7 0 p=.001 3.8 (1.54) 2.6 (1.50) t(30)=5.2 2 p=.000 3.6 (1.81) 3.2 (1.65) t(33)=1.1 7 p=.252

(20)

20

Grafiek 1. Gemiddelde scores CPQ Constructief pre- en post treatment.

Destructieve interactiepatronen bleken gedurende de cursus significant te zijn afgenomen. Dit werd gevonden voor zowel de hele steekproef, als voor paren zonder- en met psychiatrische achtergrond. Ook is gekeken naar het beloop van de afzonderlijke destructieve

interactiepatronen (grafiek 2). Hieruit kwam naar voren dat het Demand Zelf – Partner

Withdraw interactiepatroon significant was afgenomen, waarbij de aard van de steekproef

geen verschil maakte.

12 12,5 13 13,5 14 14,5 15 Pre-treatment Post-treatment

CPQ Constructief

Iedereen Man Niet Psychiatrisch Man Psychiatrisch Man

(21)

21

Grafiek 2. Gemiddelde scores op de CPQ Destructief pre- en post treatment.

Het Demand Partner – Zelf Withdraw interactiepatroon bleek significant afgenomen te zijn gedurende de cursus voor zowel de gehele steekproef als voor paren met psychiatrische achtergrond (grafiek 3).

Grafiek 3. Gemiddelde scores op de CPQ Demand Zelf Partner Withdraw. 26 27 28 29 30 31 32 33 34 Pre-treatment Post-treatment

CPQ Destructief

Iedereen Man Niet Psychiatrisch Man Psychiatrisch Man

Iedereen Vrouw Niet Psychiatrisch Vrouw Psychiatrisch Vrouw

8 9 10 11 12 13 14 Pre-treatment Post-treatment

CPQ Demand Zelf Partner Withdraw

Iedereen Man Niet Psychiatrisch Man Psychiatrisch Man

(22)

22

Voor mannen uit paren zonder psychiatrische achtergrond bleek deze afname marginaal significant te zijn (p=.089) en voor vrouwen uit paren zonder psychiatrische achtergrond werd geen significante afname van het Demand Partner – Zelf Withdraw interactiepatroon

gevonden (grafiek 4).

Grafiek 4. Gemiddelde scores op de CPQ Demand Partner Withdraw Zelf

Het Mutual Demand interactiepatroon toonde tevens een significante afname, alleen voor vrouwen uit paren met een psychiatrische achtergrond was deze afname marginaal significant (p=.055, grafiek 5) 9 9,5 10 10,5 11 11,5 12 12,5 13 13,5 14 Pre-treatment Post-treatment

CPQ Demand Partner Withdraw Zelf

Iedereen Man Niet Psychiatrisch Man Psychiatrisch Man

(23)

23

Grafiek 5. Gemiddelde scores op de CPQ Mutual Demand pre- en post treatment.

Tot slot liet het Mutual Withdraw interactiepatroon een significante afname zien in de gehele steekproef, en in de sub-steekproeven bij vrouwen uit paren zonder psychiatrische

achtergrond en bij mannen uit paren met psychiatrische achtergrond. Het Mutual Withdraw interactiepatroon liet geen significante afname zien bij mannen uit paren zonder

psychiatrische achtergrond en bij vrouwen uit paren met een psychiatrische achtergrond.

3,5 3,7 3,9 4,1 4,3 4,5 4,7 4,9 Pre-treatment Post-treatment

Mututal Demand

Iedereen Man Niet Psychiatrisch Man Psychiatrisch Man

(24)

24

Grafiek 6. Gemiddelde scores op de CPQ Mutual Withdraw pre- en post treatment. 2,5 2,7 2,9 3,1 3,3 3,5 3,7 3,9 Pre-treatment Post-treatment

Mutual Withdraw

Iedereen Man Niet Psychiatrisch Man Psychiatrisch Man

(25)

25 Discussie

In deze studie werd onderzocht in hoeverre interactiepatronen tussen partners van invloed zijn op hun tevredenheid over de relatie; voorafgaand, tijdens en na deelname aan de cursus ‘Houd me Vast’. Zoals verwacht hing een pre-treatment constructief interactiepatroon positief samen met de pre-treatment relatietevredenheid en een destructief interactiepatroon negatief. Tegen de verwachting in bleken pre-treatment constructieve- en destructieve interactiepatronen geen voorspellers te zijn van de relatietevredenheid gedurende de cursus en tijdens de follow-up. Tevens is gekeken in hoeverre de pre-treatment afzonderlijke destructieve interactiepatronen een samenhang hadden met de relatietevredenheid. Hieruit bleek dat het Mutual Demand interactiepatroon negatief samenhing met de pre-treatment relatietevredenheid. Het Mutual

Withdraw interactiepatroon hing negatief samen met de pre-treatment relatietevredenheid bij

vrouwen uit paren met een psychiatrische achtergrond. In de gehele steekproef was het

Mutual Demand interactiepatroon een negatieve voorspeller van de relatietevredenheid

gedurende de cursus. Vrouwen uit paren met psychiatrische achtergrond waren echter verantwoordelijk voor dit effect. Exploratief is onderzocht hoe de verschillende

interactiepatronen zich ontwikkelden gedurende de cursus. Hieruit bleek dat de constructieve interactiepatronen toenamen en de destructieve interactiepatronen afnamen. Ook is exploratief onderscheid gemaakt tussen paren met – en zonder psychiatrische achtergrond.

De resultaten van deze studie zijn wisselend te noemen en veelal in strijd met de vooropgestelde hypothesen. De hypothese waarin gesteld werd dat een pre-treatment constructief interactiepatroon een positieve voorspeller zou zijn van de pre-treatment

relatietevredenheid en een destructief interactiepatroon een negatieve voorspeller, werd echter bevestigd. Wanneer er van uitgegaan wordt dat de primaire hechtingsstrategie aan de basis ligt van constructieve interactie en secundaire hechtingsstrategieën aan de basis van destructieve interactie, kan gesteld worden dat de bevindingen in lijn liggen met Bowbly’s

(26)

26

hechtingstheorie – waarop ‘Houd me Vast’ gebaseerd is. Het destructieve interactiepatroon werd in deze studie nader onderzocht door het te specificeren in Demand Zelf – Withdraw

Partner en Demand Partner-Withdraw Zelf (Demand-Withdraw), Mutual Demand en Mutual Withdraw. Op basis van Bowbly’s hechtingstheorie werd verwacht dat het Demand-Withdraw

interactiepatroon het meest negatief samen zou hangen met de pre-treatment

relatietevredenheid. In deze studie bleek dit echter het Mutual-Demand interactiepatroon te zijn. Dit zou er op kunnen wijzen dat een relatie waarin twee partners een hechtingsstrategie hanteren waarin hyperactivatie van het hechtingssysteem centraal staat een meer nadelig effect heeft op de relatie, dan een relatie waarin het hechtingssysteem van de ene partner ‘gehyperactiveerd’ is en die van de ander gedeactiveerd. Dit werd echter alleen gevonden voor paren zonder psychiatrische achtergrond. Paren met psychiatrische achtergrond lijken minder hinder te ondervinden van een Mutual Demand interactiepatroon. Voor vrouwen uit paren met psychiatrische achtergrond werd echter gevonden dat het Mutual Withdraw interactiepatroon negatief samenhing met de pre-treatment relatietevredenheid. Voor deze groep vrouwen is het dus het meest schadelijk wanneer bij beide partners het

hechtingssysteem gedeactiveerd is. Bij de mannen uit paren met psychiatrische achtergrond werd een marginale significantie gevonden van het Demand Partner – Withdraw Zelf

interactiepatroon. Zij ondervonden de meeste schade aan hun relatietevredenheid wanneer hun partners een hyperactivatie van het hechtingssysteem lieten zien, terwijl zij zelf hun

hechtingssysteem gedeactiveerd hadden. Het zou interessant zijn om in nadere onderzoeken na te gaan wat de redenen zijn van deze verschillen.

Echter, het voorspellen van de ontwikkeling van de relatietevredenheid gedurende en

na de therapie bleek lastig te zijn. Pre-treatment constructieve- en destructieve interactiepatronen bleken tegen de verwachting in geen voorspellers te zijn van de

(27)

27

interactiepatroon een voorspeller te zijn van de ontwikkeling van de relatietevredenheid gedurende de cursus. Echter, dit werd alleen gevonden voor vrouwen uit paren met psychiatrische achtergrond. De mannen uit deze sub-steekproef leken dus minder last te hebben van een Mutual Demand interactiepatroon. Ook werd een marginale significantie gevonden voor het Mutual Withdraw interactiepatroon als voorspeller van de

relatietevredenheid ten tijde van de follow-up, bij mannen uit paren met psychiatrische achtergrond. Naast deze bevindingen werden er, tegen de verwachting in, geen voorspellers gevonden. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de gebruikte vragenlijst waarmee de

interactiepatronen gemeten werden (CPQ), geen adequaat instrument was om de

interactiepatronen te meten. Dit geldt voornamelijk voor de destructieve subschalen van deze vragenlijst; de interne consistentie is matig te noemen. Dit kan het vaststellen van subtiele effecten bemoeilijkt hebben. De significante toename van de constructieve interactiepatronen en afname van de destructieve interactiepatronen gedurende de cursus, lijkt er echter op te wijzen dat het meetinstrument CPQ voldoende sensitief is om de veranderingen in de verschillende interactiepatronen te meten. Een alternatieve conclusie die getrokken zou kunnen worden is dat de manier waarop partners met elkaar communiceren, gewoonweg minder invloed op de relatietevredenheid hebben dan verwacht werd.

Een verklaring voor de, veelal, onverwachte resultaten van dit onderzoek zou mogelijk

de aard van de steekproef kunnen zijn. Een deel van de steekproef had immers een

psychiatrische achtergrond. Hier is echter voor gecontroleerd, door bij elke toetsing de gehele steekproef op te delen in de twee sub-steekproeven. Dit verschafte meer inzicht in de

resultaten. De (marginale) effecten die gevonden werden bleken meer dan eens afkomstig te zijn van de sub-steekproef ‘paren met psychiatrische achtergrond’. Mogelijkerwijs is deze groep meer kwetsbaar door de psychiatrische achtergrond en heeft een destructief

(28)

28

interactiepatroon vaker een negatieve invloed op de relatietevredenheid, dan bij paren zonder psychiatrische achtergrond.

Voor vervolgonderzoek zou het wenselijk zijn om een beter meetinstrument van de

interactiepatronen te gebruiken, ten einde de ontwikkeling van de relatietevredenheid

gedurende de cursus ‘Houd me Vast’ te voorspellen. Daarnaast zou er voor gekozen kunnen worden te onderzoeken welke andere factoren de ontwikkeling van de relatietevredenheid (beter) voorspellen. Verder is het aan te raden om de invloed van het al dan niet hebben van een psychiatrische achtergrond verder onder de loep te nemen. Er zou gekeken kunnen naar worden naar de aard van de problematiek, welke partner de psychiatrische achtergrond heeft (man, vrouw of allebei) en de invloed hiervan op de relatietevredenheid. Tot slot zou het interessant zijn om te onderzoeken hoe de afname van de destructieve interactiepatronen gedurende de cursus (zoals blijkt uit dit onderzoek), zich verhoudt tot de ontwikkeling van de relatietevredenheid.

Dit onderzoek heeft aangetoond dat pre-treatment constructieve en destructieve

interactiepatronen respectievelijk op een positieve en negatieve wijze samenhang hebben met de pre-treatment relatietevredenheid. De ontwikkeling van de relatietevredenheid gedurende en na de cursus EFT-C blijkt echter lastig te voorspellen aan de hand van de pre-treatment interactiepatronen. Wel komt naar voren dat voornamelijk het Mutual Demand

interactiepatroon een negatief effect op de tevredenheid over de relatie heeft. Ook is duidelijk aangetoond dat de cursus EFT-C de interactiepatronen van de partners verbeteren.

Vervolgonderzoek is wenselijk om meer inzicht te krijgen in de samenhang van de ontwikkeling van de interactiepatronen gedurende de cursus en de relatietevredenheid gedurende en na de cursus.

(29)

29 Literatuurlijst

Ainsworth, M. D. S., Blehar, M.C., Waters, E. & Wall, S. (1978). A Psychological Study of

the Strange Situation. New York: Psychology Press.

Aseltine, R. H., & Kessler, R. C. (1993). Marital Disruption and Depression in a Community Sample. Journal of Health and Social Behavior, 34, 237-251.

Booth, A., Amato, & P. R. (2001). Parental Predivorce Relations and Offspring Postdivorce WellBeing. Journal of Marriage and Family, 63, 197-212.

Baucom, D. H., Shoham, V., Mueser, K., Daiuto, A. D., & Stickle, T. R. (1998). Empirically Supported Couple and Family Interventions for Marital Distress and Adult Mental Health Problems. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, 53-88.

Berns, S. B., Jacobson, N. S., & Gottman, J.M. (1999). Demand/Withdraw Interaction Patterns Between Different Types of Batterers And Their Spouses. Journal of Marita land

Family Therapy, 25, 337-348.

Bowbly, J. (1973). Attachment and Loss: Seperation (Vol. 2). New York: Basic Books.

Bowbly, J. (1977). The Making and Breaking of Affectional Bonds. The British Journal

of Psychiatry, 130, 201-210.

Caughlin, J.P., & Huston, T. L. (2002). A Contextual Analysis of the Association Between Demand/Withdraw and Marital Satisfaction. Personal Relationships, 9, 95-119.

Christensen A., & Heavey, C. L. (1990). Gender and Social Structure in the

Demand/Withdraw Pattern of Marital Conflict. Journal of Personality and Social Psychology,

(30)

30

Gottman, J.M, & Levenson, R. W. (2000). The Timing of Divorce: Predicting When a

Couple Will Divorce Over a 14-year Period. Journal of Marriage and Family, 62, 737-745.

Holtzworth-Munroe, A., Smutzler, N., & Stuart, G. L. (1998). Demand and Withdraw

Communication Among Couples Experiencing Husband Violence. Journal of Consulting

and Clinical Psychology, 66, 731-743.

Johnson, S. M., & Greenberg, L. S. (1985). Differential Effects of Experiential and Problem-Solving Marital Conflict. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 53, 175-184.

Johnson, S. M., Hunsley, J., Greenberg, L. S., & Schindler, D. (1999). Emotionally Focused Couples Therapy: Status and Challenges. Clinical Psychology: Science and Practice,

6, 67-79.

Johnson, S. M., & Whiffen, V. E. (1999). Made to Measure: Adapting Emotionally Focused Couple Therapy to Partners’ Attachment Styles. Clinical Psychology: Science and

Practice, 6, 366-381.

Johnson, S. M., & Wittenborn, A. K. (2012). New Research Findings on Emotionally

Focused Therapy: Introduction to Special Section. Journal of Family and Marital Therapy,

38, 18-22.

Mikulincer M, Shaver, P. R., & Pereg, D. (2003). Attachment Theory and Affect Regulation: The Dynamics, Development, and Cognitive Consequences of Attachment-Related Strategies. Motivation and Emotion, 27, 77-102.

Roberts, J. E., Gotlib, I. H., & Kassel, J. D. (1996). Adult Attachment Security and Symptoms of Depression: The Mediating Role of Dysfunctional Attitudes and Low Self-Esteem. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 310-320.

(31)

31

Shaver, P. R., & Fraley, C. R. (2000). Adult Romantic Attachment: Theoretical Developments, Emerging Controversies and Unanswered Questions. Review of General

Psychology, 4, 132-154.

Shaver, P. R., & Mikulincer, M. (2002). Attachment-Related Psychodynamics.

Attachment and Human Development, 2, 133-161.

Simpson, J. A. (1990). Influence of Attachment Styles on Romantic Relationships,

Journal of Personality and Social Psychology, 59, 971-980.

Spanier, G. B. (1976). Measuring Dyadic Adjustment: New Scales for Assessing the

Quality of Marriage and Similar Dyads. Journal of Marriage and Family, 38, 15-28.

Wu, Z., & Hart, R. (2002). The Effects of Marital and Nonmarital Union Transition on Health. Journal of Marriage and Family, 64, 420-432.

(32)
(33)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit artikel hebben we niet alleen de precaire praktijk van steun aan mensen met een psychiatrische achtergrond willen beschrijven, maar tevens aan de hand van deze concrete

Dit dier moet hij nu met geluiden en gebaren nabootsen, om zich daarmee diegene te kennen te geven, dat ook hij/zij dit dier getrokken heeft. Op deze manier vinden de

Deze lijn snijdt de cirkel behalve in het punt A ook in het punt B.. De cirkel heeft twee snijpunten met de

[r]

Het niet weten wat ze kunnen verwachten, wie er aanwezig zullen zijn en het niet in een vertrouwde situatie terecht komen, maakt dat het voor respondenten die niet eerder naar

In de hypotheses werden volgende kenmerken verwacht: Mensen met een klinische achtergrond gebruiken een minder toekomstgeoriënteerde temporele oriëntatie (zoa ls

Een eventueel positief of negatief effect van samenwerking in heterogene of homogene groepen kan belangrijke gevolgen hebben voor de leerprestaties van de leerling. Ook

Building on these powerful, but fragmented, points of departure in economics, organization theory, social psychology and project management, but recognizing the limits of each