• No results found

De relatie tussen temperament en emotieregulatie en de mediërende rol van warm opvoedgedrag tussen 4 maanden en 2.5 jaar oud

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen temperament en emotieregulatie en de mediërende rol van warm opvoedgedrag tussen 4 maanden en 2.5 jaar oud"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen temperament en emotieregulatie en de

mediërende rol van warm opvoedgedrag tussen 4

maanden en 2.5 jaar oud.

Dayah Guy (10056114)

Begeleidster: dr. D. van der Giessen Masterscriptie Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam

24/10/2014 # !"# !!

"#$%&'(!)*!+,,-"((%.!,/.(-0,(123%&/

! ! ! ! # ! ! # #

$

%&'()*+)#,*-#

.

%%)/&0%11+2

3#

*4#5*,-%5/6*)*4/&0%11*4## !"#$%#&'()*+,,-(,.(/+0-$+,,$(1'2'-,34'5&(#5$(6$%*#&0,5(# # # # #

.%/)*-##

,-45,3(.&','#(1!!

# /&-+1)+*## #

678)9678:!!

#

2;-#34#(+,,-24(%!

# # # # # # # # 4778#9:;<=>:?# %<@=9?# 6AA>BC77:9?# )=C=DAA>?# /:;<=>:>;88=@?# =387EC7<@=9?# F><=@G=@B?# HAA@CABEI=#:EJ<9BC7>>E>I?# )A=GEJKE>I#77>#C==@9:A=CI@A=B?# # # # # # !"# !!

"#$%&'(!)*!+,,-"((%.!,/.(-0,(123%&/

! ! ! ! # ! ! # #

$

%&'()*+)#,*-#

.

%%)/&0%11+2

3#

*4#5*,-%5/6*)*4/&0%11*4## !"#$%#&'()*+,,-(,.(/+0-$+,,$(1'2'-,34'5&(#5$(6$%*#&0,5(# # # # #

.%/)*-##

,-45,3(.&','#(1!!

# /&-+1)+*## #

678)9678:!!

#

2;-#34#(+,,-24(%!

# # # # # # # # 4778#9:;<=>:?# %<@=9?# 6AA>BC77:9?# )=C=DAA>?# /:;<=>:>;88=@?# =387EC7<@=9?# F><=@G=@B?# HAA@CABEI=#:EJ<9BC7>>E>I?# )A=GEJKE>I#77>#C==@9:A=CI@A=B?# # # # # #

(2)

Abstract

Er is nog veel onbekend over de relatie tussen het temperament van kinderen en de latere emotieregulatie en hoe deze relatie eruit ziet wanneer warm opvoedgedrag van ouders in dit verband meegenomen wordt. Huidig onderzoek bestudeerde de relatie tussen temperament op 4 maanden oude leeftijd en emotieregulatie op 2,5-jarige leeftijd en de mogelijke mediërende rol van warm opvoedgedrag van vaders en moeders apart op 1-jarige leeftijd. Vaders (N = 92) en moeders (N = 98) vulden vragenlijsten in over zowel het temperament van hun kind als het warme opvoedgedrag apart van elkaar. Het temperament werd verdeeld in negatieve

emotionaliteit en effortful control. De emotieregulatie werd geobserveerd in moeder-kind- en vader-kindinteracties. De emotieregulatie werd verdeeld in positief en negatief affect.

Voorspeld werd dat het temperament op 4 maanden oude leeftijd effect had op de

emotieregulatie op 2,5-jarige leeftijd. Ook werd voorspeld dat warm opvoedgedrag hierin een mediërende rol zou spelen. Uit de lineaire regressieanalyses kwam geen direct effect naar voren tussen het temperament en de emotieregulatie. Ook bleef een mediërende relatie uit tussen het temperament, het warme opvoedgedrag en de emotieregulatie. Wel bleek het temperament het warme opvoedgedrag van vaders te voorspellen en bleek het warme opvoedgedrag van moeders de emotieregulatie matig tot sterk te voorspellen. Het lijkt daarmee belangrijk te onderzoeken hoe het komt dat vaders sterker beinvloed worden door het temperament van kinderen vergeleken met moeders en welk opvoedgedrag van vaders wel een adequate emotieregulatie stimuleert. Ook zouden moeders op de lange termijn warm opvoedgedrag moeten blijven vertonen voor de ontwikkeling van een adequate

emotieregulatie.

Sleutelwoorden: temperament, warm opvoedgedrag, emotieregulatie, vaders, moeders,

(3)

Inhoudsopgave Inleiding... 4 Methode... 10 Resultaten ... 16 Discussie... 23 Literatuurlijst ... 34

(4)

De Relatie tussen Temperament en Emotieregulatie en de Mediërende Rol van Warm Opvoedgedrag tussen 4 Maanden en 2.5 Jaar Oud.

Kinderen met een adequate emotieregulatie kunnen hun emoties constructief reguleren. Dit vormt een belangrijke voorwaarde voor adequaat sociaal en psychisch functioneren (Morris, Silk, Steinberg, Myers, & Robinson, 2007). Onder andere het temperament (Blair, Denham, Kochanoff, & Whipple, 2004) en opvoedgedrag (Silk, Shaw, Skuban, Oland, & Kovacs, 2006) kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de emotieregulatie. De mate waarin kinderen emoties kunnen reguleren heeft invloed op de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. In de beginjaren wordt het gedrag meer bepaald door het temperament dan in latere leeftijdsfases, doordat externe factoren nog relatief weinig invloed hebben kunnen uitoefenen op kinderen (Putnam, Sanson, & Rothbart, 2002; Rothbart, Ahadi, & Evans, 2000). Daarnaast spelen ouders in diezelfde tijd een belangrijke rol in het helpen reguleren van emoties, omdat kinderen en ouders vooral met elkaar in interactie zijn (Morelen & Suveg, 2012; Rothbart, Ellis, Rueda & Posner, 2003). Voor zover bekend is niet onderzocht wat het effect van het temperament van kinderen op hun emotieregulatie is en wat de rol van warm opvoedgedrag hierin is. Dit onderzoek richt zich daarom op het effect van het temperament op de emotieregulatie en de mediërende rol hierbij van warm opvoedgedrag van ouders.

Emotieregulatie

Emotieregulatie bestaat uit interne en externe processen betrokken bij de herkenning, uiting, ervaring, aanpassing en regulatie van emoties (Thompson, 1994) en vormt één van de basisvaardigheden voor de emotionele competentie. De ontwikkeling ervan begint in de eerste levensjaren, doordat kinderen vanaf de geboorte basisemoties kunnen uiten (Fox & Calkins, 2003; Morris et al., 2007). Emotioneel competente kinderen kunnen hun emoties op een flexibele en effectieve manier reguleren conform de verwachtingen en eisen van de sociale context. Dit maakt emotieregulatie belangrijk voor het adaptief sociaal functioneren en de psychische aanpassing van kinderen (Morris et al., 2007; Suveg & Zeman, 2004).

In de eerste twee jaar worden situatiespecifieke emotionele uitingen steeds meer gedifferentieerd. Deze differentiatie wordt mede ondersteund door rijping, ervaring (Bornstein, Arterberry, & Lamb, 2013), het toenemende zelfbewustzijn en verschillende ontwikkelingen, zoals de cognitieve ontwikkeling en de taalontwikkeling. Op cognitief gebied leren kinderen hun eigen aandacht te beheersen, wat belangrijk is voor verschillende

(5)

emotieregulerende processen (Fox et al., 2003). Daarbij leren zij middels taal emoties en situaties te benoemen en te beschrijven (Zeman, Cassano, Perry-Parrish & Stegall, 2006). Bovenal hebben emotionele uitingen een communicatieve functie: kinderen kunnen zo hun gevoelens aan anderen tonen (Buss, & Kiel, 2004). Zodoende kunnen anderen weten wat kinderen ervaren. Hierdoor raken zij geneigd kinderen te helpen in het reguleren van hun vooral negatieve emoties, omdat deze als minder gewenst worden beschouwd dan positieve emoties (Southam-Gerow & Kendall, 2002).

Rond de leeftijd van 18 maanden ontwikkelen de uitingen van secundaire emoties, zoals schuld en schaamte, zich meer en leren peuters beter wanneer welke emoties gepast zijn om te uiten (Calkins, 1994). Rond 36 maanden oud is hun woordenschat breder, waardoor zij emoties en de functies en oorzaken ervan beter kunnen benoemen en differentiëren. Dit helpt ouders in het extern reguleren van emoties (Southam-Gerow et al., 2002; Zeman et al., 2006). Kinderen die duidelijker hun emoties kunnen uiten, hebben vaker moeders die beter op hun behoeftes aansluiten (Malatesta, Grigoryev, Lamb, Albin, & Culver, 1986). Ondanks het schaarse onderzoek met vaders wordt wel gevonden dat ook vaders beter kunnen aansluiten op behoeftes van kinderen die duidelijk hun emoties uiten (Eisenberg et al., 2005).

De Relatie tussen Temperament en Emotieregulatie

Temperament bestaat uit biologische verschillen in reactiviteit en zelfregulatie van kinderen die met de tijd beïnvloed wordt door erfelijkheid, rijping en ervaringen (Rothbart & Derryberry, 2000). Reactiviteit betreft de mate waarin kinderen geprikkeld worden en de mate waarin zij responsief zijn. Zelfregulatie reguleert de reactiviteit (Rothbart et al., 2000).

Temperament wordt gezien als de voorloper van de volwassen persoonlijkheid en bestaat uit drie dimensies. Positieve emotionaliteit omvat de mate waarin kinderen geneigd zijn iets nieuws te benaderen en positieve emoties te ervaren. Negatieve emotionaliteit omvat de mate waarin kinderen negatieve emoties ervaren. Effortful control omvat processen die aandacht, activiteit en gedragsinhibitie reguleren (Rothbart, Ahadi, Hershey, & Fisher, 2001) en betekent ook het onderdrukken van een dominante respons om een subdominante respons te vertonen. Dit wordt een belangrijke rol toegekend in het ervaren en uiten van emoties

(Eisenberg et al., 2005; Valiente, Eisenberg, Fabes, Shepard, Cumberland, & Losoya, 2004), zoals bij het uiten van woede en vreugde (Kochanska, Murray, & Harlan, 2000) en het onderdrukken van teleurstelling (Kieras, Tobin, Graziano, & Rothbart, 2005; Liew,

Eisenberg, & Reiser, 2004). Positieve en negatieve emotionaliteit vallen onder reactiviteit en effortful control onder zelfregulatie (Rothbart et al., 2000), De ontwikkeling van zelfregulatie

(6)

begint later dan die van reactiviteit die zich vanaf de geboorte ontwikkelt. Zelfregulatie begint zich pas tussen 6 en 12 maanden oud te ontwikkelen (Kiff, Lengua & Zalewski, 2011;

Kochanska & Knaack, 2003). Dit kan komen door de hersenontwikkeling: de hersengebieden betrokken bij de aandachts- en emotieregulatie beginnen zich rond die tijd te ontwikkelen (Kieras et al., 2005).

Negatieve emotionaliteit en effortful control blijken beide gerelateerd te zijn aan emotieregulatie (Valiente et al., 2004) en kunnen later probleemgedrag voorspellen

(Eisenberg et al., 2005; Kochanska et al., 2003; Rubin, Burgess, Dwyer, & Hastings, 2003). Negatieve emotionaliteit is gerelateerd aan meer externaliserende problemen (Eisenberg et al., 2001; Muris & Ollendick, 2005), sneller en meer uiten van agressie (Calkins & Johnson, 1998; Olson et al., 2005), meer moeite met het gebruik van effectieve strategieën om aandacht te sturen (Rodriguez, Ayduk, Aber, Mischel, & Sethi, 2005) en met het belemmeren van de ontwikkeling van effortful control (Bridgett et al., 2009; Bridgett, Oddi, Laake, Murdock, Bachmann, 2013; Raikes, Robinson, Bradley, Raikes, & Ayoub, 2007; Stifter & Spinrad, 2002). Daarnaast is een gemiddeld niveau van effortful control, vergeleken met een lager niveau van effortful control, gerelateerd aan het ervaren van minder stress en verdriet (Valiente et al., 2004), het beter kunnen onderdrukken van ongewenste emoties conform de situatie (Kieras et al., 2005; Liew et al., 2004; Rubin et al., 2003), het vaker vertonen van flexibel gedrag (Kochanska et al., 2003) en minder externaliserende problemen (Eisenberg et al., 2001; Eisenberg et al., 2009; Rubin et al., 2003). Bij de combinatie van een hoge

negatieve emotionaliteit en lage effortful control, wat regelmatig voor kan komen (Gallagher, 2002; Rothbart et al., 2000), ervaren kinderen vaker intense negatieve emoties en kunnen zij afhankelijker van anderen zijn deze te reguleren. Hiermee kan hun risico op latere

externaliserende problemen (Eisenberg et al., 2009; Fanti & Henrich, 2010; Rothbart et al., 2003) en agressie groter zijn dan gemiddeld (Olson et al., 2005; Rothbart et al., 1994). Dit risico kan al merkbaar zijn op 2-jarige leeftijd tussen peuters die steeds minder driftbuien hebben en peuters bij wie dit niet afneemt of zelfs toeneemt (Fanti et al., 2010).

De Mediërende Relatie tussen Temperament, Warm Opvoedgedrag en Emotieregulatie Naast temperament kan opvoedgedrag effect hebben op de emotieregulatie (Diener & Mangelsdorf, 1999; Diamond & Aspinwall, 2003; Fanti et al., 2010). Verschillende aspecten van het opvoedgedrag zijn onderzocht in relatie tot emotieregulatie (Field, 1994; Diamond et al., 2003; Spinrad, Stifter, Donelan-McCall, & Turner, 2004). Één daarvan is warm, of sensitief, opvoedgedrag van ouders. Sensitieve ouders reageren adequaat en tijdig op de

(7)

signalen en sluiten goed aan bij de behoeften van kinderen (Kochanska et al., 2000). Warm opvoedgedrag kan de emotieregulatie stimuleren door bijvoorbeeld kinderen te troosten en hun emoties te valideren, waar negatief opvoedgedrag dit kan verstoren (Aunola & Nurmi, 2005; Eisenberg et al., 2005; Kiff et al, 2011). Warm opvoedgedrag is gerelateerd aan minder externaliserende problemen (McCarty, Zimmerman, Digiuseppe, & Christakis, 2005; Combs-Ronto, Olson, Lunkenheimer, & Sameroff, 2009), een betere sociale competentie (Davidov & Grusec, 2006; Leerkes, Blankson, & O’Brien, 2009) en een adequate emotieregulatie (Fosco & Grych, 2012). Deze uitkomsten zijn vooral vanaf de kleutertijd en ouder gevonden, waar de peutertijd nog relatief weinig onderzocht is op dit gebied (Sevigny & Loutzenhiser, 2009).

Opvoedgedrag kan worden beïnvloed door verschillende externe factoren, zoals het temperament van kinderen (Gallagher, 2002; Kiff et al., 2011). Hoe ouders reageren op de emoties en gedragingen van kinderen kan deels afhangen van de frequentie en intensiteit van de emoties die kinderen ervaren en uiten (Braungart & Stifter, 1991; Grolnick, Bridges, & Connell, 1996; Grolnick, Kurowski, McMenamy, Rivkin, & Bridges, 1998). Hoe emoties extern gereguleerd worden verschilt daarmee per kind (Eisenberg et al., 1999; Hoffman, Crnic, & Baker, 2006; Rubin et al., 2001). Ouders van kinderen met meer impulsiviteit en frustratie en minder effortful control bleken vaker negatief opvoedgedrag en minder warm opvoedgedrag te vertonen (Bridgett et al., 2009; Eisenberg et al., 1999; Kiff et al., 2011). Ook is middels observaties gevonden dat hoe meer negatieve emoties peuters op 12 maanden oude leeftijd uitten, hoe minder ondersteunend opvoedgedrag moeders op 24 maanden oude leeftijd vertoonden (Scaramella, Sohr-Preston, Mirabile, Robison, & Callahan, 2008). De steekproef was echter relatief klein met 40 gezinnen, waarbij iets meer dan 60% uit alleenstaande moeders bestond en het merendeel vrij laag opgeleid was. Deze twee kenmerken kunnen leiden tot een meer negatieve opvoedstijl en kunnen ertoe leiden dat moeders sneller negatief reageren op negatieve emoties van kinderen. Dit maakt het onderscheiden van de rol van het temperament van kinderen en de rol van de leefomstandigheden lastiger (Weinraub, Horvath, & Gringlas, 2002).

Daarbij kan de manier waarop ouders op emoties van kinderen reageren effect hebben op hoe kinderen reageren op situaties en hoe zij deze interpreteren (Calkins, 1994; Fox et al., 2003; Leerkes et al., 2009; Morris et al., 2007; Rubin, Cheah, & Fox, 2001). Vooral in de eerste jaren leren kinderen van hun ouders welke emoties minder of meer gewenst zijn (Fosco et al., 2012; Morris et al., 2007): woede wordt al vroeg afgekeurd door hier negatief of niet op te reageren (Buss et al., 2004; Malatesta et al., 1986), terwijl uitingen van verdriet sneller geaccepteerd worden. Dit laatste zou kunnen bijdragen aan een betere emotieregulatie, al

(8)

vanaf 3 maanden oud (Huebner & Izard, 1988). Hoe deze relatie werkt bij kinderen die meer negatief emotioneel of minder zelfregulerend zijn is nog vrij onduidelijk. Kinderen van 3 en 4 maanden oud zijn nog vrij weinig beïnvloed door externe factoren als het opvoedgedrag vergeleken met oudere kinderen, waardoor emotionele uitingen meer gestuurd kunnen worden door interne factoren als het temperament (Posner & Rothbart, 2000).

Ouders kunnen de emotieregulatie van hun kinderen het beste ondersteunen als hun reacties goed aansluiten op de behoeften van kinderen. Dit kan makkelijker gaan bij peuters dan bij jongere kinderen, doordat zij zich steeds meer verbaal en fysiek kunnen uiten (Kiff et al., 2011). Hierdoor kunnen zij makkelijker aan hun ouders communiceren wat en hoe zij zich voelen (Fox et al., 2003). Dit kan het ondersteunen van de emotieregulatie en het aanleren van emotieregulerende strategieën makkelijker maken voor moeders (Hoffman et al., 2006), zoals in het verminderen van ‘arousal’ (Leerkes et al., 2009), het valideren van emoties en het warm en kindgericht behandelen van peuters (Grolnick et al., 1998; Spinrad et al., 2007). Als ouders negatief of minimaal reageren op emoties kunnen kinderen leren dat zij hun emoties moeten minimaliseren, verbergen of overreguleren (Calkins, 1994; Martins et al., 2012). Moeders die frustrerende situaties, zoals opruimen, positief en actief benaderden, hadden vaker zoons in de peutertijd die hun aandacht in deze situaties meer konden richten op minder frustrerende aspecten. Ook uitten zij minder woede dan jongens wier moeders woede vertoonden in frustrerende situaties (Gilliom, Shaw, Beck, Schonberg, & Lukon, 2002). Minimale reacties van moeders op peuters in stressvolle situaties bleken gerelateerd te zijn aan inadequate afleidingsstrategieën, waardoor peuters minder adequaat hun emoties konden reguleren (Rodriguez et al., 2005). Dit kan betekenen dat afleidingsstrategieën peuters kunnen helpen bij het adequaat reguleren van hun negatieve emoties (Gilliom et al., 2002). Ook vertoonden vooral temperamentvolle peuters minder emotiedisregulatie als moeders op 6 maanden oude leeftijd van het kind sensitief op hun stress en verdriet reageerden (Leerkes et al., 2009). Warm opvoedgedrag van moeders bleek ook gerelateerd te zijn aan een betere regulatie van positief affect, wat niet gold voor vaders (Davidov et al., 2006). Dit kan komen omdat moeders doorgaans meer betrokken zijn bij de opvoeding dan vaders (Leve, Neiderhiser, Scaramella, & Reiss, 2008). Er werd echter niet onderzocht of en hoe het warme

opvoedgedrag werd beïnvloed door het temperament van kinderen. Ook ging het om oudere kinderen, wat ervoor kan zorgen dat het effect van het opvoedgedrag kleiner is dan op jongere leeftijd (Putnam et al., 2002). Daarbij zijn de meeste relaties op één moment onderzocht, waardoor het effect van het opvoedgedrag op emotionele uitingen van kinderen op de langere

(9)

termijn onbekend is. Bovendien zijn vooral moeders onderzocht en is nog onduidelijk of de bevindingen ook voor vaders gelden.

Temperament (Eisenberg et al., 2004; Kochanska et al., 2000; Rothbart, Ziaie, & O’Boyle, 1992) en opvoedgedrag (Grolnick et al., 1998; Spinrad, Stifter, Donelan-McCall, & Turner, 2004; Valiente et al., 2006) kunnen tot individuele verschillen in de emotieregulatie leiden. Deze verschillen kunnen karaktertrekken worden naarmate kinderen zich ontwikkelen. Bij karaktertrekken die intens, frequent en aanhoudend zijn en de emotieregulatie kunnen verstoren, kan dit het functioneren van kinderen in het algemeen aantasten (Cole, Michel, O’Donnell, & Teti, 1994). Dit kan het risico op latere psychopathologie (Cole et al., 1994; Murris, & Ollendick, 2005) en inadequater sociaal functioneren verhogen (Liew, Eisenberg, & Reiser, 2004; Rubin et al., 2001), wat op 4-jarige leeftijd merkbaar kan zijn (Rubin et al., 1995). Sommige kinderen kunnen gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van een inadequate emotieregulatie dan anderen door hun temperament (Calkins & Johnson, 1998; Cole et al., 1994; Diamond et al., 2003). Warm opvoedgedrag zou een protectieve factor kunnen vormen voor het ontwikkelen van een adequatere emotieregulatie (Feng et al., 2008; Fox et al., 2003).

Tot nu toe is de relatie tussen negatieve emotionaliteit en effortful control van kinderen en warm opvoedgedrag minder onderzocht dan de relatie tussen deze temperamentsdimensies en negatief opvoedgedrag (Bridgett et al., 2009). Tevens is onduidelijk hoe vaders peuters effectief kunnen ondersteunen qua emotieregulatie, omdat onderzoek vooral bij moeders is uitgevoerd (Crockenberg & Leerkes, 2003). Daar warm opvoedgedrag een positief effect kan hebben op de emotieregulatie (Davidov et al., 2006; Gilliom et al., 2002; Leerkes et al., 2009), maar beide aspecten mede gevormd worden door het temperament (Diamond et al., 2003; Kochanska et al., 2000), is het nodig deze relaties te onderzoeken.

Huidig onderzoek

De volgende twee hypothesen werden geformuleerd in huidig onderzoek. Allereerst werd verondersteld dat het temperament op 4 maanden oude leeftijd en emotieregulatie op 2,5-jarige leeftijd aan elkaar gerelateerd waren. Er werd een negatieve relatie verwacht tussen negatieve emotionaliteit en positief affect, wat inhoudt dat hoe meer negatieve emotionaliteit kinderen uitten op 4 maanden oude leeftijd, hoe minder positieve emotionaliteit zij op 2,5-jarige leeftijd uitten. Daarnaast werd een positieve relatie verwacht tussen negatieve emotionaliteit en externaliserend negatief affect, wat inhoudt dat hoe meer negatieve emotionaliteit kinderen uitten, hoe meer externaliserend negatief affect zij uitten. Tussen

(10)

effortful control en positief affect werd een positieve relatie verwacht en tussen effortful control en externaliserend negatief affect werd een negatieve relatie verwacht. Ten tweede werd verondersteld dat warm opvoedgedrag op 1-jarige leeftijd een mediërende rol had in de relatie tussen temperament en emotieregulatie. De relatie tussen opvoeding en emotieregulatie (Smith, Calkins, & Keane, 2006), temperament en emotieregulatie (Martins et al., 2006) en opvoeding en temperament samen en emotieregulatie (Hoffman et al., 2006) is eerder onderzocht, maar de relatie tussen temperament op emotieregulatie met opvoedgedrag als mediërende factor is nawelijks bekeken. Tevens kan de peutertijd vrij stressvol voor ouders zijn (Edwards & Liu, 2002; Sevigny et al., 2009), wat ertoe kan leiden dat warm

opvoedgedrag meer beïnvloed kan worden door het temperament van het kind. Dit kan effect hebben op de emotieregulatie van het kind. Door zowel moeders als vaders met hun peuters te onderzoeken, zou duidelijker gemaakt kunnen worden hoe de emotieregulatie zich in deze fase manifesteert en wat voor rol vaders hierin zouden kunnen spelen (Sevigny et al., 2009).

Methode Participanten

De ouders en kinderen participeerden in een longitudinaal onderzoek van de

Universiteit van Amsterdam naar de ontwikkeling van sociale angst . De doelgroep bestond uit ouders die in verwachting waren van hun eerste kind en die het Nederlands of Engels beheersten. Ook moest het geboortegewicht van hun kind minstens 2500 gram zijn, mochten de kinderen geen neurologische afwijkingen na de geboorte hebben en hadden de kinderen een Apgarscore van minstens 8. Voor huidig onderzoek is videomateriaal gebruikt van in totaal 128 moeder-kind paren met 57 jongens (44.5%) en 71 meisjes (55.5%). In totaal waren er 126 vader-kind paren. De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 4.14 maanden oud. Na het screenen van alle data op missings, bleven er 98 moeder-kind paren en 92 vader-kind paren over. Van de kinderen was in totaal 41 (41.8%) een jongen en 57 (58.2%) een meisje bij de moeders. Bij de vaders was dit respectievelijk 39 (42.4%) en 53 (57.6%). De gemiddelde leeftijd tijdens de screening was voor de moeders 31.6 jaar en voor de vaders 34.4 jaar. Het merendeel van de moeders was hbo-geschoold (42.9%), gevolgd door een universitaire opleiding (37.8%) en een mbo-opleiding (12.2%). Van de vaders was 39.1% universitair geschoold, gevolgd door het hbo (28.3%) en het mbo (17.4%). De meeste moeders werkten parttime (72.4%) en ten opzichte van de vaders was de groep fulltime werkende moeders een

(11)

stuk kleiner (10.2%). Van de vaders werkte 85.7% fulltime, terwijl 27.2% parttime werkte. Van de moeders en vaders was respectievelijk 96.9% en 98.9% getrouwd of samenwonend.

Vergelijking volledige versus ontbrekende data. Wanneer er minstens één missing was op één van de schalen, werd deze door SPSS niet meegenomen in de analyses. Voor zowel moeders als vaders werden twee groepen gemaakt: één groep met de participanten met volledige data en één groep met participanten met ontbrekende data. Deze zijn met elkaar vergeleken om te achterhalen of er significante verschillen bestonden tussen deze twee groepen. Uit deze attritieanalyses kwam naar voren dat er een marginaal significant verschil (p < .10) was tussen de moeders wat betreft de effortful control van hun kinderen. De kinderen van moeders met ontbrekende data scoorden gemiddeld lager (M = 5.25, SD = .49) dan de kinderen met complete data (M = 5.41, SD = .43). Bij vaders bleek dat de groep met ontbrekende data en de groep met complete data marginaal significant verschilden (p < .10) van elkaar wat betreft de negatieve emotionaliteit van de kinderen. Gemiddeld scoorden de kinderen van vaders met ontbrekende data hoger op negatieve emotionaliteit (M = 3.11, SD = .48) dan de kinderen van vaders met complete data (M = 2.93, SD = .62). Wanneer ervan uit werd gegaan dat de varianties tussen beide groepen niet gelijk verdeeld waren, bleef het verschil marginaal significant (p < .10). Als ervan uitgegaan werd dat de varianties van beide groepen gelijk verdeeld waren, was er geen significant verschil. Verder bleken geen van de verschillen tussen de groepen met complete en ontbrekende data significant van elkaar te verschillen, zowel bij moeders als bij vaders.

Procedure

De gezinnen werden verworven via oproepen bij verloskundigen in de regio’s Amsterdam, Utrecht en Den Haag en op internet, via flyers verspreid bij winkels gericht op ouders en kinderen en via advertenties. In de brochure die de ouders kregen werd gevraagd of zij interesse hadden in het participeren aan het onderzoek en werd uitgelegd hoe zij contact konden opnemen met het Onderzoekscentrum voor ouder en kind. Nadat ouders een korte vragenlijst invulden waarin gevraagd werd naar biografische gegevens en naar verlegenheid en zelfvertrouwen van de ouders, werden de ouders geselecteerd. Voorafgaand aan het onderzoek werd informed consent gevraagd aan de ouders. De ouders en kinderen maakten onderdeel uit van een longitudinaal onderzoek naar de ontwikkeling van sociale angst. Voor elke meting werden moeders en kinderen en vaders en kinderen uitgenodigd om verschillende taken samen en apart van elkaar uit te voeren in het Onderzoekscentrum voor ouder en kind aan de UvA. Ook vulden moeders en vaders daar verschillende vragenlijsten in, zoals het

(12)

temperament van het kind en het eigen opvoedgedrag. De data werd verzameld op verschillende manieren, waaronder bekende en zelfontwikkelde vragenlijsten, (klinische) interviews en observaties die zowel thuis als in het lab plaats vonden. Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van drie meetmomenten. Allereerst werd het eerste meetmoment gebruikt voor het temperament van kinderen wanneer zij 4 maanden oud waren. Daarnaast werd gebruikgemaakt van het tweede meetmoment voor het opvoedgedrag van de ouders wanneer de kinderen 1 jaar oud waren. Tot slot werd gebruikgemaakt van het derde meetmoment voor de emotieregulatie van de kinderen wanneer zij 2,5 jaar oud waren. De data over het

temperament en het opvoedgedrag werden via vragenlijsten verzameld, waar de data over de emotieregulatie werden verzameld via observaties in het lab.

Meetinstrumenten

Het temperament van kinderen op 4 maanden oude leeftijd. Voor het meten van het temperament van het kind werd de Infant Behavior Questionnaire – Revised (IBQ-R;

Gartstein & Rothbart, 2003) gebruikt. Deze vragenlijst werd door ouders apart van elkaar op de eerste meting ingevuld wanneer zij in het Onderzoekscentrum voor ouder en kind waren voor verschillende tests. De vragenlijst bestond uit 14 schalen en 191 items, die in totaal drie dimensies vormden. Van de drie dimensies werden negatieve emotionaliteit en effortful control gebruikt in het onderzoek. Negatieve emotionaliteit betreft de mate waarin kinderen negatieve emoties ervaren en deze uiten. Het bestaat uit de drie schalen verdriet, stress door begrenzingen en angst en de twee omgescoorde schalen herstel na arousal en troostbaarheid (Gartstein et al., 2003). Effortful control betreft de mate waarin kinderen hun aandacht,

reactieve vermogens en dominante reacties kunnen beheersen om eventueel een subdominante respons te uiten (Rothbart et al., 2001; Rothbart et al., 2003). Het bestaat uit de vijf schalen troostbaarheid, knuffelbaarheid, herstel na arousal, aandacht en interactie met één voorwerp of persoon en ervaren plezier door weinig intense stimuli. De items werden beantwoord op 7-punts Likertschalen (1 = helemaal onjuist en 7 = helemaal juist). Voorbeelden van items zijn “Hoe vaak huilde uw kind en maakte hij/zij zich druk voor hij/zij een dutje ging doen?” en “Tijdens het wiegen van uw kind, hoe vaak was hij/zij meteen getroost?”. Om de

temperamentsdimensies op 4 maanden oude leeftijd te vormen werd een factoranalyse uitgevoerd zoals beschreven in Gartstein et al. (2003), namelijk middels een principale axis extractie. De daaruit onttrokken factoren werden oblique geroteerd via de Oblimin algoritme. De daaruit volgende drie factoren staan in Tabel 1 De schalen op de IBQ-R die samen

(13)

factoranalyse van de IBQ-R (Gartstein et al., 2003). Echter, de schalen die de oorspronkelijke dimensie effortful control vormen hadden niet hetzelfde patroon qua ladingen bij de

factoranalyse van huidig onderzoek. Dit was bij zowel moeders als vaders het geval, al waren de ladingen voor moeders het meest afwijkend (zie Tabel 1). Niettemin is er een dimensie van effortful control op basis van de betrouwbaarheden en correlaties tussen de verschillende schalen en met behulp van eerdere onderzoeken gecreëerd (Gartstein et al., 2003; Gartstein, Slobodskaya, Żylicz, Gosztyła, & Nakagawa, 2010; Parade & Leerkes, 2008). De

betrouwbaarheid van negatieve emotionaliteit voor moeders (N = 128) was Cronbach’s α = .64 en voor vaders (N = 123) was de Cronbach’s α = .66. Voor effortful control was de betrouwbaarheid voor moeders (N = 128) Cronbach’s α = .50, terwijl dit voor vaders (N = 123) Cronbach’s α = .62 was. Bij het ontwikkelen van de IBQ-R varieerde de

betrouwbaarheid van Cronbach’s α = .70 tot Cronbach’s α = .90 (Gartstein et al., 2003), al was er weinig verschil tussen moeders en vaders in latere analyses (Parade et al., 2008). Bij de ontwikkeling van de IBQ-R werd geen onderscheid gemaakt tussen moeders en vaders (n et al., 2003). Voor beide dimensies gold in huidig onderzoek dat hoe hoger moeders of vaders hun kinderen scoorden op negatieve emotionaliteit of effortful control, hoe meer negatieve emotionaliteit of effortful control kinderen uitten volgens hun moeders of vaders.

(14)

Tabel 1. Factoranalyse IBQ-R Moeders en Vaders

Moeders Vaders

IBQ-R schaal

Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 1 Factor 2 Factor 3

Toenadering .61** .08 .09 .31** .30** .20*

Activiteitsniveau -.09 .19 .31** .24* .32** -.13

Vocale Reactiviteit .18 -.07 .52** .77** .03 -.10

Hoge Intensiteit van Plezier .49** -.08 .21* .59** .05 .05 Lachen .11 -.23* .82** .81** -.23* -.02 Perceptuele Gevoeligheid .72** .10 -.04 .16 .58** .30** Verdriet .17 .67** -.08 -.07 .63** -.26* Stress door Begrenzing .13 .70** .03 -.05 .65** -.36** Angst .38** .36** -.02 -.09 .57** .03

Herstel van Arousal .23* -.64** -.15 -.13 -.12 .77**

Lage Intensiteit van Plezier

.68** -.15 .09 .57** .09 .15

Aansluiting .20* -.07 -.15 .23* -.10 .32**

Duur van Oriëntatie .50** .03 -.02 .34** .32** .22*

Troostbaarheid .15 .38** .11 .21* .06 .45**

Noot: Principale axis factoranalyse/ oblique rotatie.

* = ladingen even groot of groter dan .20. ** = ladingen even groot of groter dan .30.

Warm opvoedgedrag van ouders op 1-jarige leeftijd. Warm opvoedgedrag meet in welke mate moeders en vaders sensitief zijn voor de signalen van hun kinderen en in welke mate zij hier affectief en accepterend op reageren. Voor het meten van het warme

opvoedgedrag vulden ouders de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ – Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2008) in over hun opvoedgedrag op de tweede meting. Dit deden de ouders apart van elkaar. Deze vragenlijst bestond uit zes schalen met in totaal 125 items. Voor dit onderzoek werd de dimensie Warmte gebruikt welke uit de schalen Aandacht, Affectie, Acceptatie en Responsiviteit bestond. Een voorbeelditem is “Ik lach vaak naar mijn

(15)

kind”. De schaal Acceptatie had echter op dat moment nog geen items, waardoor deze ook niet meegenomen werd in de verdere analyses. De betrouwbaarheid voor de dimensie Warmte was Cronbach’s α = .80 voor de moeders (N = 109) en Cronbach’s α = .82 voor de vaders (N = 103). Hoe hoger moeders en vaders zichzelf beoordeelden qua Warmte, hoe hoger de score die zij hiervoor kregen.

Emotieregulatie van kinderen op 2,5-jarige leeftijd. De emotieregulatie van het kind werd gecodeerd aan de hand van het codeersysteem ‘System for coding interactions in parent-child dyads’ (SCIPD; Lindahl & Mahlik, 1996). De emotionele uitingen werden op verschillende schalen gescoord. Voor dit onderzoek werd emotieregulatie gevormd door de dimensie ‘Positief Affect’ en de gecombineerde dimensie externaliserend negatief affect die uit de schalen boosheid/frustratie en opstandig/vijandig bestond. Voorbeelden van positief affect waren hardop lachen, knuffelen, enthousiast spelen of positieve uitingen als “Ik vind je lief” of “Dit is leuk!”. Voorbeelden van externaliserend negatief affect waren klagen, een boze toon opzetten, een boze gezichtsuitdrukking, de ouder opzettelijk irriteren en niet direct gehoorzamen. Voor elke taak werden de emotionele uitingen, de frequentie en de intensiteit daarvan gecodeerd op een 5-punts schaal (1 = geheel niet/nauwelijks en 5 = grootste deel van

de tijd/intens). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd voor de schalen apart en

verschillende schalen samen berekend. Positief affect had een Cronbach’s α = 0.62 en de combinatie ‘Boosheid/Frustratie en Opstandig/Vijandig’ gedrag had een Cronbach’s α = 0.74 op het totale aantal taken bij de moeder-kindparen. Bij de vader-kindparen was de Cronbach’s α = 0.36 en Cronbach’s α = 0.65 respectievelijk.

De ouder-kindparen voerden drie taken uit. De eerste speltaak gingen zij spelen zonder speelgoed. Hiervoor kregen ouder en kind kussens van verschillende grootte waarmee

gespeeld kon worden. Bij de tweede speeltaak bracht de proefleidster een kist met diverse soorten speelgoed, zoals puzzels, blokken en speelgoedservies, naar binnen waarmee gespeeld kon worden. In de derde speeltaak kwam de proefleidster met de lege dozen binnen zodat de ouder-kindparen het speelgoed konden opruimen. Bij alle drie de taken meldde de

proefleidster wat de ouder en het kind samen moesten doen en dat zij zo terug zou komen. De emotieregulatie werd voor zowel positief affect als externaliserend negatief affect gemiddeld over de drie taken per moeders en vaders. Hierdoor kreeg elk kind een gemiddelde score voor positief of externaliserend negatief affect van de drie taken samen.

(16)

In huidig onderzoek werd gekeken of het temperament van kinderen van 4 maanden oud hun emotieregulatie kon voorspellen wanneer kinderen 2,5 jaar oud zijn. Hiervoor werd gekeken naar de relaties tussen de temperamentsdimensies negatieve emotionaliteit en effortful control en de dimensies positief affect en externaliserend negatief affect van de emotieregulatie. Vervolgens werd gekeken of warm opvoedgedrag van moeder of vader op 1-jarige leeftijd van het kind een mediërende rol kan spelen in de veronderstelde relaties tussen de dimensies van het temperament en de emotieregulatie. Voor het analyseren van de

hypotheses werden aparte lineaire regressies uitgevoerd voor moeders en vaders. Eerst werd de relatie tussen een van de twee temperamentsdimensies en een van de twee aspecten van de emotieregulatie van het kind getoetst, zoals een lineaire regressie tussen negatieve

emotionaliteit op 4-maanden oude leeftijd en externaliserend negatief affect op 2,5-jarige leeftijd. Vervolgens werd de relatie tussen warm opvoedgedrag en een van de twee dimensies van de emotieregulatie van het kind getoetst, zoals warm opvoedgedrag van de vader op 1-jarige leeftijd van het kind en externaliserend negatief affect van het kind op 2,5-1-jarige leeftijd. Daarna werd de relatie tussen een van de twee temperamentsdimensies en warm opvoedgedrag van de ouder getoetst, zoals negatieve emotionaliteit op 4-maanden oude leeftijd en warm opvoedgedrag van de vader op 1-jarige leeftijd. Als uit de lineaire regressies bleek dat de verbanden tussen zowel temperament en opvoedgedrag als tussen opvoedgedrag en emotieregulatie significant waren, zou er getoetst worden of er sprake was van een

volledige of partiële mediatie via de Sobel test (Baron & Kenny, 1986).

Resultaten

Allereerst zal de data analyse beschreven worden, waarna achtereenvolgens de resultaten voor moeders en voor vaders gerapporteerd worden.

Data Analyse

Alle data van zowel moeders als vaders zijn nagekeken op scheefheid en op

normaliteit. Bij de moeders was er bij de variabelen warm opvoedgedrag en externaliserend negatief affect van de emotieregulatie sprake van scheefheid (respectievelijk S = -2.20 en S = 14.95). Het histogram voor warm opvoedgedrag bleek echter wel normaal verdeeld te zijn, waar die voor negatief affect scheefgetrokken was naar rechts. Ook bleek dat volgens de Kolmogorov-Smirnov test en de Shapiro-Wilk test de verdeling voor warm opvoedgedrag (K = .10, p < .05, W = .96, p < .05), externaliserend negatief affect (K = .21, p < .001, W = .69, p < .001) en positief affect (K = .12, p < .05, W = .97, p < .05) niet normaal verdeeld was.

(17)

Echter, deze tests kunnen erg gevoelig zijn voor non-normaliteit waardoor al snel aangegeven kan worden dat een verdeling niet normaal verdeeld is. Om zeker te zijn of de

normaalverdeling onjuist was, werd ook gekeken naar de plots. Deze lieten echter geen tot weinig afwijkingen zien van de normaalverdeling. In totaal waren er één outlier bij negatieve emotionaliteit, één outlier bij effortful control, twee outliers bij warm opvoedgedrag en twee outliers bij externaliserend negatief affect. Omdat de resultaten niet veranderden als deze outliers werden weggehaald, zijn deze behouden in de analyses. Ook werd gecontroleerd of de extreme scheefheid van de resultaten significant veranderden wanneer deze een

logtransformatie ondergingen. Dit bleek niet het geval te zijn.

Bij vaders bleken warm opvoedgedrag (K = .10, p < .05, W = .97, p < .05), positief affect (K = .18, p < .001, W = .94, p < .001) en externaliserend negatief affect (K = .20, p < .001, W = .82, p < .001) scheef verdeeld te zijn. Het histogram voor positief affect was echter normaal verdeeld, waar het histogram voor warm opvoedgedrag licht scheef naar links was getrokken en het histogram voor externaliserend negatief affect naar rechts was getrokken. Daarnaast bleek dat wederom voor warm opvoedgedrag (S = -2.64), positief affect (S = 2.03) en externaliserend negatief affect (S = 5.50) ook niet normaal verdeeld zouden zijn. Vanwege de gevoeligheid van deze toetsen werd ook gekeken naar de plots. Deze bleken niet tot weinig af te wijken van de normaalverdeling. In totaal was er één outlier bij negatieve emotionaliteit, één outlier bij warm opvoedgedrag en één outlier bij externaliserend negatief affect. Het verwijderen van de outliers gaf geen verschil in de resultaten, waardoor zij behouden zijn in de analyses. Ook werd gecontroleerd of de extreme scheefheid van de resultaten significant veranderden wanneer deze een logtransformatie ondergingen. Dit bleek niet zo te zijn.

Beschrijvende Statistieken voor Moeders en Vaders

Moeders. Voorafgaand aan de regressieanalyses werd gekeken in welke mate de variabelen met elkaar correleerden. De gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties voor de temperamentsdimensies negatieve emotionaliteit en effortful control, warm opvoedgedrag en voor de emotieregulatie van positief affect en externaliserend negatief affect zijn te vinden aan de boven- en rechterzijde in Tabel 2 voor de moeders. Hierin is te zien dat er twee significante correlaties zijn gevonden. Allereerst correleerden warm opvoedgedrag van de moeder en positief affect van het kind significant met elkaar. Gezien de positieve richting van de correlatie coëfficiënt houdt dit in dat moeders die zichzelf hoger scoorden op warm

opvoedgedrag op 1-jarige leeftijd kinderen hadden die meer positief affect vertoonden op 2,5-jarige leeftijd. Ten tweede was de correlatie tussen de twee temperamentsdimensies, namelijk

(18)

negatieve emotionaliteit en effortful control, ook significant bevonden. Hier was de correlatiecoëfficiënt negatief, wat betekent dat kinderen die hoger scoorden op negatieve emotionaliteit op 4 maanden oude leeftijd op hetzelfde moment lager scoorden op effortful control volgens hun moeders.

Vaders. De gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties voor de

temperamentsdimensies, warm opvoedgedrag en de dimensies van de emotieregulatie zijn te zien aan de onderzijde van Tabel 2. Ook bij de vaders correleerden de twee

temperamentsdimensies negatieve emotionaliteit en effortful control op 4 maanden oude leeftijd significant met elkaar. Aangezien de correlatiecoëfficiënt negatief was, betekent dit dat hoe hoger vaders hun kinderen scoorden op negatieve emotionaliteit, hoe lager vaders hun kinderen scoorden op effortful control. Daarnaast correleerden positief en externaliserend negatief affect van de emotieregulatie significant met elkaar. De correlatiecoëfficiënt was eveneens negatief, wat inhoudt dat hoe meer positief affect de kinderen vertoonden tijdens de taken in het lab met vader op 2,5-jarige leeftijd, hoe minder negatief affect zij tijdens deze taken vertoonden. Daarnaast correleerde warm opvoedgedrag op 1-jarige leeftijd met zowel negatieve emotionaliteit als effortful control significant. Daar de correlatiecoëfficiënt van het verband tussen negatieve emotionaliteit en warm opvoedgedrag negatief was, betekent dit dat hoe negatiever vaders het kind beoordeelden qua temperament, hoe minder warm vaders zichzelf beoordeelden qua opvoedgedrag. De richting van de correlatiecoëfficiënt van het verband tussen effortful control en warm opvoedgedrag was positief, wat betekent dat hoe hoger de vaders kinderen beoordeelden op effortful control, hoe warmer vaders hun eigen opvoedgedrag beoordeelden.

(19)

Tabel 2. Beschrijvende Statistieken en Correlaties voor Negatieve Emotionaliteit en Effortful Control op 4 maanden oude leeftijd, Warm Opvoedgedrag op 1-jarige leeftijd en Positief en Externaliserend Negatief Affect van de Emotieregulatie op 2,5-jarige leeftijd voor Moeders (N=98) en Vaders (N=92).

Variabelen 1 2 3 4 5 M-M SD-M

1. Negatieve Emotionaliteit - -.40** -.02 -.04 -.03 2.83 .54

2. Effortful Control -.40** - .12 .10 -.02 5.41 .43

3. Opvoedgedrag Warmte -.24* .21* - .21* -.18 4.58 .26

4. Positief Affect Kind -.05 .02 .03 - -.12 2.85 .67

5. Externaliserend Negatief Affect Kind

-.16 -.01 -.04 -.29** - 1.38 .45

M-V 2.93 5.30 4.30 3.06 1.32

SD-V .62 .55 .36 .89 .38

Noot: *p < .05. **p < .01.De gegevens voor de moeders zijn aan de boven- en rechterzijde

van de tabel te zien met de gemiddelden (M-M) en de standaarddeviaties (SD-M) van de vijf variabelen. De gegevens voor de vaders zijn aan de onder- en linkerzijde van de tabel te zien met de gemiddelden (M-V) en de standaarddeviaties (SD-V) van de vijf variabelen.

Resultaten van de Analyses voor Moeders

Positief affect als uitkomstmaat. Uit de lineaire regressieanalyse met de predictoren negatieve emotionaliteit en effortful control op 4 maanden oude leeftijd, de mediërende factor warm opvoedgedrag van de moeder op 1-jarige leeftijd en de uitkomstmaat positief affect van de emotieregulatie bij moeders bleek dat zowel negatieve emotionaliteit als effortful control niet het positieve affect van de emotieregulatie op 2,5-jarige leeftijd voorspelden.

Daarentegen bleek warm opvoedgedrag wel de emotieregulatie van positief affect significant te voorspellen. Desondanks ontbrak zowel een direct als mediërend verband tussen de

(20)

β = .21* p < .05 β = -.04 p > .10 β = .10 p > .10 β = .12 p > .10 β = .21* p < .05

Figuur 1. Relaties tussen Temperament, Warm Opvoedgedrag en Positief Affect van de Emotieregulatie voor Moeders en Kinderen.

Noot: *p < .05; ** p < .01; *** p < .005

Externaliserend negatief affect als uitkomstmaat. Uit de lineaire regressieanalyse bleek dat geen van de twee temperamentsdimensies op 4 maanden oude leeftijd

externaliserend negatief affect voorspelde op 2,5-jarige leeftijd. Daarnaast werden er tussen de twee temperamentsdimensies en het warme opvoedgedrag op 1-jarige leeftijd van het kind geen significante verbanden gevonden. Dit houdt in dat volgens deze analyses zowel

negatieve emotionaliteit als effortful control niet het warme opvoedgedrag van moeders voorspelden. Wel werd een marginaal significant verband gevonden tussen het warme opvoedgedrag en externaliserend negatief affect. Dit houdt in dat negatieve emotionaliteit en effortful control geen voorspellers waren van externaliserend negatief affect, maar dat warm opvoedgedrag van moeders dit sterker wist te voorspellen, hoewel dat effect marginaal was. Desalniettemin ontbrak zowel een direct als mediërend verband tussen de

temperamentsdimensies en de emotieregulatie. Warmte
Moeder
 ER:
Positief
 Affect
 Temp:
Negatieve
 Emotionaliteit
 Warmte
 Moeder
 ER:
Positief
 Affect
 Temp:
Effortful
 Control
 β = -.01 p > .10

(21)

β = -.02 p > .10 β = .12 p > .10 β = -.18p < .10 β = -.18p < .10 β = -.02 p > .10 β = -.03 p > .10 β = -.24* p < .05 β = .03 p > .10 β = .03 p > .10 β = -.05 p > .10 β = -.02 p > .10 β = .21* p < .05

Figuur 2. Relaties tussen Temperament, Warm Opvoedgedrag en Externaliserend Negatief Affect van de Emotieregulatie voor Moeders en Kinderen.

Noot: †p < .10 *p < .05; ** p < .01; *** p < .005

Resultaten van de Analyses voor Vader.

Positief affect als uitkomstmaat. Uit de lineaire regressieanalyse bleken negatieve emotionaliteit en effortful control op 4 maanden oude leeftijd geen voorspellers van positief affect op 2,5-jarige leeftijd te zijn. Daarnaast kon warm opvoedgedrag op 1-jarige leeftijd het positief affect niet voorspellen. Dit betekent dat negatieve emotionaliteit en effortful control en het warme opvoedgedrag van vaders niet het positieve affect voorspelden. Hiermee ontbrak zowel een direct als mediërend verband.

Figuur 3. Relaties tussen Temperament, Warm Opvoedgedrag en Positief Affect van de Emotieregulatie voor Vaders en Kinderen.

Noot: *p < .05; ** p < .01; *** p < .005 Warmte
Moeder
 ER:
Negatief
 Affect
 Temp:
Negatieve
 Emotionaliteit
 Warmte
 Moeder
 ER:
Negatief
 Affect
 Temp:
Effortful
 Control
 Warmte
Vader
 ER:
Positief
 Affect
 Temp:
Negatieve
 Emotionaliteit
 Warmte
Vader
 ER:
Positief
 Affect
 Temp:
Effortful
 Control


(22)

β = -.24* p < .05 β = .21* p < .05 β = -.04 p > .10 β = -.04 p > .10 β = -.01 p > .10 β = -.16 p > .10

Externaliserend negatief affect als uitkomstmaat. Uit de lineaire regressieanalyses bleek geen significant effect te bestaan tussen zowel negatieve emotionaliteit als effortful control op 4-maanden oude leeftijd en externaliserend negatief affect op 2,5-jarige leeftijd. Wel werden significante relaties gevonden tussen zowel negatieve emotionaliteit als effortful control en warm opvoedgedrag van vaders op 1-jarige leeftijd. Negatieve emotionaliteit en effortful control voorspelden allebei in deze analyse het warme opvoedgedrag van vader. Er was een negatieve relatie tussen negatieve emotionaliteit en warm opvoedgedrag. Dit houdt in dat hoe meer negatieve emotionaliteit kinderen vertoonden volgens vaders, hoe minder warm het eigen opvoedgedrag was volgens vaders zelf. Voor effortful control gold het

tegenovergestelde: hoe meer effortful control de kinderen vertoonden volgens vaders, hoe warmer het opvoedgedrag van vaders was. Er werd verder geen significant effect gevonden tussen warm opvoedgedrag van de vader en externaliserend negatief affect. Dit betekent dat de temperamentsdimensies de dimensies van de emotieregulatie niet direct of mediërend konden voorspellen.

Figuur 4. Relaties tussen Temperament, Warm Opvoedgedrag en Externaliserend Negatief Affect van de Emotieregulatie voor Vaders en Kinderen.

Noot: *p < .05; ** p < .01; *** p < .005 Warmte
Vader
 ER:
Negatief
 Affect
 Temp:
Negatieve
 Emotionaliteit
 Warmte
Vader
 ER:
Negatief
 Affect
 Temp:
Effortful
 Control


(23)

Tabel 3. Resultaten van de Multipele Regressie Analyses voor Moeders (N=98, df = 97) en Vaders (N=92, df = 91) voor de Predictoren Negatieve Emotionaliteit en Effortful Control op 4 maanden oude leeftijd, Warm Opvoedgedrag op 1-jarige leeftijd en de Uitkomstmaten Positief Affect en Externaliserend Negatief Affect van de Emotieregulatie op 2,5-jarige leeftijd.

Moeders Vaders

Positief Affect 2,5 jaar β t F β t F

Negatieve Emotionaliteit 4 maanden -.04 .00 -0.41 0.17 -.05 .00 -0.469 0.220 Effortful Control 4 maanden .10 .01 0.98 1.39 .02 .00 0.140 0.020 Warm Opvoedgedrag 1 jaar .210* .04 2.11 4.45 .03 .00 0.292 0.085

Negatief Affect 2,5 jaar Negatieve Emotionaliteit 4 maanden -.03 .00 -0.28 0.08 -.16 .02 -1.484 2.202 Effortful Control 4 maanden -.02 .00 -0.18 0.03 -.01 .00 -0.088 0.008 Warm Opvoedgedrag 1 jaar -.18† .03 -1.80 3.24 -.04 .00 -0.340 0.116 Warm Opvoedgedrag 1 jaar Negatieve Emotionaliteit -.02 .00 -0.23 0.05 -.24* .06 -2.311 5.341 Effortful Control .12 .01 1.18 1.39 .21* .04 2.029 4.116 Noot: †p < .10 *p < .05. **p < .01. ***p < .001. Discussie

Onderzocht werd of de temperamentsdimensies negatieve emotionaliteit en effortful control op 4 maanden oude leeftijd het positief affect en externaliserend negatief affect van de

(24)

emotieregulatie op 2,5-jarige leeftijd voorspelden. Daarnaast werd onderzocht of het warme opvoedgedrag van ouders van 1-jarige kinderen een mediërende rol kan spelen in dat verband. Geen van de resultaten ondersteunde de hypotheses dat negatieve emotionaliteit een negatieve relatie met positief affect had en dat negatieve emotionaliteit een positieve relatie met

externaliserend negatief affect had. Ook ondersteunde geen van de resultaten de hypothese dat effortful control positief gerelateerd was met positief affect en dat effortful control negatief gerelateerd was met negatieve emotionaliteit. Daarnaast kan de hypothese dat warm

opvoedgedrag de relatie tussen het temperament en de emotieregulatie mediëert niet

geaccepteerd worden. Dit gold voor zowel moeders als vaders. Wel bleek uit de analyses voor moeders dat warm opvoedgedrag het positieve affect van de kinderen kon voorspellen. Hoe warmer het opvoedgedrag van de moeder, hoe meer positief affect het kind vertoonde. Dezelfde relatie werd marginaal gevonden tussen warm opvoedgedrag en externaliserend negatief affect. Voor vaders bleek dat beide temperamentsdimensies op 4 maanden oude leeftijd negatief gerelateerd waren met warm opvoedgedrag. Wanneer kinderen meer

negatieve emotionaliteit uitten, vertoonden vaders minder warm opvoedgedrag. Bij effortful control is de relatie in tegengestelde richting: hoe meer effortful control kinderen vertoonden, hoe warmer het opvoedgedrag van vaders was. Er werd echter geen mediërend effect

gevonden tussen één van de temperamentsdimensies, warm opvoedgedrag en één van de dimensies van emotieregulatie.

Er is in huidig onderzoek geen relatie gevonden tussen zowel negatieve emotionaliteit op 4 maanden oude leeftijd en positief of negatief affect op 2,5-jarige leeftijd als tussen effortful control op 4 maanden oude leeftijd en positief en negatief affect. Deze bevindingen komen daarmee niet geheel overeen met eerdere onderzoeken naar de relatie tussen

temperament en emotieregulatie. Waar eerder onderzoek wel directe sterkere verbanden heeft gevonden tussen temperament en emotieregulatie (Liew et al., 2004; Olson et al., 2005), zijn die in dit onderzoek uitgebleven. Hiervoor kunnen enkele verklaringen bestaan. Allereerst kan de genetische kant van het temperament een rol spelen (Lengua et al., 2005; Saucier &

Simmonds, 2006). Doordat kinderen eigenschappen van hun ouders erven, waaronder temperamentskenmerken, zou het kunnen dat ouders relatief adequaat weten te reageren op kinderen die qua karakter meer op hen lijken. Hierdoor zouden de reacties van ouders beter kunnen aansluiten op de behoeften en emoties van kinderen (Gallagher, 2002; Hoffman et al., 2006; Putnam et al., 2002). De genetische invloed is en de grootte ervan is echter lastig precies aan te wijzen, aangezien genen ook andere aspecten kunnen beïnvloeden, zoals het opvoedgedrag (Putnam et al., 2002). Deze factor is aldus niet onderzocht, waardoor er ook

(25)

niet voor gecontroleerd kon worden. Wel kan onderzocht worden in hoeverre het

temperament van kinderen overeenkomt met de persoonlijkheid van hun vaders en moeders, aangezien het temperament de voorloper vormt van de volwassen persoonlijkheid (Rothbart et al., 2001). Zodoende kan bestudeerd worden hoe warm opvoedgedrag eruit ziet bij ouders en kinderen met meer overeenkomende karaktertrekken en bij ouders en kinderen die daarin meer van elkaar verschillen.

Daarnaast betreft dit een longitudinaal onderzoek waarin gekeken is naar twee meetmomenten waar ongeveer twee jaar tussen zat. In andere onderzoeken is deze relatie vaker onderzocht op één meetmoment (Gilliom et al., 2002; Leerkes et al., 2003; Liew et al., 2004; Kieras et al., 2005) of is het tijdsbestek korter tussen de twee meetmomenten

(Eisenberg et al., 2004; Valiente et al., 2004). Hierdoor zou het kunnen dat in andere studies andere factoren die van invloed kunnen zijn op de emotieregulatie een relatief minder grote rol hebben gespeeld dan in een groter tijdsbestek als twee jaar. Het is echter ook mogelijk dat andere factoren een grotere rol gespeeld kunnen hebben dan het temperament van kinderen, wat het effect van het temperament kan afzwakken over de tijd heen. Ook al is de rol van het temperament vooral in de eerste levensjaren relatief groot vergeleken met andere

leeftijdsfases (Fanti et al., 2010; Rothbart et al., 2002), in de peutertijd wordt de invloed van andere externe factoren op de ontwikkeling van kinderen steeds groter. Deze toename voltrekt zich in een relatief kort tijdsbestek (Belsky et al., 1984; Bornstein et al., 2013; Gallagher, 2002; Lightfoot et al., 2009; Putnam et al., 2002). Dit kan leiden tot een minder grote invloed van het temperament op de emotieregulatie naarmate meer andere factoren ook direct invloed kunnen uitoefenen op de emotieregulatie. Dit kan gaan om andere mensen, zoals het

opvoedgedrag van ouders, andere familieleden en verzorgers zoals pedagogisch medewerkers, en leeftijdsgenoten (Belsky, 1984; Gallagher, 2002; Lengua et al., 2005; Rothbart et al., 2007), maar ook om indirecte factoren, zoals het werk en de relatie van de ouders en hun sociale netwerk (Belsky, 1984; Belsky et al., 2007; Bornstein et al., 2013; McBride & Rane, 1998). Hoe kinderen zich gedragen tijdens interacties is daarmee niet alleen meer afhankelijk van het temperament, maar wordt steeds meer gevormd door het samenspel tussen al deze factoren samen en hun invloed op kinderen (Belsky et al., 1984; Bronfenbrenner & Morris, 2006; Putnam et al., 2002; Rothbart et al., 2002).

Bovendien kwam er voor de temperamentsdimensie effortful control geen eenduidige factor uit de factoranalyse bij zowel vaders als moeders, al was de factoranalyse het

ongunstigst bij de moeders. Dit leidde ertoe dat de betrouwbaarheid erg laag was voor effortful control. Hierdoor werd effortful control gecreëerd op basis van de correlaties tussen

(26)

en betrouwbaarheden van verschillende schalen samen. Alleen schalen die zowel in de literatuur als op basis van de correlaties en betrouwbaarheden in huidig onderzoek een relatie hadden met effortful control werden betrokken in het creëren van effortful control. Voor de alternatief gevormde dimensie van effortful control was de betrouwbaarheid redelijk voor moeders en voldoende voor vaders. Als de betrouwbaarheid niet zo sterk is, kan dit betekenen dat de uitkomsten meer berusten op toeval (Agresti, & Franklin, 2008). Het zou kunnen dat op het moment dat de data verzameld werden over het temperament van kinderen dit wellicht nog te vroeg was voor effortful control. Dit gebeurde namelijk toen de kinderen 4 maanden oud waren, terwijl effortful control zich doorgaans pas begint te ontwikkelen vanaf 6

maanden oude leeftijd (Kiff et al., 2011; Kochanska et al., 2003). De leeftijd van 4 maanden zou daarmee dus te vroeg kunnen zijn om al te kunnen beoordelen hoe het effortful control van kinderen eruit ziet volgens de ouders. Dit neemt niet weg dat het wat meer solide

fundament van negatieve emotionaliteit geschikter is om betrouwbaardere uitspraken te doen over de gevonden resultaten, waar het fundament van effortful control minder stabiel is (Gartstein et al., 2010; Parade et al., 2008). Desondanks geldt ook voor negatieve

emotionaliteit dat de betrouwbaarheid lager is in huidig onderzoek vergeleken met andere onderzoeken die gebruikgemaakt hebben van de IBQ-R (Gartstein et al., 2003; Gartstein et al., 2010; Parade et al., 2008). Wellicht kan dit veroorzaakt zijn door het verkeerd

interpreteren van de vragenlijst. Ook de omstandigheden, zoals de ruimte, de uitleg en de gemoedstoestand van de ouders, waarin de vragenlijsten werden afgenomen kan invloed hebben gehad op het invullen van de vragenlijst. Daarbij komt dat de ouders de vragenlijsten wellicht te subjectief hebben ingevuld, wat de betrouwbaarheid kan aantasten (Agresti et al., 2008). Ook al was de betrouwbaarheid van het alternatief gevormde effortful control hoger dan van het effortful control uit de factoranalyse, toch zou het kunnen dat dit de uitkomsten vertroebelt (Agresti et al., 2008). Een mogelijk gevolg hiervan kan zijn dat er geen

significante voorspelling gedaan kan worden of dat er wellicht significante of niet significante effecten gevonden zijn die met een solidere dimensie respectievelijk niet of wel gevonden zouden zijn (Parade et al., 2008).

Huidig onderzoek heeft tevens gevonden dat het warme opvoedgedrag van moeders minder sterk beïnvloed lijkt te worden door het temperament van kinderen, terwijl dit effect wel bij vaders werd gevonden. Omdat het om het eerstgeboren kind van de vaders en moeders gaat, zou men er van uit kunnen gaan dat beiden geen tot weinig ervaring hebben opgedaan in het opvoeden van kinderen. Een mogelijke verklaring voor dit verschil tussen vaders en moeders kan zijn dat moeders doorgaans de rol van primaire opvoeder op zich nemen terwijl

(27)

vaders vaker als hoofdkostwinnaar meer tijd besteden aan hun werk vergeleken met moeders (Leve, Scaramella, & Fagot, 2001; Leve et al., 2008; Parke, 2002). Dit zou kunnen betekenen dat moeders daardoor meer gewend zijn aan het temperament en gedrag van hun kind,

waardoor zij beter kunnen anticiperen en inspelen op het gedrag van hun kind (McBride & Rane, 1998; Boocock & Scott, 2005). Het zou kunnen dat zij relatief consequenter hetzelfde soort opvoedgedrag vertonen, ongeacht het temperament van het kind of de intensiteit

waarmee het kind emoties ervaart en uit. Dit zou kunnen komen omdat moeders het gedrag en de reacties van hun kind makkelijker zouden kunnen inschatten doordat zij hier meer mee te maken hebben dan vaders (Bridgett et al., 2009; Gallagher, 2002; Rubin et al., 2001).

Voor vaders is er wel een effect gevonden tussen temperament en warm

opvoedgedrag. Eerder is gevonden dat het temperament van kinderen een vrij grote rol kan spelen in de betrokkenheid van vaders: hoe betrokken vaders zijn bij de opvoeding van hun kinderen is onder andere afhankelijk van de negatieve emotionaliteit van de kinderen(Cabrera, Tamis-LeMonda, Bradley, Hofferth, & Lamb, 2000; McBride, Schoppe, & Rane, 2002). Voor moeders was deze relatie veel minder sterk, wat erop zou kunnen wijzen dat het temperament een minder grote rol speelt wat betreft de betrokkenheid van moeders in de opvoeding van hun kinderen (McBride et al., 2002). Het gevonden effect zou echter ook te maken kunnen hebben met de verwachtingen vanuit de omgeving: van moeders wordt vaker verwacht dat zij actiever betrokken zijn in de opvoeding dan vaders (Cabrera et al., 2000). Niettemin lijkt er een verschuiving plaats te vinden op maatschappelijk niveau met onder andere het stijgende aantal werkende moeders en een stijgend aantal vaders die meer betrokken zijn bij de opvoeding. Tegelijkertijd stijgt wel het aantal afwezige vaders in de opvoeding, wat in strijd lijkt te zijn met het stijgende aantal betrokken vaders (Cabrera et al., 2000; Parke, 2002). Desondanks lijkt het erop dat vaders door de andere verwachtingen meer ruimte zouden krijgen in het invullen van hun rol als vader. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat zij zich meer laten leiden door het temperament van kinderen dan moeders (Cabrera et al., 2000). Omdat het verwachtingspatroon voor vaders minder vast kan liggen, zou het mogelijk kunnen zijn dat vaders minder sterk een bepaald beeld nastreven van hoe zij zich als vader moeten gedragen (McBride et al., 2002). Of dit daadwerkelijk zo is en in hoeverre dit het

opvoedgedrag van vaders en moeders beïnvloedt, zal meer onderzocht moeten worden door te kijken naar hoe vaders en moeders hun rol als ouder zien, wat hun ervaringen zijn wat betreft de verwachtingen uit de omgeving en door te kijken hoe ouder-kindinteracties verlopen.

Niet alleen in dit onderzoek lijkt het opvoedgedrag van vaders meer beïnvloed te worden door het temperament van kinderen. Eveneens is gevonden dat vaders meer

(28)

opvoedingsstress ervaarden als kinderen, met name meisjes, zeer emotioneel waren. Dit maakte voor vaders dat zij minder warm opvoedgedrag vertoonden dan bij kinderen die minder emotioneel waren. Deze relatie werd ook gevonden voor moeders met zoons, alleen leek het opvoedgedrag van moeders wederom minder beïnvloed te worden door het

temperament van hun kinderen (McBride et al., 2002). In huidig onderzoek is geen

onderscheid gemaakt tussen de sekse van de kinderen, waardoor er geen uitspraak gedaan kan worden over mogelijke interactie effecten tussen sekse en temperament bij deze groepen vaders en moeders. Omdat al eerder gevonden is dat de betrokkenheid van vaders bij de opvoeding kan toenemen in de peutertijd (Sevigny et al., 2009), zou dit er eventueel toe kunnen leiden dat zij meer gevoelig raken voor het temperament van kinderen omdat zij hier meer mee te maken krijgen dan voorheen. Dit zou hun warme opvoedgedrag kunnen

beïnvloeden (Lengua et al., 2005; Kiff et al., 2011). Wanneer jonge kinderen meer negatieve emotionaliteit en minder effortful control dan gemiddeld uiten, kunnen vaders minder warm reageren op hun kinderen. Dit kan het risico op een onveilige gehechtheid vergroten, terwijl de hechting een essentiële basis vormt waaruit kinderen zich kunnen ontwikkelen (Bridgett et al., 2009; Volling, McElwain, Notaro, & Herrera, 2002). Jonge kinderen die daarentegen meer positieve emoties en minder negatieve emoties uiten, hebben met beide ouders ook een meer positieve relatie (Kochanska et al., 2000).

Eerder is gebleken dat kinderen die zeer reactief zijn en daarmee zeer sensitief zijn voor hun omgeving ook erg sensitief zijn voor positief en negatief opvoedgedrag. Bij positief opvoedgedrag ontwikkelen deze kinderen zich vaker veel beter dan bij negatief

opvoedgedrag, waar zij zich minder adequaat ontwikkelen (Aunola et al., 2005; Belsky & Pluess, 2009; Kiff et al., 2011). Er is in huidig onderzoek echter geen onderscheid gemaakt tussen minder en meer reactieve kinderen. Desalniettemin bleek wel dat moeders die meer warm opvoedgedrag vertoonden vaker kinderen hadden die later meer positief affect

vertoonden, wat overeenkomt met eerdere bevindingen (Denham, 1993; Davidov et al., 2006; Leerkes et al., 2009). Eveneens bleek dat deze moeders ook vaker kinderen hadden die later minder externaliserend negatief affect vertoonden, wat ook in eerder onderzoek gevonden is (Combs-Ronto et al., 2009; McCarty et al., 2005). Dit wijst tevens op het belang van warm opvoedgedrag in de ontwikkeling van de emotieregulatie van kinderen (Bridgett et al., 2009). Het is noodzakelijk te weten wat mogelijke consequenties en effecten kunnen zijn van

negatief opvoedgedrag in relatie tot de emotieregulatie van kinderen, zodat een inadequate ontwikkeling voorkomen al dan niet bijgestuurd kan worden. Echter, alleen weten welk opvoedgedrag kan bijdragen aan een minder adequate emotieregulatie geeft nog onvoldoende

(29)

inzicht in welk opvoedgedrag wel kan bijdragen aan een adequate emotieregulatie. Het is minstens zo belangrijk om ook daarvan op de hoogte te zijn, zodat jonge kinderen zoveel mogelijk de kans krijgen om een adequate emotieregulatie te ontwikkelen (Gilliom et al., 2002; Hoffman et al., 2006). Warm opvoedgedrag van moeders vormt daarmee al een aanknopingspunt om een adequate emotieregulatie te stimuleren.

Waar geen effecten optraden van het temperament van kinderen op 4 maanden oude leeftijd op het warme opvoedgedrag van moeders op 1-jarige leeftijd, waren deze effecten wel matig tot sterk tussen het warme opvoedgedrag van moeders en de emotieregulatie van

kinderen op 2,5-jarige leeftijd. Het effect van warm opvoedgedrag van moeders op

extrernaliserend negatief affect was marginaal significant in huidig onderzoek. Eerder zijn wel sterkere effecten gevonden tussen warm opvoedgedrag en een vermindering of

verzwakking van externaliserend negatief affect (Combs-Ronto et al., 2009; Grolnick et al., 1998; Leerkes et al., 2009; McCarty et al., 2005; Spinrad et al., 2007). Desalniettemin zou het gevonden effect erop kunnen wijzen dat warm opvoedgedrag van moeders een belangrijke rol zou kunnen spelen in het verminderen van externaliserend negatief affect van kinderen. Een verklaring voor het uitblijven van een sterker significant effect tussen warm opvoedgedrag en externaliserend negatief affect kan zijn dat de kinderen in deze steekproef niet meer dan gemiddeld externaliserend negatief affect vertoonden en daarmee de normatieve populatie vertegenwoordigden. Daardoor is het effect van warm opvoedgedrag op het externaliserend negatief affect minder groot dan bij kinderen uit klinische groepen die overmatig veel externaliserend negatief affect uiten (Combs-Ronto et al., 2005; Crockenberg et al., 2003).

Bij vaders bleef in tegenstelling tot moeders een effect uit tussen warm opvoedgedrag op 1-jarige leeftijd en de emotieregulatie van kinderen op 2,5-jarige leeftijd. Wellicht kan dit komen doordat kinderen zich anders gedragen en een ander soort relatie opbouwen met allebei de ouders (Bögels & Phares, 2008; Mangelsdorf, Schoppe, & Buur, 2000). Het zou kunnen zijn dat het warme opvoedgedrag van vaders niet per se een heel belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van de emotieregulatie van kinderen, maar dat andere aspecten van het opvoedgedrag hier belangrijker voor kunnen zijn. Gebleken is dat er sekseverschillen zijn in het opvoedgedrag van moeders en vaders: moeders nemen vaak de verzorgende rol op zich, waar vaders meer uitdagend speelgedrag vertonen (Bögels & Phares, 2008; Majdandžić, Möller, Bögels, & Van Den Boom, 2011). Wellicht zou het kunnen dat ander opvoedgedrag, zoals meer uitdagend gedrag, dan warm opvoedgedrag van vaders meer effect kan hebben op de ontwikkeling van de emotieregulatie op de lange termijn. Dit betekent echter niet dat warm opvoedgedrag van vaders wel meer effect kan hebben bij kinderen die klinisch veel negatieve

(30)

emotionaliteit en weinig effortful control hebben (Combs-Ronto et al., 2005; McCarty et al., 2005; Southam-Gerow et al., 2002).

Ook kan gedacht worden dat het effect van het warme opvoedgedrag op de

emotieregulatie afhankelijk zou kunnen zijn van de leeftijdsfase van kinderen. Aangezien vooral jongere kinderen of kinderen vanaf de kleuterschool onderzocht zijn wat betreft emotieregulatie, is er nog relatief minder bekend over hoe de interactie tussen warm opvoedgedrag en de ontwikkeling van de emotieregulatie in de peutertijd eruit ziet en wat voor effect dit kan hebben op de ontwikkeling van de emotieregulatie (Leerkes et al., 2009; Kiff et al., 2011; Sevigny et al., 2009). In huidig onderzoek treedt wel een patroon op dat ook bij jongere en oudere kinderen gevonden is: meer negatieve emotionaliteit en minder effortful control heeft een negatief effect op het warme opvoedgedrag van vaders (McBride et al., 2002; Volling et al., 2002) en warm opvoedgedrag van moeders heeft een positief effect op de emotieregulatie (Davidov et al., 2006; Kiff et al, 2011; Spinrad et al., 2007). Later onderzoek zou kunnen kijken naar de manieren waarop kinderen in diverse leeftijdsfases hun emoties uiten om een meer gedetailleerd beeld te krijgen van de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende leeftijdsfases.

Ten slotte dienen de resultaten ook voorzichtig geïnterpreteerd te worden als het gaat om het effect dat het temperament en warm opvoedgedrag hebben op de emotieregulatie. Dit komt mede door de vrij lage verklaarde variantie. Die toont namelijk aan dat de statistisch significante gevonden effecten in de praktijk van alledag minder doorslaggevend voor de emotieregulatie op de lange termijn dan verwacht kan worden (Agresti et al., 2008). Waarschijnlijk zou het kunnen zijn dat andere factoren, zoals co-parenting of de mate van opvoedingsstress, in werkelijkheid een grotere rol spelen in de ontwikkeling van de emotieregulatie dan het temperament en het warme opvoedgedrag dit doen.

Beperkingen en Suggesties voor Vervolgonderzoek

Een aantal beperkingen deden zich voor in huidig onderzoek. Allereerst is dat de totstandkoming van de dimensie effortful control en diens betrouwbaarheid die in huidig onderzoek redelijk was. Dit was sterker het geval bij moeders dan bij vaders. Vergeleken met andere onderzoeken was deze echter nog relatief laag (Gartstein et al., 2003; Gartstein et al., 2010; Parade et al., 2008). Dit maakt dat er geen betrouwbare afspraken gedaan kunnen worden over het effect van effortful control op zowel de latere emotieregulatie als het latere warme opvoedgedrag. Daarnaast zou het kunnen zijn dat op het moment dat data verzameld werd over het temperament van de kinderen dit wellicht nog te vroeg was voor de dimensie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(A) Micrograph of a pure population of epithelial PDAC cells, as obtained via contrast phase light microscopy (Original magnification 20×, scale bar = 50 μm).. (B) Micrographs of

This paper analyzes the relation between FDI and the rate of corruption of a country, starting from the literature on the macroeconomic effects of corruption on FDI, and

A full stance phase of straight walking cycle was simulated with the knee model with native meniscus (intact knee), the meniscectomized knee, the anatomically positioned prosthesis,

(2015) and high Colombia 73 family members/friends of disappeared persons on average 13.4 (SD ¼ 6.9) years earlier and 222 family members/friends of killed persons on average 12.1 (SD

rotation speed for wet particles with 100% (V/V) water (case 7) and we present the data with cross red symbols in Fig. We also vary the capillary force for drum rotation speed of 25

perspective and - fulfilling the institutional pressure to assure market effectiveness Annual reports of 111 Portuguese commercial banks in the year 2006 Voluntary risk

Afsluitend past de conclusie dat ondanks verschillende meningen en beoordelingen door verschillende auteurs gesteld kan worden dat de Nederlandse tolerantie ten opzichte

Maar naast dit principe behelst de regeling nog een drietal doelstellingen, namelijk het aantrekken van werknemers uit het buitenland met een specifieke