• No results found

Het Gedachtengoed van Willem Usselincx (1567-1647) in relatie tot de totstandkoming en vormgeving van de West-Indische Compagnie (WIC)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Gedachtengoed van Willem Usselincx (1567-1647) in relatie tot de totstandkoming en vormgeving van de West-Indische Compagnie (WIC)"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET GEDACHTENGOED VAN WILLEM

USSELINCX (1567 - ± 1647) IN RELATIE TOT DE

TOTSTANDKOMING EN VORMGEVING VAN DE

WEST-INDISCHE COMPAGNIE (WIC)

USSELINCX OVER HET RISICO DAT DE SPANJAARDEN DE NEDERLANDSE

HANDEL IN WEST-INDIË ZOUDEN WILLEN TEGENGAAN:

‘…TE MEER MOETEN WIJDER EEN BLAUW OOGH OM WAGHEN’

1

Geschreven door: Wilko van Dijk (Studentnr. 10052259)

Scriptiebegeleiding: Dr. C.M. Lesger

Dr. M. van Groesen (tweede lezer)

Scriptie in het kader van de Master Geschiedenis ‘Gouden Eeuw’

Houten, mei 2015

1 W. Usselincx, Voortganck vande West-Indische Compaignie. Dat is Levendigh discours duydelijck ende krachtelijck verthoonende hoe nootwendigh ende profytelijck voor den staet vande Landen in het gemeen ende allerley inwoonders in het particulier sy den voortgang vande langh-ghewenschte West-Indische Compaignie ende met wat vlijt ende ernst elck Patriot na sijn vermoghen moet helpen arbeyden om de selve metten eersten in treyn te doen brenghen, Knuttel 03426 (1623).

(2)

Afbeelding omslag: Portret van Willem Usselinx (1567-na 1647). Koopman en stichter van de West-Indische Compagnie, anoniem, 1637, 17,5 x 14 cm olieverf op paneel, collectie Rijksmuseum, Amsterdam, inv./cat.nr. A1675.

(3)

INHOUDSOPGAVE: PAGINA:

Dankwoord 04

Inleiding 05

1. Willem Usselincx

‘Maer mijn voornemen is alleen te bewijsen dat in alle gevalle goed is en seer wijselijck gedaen sijne middelen wat te verspreyden ende niet te veel eyeren onder een henne te leggen.’ 08 2. De vorming van Usselincx’ gedachtengoed in relatie tot de vredesonderhandelingen

tussen de Republiek en Spanje

‘…[d]at beter is een goede oorloge als eene quade bedrieglijcke of schandelijcke peys’ 21

3. Economische en moreel-ethische overtuigingen van Willem Usselincx

‘Dat den handel gemeenschap kennisse vriendschap ende ommegangh met soo veel ende verscheyden volcken grootelijck sal strecken tot nut ende voordeel van het gemeene beste moet nootsaeckelijck

volgen.’ 32

4. De verhouding tussen Usselincx’ ideeën en de opvattingen van tijdgenoten

‘Maer dat noch het vooornaemste is soo syn de Indianen den meesten-deel een seer goed aerdigh vriendelijck leersaem volck. De vremdelingen uyt Europa seer toe-gedaen’ 41

5. De denkbeelden van Willem Usselincx vergeleken met het octrooi van de WIC (1621)

‘…Isset niet best daer te periculeren daer neffens het particulier proffit het gemeen voordeel van

trecken kan?’ 49

6. De West-Indische Compagnie in de praktijk

‘Set uwen voet int West ghelijck in’t Oost gheschied, soo leyt haast neer ghevelt het trotsche Spaans

ghebied.’ 60

Samenvatting en conclusies

‘…dat hij volgens het getuygenis van de Hog. Mo. Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden […] den voornaemsten autheur is geweest die veel jaren langh in de Vereenigde Neederlanden het oprechten van de West-Indische Compaignie aldaer heeft gevorderd…’ 68

(4)

DANKWOORD

Het schrijven van een scriptie is een langdurige en vrij solistische bezigheid en een voortdurende woordenstrijd en scherpslijperij. Gelukkig heb ik een aantal inspirerende mensen getroffen die een bijdrage hebben geleverd aan dit ontwikkelingsproces. Om te beginnen een aantal (voormalige) medewerkers van de Universiteit van Amsterdam.

Marjolein ’t Hart begon als mijn scriptiebegeleider, maar heeft vanwege wijziging van werkkring het begeleidingsstokje moeten overdragen aan Pepijn Brandon. Helaas hebben hij en ik dit scriptieproject niet kunnen afronden doordat ik niet gereed was met de scriptie op het moment dat Pepijn voor langere tijd voor onderzoek naar de Verenigde Staten vertrok. Clé Lesger en Michiel van Groesen waren bereid om de begeleiding van de eindfase voor hun rekening te nemen.

Vanzelfsprekend was het nooit mogelijk geweest om in deeltijd Geschiedenis te gaan studeren zonder de flexibele houding van mijn directe collega’s.

Bovenal ben ik dank verschuldigd aan Silvy Meuwissen, mijn echtgenote, die veel geduld en begrip heeft gehad wanneer ik weer eens tot diep in de nacht bezig was en vanwege het feit dat de studie de afgelopen jaren een belangrijke component van ons leven is geworden en soms prioriteit kreeg boven andere belangrijke zaken.

Hopelijk vormt dit eindproduct ook een inspiratiebron voor mijn zes jonge neven Marijn, Joris, Juul, Lucas, Jort en Jesse om in de komende decennia de grenzen van hun kunnen en nieuwsgierigheid op te zoeken.

(5)

INLEIDING

Recentelijk merkte Henk den Heijer op dat het boek van Catharina Ligtenberg uit 1915 nog altijd de meest aangewezen biografie is over Willem Usselincx (1567-± 1647) en dat een moderne studie ontbreekt.2 Weliswaar hebben zowel Arthur de Bruyne (1943) als Erwin Joos (2014) in de afgelopen

eeuw ieder een boek aan Usselincx gewijd, maar hun bijdrages zijn beperkt gebleven en hebben nauwelijks nieuw licht geworpen op de persoon en zijn ideeën, of deze geplaatst in een zeventiende eeuws kader. Wat er verder over Usselincx geschreven wordt maakt doorgaans deel uit van een breder onderwerp, meestal verbonden met de West-Indische Compagnie en beperkt zich tot een korte verwijzing of paragraaf, veelal overgenomen uit andere bronnen. Het gevolg is dat men in de hedendaagse literatuur nog altijd moeite heeft om Willem Usselincx in de juiste context te plaatsen, bijvoorbeeld ten aanzien van diens bijdrage aan de uiteindelijke totstandkoming en vormgeving van de West-Indische Compagnie (WIC) (1621). Ik zal dit met een voorbeeld illustreren.

Een tegenwoordig belangrijke informatiebron als Wikipedia schrijft over Usselincx: ‘In 1621 stond hij mee aan de wieg van de West-Indische Compagnie….’3 Er wordt daarmee door Wikipedia

een rechtstreeks verband gelegd tussen Willem Usselincx en de totstandkoming van de WIC, al wordt er niet bij vermeld wie de andere personen of instanties zijn waarmee hij aan de wieg van de compagnie stond. De vroege Usselincx-biograaf, John Franklin Jameson, bevond zich in de late negentiende eeuw op hetzelfde spoor door in de titel van zijn boek Usselincx te kwalificeren als ‘Founder Of The Dutch And Swedish West India Companies’.4 Ook het Rijksbureau voor

Kunsthistorische Documentatie (RKD) heeft hem als ‘Oprichter van de West-Indische Compagnie’ gekenschetst.5

Verder onderzoek toont aan dat het beeld gevarieerder is. Catharina Ligtenberg houdt zich verre van het hiervoor genoemde oprichterspredikaat, maar bestempelde de West-Indische Compagnie als Usselincx’ ‘geesteskind’.6 ‘Geesteskind’ is ook de kwalificatie die Albert Meijer hanteert, maar

dan ten gunste van François Francken.7 Meijer ziet Usselincx slechts als ‘wegbereider’ van de WIC.8

Henk den Heijer daarentegen benoemt Usselincx wel tot ‘..de geestelijke vader van de WIC…’9 Naar

mijn mening staat de term ‘geestelijk vader’ ten aanzien van een bijdrage aan de WIC op een grotere afstand dan het eerder genoemde ‘oprichter’.

2 H. den Heijer, De geschiedenis van de WIC (Zutphen 2013) 199.

3 Wikipedia. Geraadpleegd op 10 januari 2015, van http://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_Usselincx.

4 J. F. Jameson, Willem Usselinx: Founder of the Dutch and Swedish West India Companies (New York 1887). 5 Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. (z.d.). Geraadpleegd op 25 mei 2014, van

http://www.rkd.nl/nl/explore/images/record?query=Usselincx&start=0.

6 C. Ligtenberg, Willem Usselinx (Utrecht 1914) 74.

7 A. Meijer, ‘Liefhebbers des Vaderlandts ende beminders van de Commercie. De plannen tot oprichting van een

generale West-Indische Compagnie gedurende de jaren 1606-1609’, in: M.I. Gerhardt, R.L.Koops e.a. (Eds.), Archief: Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (Middelburg jr. 1986) 41. 8 Meijer, ‘Liefhebbers des Vaderlandts’, 28.

(6)

Door middel van een impliciete verwijzing (‘…tot martelaarwordens toe…’) gaf Conrad Busken Huet in de negentiende eeuw zelfs een religieus tintje aan Usselincx’ rol en diens bijna zestigjarige strijd met betrekking tot de oprichting van de WIC.10 Door Erwin Joos wordt Usselincx in

de meest recente biografie in de ondertitel genoemd als ‘…mentor van de West-Indische Compagnie.’11 Daarmee wordt Usselincx’ bijdrage vooral gezocht in de positie van begeleider of

belangenbehartiger.

Guy Martinière kiest voor een andere invalshoek en betitelt Usselincx als ‘…promotor van de WIC…’.12 Deze kwalificatie wordt eveneens door Wim Wennekes gebruikt.13 Zelf vermeldde

Usselincx in 1630 niet zonder trots dat hij door de Spaanse gezant Gabriel de Roy werd betiteld als ‘…

den inventeur ende promoteur van de West-Indische Comp.’14 Piet Emmer en Jos Gommans houden

het op ‘…de eerste voorvechter van de oprichting van de WIC…’.15

Tot slot, gegeven het opschrift bij het portret op de voorzijde van deze scriptie, "W. Wsselinx. avtevr. van. / Westindise. Compangi", leek Willem Usselincx zichzelf vooral als auteur te beschouwen, waarbij de term naast schrijver ook kan duiden op de maker of schepper van iets.

Deze historiografische kwalificaties tonen aan dat Usselincx’ rol bij het totstandkomingsproces van de WIC door historici en anderen, waaronder hijzelf, nogal divers geïnterpreteerd wordt. Aan de hand van diens ideeën en theorieën en door de oprichting en vormgeving van de West-Indische Compagnie te onderzoeken wil ik nagaan hoe we Usselincx’ bijdrage aan de WIC moeten duiden. De centrale vraag in deze scriptie luidt daarom: ‘In hoeverre kunnen we het gedachtengoed van Willem Usselincx herkennen in de West-Indische Compagnie (1621)?’ Daarbij maak ik onder meer gebruik van een aantal pamfletten dat, ondanks het anonieme schrijverschap, tegenwoordig aan Willem Usselincx wordt toegeschreven.

De beantwoording van de hoofdvraag geschiedt aan de hand van een aantal uit te diepen onderwerpen en deelvragen, verdeeld over diverse hoofdstukken. Het geheel biedt inzicht in de persoon Willem Usselincx, diens gedachtengoed, de context waarin zijn ideeën vorm kregen en de relatie tot de West-Indische Compagnie.

In hoofdstuk 1 verdiep ik mij met behulp van de onderliggende vraag ‘wie was Willem Usselincx?’ in de persoon Usselincx. Dit hoofdstuk levert vooral een beschrijving van diens leven en omstandigheden op.

10 C. Busken Huet, Het land van Rembrand. Studies over de Noordnederlandse beschaving in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1987) 622.

11 E. Joos, Willem Usselincx (Antwerpen 1567-1647 Amsterdam), mentor van de West-Indische Compagnie

(Antwerpen 2014).

12 G. Martinière, ‘De Europeanen en de Atlantische Oceaan in de zestiende eeuw’, in: P. Emmer, H. den Heijer

en L. Sicking, Atlantisch avontuur, De Lage Landen, Frankrijk en de expansie naar het westen, 1500-1800 (Zutphen 2010) 25.

13 W. Wennekes, Gouden handel. De eerste Nederlanders overzee, en wat zij daar haalden (Amsterdam 2007)

290.

14 C Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, XXXV.

15 P. Emmer en J. Gommans, Rijk aan de rand van de wereld. De geschiedenis van Nederland overzee

(7)

De aandacht in hoofdstuk 2 richt zich op het streven naar vrede met Spanje, voornamelijk tijdens de bestandsonderhandelingen (1606-1609). Vooral met behulp van een aantal aan Willem Usselincx toegeschreven pamfletten uit 1607-1608 en één uit 1630 wordt de deelvraag ‘wat waren de belangrijkste uitgangspunten van Willem Usselincx’ gedachtengoed?’ onder de loep genomen. Deze pamfletten richten zich vooral op Usselincx’ standpunten met betrekking tot de vredesonderhandelingen tussen Spanje en de Republiek.

Hoofdstuk 3 bouwt hierop voort en kijkt met behulp van de deelvraag ‘hoe wilde Willem Usselincx invulling geven aan zijn WIC-plannen?’ naar de inhoudelijke kant van diens gedachtengoed. Opnieuw fungeert een aantal pamfletten als bronnenmateriaal.

De oorspronkelijkheid van Usselincx’ ideeën komt aan de orde in hoofdstuk 4. Dit aspect wordt onderzocht aan de hand van de vraag ’hoe verhielden Usselincx’ ideeën zich ten opzichte van opvattingen van tijdgenoten?’

Hoofdstuk 5 baseert zich op een vergelijking tussen Willem Usselincx’ theorieën en het raamwerk van de WIC (1621), geleid door de deelvraag ‘wat waren de overeenkomsten en verschillen tussen het gedachtengoed van Willem Usselincx en de oprichtingsakte van de WIC (1621)?’ Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van een uitgebreid pamflet van Usselincx’ hand in samenhang met de oprichting van de Zweedse Zuidercompagnie, waarin verwijzingen zijn opgenomen naar Usselincx’ opvattingen ten aanzien van de WIC.

Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, beschrijft op grond van de deelvraag ‘op welke wijze manifesteerde de West-Indische Compagnie zich in de praktijk?’ hoe de Compagnie daadwerkelijk vorm werd gegeven en ingezet.

Tot slot kom ik in de ‘samenvatting en conclusies’ toe aan de beantwoording van de hiervoor gestelde hoofdvraag met betrekking tot de herkenbaarheid van Willem Usselincx’ gedachtengoed in de West-Indische Compagnie.

(8)

HOOFDSTUK 1: WILLEM USSELINCX

WILLEM USSELINCX: ‘MAER MIJN VOORNEMEN IS ALLEEN TE BEWIJSEN DAT IN ALLE GEVALLE GOED IS EN SEER WIJSELIJCK GEDAEN SIJNE MIDDELEN WAT TE VERSPREYDEN ENDE NIET TE

VEEL EYEREN ONDER EEN HENNE TE LEGGEN.’16

Aan de hand van de onderliggende vraag ‘Wie was Willem Usselincx?’ wordt aan de hand van een biografische schets kennis gemaakt met de hoofdpersoon en zijn omstandigheden en verschijnen de eerste contouren van diens gedachtengoed in beeld.

We weten Willem Usselincx’ geboortejaar en -plaats, namelijk 1567 en Antwerpen, maar niet zijn exacte sterfjaar, laat staan sterfdatum en -plaats. Bij benadering zal het 1647 zijn geweest. We kunnen concluderen dat zijn leven ongeveer de gehele periode van de Nederlandse Opstand heeft omspannen. Het gebrek aan overlevering van dit soort feitelijke, maar cruciale informatie duidt erop dat zijn ster al tijdens zijn leven was verbleekt.

Dit zien we bevestigd door het portret op de voorpagina, waarvan ook een ets bestaat, met als opschrift: "W. WSSELINX. AVTEVR. VAN. / WESTINDISE. COMPANGI".17 Dat het in 1636 of

1637 is gemaakt valt af te leiden uit de bijgevoegde Latijnse afkorting ‘AE SVAE 69’, waarmee aangegeven werd dat Usselincx 69 jaar oud was. Het olieverfpaneeltje is sober en klein, heeft donkere kleuren en is zonder opsmuk geschilderd. De oude man met blauwgrijze ogen en een grote witte kraag kijkt de beschouwer met vastberaden blik aan. De van het schilderij afgeleide ets zal zijn bedoeld om prenten van Usselincx’ portret te tonen, zodat hij herinnerd zou worden als de persoon die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de overzeese ambities van de Republiek en de totstandkoming van de West-Indische Compagnie. De tekst met de nadrukkelijke verwijzing naar de geportretteerde, diens leeftijd en verdiensten doet vermoeden dat het portret niet bestemd was voor behoud in de eigen familie, want die zouden dergelijke kerngegevens normaliter weten, maar voor een breder publiek. De toelichting lijkt ook noodzakelijk te zijn geweest, omdat de bekendheid van Willem Usselincx in de jaren dertig van de zeventiende eeuw al was verminderd.

Over het privéleven van deze koopman en veelschrijver is weinig bekend en persoonlijke informatie blijkt nauwelijks te vinden in de archieven. Hij lijkt ongetrouwd en zonder kinderen te zijn gebleven. Dit was niet onbelangrijk in een omgeving waarin familie de ruggengraat vormde van het sociale en economische netwerk. Zelf vermeldde hij alleen zijn nicht Elisabet ter Nelbeurch, maar ook een neef, zij het niet bij naam (waarschijnlijk Huijbert), werd door hem aangehaald.18 Verder zijn er in

het Antwerps (poorter)archief sporen te vinden van zijn vader Willem en ooms Adriaen en Hendrik

16 W. Usselincx, Octroy ofte privilegie, soo by den Alderdoorluchtigsten Grootmachtigen Vorst ende Heer, Heer Gustaeff Adolph, der Sweden, Gotten und Wenden Koningh, Groot-vorst in Finland, Hertogh tot Chesten ende Carelen, Heer tot Ingermanland, etc. Aen de nieuw opgerichte Zuyder Compagnie in’t koningrijck Sweden, onlangs genadigst gegeven ende verleend is. Mitsgaeders een naerder Bericht, over ‘tselve Octory ende Verdragh-brief, Knuttel 03735 (1627).

17 Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. (z.d.). Geraadpleegd op 25 mei 2014, van

http://www.rkd.nl/nl/explore/images/record?query=Usselincx&start=0.

(9)

Usselincx. In Amsterdam treffen we in het doopregister Anna Usselincx en de al genoemde Huijbert aan. Ook de namen van Adriaen en Aernout Usselincx duiken op in Amsterdam, al weten we niet zeker of al deze personen verwanten waren van Willem.

Het gebrek aan dit type informatie komt onder andere doordat Usselincx in zijn vele geschriften privézaken nagenoeg onvermeld liet. De mededeling dat hij een ‘…heessche stemme…’ had vormde een van de weinige persoonlijke ontboezemingen die ik heb aangetroffen.19 Bovendien is

er vanuit wetenschappelijke hoek slechts beperkte belangstelling voor hem geweest. Een derde reden zou kunnen zijn dat veel nuttige informatie die in het Zeeuwse archief lag opgeslagen verloren is gegaan bij het bombardement op Middelburg in de meidagen van 1940.

Een aantal leden van de vooraanstaande Hasseltse, calvinistische familie Usselincx vestigde zich rond 1560 in Antwerpen; daaronder ook Willems vader Willem. Deze werd in 1565 in het poorterarchief ingeschreven als ‘kruidenier’.20 Hij was vooral actief in de specerijenhandel.

Inschrijving in het Antwerpse poorterarchief was voor kooplieden weliswaar geen verplichting, maar in de jaren 1558-1565 kochten jaarlijks meer dan dertig kooplieden het poorterschap.21

Rond Willem Usselincx’ geboortejaar (1567) telde Antwerpen meer dan 100.000 inwoners. Het was de eerste handelsstad in Noordwest-Europa met een dergelijke omvang.22 De Scheldestad nam

in 1545 al 75% van alle exporten van de Zeventien Provinciën voor haar rekening.23 Ter vergelijking,

Amsterdam telde omstreeks 1560 slechts 27.000 inwoners en bereikte pas in de zeventiende eeuw 200.000 inwoners.24 Anders dan in Antwerpen en Brugge stond het financiële stelsel in de Noordelijke

Nederlanden halverwege de zestiende eeuw in de kinderschoenen.25

Het calvinisme kreeg pas vanaf de jaren vijftig van de zestiende eeuw vaste voet aan de grond in de Lage Landen.26 Het had een grote aantrekkingskracht op kooplieden, vooral omdat de mens

geacht werd een ‘vita activa’, een actief leven ter ere van God, te leiden, met ijver en discipline als sleutelwoorden en Gods zegen als beloning. De beperkingen vanuit het calvinistische geloof bleken te combineren met aardse ondeugden als hebzucht, financiële risico’s en het nastreven van rijkdom, mits de koopman maar een onberispelijke levenswandel leidde en een goede reputatie genoot, bijvoorbeeld door geen reden tot aanstoot te geven. Simon Schama bestempelde dit als ‘…moral pulling and

19 W. Usselincx, Naerder bedenckingen, over de zee-vaerdt, coophandel ende neeringhe, als mede de versekeringhe vanden staet deser vereenichde Landen, inde teghenwoordighe vrede-handelinghe met den coninck van Spangnien ende de aerts-hertoghen, Knuttel 01441 (1608).

20 Felix Archief Antwerpen, Poorterslijsten, opgetekend in de Geberderde Daechseelboecken en in de

Vierschaarboeken 01/01/1390 - 31/12/1795, Poortersboeken 1533-1608, deel 1, 25 juni 1563.

21 O. Gelderblom, Zuid-Nederlandse Kooplieden en de Opkomst van de Amsterdamse Stapelmarkt (1578-1630)

(Utrecht 2000) 37.

22 W. Blockmans, Metropolen aan de Noordzee. De geschiedenis van Nederland, 1100-1560 (Amsterdam 2010)

554.

23 Ibidem, 620.

24 Ibidem, 620; J.I. Israel, De Republiek, 1477-1806 (Franeker, 1996) 120.

25 M. ‘t Hart, J. Jonker en J.L. van Zanden (ed.), A financial history of The Netherlands (Cambridge 1997) 3

(introductie).

(10)

pushing…’, een cultuur waarbij men zich behoorde te schamen voor behaalde rijkdom, maar die niet aan de christelijke verlossing in de weg hoefde te staan.27

Het blijft onduidelijk in hoeverre de economische bloei in de Republiek het gevolg was van de calvinistische norm van hard werken en sober leven, zoals de ‘Weber-these’28 veronderstelde, of juist

het omgekeerde, namelijk dat het protestantisme het kapitalistische model van de Republiek heeft gevolgd.29 De vereiste religieuze ‘kwaliteit’ van haar leden had in ieder geval tot gevolg dat de

orthodoxe calvinistische kerk, waartoe ook Willem Usselincx ging behoren, geen brede kerk werd. Veel jonge koopmanszonen brachten vanaf ongeveer hun veertiende levensjaar een leertijd van drie tot acht jaar door bij een ervaren koopman, meestal een familielid of bevriende koopman in binnen- of buitenland.30 Ergens tussen 1581 en 1591 heeft Willem Usselincx deze vormende opleiding

genoten in Spanje, Portugal en op de Azoren en heeft daardoor vermoedelijk het Spaanse Beleg van Antwerpen (1585) niet van nabij meegemaakt. Tijdens zijn leertijd zag hij rijk beladen Spaanse galjoenen uit de overzeese gebieden terugkeren en heeft hij zich de noodzakelijke handelskennis eigen gemaakt. Ten aanzien van zijn beheersing van het Spaans schreef hij later ‘…dat ick int schryven van de Spaanse sprake soo wel niet ben ervaeren…’31 Ook in andere talen dan het Nederlands en Frans

was hij niet bedreven.32

Naar eigen zeggen als „een van de rijckste vant Lant" arriveerde de 24-jarige Willem Usselincx omstreeks 1591 weer in de Lage Landen.33 Inmiddels werden protestanten die na de

capitulatie van Antwerpen niet wilden terugkeren naar de moederkerk door Alva gedwongen om hun zaken binnen vier jaar te liquideren en de Scheldestad te verlaten.34 Zo’n 200.000 Zuid-Nederlanders,

waaronder 38.000 Antwerpenaren, bleken niet bereid om hun godsdienstige overtuigingen op te geven en trokken weg, om nooit meer terug te keren.35 Usselincx was één van hen.

In één van de volgende hoofdstukken zullen we nog zien dat hij foeterde op de Zuid-Nederlanders die hun geloofsprincipes ondergeschikt maakten aan de mogelijkheden tot het behalen van winst. Naast geloofsredenen speelden economische motieven dan ook zeker een rol bij de keuze voor vertrek, want de Zuidelijke Nederlanden leden zwaar onder blokkades en krijgsverrichtingen. Volgens P.C. Hooft werden de effecten van de massale uittocht versterkt en leidde dat tot meer

27 S. Schama, The Embarrassment of Riches, An interpretation of Dutch Culture in the Golden Age (Londen

1991) 371.

28 M. Weber, De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme (Amsterdam 2012) 128.

29 C. Lesger, ‘Merchants in charge: the self-perception of Amsterdam merchants, ca.1550-1700’ in: M.C. Jacob

& C. Secretan (Ed.), The self-perception of early modern capitalists (New York 2008, 75-97) 92.

30 O. Gelderblom, Zuid-Nederlandse Kooplieden, 203. 31 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, LXXXX. 32 Ibidem, Bijlage I, XXVI.

33 J.F. Jameson, Willem Usselinx, 21.

34 P.C. Hooft, Nederlandse Historiën, Een keuze uit het grote verhaal van de Nederlandse Opstand (Amsterdam

2007) 276.

(11)

verwildering, verloedering, wolvenplagen en armoede.36 De Noordelijke Nederlanden begonnen rond

1590 juist aan een ongekende bloeitijd.37

De meeste migranten vestigden zich in Zeeuwse of Hollandse steden. Historici hebben later een hevige pennenstrijd gevoerd over de vraag waar Willem Usselincx zich vestigde, Amsterdam of Middelburg.38 Op basis van onder meer het pamflet ‘Bedenckinghen’, waarin Usselincx schrijft over

‘[D]it exempel wedervaert ons hier tot Middelburch…’, kom ik tot de conclusie dat hij in 1608 in de Zeeuwse stad woonde.39 Dit feit wordt bevestigd door een notariële akte (1612), waarin Middelburg

als Usselincx’ woonplaats wordt genoemd.40

Mede vanwege de relatieve nabijheid van Antwerpen vormde Middelburg, destijds een middelgrote handelsstad, rond 1590 een goede woonplaats voor uitgeweken Zuid-Nederlanders. De grote aantrekkingskracht van Amsterdam zou pas naderhand toenemen en werd eind zestiende eeuw nog nauwelijks onderkend, ook niet door raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), terwijl deze zich nota bene in het centrum van de macht bevond.41

Nadat hij zich in de Republiek had gevestigd bleef Usselincx zich actief bezig houden met handelszaken, zoals met de aankoop van zijde van de VOC.42 Daarnaast heeft hij zich geconcentreerd

op het vergroten van zijn handelskennis en de uitbreiding van zijn netwerk. Gegeven de autonome posities van provincies en steden en de complexe besluitvormingsstructuur in de Republiek was een goed onderhouden netwerk (‘vrientschap’), gebaseerd op bindende principes van wederkerigheid (dienst en wederdienst), eer en reputatie en met de juiste personen, onontbeerlijk.43 Op grond van een

analyse van diens geschriften en correspondentie kunnen we constateren dat Usselincx, zeker tot 1617, volgens deze conventies kon handelen en er een invloedrijk netwerk op nahield. Gemeten over een langere termijn onderhield hij onder meer contacten met Prins Maurits, Johan van Oldenbarnevelt, de Zweedse koning Gustaaf Adolf, François Francken, Jan Huyghen van Linschoten, Petrus Plancius, de Zweedse eerste minister Axel Oxenstierna en met advocaat Simon van Middelgeest, maar ook met vertegenwoordigers van de Staten-Generaal.

Een andere Middelburgse koopman, Balthasar de Moucheron, werkte begin zeventiende eeuw ook al samen met de geograaf/theoloog Petrus Plancius met als lange termijndoel om wereldwijd een

36 P.C. Hooft, Nederlandse Historiën, 287.

37 J. I. Israel, Nederland als centrum van de wereldhandel, 1585-1740 (Franeker 1991) 59.

38 H. den Heijer, De geschiedenis van de WIC, 20; J.F. Jameson, Willem Usselinx, 29; C.K. Kesler, ‘Willem

Usselincx en de oprichting van de West-Indische Compagnie’ in New West Indian Guide/Nieuwe West-Indische Gids [Online], deel 3 Nr. 1 (1 januari 1922), 66; C. Ligtenberg, Willem Usselinx, 16.

39 W. Usselincx, Bedenckinghen over den staet vande vereenichde Nederlanden: nopende de zeevaert, coop-handel, ende de gemeyne neeringe inde selve. Ingevalle den peys met de aerts-hertogen inde aenstaende vrede-handelinge getroffen wert, Knuttel 01438 (1608).

40 Nationaal Archief, Den Haag, Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), nummer toegang 1.04.02,

inventarisnummer 13368.

41 B. Knapen, De Man en zijn staat, Johan van Oldenbarnevelt, 1547-1619 (Amsterdam 2005) 100. 42 NL-HaNA, VOC, 1.04.02, inv.nr. 13368.

43 E. Kok, Culturele ondernemers in de Gouden Eeuw. De artistieke en sociaal-economische strategieën van Jacob Backer, Govert Flinck, Ferdinand Bol en Joachim von Sandrart (Amsterdam 2013) 19.

(12)

netwerk van handelsposten in te richten.44 In algemene zin kwam dit overeen met Usselincx’ ideeën,

want laatstgenoemde zette zijn netwerk niet alleen op voor zakelijke doeleinden, maar ook om grootse plannen te ontvouwen: “…[S]ynde mijne ghelijckenis van eenighe coop-lieden die ’t samen eene generale compagnie maken om te handelen op winst ende verlies. (…) Maer het moet ghelijck gaen ende de winste ende ’t verlies moet ghelijk gedragen worden (…).”45 Onder invloed van zijn Spaanse

en Portugese leertijd wilde Usselincx een algemene handelscompagnie, gericht op West-Indië, tot stand brengen. Hij schreef daartoe diverse voorstellen.

Pas in 1606 begonnen de Staten-Generaal serieus oog te krijgen voor Usselincx’ idee om een West-Indische Compagnie op te zetten. Dit inzicht werd versterkt door een aantal succesvolle particuliere trans-Atlantische handelsreizen, maar ook door de reizen en geschriften van Jan Huyghen van Linschoten en de oprichting van de VOC (1602). Zelf nam Usselincx voor fl. 1.600,= deel in de VOC.46 De Staten-Generaal lieten een onderzoek uitvoeren naar de haalbaarheid van een

trans-Atlantische compagnie met een startkapitaal van zes miljoen gulden en een monopolie van zesendertig jaar.47 Dit leidde tot een ontwerp-octrooi, maar de bestandsonderhandelingen (1607-1609) gooiden

roet in het eten. De oprichting van de WIC werd in de ijskast gezet en Willem Usselincx verlegde zijn aandacht.

In de Republiek werd veel van het verdiende geld geïnvesteerd in landontginningen, inpolderingen en in de handel in ruwe grondstoffen en halffabricaten.48 De stijgende voedselprijzen

maakte dit type beleggingen voor investeerders aantrekkelijk.49 Dit gold ook voor Willem Usselincx.

Daarom besloot hij om in 1612 nagenoeg zijn gehele kapitaal te beleggen in de drooglegging van de Beemster en het Zoetermeer. Het pionieren op nieuw land, gericht op het produceren van grote hoeveelheden voedsel, sloot aan bij het kolonisatie-element dat was verbonden met Usselincx’ WIC-plannen, waarover later meer. Ook om die reden was zijn investeringskeuze verklaarbaar.

In 1608 was het project in de Beemster van start gegaan. Het vormde de opmaat tot drie decennia van droogleggingen in dit gebied. Meer dan 7.000 hectare land werd droog gelegd. Het project kostte de aanzienlijke som van 1.492.500 gulden. Daarvan nam Willem Usselincx maar liefst 9% voor zijn rekening, een teken van zijn grote welvaart.50 Hij verwierf diverse binnen- en dijkkavels,

in totaal 526 morgen land en liet er acht boerderijen op bouwen.51 Daarmee behoorde hij tot een groep 44 H. den Heijer, De geschiedenis van de WIC, 18.

45 Willem Usselincx, Bedenckinghen over den staet vande vereenichde Nederlanden: nopende de zeevaert, coop-handel, ende de gemeyne neeringe inde selve. Ingevalle den peys met de aerts-hertogen inde aenstaende vrede-handelinge getroffen wert (Knuttel 01438, Den Haag 1608) 14.

46 J.G. van Dillen, Het oudste aandeelhoudersregister van de Kamer Amsterdam der Oost-Indische Compagnie

(Den Haag, 1958) 362.

47 W. Wennekes, Gouden handel. De eerste Nederlanders overzee, en wat zij daar haalden (Amsterdam 2007)

290.

48 M.‘t Hart, J. Jonker en J.L. van Zanden (ed.), A financial history, 56. 49 J. L. Price, Dutch Culture in the Golden Age (Londen 2011) 24. 50 J..F. Jameson, Willem Usselinx, 49.

(13)

van achttien ingelanden, eigenaren, die gezamenlijk meer dan de helft van de polder bezaten.52 Grote

kooplieden zagen zichzelf als een elitegroep, vergelijkbaar met de oude adel.53 Een stuk land en bij

voorkeur een heerlijke titel hoorden daarbij. Daarnaast was het in koopmanskringen belangrijk om een goede reputatie te hebben en te voldoen aan de gangbare normen van de groep waarvan men deel wilde uitmaken, zodat men vertrouwen uitstraalde. Reputatie was essentieel voor iemands sociale vermogen en was minstens zo belangrijk als geld.54 Het openbare leven had daardoor een hoog

vertoningsgehalte.55 In 1591 was Usselincx als buitenstaander naar de Republiek gekomen en

behoorde in 1612 tot de grootgrondbezitters in de Beemster.

Het begin was moeilijk en in 1613 stond de polder nog deels blank en vraten muizen en wormen het gras en de oogsten aan. Zoals kan worden afgeleid van het eerste Beemster wapen (1612), bestaande uit een rode koe, water en grasland, was het gebied vooral geschikt als weide- en hooiland, een gevolg van de minder goede bemaling en de snelle bodeminklinking. Men hield er vooral ossen, afkomstig uit Denemarken. Deze waren bestemd voor de slacht, maar er werden in de Beemster ook grote hoeveelheden landbouwproducten, zoals kaas, geproduceerd.

De investering leverde de investeerders na de moeilijke aanvangsjaren een jaarlijks rendement op van bijna 17%.56 Willem Usselincx leek dus een voortreffelijke beleggingskeuze te hebben

gemaakt, maar opmerkelijk genoeg draaide het project voor hem juist uit op een financieel fiasco dat hij gedurende de rest van zijn leven niet meer te boven zou komen.

In 1616 leek zijn financiële situatie nog niet onhoudbaar, gegeven het feit dat hij op dat moment in staat was om een VOC-aandeel te kopen, al weten we niet hoe groot dit was. Het moet in ieder geval een aanzienlijke investering zijn geweest, want Usselincx’ schuldeisers vonden het zelfs in 1646 de moeite waard om het juridische proces erover voort te zetten.57

Toch had het polderbestuur al in 1616 besloten om Usselincx’ landerijen bij executie te laten verkopen, omdat hij grote achterstand had in het betalen van verschuldigde belastingen. Daarbij werden diverse kavels verkocht.58 Nadat het financieel snel bergafwaarts was gegaan werd Willem

Usselincx in 1617 failliet verklaard.59 Onder kooplieden kwam een faillissement vaker voor, maar men

kan onderscheid maken tussen ‘faillissement’, onfortuinlijk een vermogen verliezen, en ‘bankroet’,

52 K. van der Wiel, ‘Huis en Haard’ in: K. Bossaers, en C. Misset (red.), 400 jaar Beemster: 1612-2012 (Wormer

2012) 136.

53 L. Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam

1997) 29.

54 Ibidem, 147. 55 Ibidem, 40.

56 R. Unger, ‘The Dutch trade in rye’ in: C.A. Davids, F. Wantje en L.A. van der Valk (red.), Kapitaal, ondernemerschap en beleid, studies over economie en politiek in Nederland, Europa en Azië van 1500 tot heden (Amsterdam 1996, 121-140) 134.

57 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, 230.

58 AK63, BK 6, BK 36, BK 85 en DK 83-84, Beemsterbuitenplaatsen. (z.d.). Geraadpleegd op 24 februari 2014,

van http://www.beemsterbuitenplaatsen.nl/personen.htm#U.

(14)

waarbij eigen schuld een rol speelde.60 In ieder geval tastten beide vormen doorgaans iemands

reputatie aan en het vertrouwen dat zijn sociale en zakelijke omgeving in hem hadden, wanneer de persoon in kwestie niet langer in staat was om zijn financiële verplichtingen na te komen.

De grondprijzen in de Beemster daalden, want de markt had moeite om dit plotse ruime kavelaanbod te verwerken. 61 Het toont nogmaals aan dat Usselincx in de Beemster een belangrijke

investeerder was. Tien jaar na Usselincx’ vertrek uit de Beemster werd één van zijn voormalige pachters nog aangeduid als ‘boer op Usselinx’ groote huis.’62

Hij wist kavel BK85 en enkele andere goederen buiten het faillissement te houden en over te dragen aan zijn neef Huijbert Usselincx.63 In 1622 werd de kavel verkocht aan Pieter Jansz Schagen.

Na diens dood (1653) lieten de Amsterdamse weesmeesters de landerijen taxeren, waarbij de Beemster “huijsinge en plantagie” met 20 morgen land werd geschat op ƒ 24.500.64 Daaruit kan worden afgeleid

dat Usselincx’ oorspronkelijke landerijen wel degelijk konden renderen.

Vriendschappen en verwantschappen waren vanuit eigenbelang belangrijk voor de zeventiende eeuwse inwoners van de Republiek en fungeerden als een soort verzekeringssysteem tegen risico’s, zodat men in tijden van nood kon terugvallen op een groep bekenden (familie, vrienden, zakelijke relaties), al wist je natuurlijk nooit zeker op wie je echt kon vertrouwen als het erop aan kwam. Men moest krediet opbouwen in de vorm van een wederkerige relatie en bijstand kunnen verlenen. Reputatie gold daarbij als teken van betrouwbaarheid.65 Willem Usselincx lijkt, behalve het redden van

een kavel via zijn neef, zo’n fundamenteel netwerk te hebben ontbeerd. Als ongetrouwde Zuid-Nederlander had hij blijkbaar geen sociaal vangnet in de Republiek op het moment dat hij het hard nodig had om zijn financiële tegenspoed op te vangen of hem aan een goedbetaalde betrekking te helpen.

Als gevolg van het faillissement kende Willem Usselincx de rest van zijn leven geldgebrek en moest hij schrapen en bedelen om toelages. Hij werd zelfs tegen inhechtenisneming door zijn schuldeisers beschermd met behulp van een zogenaamd ‘sureté de corps’.66 Ondertussen hoopte hij het

financiële tij te keren door langs juridische weg waardevolle bezittingen terug te eisen. Tevens probeerde hij om de WIC alsnog van de grond te tillen en een grote beloning voor al zijn inspanningen in de wacht te slepen.

60 P. Crenshaw, Rembrandt's bankruptcy: the artist, his patrons, and the art market in seventeenth-century Netherlands (Cambridge 2006) 68.

61 D. Aten, ‘Van Water tot werelderfgoed’, in: K. Bossaersen Carly Misset (red.), 400 jaar Beemster, 32. 62 Kees van der Wiel, ‘Huis en Haard’, 137.

63 Stadsarchief Amsterdam, Doopregister, NL-SAA-24322376, DTB 40, 217. Dit was dus niet zijn zoon, zoals

gesuggereerd door Katja Bossaers. Bron: Beemsterbuitenplaatsen. (z.d.). Geraadpleegd op 24 februari 2014, van

http://www.beemsterbuitenplaatsen.nl/BK85.htm.

64 Beemsterbuitenplaatsen. (z.d.). Geraadpleegd op 19 oktober 2014, van

http://www.beemsterbuitenplaatsen.nl/BK85.htm.

65 L. Kooijmans, Vriendschap, 327. 66 J.F. Jameson, Willem Usselinx, 54.

(15)

Hij werd achterdochtig en voelde zich ondergewaardeerd. Voor dezelfde verdiensten zou hij, naar eigen zeggen, in Spanje allang als een grote held zijn onthaald, maar niet in de Republiek.67

Verbitterd stelde Usselincx enkele jaren later vast dat hij achtervolgd werd door ‘tegenspoet’, ‘valscheyt’ en ‘bedroch’.68 Hij was van mening dat de Zuid-Nederlanders in de Republiek ‘niet anders

als vreemde ghehouden ende nerghens in gekhent werden.’69 Deze onvrede bestond bij meer

immigranten.70 Blijkbaar hield deze ongelijkheid lang aan, want decennia later benadrukten de

gebroeders De la Court dat immigranten welkom moesten worden geheten en dezelfde rechten behoorden te krijgen als gevestigde burgers.71 In Usselincx’ tijd moesten de Zuid-Nederlanders het

vooral hebben van hun ontplooiingsmogelijkheden als koopman of als ambachtsman.

Usselincx verweet zijn tegenstanders, in het bijzonder Johan van Oldenbarnevelt, dat ze achter

zijn faillissement zaten om hem monddood te maken.72 Bij monde van de Amsterdamse koopman

Goovart van Schoonhoven zouden ze zelfs hebben aangeboden om zijn faillissement af te wenden, mits hij zou stoppen met de WIC-plannen, maar dat had hij geweigerd, omdat het een zaak van belang was voor God en vaderland.73 Zelf zag hij zijn situatie blijkbaar vooral als een faillissement, dus een

van buiten komende oorzaak, terwijl nader onderzoek zou moeten uitwijzen of het buiten de boedel houden van bepaalde vermogensdelen, zoals een kavel, en dus een vorm van eigen schuld juist eerder leidt tot de kwalificatie ‘bankroet’.

Later heeft Willem Usselincx becijferd dat hij in de loop der jaren (met het accent op de periode tussen 1606 en 1614) tussen de veertig en vijftig keer zijn WIC-plannen was komen toelichten aan de Staten-Generaal.74 De bereidheid van dit belangrijke vertegenwoordigende lichaam om hem aan

te horen geeft aan dat hij en zijn plannen serieus werden genomen. Mede als gevolg van de vele personele wisselingen in de commissies en besturen bleken zijn pleidooien tevergeefs. Hij ontving ook nauwelijks financiële genoegdoening voor zijn inspanningen, terwijl hij naar eigen zeggen recht had op minstens ‘7 of 8 tonnen goudts’.75 Enigszins verbitterd, maar met een onderkoeld gevoel voor

humor, stelde hij vast ‘…dat my beter waer geweest op een fluyt of vedel te leeren spelen, als my met soodanigen hoogen saeken te bemoyen, soude daer ten minsten den kost by hebben mogen winnen.’76

In 1621 liep het Twaalfjarig Bestand af en hervatten de Republiek en Spanje hun oorlog. De Staten-Generaal besloten in juni van datzelfde jaar om alsnog over te gaan tot de oprichting van de

67 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, LXXXVIII. 68 Ibidem, Bijlage I, III.

69 S. Groenveld, Het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621: de jongelingsjaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Den Haag 2009) 70.

70 J.I. Israel, De Republiek, 481.

71 A. Westeijn, De Radicale Republiek. Johan en Pieter de la Court. Dwarse denkers uit de Gouden Eeuw

(Amsterdam 2013) 71.

72 J.F. Jameson, Willem Usselinx, 52. 73 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, 31. 74 J.F. Jameson, Willem Usselinx, 67.

75 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, XXXVI. 76 Ibidem, Bijlage I, XXXIII.

(16)

langgekoesterde West-Indische Compagnie, maar negeerden daarbij grotendeels Willem Usselincx en diens ideeën. Wel zette laatstgenoemde in 1623 nog een warm pleidooi voor de WIC op schrift, waarover later meer.

Door het vermogens- en reputatieverlies raakte hij een groot deel van zijn netwerk kwijt, althans de correspondentie stokte na zijn financiële rampspoed. Hij had zijn relaties ook niets meer te bieden in de vorm van wederdiensten. Daarom was het ook niet ongebruikelijk dat iemand die failliet ging, vanwege schaamte of op zoek naar een frisse start, uit zijn stad of land wegtrok.77 Zelfs

Rembrandt, die zijn faillissement (1656) uiteindelijk goed doorstond, zou enige tijd in Engeland hebben doorgebracht.78

Usselincx vertrok in 1624 in noordelijke richting en belandde in Zweden. Ondanks dat het land economisch achterliep op de Republiek verbleven daar op dat moment meer Nederlanders. Ze werden vooral aangetrokken door de aanwezigheid van grote hoeveelheden bruikbare grondstoffen, waaronder hout, koper en ijzerets.

Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) hadden de Zweden zich aan protestantse zijde geschaard. Usselincx zag opnieuw mogelijkheden om te werken aan de totstandbrenging van zijn langgekoesterde droom, een op de trans-Atlantische handel en kolonisatie gerichte compagnie met als doel de ondermijning van de Spaanse macht in Indië. Het werd de Zweedse Zuidercompagnie. Optimistisch vatte hij zijn plannen samen: ‘Ick verhoope met Godts hulpe de saeke tot eenen goeden aenvanck te brengen, een goede somme geteekent te krygen, ende dat de Compagnie ’t naeste jaer soo goet als hondert schepen van oorloge sal in see hebben. Kan ick mijn voorhebben te wege brengen, soo salt met Godts hulpe een van de grootste saeken worden, die oyt in de werelt sijn voorgenomen; want mijn desseyn gaet hooger, als om kooplieden rijck te maecken.’79 Met behulp van de

Zuidercompagnie zou Amerika, Spanjes ‘hertsader’, aan de Spaanse koning kunnen worden onttrokken.80 Door de Spaanse machtslust in Indië te breken kon de oorlog in Europa worden

beëindigd, zo meende Usselincx. Deze verwachting werd enkele jaren later aan de Zweedse Rijkskanselier Axel Oxenstierna bevestigd door de Amsterdamse koopman Samuel Blommaert.81

Usselincx meende dat er grote sommen zouden worden ingelegd. Tegelijkertijd had hij nog altijd privé geldzorgen, want al in één van zijn eerste brieven aan Oxenstierna vroeg hij onderdanig ‘…dat ick eenigh geldt mach bekomen tot mijn onderhoudt […] alsmede dat ick mocht hebben een maendtlijck of jaerlijckx traktement, soo lange totdat de Comp. In treyn is; anders waert my niet mogelijck in mynen goeden iver te continueren.’82 In deze passage klinkt zowel iets dreigends als 77 P. Crenshaw, Rembrandt's bankruptcy, 24.

78 Ibidem, 147.

79 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, XLIII. 80 Ibidem, Bijlage I, LXXXVI.

81 G.W. Kernkamp, ‘Zweedsche Archivalia, Brieven van Samuel Blommaert aan den Zweedschen Rijkskanselier

Axel Oxenstierna, 1635-1641’ in: Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap, dl. 27 (1906) 135.

(17)

wanhopigs door. Uit latere brieven blijkt dat hij voor zijn werkzaamheden slechts mondjesmaat vergoedingen ontving van de Zweedse regering. Daarin was hij overigens niet de enige, want het overkwam ook de Amsterdamse kunstenaar en kunsthandelaar Michel le Blon die in dezelfde periode als agent voor Zweden werkte.83 Later werd ook de al genoemde Samuel Blommaert, door de Zweedse

regering in 1636 benoemd tot bezoldigd commissaris, getroffen door de weinig scheutige Zweedse houding bij het betalen van afgesproken vergoedingen.84

In de daaropvolgende jaren schreef Willem Usselincx opnieuw vele vurige memoriën en brieven en reisde regelmatig door Zweden om inschrijvingen voor de Zuidercompagnie te verkrijgen. Soms was hij gefrustreerd over het gebrek aan voortgang, daarbij opmerkend dat hij daardoor in de Republiek een jaarlijkse toelage van vier duizend gulden was misgelopen.85 In een brief aan

Oxenstierna beschreef hij de problemen: ‘Sints U.G. vertreck is hier weynigh gevoordert in de saeke van de Compagnie, grootelijck tot mynen leetwesen, sijnde deselve seer verachtert door de oversetters, druckers, correcteurs, gebreck van geldt, d’absentie van mijn heere Carel Oxenstern [neef van de Rijkskanselier, WvD] […] ende dat mijns bedunckens alle die geteekent hebben den voortganck van de Comp. niet en soeken.’86 Het gebrek aan voortgang weet Usselincx vooral aan de armoede in

Zweden, de Dertigjarige Oorlog en een veelheid aan concurrerende Zweedse compagnieën. Bovendien werd er voldoende kapitaal door de Zweden toegezegd, maar in de praktijk te weinig ingelegd. Dit laatste wordt bevestigd door Blommaerts brieven.87

Naast geldzorgen leverden Usselincx’ onbekendheid met de Zweedse omstandigheden, cultuur en taal de nodige vertragingen op, zoals blijkt uit het feit dat hij moest wachten op Zweedse vertalingen en zijn vergeefse verzoek aan koning Gustaaf Adolf om een persoonlijke secretaris toegewezen te krijgen, ‘…want soo lange dat niet en is, soo gaat het werck niet voort’.88

Catharina Ligtenberg weet de tegenvallende voortgang van de Zuidercompagnie niet aan gebrek aan geld of goede wil aan Zweedse kant, maar aan het feit dat Willem Usselincx vooral als privé-persoon moest optreden en bovendien een armoedige verschijning was. Men twijfelde aan zijn grootse plannen.89 Waarschijnlijk doelde Ligtenberg daarbij op het ontbreken van zowel een stevig

Zweeds netwerk als een goede reputatie aan de kant van Usselincx.

In 1629 was Usselincx tijdelijk terug in de Republiek, ‘toevalligerwijs’ op het moment dat de buit verdeeld moest worden van de door Piet Hein namens de WIC veroverde zilvervloot (1628), waarbij omgerekend 11,5 miljoen gulden was buitgemaakt.90 Usselincx meende in de opbrengsten te

83 E. Kok, Culturele ondernemers in de Gouden Eeuw, 120. 84 G.W. Kernkamp, ‘Zweedsche Archivalia’, 49.

85 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, VII. 86 Ibidem, Bijlage I, VIII.

87 G. W. Kernkamp, ‘Zweedsche Archivalia’, 11. 88 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, IV. 89 Ibidem, 191.

(18)

mogen meedelen, maar zijn invloed en aanzien waren geslonken, zo valt af te leiden uit een aantal resoluties van de Staten-Generaal.91

We lezen in deze documenten dat Usselincx aanvankelijk door de Staten-Generaal met égards werd ontvangen, omdat koning Gustaaf Adolf, een belangrijke bondgenoot van de Nederlanders, een brief (d.d. 26 januari 1629) had meegegeven waarin hij ‘Willem Uusling’ aanbeval voor de WIC. President Goossen Schaffer van de Staten-Generaal maakte in een resolutie van eind maart melding van ‘Willem Urselinghs’ terugkeer uit Zweden en diens verzoek om een vergoeding ‘…voor hetgeen hij daar gedaan heeft voor de WIC’. Uit de correspondentie met Axel Oxenstierna blijkt echter dat Usselincx zich in Zweden hoofdzakelijk heeft geconcentreerd op het opzetten van de Zuidercompagnie.

De aanbevelingsbrief van de Zweedse koning en Usselincx’ vermeende kennis en reputatie zorgden ervoor dat de Staten-Generaal hem bij de Heren Negentien aanbevalen voor een vacante functie. Bovendien toonden de gedeputeerden zich bereid om Usselincx’ voorstellen aan te horen. Gedeputeerde Hendrick van Eck meldde in een resolutie in april 1629 dat ‘…de genoemde Uuslingh zichzelf als stichter en promotor van de WIC ziet en een vergoeding vraagt voor bewezen diensten’. Hieruit kan worden afgeleid dat hij op dat moment niet algemeen gold als de stichter en promotor van deze compagnie, met uitzondering van de in de Inleiding genoemde en door Usselincx zelf aangehaalde Spaanse gezant Gabriel de Roy.

In ruil voor een passende financiële compensatie bleek Usselincx bereid om mededelingen te doen aangaande de toestand in West-Indië, maar, zo geeft de Staten-Generaal in de resolutie aan, ‘[d]e vergadering stelt dat Uuslingh zich tot de Heren Negentien moet wenden voor de gevraagde vergoeding en voor emplooi bij de Compagnie.’

Blijkbaar gebeurde er vervolgens enkele maanden niets, want pas begin november 1629 lezen we in een resolutie dat Usselincx om een nieuw onderhoud met de Staten-Generaal had gevraagd. Hij wilde zijn kennis niet eerder delen dan na ontvangst van een vergoeding. De Staten-Generaal bevalen hem nogmaals aan bij de WIC, maar de WIC-bewindhebbers vroegen in december formeel aan de Staten-Generaal om zich te mogen onttrekken aan de verplichting om Usselincx een vergoeding te betalen. Zijn kennis werd blijkbaar als weinig waardevol beschouwd.

Deze versie is anders dan Usselincx’ latere bewering dat de WIC-bewindhebbers hem tijdens zijn bezoek aan de Republiek in 1629 zouden hebben verzocht om de Zweedse dienst te verlaten en voor veel geld een functie in Indië te gaan vervullen. Usselincx suggereerde in zijn brief aan Oxenstierna dat hij dit lucratieve aanbod had geweigerd, omdat hij de Zweedse belangen boven het eigenbelang had gesteld.92 De compagnieën waren doorgaans echter niet erg happig op het aannemen

91 Huygens ING. (z.d.). Geraadpleegd op 17 oktober 2014, van

http://resources.huygens.knaw.nl/besluitenstatengeneraal1576-1630/BesluitenStaten-generaal1626-1651/silva/sg/resoluties?advanced=1&persoon_ids:int=562593.

(19)

van bankroetiers op hoge posten.93 Het is dus maar de vraag of hem daadwerkelijk een functie is

aangeboden.

Onder de naam Willem Willemsen, refererend aan de naam van zijn vader, reisde Usselincx vervolgens in 1630 per schip terug naar Zweden. Onderweg raakte hij korte tijd in Spaanse gevangenschap, maar slaagde er naar eigen zeggen nog wel in om zijn papieren aan Neptunus en Vulcanus te offeren en stelde ironisch vast dat ‘…[g]eloove hy noyt veel blyder offerhande heeft ontfangen’.94 De Spanjaarden realiseerden zich onvoldoende wie ze in handen hadden en na korte tijd,

zonder te zijn gemarteld, werd Usselincx vrijgelaten en trok verder noordwaarts. Hij veronderstelde dat Rijkskanselier Oxenstierna zijn wederwaardigheden had gevolgd, want hij schreef: ‘Uwe Excellentie sal wel verstaen hebben ’t ongeluck, dat ick hebbe gehadt in mijn reyse na Hollandt en ’t gevaer, dat ick hebbe uutgestaen in de gevanckenis tot Wismaer…’.95

In Zweden stortte hij zich in de jaren dertig van de zeventiende eeuw hernieuwd op de oprichting van de Zuidercompagnie. Tevens richtte Usselincx zijn energie op het opzetten van een droogwinningsproject, maar tot zijn frustratie verkreeg hij daarvoor geen octrooi, omdat de Zweden er het nut niet van inzagen. Door een gebrek aan investeerders en door de Dertigjarige Oorlog kwamen zowel de Zuidercompagnie als het droogwinningsproject niet van de grond. Pas in 1638 slaagden de Zweden erin om de kolonie Nieuw-Zweden (1638-1655), aan de Delaware, niet ver van de Nederlanders, te stichten, maar zonder inbreng van Willem Usselincx.

Het gebrek aan privémiddelen gaf Usselincx veel frustraties, want hij moest zowel in de Republiek als in Zweden veel van zijn onkosten die samenhingen met zijn compagnieplannen voorschieten. Het ging bijvoorbeeld om reis- en verblijfkosten en het laten maken en drukken van documenten en vertalingen. Ondanks herhaalde toezeggingen en aanbevelingsbrieven lukte het hem nauwelijks om zijn onkosten vergoed te krijgen. Mondjesmaat en na veel bedelen kreeg hij enkele geldbedragen toegewezen.

Ook zijn brieven en memoriën aan de Staten-Generaal en Zweedse regeringsfunctionarissen bleven steeds vaker onbeantwoord, al werd hij nog wel enkele malen door wat vage contacten gepolst om in andere Europese landen een West-Indische compagnie op poten te zetten. Het gebrek aan concrete plannen toont aan dat zijn rol uitgespeeld raakte.

In 1638 waarschuwde Samuel Blommaert de Zweden voor Willem Usselincx, aangezien deze ‘…niet aensiens noch credit genoech heeft om sulcken grooten werck [de oprichting van de Zuidercompagnie] uut te voeren’,96 maar ook ‘…dat het maer een particulier werck van Usselincx is’.97

Zelfs in Zweden achtervolgde het faillissement hem.

93 L. Kooijmans, Vriendschap, 91.

94 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, XXXV. 95 Ibidem, Bijlage I, XXXV.

96 G.W. Kernkamp, ‘Zweedsche Archivalia’, 40. 97 Ibidem, 140.

(20)

Het nieuws dat Maarten Tromp in de Slag bij Duins (oktober 1639) een Spaanse vloot had verslagen deed Usselincx’ hopen op een gecombineerde protestantse handelscompagnie. Emden was volgens hem daarvoor een goede, neutrale vestigingsplaats.98 De timing voor een dergelijk voorstel

was slecht gekozen en verklaart mede het gebrek aan interesse. De WIC had in 1636 namelijk al een schuld van achttien miljoen gulden opgebouwd en enkele grootaandeelhouders waren er tijdig uitgestapt. Bovendien zagen de Nederlanders er weinig heil in om onderzoek te doen naar het samengaan met een Zweedse compagnie die tot dan toe uitsluitend op papier had bestaan.

In de jaren veertig van de zeventiende eeuw was Willem Usselincx als officieel Zweeds handelsgezant teruggekeerd in de Republiek en werd een fel tegenstander van de beoogde vrede met Spanje en van de mogelijke samenvoeging van VOC en WIC. Een zelfstandige WIC, op dat moment bijna failliet, was volgens Usselincx wel degelijk levensvatbaar, mits men alsnog bereid was om zijn oorspronkelijke octrooi-ontwerp te volgen. De beide compagnieën bleven zelfstandige organisaties, maar de WIC werd niet omgevormd volgens Usselincx’ model.

Ook in zijn laatste levensjaren bleef Usselincx ijveren voor zijn idealen. Zijn invloed nam steeds verder af en langzamerhand droogde ook zijn geschriftenproductie op. De laatst bekende brieven dateren uit 1645 en daarin beklaagde hij zich voor de zoveelste keer over zijn geldnood.99

Rond 1647 stierf Willem Usselincx, vermoedelijk ergens in de Republiek, als een nagenoeg berooid man.

In dit hoofdstuk heb ik een korte, algemene levensschets van Willem Usselincx gegeven. Het toont het beeld van een rijke calvinistische Zuid-Nederlandse koopman die zich na de val van Antwerpen in de Noordelijke Nederlanden had gevestigd. Hij verloor in 1617 zijn fortuin vooral door investeringen in landontginningen in de Beemster. Usselincx wenste de oprichting van een trans-Atlantische compagnie vorm te geven, eerst in de Republiek, naderhand in Zweden, maar dat mislukte. De latere WIC kwam zonder Usselincx’ inbreng tot stand.

Mede gevormd door zijn levensloop en achtergrond zijn de contouren van Usselincx’ ideeën met betrekking tot een West-Indische Compagnie al enigszins herkenbaar. In de volgende hoofdstukken ga ik dieper in op de vorming van dit gedachtengoed en de relatie met de West-Indische Compagnie.

98 C. Ligtenberg, Willem Usselinx, Bijlage I, LXV. 99 Ibidem, 228.

(21)

HOOFDSTUK 2: DE VORMING VAN USSELINCX’ GEDACHTENGOED IN RELATIE TOT DE VREDESONDERHANDLINGEN TUSSEN DE REPUBLIEK EN SPANJE

WILLEM USSELINCX: ‘…DAT BETER IS EEN GOEDE OORLOGE ALS EENE QUADE BEDRIEGLIJCKE OF SCHANDELIJCKE PEYS.’100

Willem Usselincx was ervan overtuigd dat de Spaanse koning ernaar streefde om de Nederlanders hun buitenlandse handel te ontnemen en om de bestaande machtsverdeling en invloed van de paus, de katholieke kerk en de Spanjaarden en Portugezen in de buiten Europa gelegen gebieden in stand te houden. Daarom spande Usselincx zich vanaf circa 1592 in voor de oprichting van een trans-Atlantische compagnie, gericht op Afrika en op het Amerikaanse continent.101 Mede ingegeven door

een aantal succesvolle particuliere reizen, begonnen deze ideeën langzamerhand aan te slaan in de Republiek. In navolging van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (1602) leek de oprichting van een West-Indische Compagnie slechts een kwestie van tijd. Met het VOC-octrooi als uitgangspunt was er in 1606 al een octrooitekst voor de WIC opgesteld.102 Usselincx’ grote project kwam echter in

gevaar toen de bestandsonderhandelingen (1606-1609) de politieke agenda in de Republiek gingen domineren. Om het gevaar van het niet-doorgaan van de West-Indische Compagnie af te wenden begon Usselincx zich in deze periode te ontplooien tot een actieve pamflettenschrijver.

Vooral met behulp van een aantal aan hem toegeschreven pamfletten uit 1607-1608 en één uit 1630 behandel ik in dit hoofdstuk de deelvraag ‘wat waren de belangrijkste uitgangspunten van Willem Usselincx’ gedachtengoed?’ en probeer ik te formuleren welke standpunten Usselincx innam in zijn pogingen om de vredesonderhandelingen tussen de Republiek en Spanje te beïnvloeden.

De oorlog tussen Spanje en de Noordelijke Nederlanden had zich sinds 1568 voortgesleept en putte beide partijen steeds verder uit, zowel financieel als materieel. Ingegeven door de grote financiële tekorten aan beide kanten, oorlogsmoeheid, de schade aan landbouw en handel, maar ook, althans volgens een aantal pamfletten, door de Spaanse angst voor de komst van de West-Indische Compagnie, werden de lopende vredesgesprekken vanaf circa 1606 geïntensiveerd.103 De WIC zou

naar verwachting een gevreesd oorlogsinstrument kunnen worden dat de Spaanse handel op Amerika zou afsnijden.104

Andere belangrijke onderhandelingsthema’s hadden betrekking op godsdienstvrijheid, de eigen soevereiniteit van de Republiek, terugkeerkwesties van de gemigreerde Zuid-Nederlanders en de opheffing van de blokkade van de Schelde, namelijk de toegang tot Antwerpen.

100 W. Usselincx, Bedenckinghen over den staet vande vereenichde Nederlanden: nopende de zeevaert, coop-handel, ende de gemeyne neeringe inde selve. Ingevalle den peys met de aerts-hertogen inde aenstaende vrede-handelinge getroffen wert, Knuttel 01438 (1608).

101 L.J. Joosse, Geloof in de Nieuwe Wereld. Ontmoetingen met Afrikanen en Indianen (1600-1700) (Kampen

2008) 370.

102 A. Meijer, ‘Liefhebbers des Vaderlandts’, 50-59.

103 R. Kaper, Pamfletten over oorlog of vrede (Amsterdam 1980) 22. 104 A. Meijer, ‘Liefhebbers des Vaderlandts’, 40.

(22)

In de Republiek leidde de situatie tot een levendige discussie tussen de voor- en tegenstanders van vrede. Men zag zich gesteld voor het dilemma van een ‘rechtvaardige oorlog’ of een ‘goddelijke vrede’.105 Ronnie Karper heeft ruim dertig pamfletten uit het begin van de zeventiende eeuw

geselecteerd die betrekking hadden op de bestandonderhandelingen.106 Het thema beroerde velen en

zette aan tot schrijven en het voeren van discussies, al blijft het lastig om inschattingen te maken van de oplages en aantallen lezers van de pamfletten.

Raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt was niet ongevoelig voor de standpunten van de tegenstanders van vrede met Spanje, maar constateerde een gebrek aan financiële middelen en was daarom bereid om vrede, tijdelijk of permanent, een serieuze kans te geven. Om deze reden werd de oprichting van de West-Indische Compagnie al in 1607 door de Staten Generaal bevroren.107 Op dat

moment was er al een groep kooplieden begonnen met de voorbereiding van een vloot bestemd voor West-Indië, hopende dat deze de Spanjaarden veel schade zou kunnen toebrengen.108 Oldenbarnevelt

en zijn team gebruikten dit gegeven tijdens de onderhandelingen met de Spanjaarden door enkele malen te dreigen de oprichting van de WIC alsnog door te zetten.

De pragmatisch ingestelde Oldenbarnevelt had weinig op met de geloofsvluchtelingen uit Vlaanderen en Brabant. Hun fanatisme en starre houding ergerden hem.109 Daarin was hij niet de

enige, want ook andere leidende figuren in de Republiek, bijvoorbeeld Pieter Corneliszoon Hooft en Hugo de Groot, lieten zich niet erg vleiend uit over deze groep.110 De rechtlijnige en in zijn geschriften

drammerig en gelijkhebberig overkomende Willem Usselincx zal geen uitzondering hebben gevormd. Zoals ik al in het vorige hoofdstuk aangaf, rekende Usselincx de Raadspensionaris tot zijn vijanden. Vermoedelijk is deze vijandschap tijdens de bestandsonderhandelingen, met het bevriezen van de WIC-plannen, ontstaan.

Willem Usselincx behoorde tot een machtige en kapitaalkrachtige groep die zich in woord en geschrift inzette om de publieke mening in de Republiek te bewerken en de oorlog in het belang van de VOC en beoogde WIC voort te zetten.111 Zoals in de Inleiding werd aangegeven zag Albert Meijer

vooral François Francken als de ‘auctor intellectualis’ van de plannen voor een West-Indische Compagnie.112 Dit lijkt te worden ondersteund door een brief uit 1606 van enkele gedeputeerden aan

de Staten van Zeeland waarin Francken geprezen werd om het feit dat hij ‘…den zaecken van de Westyndien zeer beneerstight…’.113 Usselincx’ naam werd in de brief niet genoemd, maar hij was wel 105 J.C.H. de Pater, Maurits en Oldenbarnevelt, in den strijd om het twaalfjarig bestand (Amsterdam 1940) 9. 106 R. Kaper, Pamfletten, 82 e.v.

107 M.J. van Ittersum, Profit and Principle. Hugo Grotius, Natural Rights Theories and the Rise of Dutch Powerin the East Indies (1595-1615) (Leiden 2006) 248.

108 A. Meijer, ‘Liefhebbers des Vaderlandts’, 41. 109 B. Knapen, De Man en zijn staat, 78. 110 C. Lesger, ‘Merchants in charge’, 82-83.

111 Jan Cornelis Hendrik de Pater, Maurits en Oldenbarnevelt, in den strijd om het twaalfjarig bestand

(Amsterdam 1940) 42.

112 A. Meijer, ‘Liefhebbers des Vaderlandts’, 41. 113 Ibidem, 49.

(23)

degelijk belangrijk voor de ontstaansgeschiedenis van de WIC. Vooral door zijn regelmatige overleggen en correspondentie met vertegenwoordigers van de Staten-Generaal en andere prominenten in de Republiek, alsmede door zijn brieven, pamfletten en andere geschriften, kan hij niet worden genegeerd.

Om de uitgangspunten van Willem Usselincx’ gedachtengoed te kunnen herleiden behandel ik hierna de belangrijkste pamfletten die aan hem zijn toegeschreven.114 Deze zijn direct of indirect

verbonden met de vredesonderhandelingen tussen de Republiek en Spanje.

MEMORIE VANDE GEWICHTIGHE REDENEN (ca. 1608): 115

In dit pamflet richtte Usselincx zich tot de Staten-Generaal. Het handelde vooral over de vrije vaart op Indië. Volgens Usselincx werd de oorlog met de Spanjaarden veroorzaakt door de opgelegde tiende penning en door het Nederlandse streven naar algemene vrijheid en vrije handel en zeevaart.

Hij betoogde dat vrede met Spanje feitelijk onmogelijk was indien de Nederlanders vervolgens weg moesten blijven uit Indië. Van een zeevarende natie met ‘…de beste cooplieden ende cloeckste zee-varende lieden…’ kon volgens Willem Usselincx niet worden geëist om afstand te doen van een groot deel van de wereldzeeën, want dat zou leiden tot een groot handels-, machts- en inkomensverlies. Individuele kooplieden konden onder dergelijke omstandigheden nog wel uitwijken naar het buitenland, maar het algemene belang zou flink worden geschaad, want ‘…die soude oock wesen eenen onghetwijffelden onderganck van onsen staet. Die in dese sware Oorloghe niet en soude hebben connen bestaen sonder de vrije zeevaert ende traffique: Dat is d’eenighe middel die Godt Almachtich ghebruyckt heeft tot onse behoudenisse.’

Usselincx vond dat de Spanjaarden een bedrieglijk karakter hadden, want ook al spraken zij van vrede, ze waren volgens hem vooral uit op oorlog. De Spaanse koning was zo bang om Indië te verliezen dat hij vrede aanbood, maar zodra de Republiek verzwakt en niet meer bij machte zou zijn om de vaart op Indië te hervatten dan zouden de Spanjaarden de oorlog hernieuwen. Usselincx hield rekening met de mogelijkheid dat er in Europa vrede zou worden gesloten, maar dat de oorlog daarbuiten werd voortgezet. De Republiek streefde volgens hem slechts ‘…eenen Goddelijcken, eerlijcken […] ende oprechten Vrede…’ na.

Hij vond dat de Republiek verplichtingen had, niet alleen ten overstaan van de eigen kooplieden, bootsvolk en vroegere generaties, maar ook tegenover haar (Indische) bondgenoten.

114 Anoniem, Schuyt-praetgens, op de vaert naer Amsterdam, tusschen een lantman, een hovelinck, een borger, ende schipper, Knuttel 01451, 01452, 01453 (3 edities) (± 1608). In Knuttel wordt Willem Usselincx vermeld als auteur, maar dat is niet waarschijnlijk. De vorm en inhoud wijken erg af van de andere pamfletten die aan hem worden toegeschreven. Daarom is dit pamflet niet opgenomen.

Het pamflet Proeve des drooms, off t'samenspraack tusschen den coning van Hispanien ende den paus van Roomen, Knuttel 01401 (1607) wordt soms aan Usselincx toegeschreven, maar is volgens Knuttel van Jacobus Migoen en wordt daarom ook niet behandeld.

115 W. Usselincx, Memorie vande gewichtige redenen die de heeren Staten generael behooren te beweghen om gheensins te wijcken vande handelinghe ende vaert van Indien, Knuttel 01431, 01432, 01433 (3 edities) (± 1608).

(24)

Indien de Spanjaarden en Nederlanders namelijk vrede zouden sluiten dan zouden de overzeese bondgenoten zich ernstig in de steek gelaten voelen en overgeleverd zijn aan de Spaanse wreedheden. De loyaliteit van de Nederlanders was dus in het geding, zo betoogde Usselincx.

De niet-jurist Willem Usselincx was verder van mening dat de Spaanse koning zich door een eed aan het volk van de Nederlanden had gebonden aan het belangrijke volkenrechtelijke beginsel ‘Iure Gentium’, het recht van de Nederlanders op de vrije zeevaart en handel. Wanneer de koning dit beginsel niet wilde respecteren dan hadden de Nederlanders volgens Usselincx het legitieme recht om de Spaanse koning af te zweren.

DISCOURS (ca. 1608): 116

Het pamflet ‘Discours’ is verwant aan de hiervoor behandelde ‘Memorie’. Usselincx schreef nadrukkelijk over de rijkdommen van Oost-Indië en stelde dat: ‘Ider een moet toestaen ende bekennen datter onder de ontdeckte ende bekende delen vanden gantschen cloot des Aertbodems gene rijcker noch costelijker waren ende coopmanschappen en vallen als inde Oost-indische quartieren, noch nerghens in meerder overvloet ende tot minderen prijse te becomen en sijn als indeselve’. Hij was van mening dat de vrije toegang tot dit gebied zowel de Republiek als haar inwoners zouden verzekeren van rijkdom en onafhankelijkheid. Tegelijkertijd zou de Spaanse macht, haar rijkdom en dreiging worden aangetast. Het pamflet bevat een uitgebreide en gedetailleerde beschrijving van de belangrijkste afzonderlijke Indische eilanden, hun karakteristieken en kostbare goederen. Usselincx etaleerde nadrukkelijk zijn geografische en handelskennis.

Hij beschouwde de Nederlanders als redders van de Oost-Indische vorsten die hen hadden bevrijd van de Portugese gewelddadigheden en ‘…onrechtmatige usurpatie…’. Slim betoogde hij dat zodra de Iberische macht en rijkdom zouden zijn overgenomen in Oost-Indië deze verworvenheden niet alleen zouden toebehoren aan de Nederlanders, maar aan alle protestanten.

De Spaanse koning gebruikte de vredesonderhandelingen volgens Usselincx louter en alleen zodat hij ‘…ons sijne Oost- ende West-Indische roede uyter hant conde rucken.’

ONPARTIJDICH DISCOURS (1608): 117

Dit pamflet verwees naar de bestandsonderhandelingen en besteedde opnieuw aandacht aan de krachtmeting tussen de Nederlanders en Spanjaarden met betrekking tot Indië, in dit geval West-Indië. Volgens Usselincx mocht de Republiek als zeevarende handelsnatie met recht de Spaanse claim op het alleenrecht van de handel met West-Indië betwisten, want de vrije zeevaart en handel werden belet door de aanspraken en het gebruikte geweld van de Spanjaarden. De ‘…natuerlijcke ende aengeborene vrijheijt…’ is een recht dat men niet genoeg kon waarderen volgens Usselincx. Hij refereerde daarbij,

116 W. Usselincx, Discovrs by forme van remonstrantie: vervatende de noodsaeckelickheyd vande Oos-Indische[!] navigatie, Knuttel 01428, 01429, 01430 (3 edities) (1608).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit wordt bevestigd door het Ruimtelijk Structuurplan Voeren (Omgeving, 2008) waarin wordt gesteld dat het Voerense landschap beschermd moet worden ten behoeve van toerisme

SAC: Swedish Africa Company DEIC: Danish East India Company.. VOC: Vereenigde Oostindische Compagnie WIC: West

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

The research objectives of this study were to explore and describe the experiences of operating room personnel after sharps injuries, to explore and describe the reasons why they

These spectral data were compared to four models for the production of γ-ray spectra assuming a single-zone leptonic model: (1) radiation-reaction-limited first-order Fermi

They created rules that now govern the initiation ritual, like urging initiates to seek medical attention if required (as opposed to the old belief of not being a man when doing

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

Indien deze groepen representatief zijn, dan wordt vervolgens van de assumptie uitgegaan, dat de leerlingen vanuit hun positie als leerling een vrij betrouwbaar