• No results found

Het verband tussen subjectieve Incompetentie en depressie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen subjectieve Incompetentie en depressie"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verband tussen Subjectieve Incompetentie en Depressie

Bachelorthese Klinische Psychologie Christine van Baar

Begeleider: A. van Emmerik Student: Christine van Baar Studentnummer: 10326537

Datum: 29-05-2015

Aantal woorden: 3408

(2)

1 Abstract

In deze studie werd het verband tussen subjectieve incompetentie en depressie onderzocht bij 425 eerstejaars psychologiestudenten. Subjectieve incompetentie is een onderdeel van demoralisatie. Bij subjectieve incompetentie is er sprake van een mentale toestand van zelf waargenomen

onbekwaamheid met specifieke stressvolle situaties om te kunnen gaan. Demoralisatie is een combinatie van subjectieve incompetentie en vormen van existentiële distress. De BDI-II werd gebruikt om depressie te meten en de DS werd gebruikt om subjectieve incompetentie te meten. De DS bestaat uit vijf schalen, waarvan de vierde schaal subjectieve incompetentie meet. Tevens werden de overige schalen van de DS gebruikt om te kijken of subjectieve incompetentie een voorspeller van depressie blijft, wanneer wordt gecontroleerd voor de overige componenten van demoralisatie (‘verlies van betekenis’, ‘dysforie’, ‘ontmoediging’ en ‘gevoel van falen’) afzonderlijk en samen. Er werd ondersteuning gevonden voor een positief verband tussen subjectieve incompetentie en depressie, zelfs nadat er gecontroleerd werd voor de overige componenten van demoralisatie afzonderlijk en samen. In een vervolgonderzoek zou er een vergelijking gemaakt kunnen worden tussen de verschillende schalen van demoralisatie, om te kijken of subjectieve incompetentie een sterkere voorspeller is van depressie dan de overige componenten van demoralisatie.

(3)

2 Inhoudsopgave 1. Inleiding 3 2. Methode 7 2.1 Deelnemers 7 2.2 Materialen 7 2.3 Procedure 8 2.4 Statistische analyse 8 3. Resultaten 9 4. Discussie 12 5. Literatuurlijst 15

(4)

3 1. Inleiding

Depressie is de meest voorkomende psychiatrische aandoening in Nederland. Uit onderzoek blijkt dat 18.7% van de Nederlanders ooit in zijn leven last heeft van een depressie (de Graaf et al., 2010). Om deze groep lijdende mensen zo goed mogelijk te kunnen helpen en om nieuwe gevallen te voorkomen, is het van belang factoren die mogelijk in verband staan met depressie te bestuderen. De specifieke factor die in deze studie wordt onderzocht is subjectieve incompetentie. Subjectieve incompetentie is een onderdeel van demoralisatie.Het begrip demoralisatie is door Jerome Frank geïntroduceerd als een belangrijke verklarende factor voor het zoeken van hulp voor psychiatrische problemen (Frank, 1974; Clarke, 2002). Demoralisatie is daarmee een probleem waar veel

psychologen mee te maken kunnen hebben in de behandeling van psychiatrische problematiek. Daarom zal deze studie een poging doen een bijdrage te leveren aan de kennis over demoralisatie in relatie tot depressie.

Demoralisatie en depressie zijn deels overlappende constructen, die zowel samen als

afzonderlijk van elkaar voorkomen (Mangelli et al., 2005). Demoralisatie wordt vaak omschreven als een combinatie van zelf waargenomen onbekwaamheid met een specifieke stressvolle situatie om te gaan en existentiële distress. De existentiële distress manifesteert zich in affectieve symptomen als hopeloosheid en verlies van betekenis (Mehnert et al., 2011). Bij demoralisatie ontbreekt in specifieke en stressvolle situaties het subjectieve gevoel voor de richting van de actie die genomen kan worden, terwijl er bij een depressie sprake is van een algeheel gebrek aan motivatie voor actie. Aldus kan iemand die gedemoraliseerd is zich voor zijn gevoel niet meer verhouden tot een stressvolle situatie, terwijl iemand die depressief is zich niet meer wil verhouden tot de wereld (de Figueiredo, 2013). Er wordt verondersteld dat een belangrijk klinische kenmerk van demoralisatie subjectieve incompetentie is (de Figueiredo, 2013). Subjectieve incompetentie wordt vaak omschreven als een mentale toestand van zelf waargenomen onbekwaamheid om te handelen volgens een minimaal level van geïnternaliseerde standaarden die een persoon heeft met betrekking tot het overwinnen van een specifieke stressvolle situaties (de Figueiredo & Frank, 1982), wat resulteert in onzekerheid en twijfels over de toekomst (de Figueiredo, 2013).Subjectieve incompetentie ontstaat wanneer een persoon te

(5)

4 maken krijgt met een specifieke stressor die bestaande aannames over het zelf en anderen ontkracht. De persoon bevindt zich in een impasse, doordat hij niet weet hoe hij zich uit de stressvolle situatie kan redden (Cockram, 2010).Demoralisatie onderscheidt zich van subjectieve incompetentie door de toevoeging van vormen van existentiële distress aan de subjectieve incompetentie (Mehnert et al., 2011). Kissane (2004) heeft een Demoralisatieschaal ontwikkeld, waarbij demoralisatie bestaat uit zowel subjectieve incompetentie als verlies van betekenis, dysforie, ontmoediging en het gevoel van falen. In deze studie zal de definitie van Kissane worden aangehouden. Samenvattend noemen diverse auteurs enerzijds verschillende vormen van existentiële distress en anderzijds de subjectieve

incompetentie.

Demoralisatie kan gezien worden als spectrum dat begint met subjectieve incompetentie en niet-pathologische distress, waarna hulpeloosheid en hopeloosheid volgen, en dat pathologisch wordt als het disfunctioneren veroorzaakt. De distress manifesteert zich onder andere in: angst, droefheid, ontmoediging, boosheid en wrok. In de meest ernstige vorm van demoralisatie is er zowel sprake van subjectieve incompetentie als van hulpeloosheid, hopeloosheid en distress. De combinatie van subjectieve incompetentie en depressie, of andere vormen van distress, zorgt voor een toename in ernst van de demoralisatie (de Figueiredo, 2013). Het spectrum suggereert een relatie tussen subjectieve incompetentie en depressie, aangezien subjectieve incompetentie (begin

demoralisatiespectrum) zich kan verergeren tot een depressie (einde demoralisatiespectrum). Er is een theorie ontwikkeld over demoralisatie die stelt dat stress het ontstaan van

demoralisatie bevordert door subjectieve incompetentie en depressie samen te brengen, terwijl sociale support ze apart houdt. Hierbij is sociale support een beschermende factor die voorkomt dat

subjectieve incompetentie zich ontwikkelt tot een depressie en stress een verergerende factor die er juist aan bij kan dragen dat subjectieve incompetentie overgaat in een depressie (Cockram, 2010). Aldus stelt deze theorie een correlatie tussen subjectieve incompetentie en depressie in relatie tot stress en sociale support.

Samenvattend is er ondersteuning gevonden voor een verband tussen subjectieve

(6)

5 supporttheorie. Subjectieve incompetentie lijkt de prognose van psychiatrische aandoeningen negatief te beïnvloeden (de Figueiredo, 1993). Op grond van het bovenstaande lijkt subjectieve incompetentie een algemeen beginpunt te zijn, zowel van het zoeken van hulp (Frank, 1974) als van het

demoralisatiespectrum (de Figueiredo, 2013).

Met uitzondering van het bovenstaande is er geen uitsluitsel over de rol van subjectieve incompetentie in relatie tot een depressie. Demoralisatie, inclusief subjectieve incompetentie, is een relatief oud begrip (Frank, 1974) dat in de vergetelheid is geraakt. Er ontbreekt intensief onderzoek naar. De literatuur die op dit moment beschikbaar is, heeft een aantal tekortkomingen.

Ten eerste is er slechts uit eerder onderzoek met kankerpatiënten gebleken dat subjectieve incompetentie en depressie positief gecorreleerd zijn als de vernomen stress hoog is en de sociale support laag (Cockram, 2010). De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er een verband bestaat tussen subjectieve incompetentie en depressie in relatie tot stress en sociale support, maar dit onderzoek is uitgevoerd bij kankerpatiënten en niet bij medisch gezonde mensen. Subjectieve incompetentie komt echter ook voor bij mensen zonder kanker. De relatie tussen subjectieve

incompetentie en depressie is nog niet onderzocht bij mensen zonder kanker. Bovendien is het aantal deelnemers in sommige groepen erg klein, zoals in de groep met hoge stress en lage sociale support (n = 14). Daarom is er in deze studie voor gekozen dit verband tussen subjectieve incompetentie en depressie bij medisch gezonde mensen en bij een grotere populatie te onderzoeken.

Ten tweede is omtrent demoralisatie de literatuur beperkt en een groot deel gericht op medisch zieken. Zelfs de ontwikkeling van de Demoralisatieschaal (Kissane et al., 2004) is gebaseerd op een groep kankerpatiënten. Demoralisatie komt niet alleen voor bij het hebben van een medische ziekte, maar ook bij andere stressvolle situaties. Daarom zal in dit onderzoek de Demoralisatieschaal gebruikt worden bij medisch gezonde mensen.

Tot slot wordt subjectieve incompetentie vaak als het hoofdkenmerk van demoralisatie genoemd (de Figueiredo & Frank, 1982). Voor deze uitspraak zijn echter geen gronden te vinden. Als er een sterkere correlatie gevonden wordt tussen subjectieve incompetentie en depressie dan tussen de overige componenten van demoralisatie en depressie, dan zou subjectieve incompetentie gezien

(7)

6 kunnen worden als het hoofdkenmerk van demoralisatie. In de literatuur ontbreekt echter de

vergelijking tussen subjectieve incompetentie en de overige componenten van demoralisatie. Daarom wordt er in dit onderzoek ook naar de overige componenten van demoralisatie gekeken.

Op basis van de hiervoor besproken literatuur zijn de volgende onderzoeksvragen en hypothesen opgesteld:

Onderzoeksvraag 1:

Wat is het verband tussen subjectieve incompetentie en depressie? Onderzoeksvraag 2:

Wat is het verband tussen subjectieve incompetentie en depressie als er gecontroleerd wordt voor de overige componenten van demoralisatie, namelijk ‘verlies van betekenis’, ‘dysforie’, ‘ontmoediging’ en ‘gevoel van falen’ afzonderlijk?

Onderzoeksvraag 3:

Wat is het verband tussen subjectieve incompetentie en depressie als er gecontroleerd wordt voor de overige componenten van demoralisatie, namelijk ‘verlies van betekenis’, ‘dysforie’, ‘ontmoediging’ en ‘gevoel van falen’ samen?

Hypothese 1:

Er is een positief verband tussen subjectieve incompetentie en depressie. Hypothese 2:

Subjectieve incompetentie blijft een voorspeller voor depressie, wanneer wordt gecontroleerd voor de overige componenten van demoralisatie, namelijk ‘verlies van betekenis’, ‘dysforie’, ‘ontmoediging’ en ‘gevoel van falen’ afzonderlijk.

Hypothese 3:

Subjectieve incompetentie blijft een voorspeller voor depressie, wanneer gecontroleerd wordt voor de overige componenten, namelijk ‘verlies van betekenis’, ‘dysforie’, ‘ontmoediging’ en ‘gevoel van falen’ samen.

(8)

7 2. Methode

2.1 Deelnemers

Er deden 446 eerstejaars psychologiestudenten, waarvan 138 (31%) man en 300 (67%) vrouw, van de Universiteit van Amsterdam mee aan dit onderzoek. Er ontbraken data met betrekking tot het geslacht van de overige 8 deelnemers. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 19.69 jaar (SD = 1.84). De deelnemers deden mee aan de zogenaamde ‘Testweek’. Aan de regels die de Commissie Ethiek heeft opgesteld met betrekking tot het uitvoeren van onderzoek werd voldaan. Het deelnemen aan de Testweek is verplicht voor eerstejaars psychologiestudenten en levert een aantal studiepunten op.

2.2 Materialen

Subjectieve incompetentie werd gemeten met de Demoralization Scale (DS) (Kissane et al., 2004). De DS bestaat uit vierentwintig items verdeeld over vijf schalen. De vijf schalen zijn loss of meaning (5 items), dysphoria (5 items), disheartment (6 items), helplessness (4 items) en sense of failure (4 items). De vierde schaal beschrijft subjectieve incompetentie, welke helplessness wordt genoemd (Kissane et al., 2004). De Likertschaal kent vijf antwoordmogelijkheden (0 = nooit, 1 = zelden, 2 = soms, 3 = vaak, 4 = altijd) waarmee de frequentie van het voorkomen van elk item wordt verkregen. De totaalscore voor demoralisatie wordt berekend door de scores op de afzonderlijke items bij elkaar op te tellen. Een score van 30 of hoger wordt gezien als indicatief voor de aanwezigheid van demoralisatie. De minimale score is 0 en de maximale score is 96. Uit het onderzoek van Kissane et al. (2004) kwam een interne consistentie voor de Demoralisatie Schaal van α = .94. Uit dit onderzoek kwam een interne consistentie voor de Demoralisatie Schaal van α = .869.

Depressie werd gemeten met de Beck Depression Inventory II (BDI-II) (Beck, Steer & Brown, 1996). De BDI-II bestaat uit eenentwintig items verdeeld over drie dimensies. De drie dimensies zijn affectief (5 items), cognitief (7 items) en somatisch (9 items). De Likertschaal

kent 4 antwoordmogelijkheden die opeenvolgend van 0 tot 3 worden gescoord. Elke item beschrijft een specifieke manifestatie van depressie. Deze uitspraken zijn gerangschikt volgens de ernst van de

(9)

8 symptomen. De totaalscore voor depressie wordt berekend door de scores op de afzonderlijke items bij elkaar op te tellen. Een BDI-II score van 0-10 staat voor geen depressie, een score van 14-19 staat voor een milde depressie, een score van 20-28 staat voor een gemiddelde depressie en een score van 29 of meer staat voor een ernstige depressie. De minimale score is 0 en de maximale score is 63. Uit het onderzoek van Steer et al. (1999) kwam een interne consistentie voor de BDI-II van α = .90. Uit dit onderzoek kwam een interne consistentie voor de BDI-II van α = .890.

2.3 Procedure

Er zijn in september 2012 bij studenten van het eerste jaar van de opleiding Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam tijdens de Testweek verschillende testen afgenomen. De DS en de BDI-II werden tijdens deze Testweek afgenomen. De Testweek is een onderdeel van de opleiding Psychologie waarin studenten tijdens vijf zittingen testen maken en vragenlijsten invullen. De zittingen van de Testweek zijn verdeeld over drie weken. De Testweekzittingen duren ieder ongeveer 2.15 uur. De data van de BDI-II en de DS werden gebruikt voor de statistische analyses van deze studie.

2.4 Statistische analyse

Deze studie maakte gebruik van SPSS (IBM versie 20.0 voor Windows) voor het analyseren van de data.

De eerste hypothese werd getoetst met een lineaire regressieanalyse, waarbij subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) werd ingevoerd als onafhankelijke variabele en depressie (BDI-II totaalscore) als afhankelijke variabele.

Om de tweede hypothese te toetsen werden vier multipele regressieanalyses uitgevoerd, waarbij subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) en de overige schalen van demoralisatie (verlies van betekenis (DS Schaal 1), dysforie (DS Schaal 2), ontmoediging (DS Schaal 3) en gevoel van falen (DS Schaal 5)) afzonderlijk als onafhankelijke variabelen dienden en depressie (BDI-II totaalscore) als afhankelijke variabele.

(10)

9 Tot slot werd om de derde hypothese te toetsen een multipele regressieanalyse uitgevoerd, waarbij subjectieve incompetentie en de overige schalen van demoralisatie (DS Schaal 1+ DS Schaal 2 + DS Schaal 3+ DS Schaal 5) samen als onafhankelijke variabelen dienden en depressie (BDI-II totaalscore) als afhankelijke variabele.

Er werd gecontroleerd voor de aanname van homoscedasticiteit en multicollineariteit. Er zijn 21 (5%) deelnemers uit de dataset verwijderd, omdat zij ofwel naar verhouding onwaarschijnlijk kort of lang over het invullen van de vragenlijsten hebben gedaan ofwel de BDI-II of DS in zijn geheel niet ingevuld hebben. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in verdere dataverwerking. De gegevens van de overgebleven 425 deelnemers zijn gebruikt voor de analyses van deze studie. Er is een post hoc power analyse gedaan met het software pakket G-power (Faul et al., 2007). De 425 deelnemers zijn ingevoerd in de power analyse met twee predictor variabelen. Het alpha level dat voor deze analyse werd gebruikt was p < .05 met een effectgrootte van f 2 = .02. Uit de post hoc power analyse kwam een power van .74, wat een adequate statistische power betekent.

3. Resultaten

Gemiddelden en standaarddeviaties van de BDI-II, de DS en voor elke DS Schaal werden berekend en zijn weergegeven in Tabel 1.

(11)

10 Noot. DS = Demoralisatieschaal. BDI-II = Beck Depression Inventory-II.

Een lineaire regressieanalyse werd gebruikt om te testen of subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) significant depressie (BDI-II totaalscore) voorspelt. Het model was significant, F(1, 423) = 196.992, p < .01, met een R2 van .318. Subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) voorspelde 32% van de variantie in BDI-II scores. Er werd gevonden dat subjectieve incompetentie significant depressie voorspelt (β = 1.208, t(423) = 14.035, p < .01). De eerste hypothese, namelijk dat er een positief verband bestaat tussen subjectieve incompetentie en depressie, wordt ondersteund.

Een multipele lineaire regressie werd uitgevoerd om depressie te voorspellen met verlies van betekenis en subjectieve incompetentie. Het model was significant, F(2, 422) = 119.066, p < .01, met een R2 van .361. Subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) en verlies van betekenis (DS Schaal 1) verklaarden 36% van de variantie in BDI-II scores. Er werd gevonden dat subjectieve incompetentie Tabel 1

Gemiddelden en Standaarddeviaties voor de BDI-II, DS en de DS Schalen

Gemiddelde Standaarddeviatie

Totaalscore BDI-II Totaalscore DS

Score Schaal 1 DS ‘verlies van betekenis’ Score Schaal 2 DS ‘dysforie’

Score Schaal 3 DS ‘ontmoediging’

Score Schaal 4 DS ‘subjectieve incompetentie’ Score Schaal 5 DS ‘gevoel van falen’

Score Schaal 1 DS + 2 DS+ 3 DS+ 5 DS 6.11 53.65 7.93 10.54 12.98 7.83 14.37 45.82 6.80 10.32 3.02 3.24 3.33 3.17 2.39 7.65

(12)

11 significant depressie voorspelt (β = .781, t(422) = 6.742, p < .01), net als verlies van betekenis (β = .648, t(422) = 5.328, p < .01). Subjectieve incompetentie (DS schaal 4) blijft een significante voorspeller van depressie, wanneer wordt gecontroleerd voor verlies van betekenis (DS Schaal 1). Een multipele lineaire regressie werd uitgevoerd om depressie te voorspellen met dysforie en subjectieve incompetentie. Het model was significant, F(2,422) = 120.094, p < .01, met een R2 van .363. Subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) en dysforie (DS Schaal 2) verklaarden 36% van de variantie in BDI-II scores. Er werd gevonden dat subjectieve incompetentie significant depressie voorspelt (β = .757, t(422) = 6.445, p < .01), net als dysforie (β = .627, t(422) = 5.458, p < .01). Subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) blijft een significante voorspeller van depressie, wanneer wordt gecontroleerd voor dysforie (DS Schaal 2).

Een multipele lineaire regressie werd uitgevoerd om depressie te voorspellen met

ontmoediging en subjectieve incompetentie. Het model was significant F(2,422) = 108.010, p < .01, met een R2 van .339. Subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) en ontmoediging (DS Schaal 3) verklaarden 34% van de variantie in BDI-II scores. Er werd gevonden dat subjectieve incompetentie significant depressie voorspelt (β = .791, t(422) = 5.550, p < .01), net als ontmoediging (β = .494, t(422) = 3.647, p < .01). Subjectieve incompetentie blijft een significante voorspeller van depressie, wanneer wordt gecontroleerd voor ontmoediging (DS Schaal 3).

Een multipele lineaire regressie werd uitgevoerd om depressie te voorpellen met gevoel van falen en subjectieve incompetentie. Het model was significant, F(2,422) = 110.152, p < .01, met een R2 van .343. Subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) en gevoel van falen (DS Schaal 5) verklaarden 34% van de variantie in BDI-II scores. Er werd gevonden dat subjectieve incompetentie significant depressie voorspelt (β = 1.039, t(422) = 11.011, p < .01), net als gevoel van falen (β = .504, t(422) = -4.028, p < .01). Subjectieve incompetentie blijft een significante voorspeller van depressie, wanneer wordt gecontroleerd voor gevoel van falen (DS Schaal 5). Concluderend is er ondersteuning gevonden voor de tweede hypothese. Subjectieve incompetentie blijft een voorspeller voor depressie, wanneer wordt gecontroleerd voor de overige DS Schalen afzonderlijk.

(13)

12 DS Schaal 2, DS Schaal 3 en DS Schaal 5 samen en subjectieve incompetentie (DS Schaal 4). Het model was significant F(2,422) = 114.743, p < .01, met een R2 van .352. Subjectieve incompetentie (DS Schaal 4) en de overige DS Schalen (DS Schaal 1, DS Schaal 2, DS Schaal 3 en DS Schaal 5) verklaarden 35% van de variantie in BDI-II scores. Er werd gevonden dat subjectieve incompetentie significant depressie voorspelt (β = .707, t(422) = 5.238, p < .01), net als de overige DS Schalen (β = .265, t(422) = 4.742, p < .01). Concluderend is er ondersteuning gevonden voor de derde hypothese. Subjectieve incompetentie blijft een voorspeller voor depressie, wanneer wordt gecontroleerd voor de overige DS Schalen samen.

4. Discussie

In deze studie werd het verband tussen subjectieve incompetentie en depressie onderzocht. Er is ondersteuning gevonden voor een positief verband tussen subjectieve incompetentie en depressie. Dit verband bleef bestaan wanneer er gecontroleerd werd voor de overige componenten van

demoralisatie afzonderlijk van elkaar en samen. Nog niet eerder is er ondersteuning gevonden voor een verband tussen subjectieve incompetentie en depressie bij een groot deelnemersaantal dat bovendien medisch gezond is. Er zijn echter een aantal tekortkomingen van dit onderzoek en suggesties voor een vervolgonderzoek te noemen.

Er ontbreekt in dit onderzoek de vergelijking tussen de DS Schalen, waardoor er geen

uitspraak gedaan kan worden over subjectieve incompetentie als sterkste voorspeller van depressie ten opzichte van de overige DS Schalen. Daarom zijn er in deze studie geen gronden gevonden voor subjectieve incompetentie als hoofdkenmerk van demoralisatie, zoals de Figueiredo en Frank (1982) suggereerden. De andere DS Schalen voorspelden namelijk, net als subjectieve incompetentie,

significant depressie. Er was echter wel een trend zichtbaar. De bèta was steeds groter voor subjectieve incompetentie dan voor de overige DS Schalen afzonderlijk en samen, wat suggereert dat de

subjectieve incompetentieschaal sterker samenhangt met de BDI-II dan de overige DS Schalen afzonderlijk en samen. In een vervolgonderzoek zou bijvoorbeeld het verschil tussen de bèta’s

(14)

13 statistisch getoetst kunnen worden, om vast te stellen of subjectieve incompetentie een sterkere

voorspeller van depressie is dan de overige DS Schalen afzonderlijk en samen.

Ten tweede waren alle analyses die zijn uitgevoerd in deze studie significant (p < .01). Het deelnemersaantal (n = 425) was erg groot, waardoor de kans op het vinden van een significant

resultaat vergroot werd. Er bestaat hierdoor een kans dat er onterecht geen ondersteuning is gevonden voor de nulhypothese, welke luidt dat er is geen verband is tussen subjectieve incompetentie en depressie.

Ten derde zou de relatie tussen subjectieve incompetentie en depressie in een

vervolgonderzoek bij een meer representatieve afspiegeling van de samenleving onderzocht kunnen worden. In dit onderzoek gebruik werd gemaakt van een specifieke deelnemersgroep: studenten met een gemiddelde leeftijd van 19.68 jaar oud, waarvan het grootste deel vrouw is. Wellicht wordt in een andersoortige populatie ook ondersteuning gevonden voor een positief verband tussen subjectieve incompetentie en depressie.

Tot slot is er in dit onderzoek niet gekeken naar de relatie tussen subjectieve incompetentie en depressie bij verschillende niveaus van stress en sociale support. In een vervolgonderzoek zou de relatie tussen subjectieve incompetentie en depressie bij verschillende niveaus van stress en sociale support onderzocht kunnen worden bij een grote, medisch gezonde populatie. Wellicht is deze gespecificeerde relatie tussen subjectieve incompetentie en depressie dan ook te vinden en kan er bijvoorbeeld meer aandacht geschonken worden aan sociale support of het verminderen van stress bij de behandeling van patiënten met subjectieve incompetentie.

Concluderend is er in dit onderzoek ondersteuning gevonden voor een positief verband tussen subjectieve incompetentie en depressie, zelfs nadat er gecontroleerd werd voor de overige

componenten van demoralisatie afzonderlijk van elkaar en samen. Demoralisatie en in het bijzonder subjectieve incompetentie staan vooralsnog in de schaduw van het wetenschappelijke onderzoeksveld, terwijl mensen er in zeer uiteenlopende stressvolle situaties last van kunnen hebben. Wellicht wordt het in de toekomst meer duidelijk wat de specifieke rol is van subjectieve incompetentie door intensief onderzoek ernaar. Nog steeds is het onbekend of subjectieve incompetentie een beginpunt voor

(15)

14 psychiatrische problemen, een verklarende factor voor het zoeken van hulp en/of een hoofdkenmerk van demoralisatie is. Er zou ook gekeken kunnen worden naar subjectieve incompetentie in relatie tot andere psychiatrische aandoeningen dan een depressie. De weg is vrij voor meer onderzoek naar subjectieve incompetentie. Mensen met subjectieve incompetentie kunnen door dit onderzoek wellicht beter geholpen worden bij hun zoektocht naar het vinden van de weg in stressvolle situaties.

(16)

15 5. Literatuurlijst

Beck, A.T., Steer, R.A., Brown, G.K. (1996). Manual for Beck Depression Inventory-II, Psychological Corporation, San Antonio, Texas.

Clarke, D.M. & Kissane, D.W. (2002). Demoralization: its phenomenology and importance. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 36, 733-742.

Cockram, C.A., Doros, G. & de Figueiredo, J.M. (2010). Subjective incompetence as a clinical hallmark of demoralization in cancer patients without mental disorder. Primary Psychiatry, 17(7), 54-58.

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A. & Buchner, A. (2007). G*power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral and biomedical sciences. Behavior Research Methods, 39, 175-191.

de Figueiredo, J.M. (1993). Depression and demoralization: phenomenologic differences and research perspectives. Comprehensive Psychiatry, 34, 308-311.

de Figueiredo, J.M. (2013). Distress, demoralization and psychopathology: diagnostic boundaries. The European Journal of Psychiatry, 27, 61-73.

de Figueiredo, J.M. & Frank, J.M. (1982). Subjective incompetence, the clinical hallmark of demoralization. Comprehensive Psychiatry, 23, 353-363.

Frank, J.D. (1974). Psychotherapy: The restoration of morale. American Journal of Psychiatry, 131(3), 271-274.

de Graaf, R., ten Have, M., & van Dosselaer, S. (2010). NEMESIS-2: De psychiatrische gezondheid van de Nederlandse bevolking. Opzet en eerste resultaten. Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study, 178, 1-178.

IBM Corporation. Released 2011. IBM SPSS Statistics for Windows, Version 20.0. Armonk, NY: IBM Corporation.

Kissane, D.W., Wein, S., Love, A. et al. (2004). The demorization scale: a report of its development and preliminary validation. Journal of Palliative Care, 20, 269-276.

(17)

16 Rigatelli, M., & Sonino, N. (2005). Assessing demoralization and depression in the setting of medical disease. Journal of Clinical Psychiatry, 66, 391-394.

Mehnert, A., Vehling, S., Höcker, A., Lehmann, C., & Koch, U. (2011). Elsevier Incorporation, 42, 768-776.

Steer, R.A., Ball, R., Ranieri, W.F., & Beck, A.T. (1999). Dimensions of the Beck Depression Inventory-II in clinically depressed outpatients. Journal of Clinical Psychology, 55(1), 117-128.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

If the AUT is deviated from the coordinate origin of the measure- ment set-up, the conventional algorithm requires larger mea- surement range and smaller sampling interval than the

Based on the faculties associated with ARP logic such as associative thought, holism and field-dependence, it would be expected that an effectual entrepreneur who employs them would

The research question is as follows: What is the prevalence and diversity of clinically relevant AmpC beta-lactamase genes in aquatic systems that are differently affected by

Simulated (a) Output common mode voltage (b) Differential latch output (c) Tail current profile (d) Pre-amplifier differential voltage (gain) of the two comparators and (e)

To get a proper understanding of the way teaching and learning takes place in the Classroom of the Future you can watch our video that we created with this first group of students

For that reason, different evaluations of mainte- nance practices and development practices can be expected, not only in terms of the JD-R criteria job alleviation, job enrichment,

The comparison with the LHCb and HFAG bands shows impressively that a s sl is strongly con- strained by currently available data despite the possible impact of NP contributions..