• No results found

Tablets in de klas : een zegen of een zonde? : de computerloze versus de digitale klas vanuit het perspectief van de leerling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tablets in de klas : een zegen of een zonde? : de computerloze versus de digitale klas vanuit het perspectief van de leerling"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Algemene Sociale Wetenschappen

Tablets in de klas: een zegen of een zonde?

De computerloze versus de digitale klas vanuit het

perspectief van de leerling

Merle van Ee - 10004483

merlebirdy@hotmail.com

Bachelorscriptie Algemene Sociale

wetenschappen

Jeugd

Deadline: 24-01-2014

Begeleidster: Yatun Sastramidjaja

(2)

Inhoudsopgave

1. Voorwoord blz 3

2. Samenvatting blz 4

3. Inleiding blz 5

4. Theoretisch kader blz 6

4.1. Digitalisering van de samenleving blz 6 4.2. Digitalisering van de jeugd blz 8 4.3. Digitalisering van het onderwijs blz 9

4.4. Het leerproces blz 11

4.5. Negatieve of positieve invloed van technologie op

het leerproces blz 12 5. Probleemstelling blz 15 5.1. Doelstelling blz 15 5.2. Onderzoeksvraag en deelvragen blz 15 5.3. Interdisciplinariteit blz 17 5.4. Relevantie blz 18 5.5. Ethische verantwoording blz 18 6. Methodologie blz 19 6.1. Onderzoeksstrategie blz 19 6.2. Onderzoeksdesign blz 19 6.3. Onderzoeksmethoden en instrumenten blz 20 6.4. Operationalisatie blz 21 6.4.1. Operationalisatieschema blz 22 6.5. Respondenten blz 24 6.6. Dataverwerking blz 25 6.7. Data-analyse blz 26 7. Resultaten blz 27

7.1. Verschillen in onderwijsaanbod met betrekking tot

technologie gebruik op de digitale en de computerloze school blz 27 7.2. Invloed van technologie gebruik op het leerproces blz 29 7.2.1. Onthouden van informatie blz 29 7.2.2. Aanleren van vaardigheden blz 30

7.2.3. Multitasken blz 31

(3)

7.3. Aansluiting van technologie gebruik op school en technologie

gebruik in het buitenschoolse leven blz 32 7.4. De voor- en nadelen van gebruik van technologie op school blz 33

8. Conclusie blz 36

9. Discussie blz 39

9.1. Aanbevelingen voor de scholen blz 40

10. Reflectie blz 42 11. Literatuurlijst blz 43 12. Bijlagen blz 47 12.1. Onderzoeksinstrumenten blz 47 12.1.1. Interview blz 47 12.1.2. Focusgroup: Computerloos blz 48 12.1.3. Focusgroup: Digitaal blz 50 12.1.4. Focusgroup: Gemixt blz 52 12.2. Coderingsschema blz 54 2

(4)

1. Voorwoord

In september ben ik voor de tweede keer begonnen met mijn bachelorscriptie. Nadat ik de eerste keer het verkeerde onderwerp had gekozen en hier niet volledig achter stond, ben ik gestopt en de tweede keer met volle moed begonnen. Ik ging brainstormen over wat ik een interessant onderwerp vond voor dit onderzoek waar ik het komende half jaar mee bezig zou zijn. Het vele gebruik van sociale media en technologie door de jeugd tegenwoordig vond ik altijd al fascinerend en ik merkte aan mezelf dat ik steeds vaker tijdens het leren werd afgeleid door mijn mobiele telefoon en leuke filmpjes op het internet. Ik ben me gaan verdiepen in dit onderwerp en stuitte al snel op het actuele debat over technologiegebruik onder de jeugd en in de klas. De Steve Jobs school had net haar deuren geopend waar basisschoolleerlingen alleen nog maar met een iPad te werk gingen en het Eurocollege maakte bekend dat zij vanaf dat schooljaar alle computers de deur uit deden en zich ‘weer’ op het leren met boeken gingen richten. Deze grote tegenstelling bleek niet alleen aanwezig in het huidige onderwijs, maar ook wetenschappers bleken het niet met elkaar eens te zijn of technologiegebruik in de klas nu een goede invloed had op het leerproces van leerlingen. Op dit onderwerp heb ik mijn

onderzoek gebaseerd en heb ik hele leuke focusgroups mogen houden met middelbare scholieren. Er zijn erg leuke resultaten uit voortgekomen.

Ten eerste wil ik graag de twee scholen in Haarlem en Maarssen bedanken die hebben meegewerkt aan dit onderzoek. De contactpersonen die ik heb gesproken op deze scholen waren erg enthousiast toen ik over mijn onderzoek vertelde en zij hebben tijd vrijgemaakt voor mij om mijn focusgroups onder lestijd te kunnen uitvoeren. Het was lastig om dit te plannen rond de feestdagen, maar toch heb ik ruim de tijd gekregen om rustig mijn onderzoek uit te kunnen voeren. Ik voelde me welkom op beide scholen en de leerlingen vonden het ook erg leuk om hun mening te verkondigen over alle concepten die met het onderwerp te maken hadden. Dankzij een docent van de studie ASW die toevallig het onderwerp van mijn

onderzoek oppikte terwijl ik met mijn begeleidster in gesprek was en dankzij mijn tante die in het onderwijs werkt, ben ik in contact gekomen met de twee middelbare scholen. Dit bleken gouden tips, omdat beide scholen voldeden aan mijn criteria en ik dankzij hen toch een

gemakkelijkere ingang had tot de scholen. Aan beiden erg bedankt! Als laatste enorm bedankt aan mijn begeleidster Yatun Sastramidjaja van wie ik duidelijke feedback heb ontvangen, aan wie ik altijd nog extra vragen mocht stellen die ze meteen beantwoordde en die altijd erg enthousiast reageerde op mijn onderzoeksproces en het onderwerp. Dankzij de goede (en gezellige) begeleiding heb ik een eindresultaat neer kunnen zetten waar ik erg tevreden mee ben.

(5)

2. Samenvatting

Het onderwerp van dit onderzoek is technologiegebruik in de klas en de invloed daarvan op het leerproces van middelbare scholieren. De hoofdvraag van het onderzoek luidt: ‘Welke voor- en nadelen op het leerproces ervaren leerlingen in een computerloze en een digitale klas van onderwijs met en zonder technologie in de context van een digitaliserende samenleving?’. Het onderzoek is uitgevoerd op twee middelbare scholen in Nederland die in het schooljaar 2013-2014 zijn begonnen met het gebruik van iPads of tablets in een paar klassen. Op deze scholen zijn twee interviews afgenomen met de projectleiders van de iPad- of tabletklas en zijn er vijf focusgroups uitgevoerd met ieder vier leerlingen in de leeftijd van 13 tot en met 16 jaar uit zowel de digitale en de computerloze klassen. Aan de leerlingen is gevraagd naar hun mening over het onderwerp technologiegebruik in de klas en de invloed daarvan op hun leerproces. Concepten die aan bod kwamen waren het onthouden van informatie, het aanleren van vaardigheden, het afgeleid worden door sociale media en de aansluiting van

technologiegebruik op school en buiten school.

Uit het onderzoek blijkt dat de leerlingen van zowel de computerloze en de digitale klassen over het algemeen aangeven dat ze beter kunnen leren met behulp van de iPad of tablet. Wel worden de leerlingen vaak afgeleid door spelletjes en/of sociale media op de iPad of tablet wanneer ze aan hun schoolwerk zitten. Ook vinden de leerlingen het handig voor later om nu alvast te weten hoe ze met de iPad of tablet moeten werken, omdat in de toekomst alles digitaal wordt. In de ideale leeromgeving zouden de leerlingen het liefst met de iPad én met boeken leren.

In het algemeen kan geconcludeerd worden dat leerlingen uit zowel de computerloze als de digitale klassen voor- en nadelen ervaren op het leerproces met en zonder technologie. Namelijk het beter kunnen leren met behulp van de iPad of tablet omdat het interessanter is, het afgeleid raken door spelletjes en sociale media en het voordeel voor later om nu alvast met de iPad of tablet te werken. Ze geven aan dat ze goed kunnen leren met behulp van een iPad of tablet maar dat een combinatie van boeken en technologie het meest ideaal zou zijn voor het leerproces.

(6)

3. Inleiding

“Studenten overleveren aan computers is crimineel”, kopte de Volkskrant op 7 september 2013. Dit is een uitspraak van Ede van der Walle, directeur van het Eurocollege in Rotterdam dat sinds dit schooljaar zonder computers werkt. Daartegenover staat de Steve Jobs school, opgericht door Maurice de Hond. Deze school werkt sinds dit schooljaar alleen nog maar met de iPad. De gedachte hierachter is dat ‘onderwijs dat aansluit op de talenten van het kind ieder kind gelukkiger zal maken. Daarom bieden wij gepersonaliseerd leren; ieder kind haar/zijn eigen programma in haar/zijn eigen tempo. De iPad helpt ons om dit maatwerk te leveren’

(http://stevejobsschoolbreda.nl/).

Deze tegenstelling in het huidige onderwijs leek mij een interessant onderwerp om nader te onderzoeken. Er bestaat een groot debat over het gebruik van technologie in het onderwijs, onder onderzoekers en in de media1. Aan de ene kant stelt men dat kinderen moeten worden voorbereid op de digitale samenleving, aan de andere kant zou het slecht zijn voor leerlingen om alleen maar met technologie te werken, omdat dit geen vaardigheden als schrijven aanleert.

Er is niet bekend wat de leerlingen zelf vinden van het werken met of zonder technologie in de klas en of zij denken dat gebruik van technologie invloed heeft op het leerproces. Het onderwerp van dit onderzoek is het gebruik van technologie in het onderwijs. De doelstelling van dit onderzoek is om leerervaringen of verwachtingen van leerlingen van een computerloze en een digitale school in kaart te brengen. Dit wordt onderzocht door eerst na te gaan hoe het onderwijs eruit ziet op de school. Vervolgens zal geanalyseerd worden in hoeverre er een discrepantie bestaat tussen gebruik van technologie buiten school en in school en hoe de leerlingen dit ervaren. Als laatste zal gekeken worden in hoeverre de leerlingen denken dat gebruik van technologie invloed heeft op hun leerproces. Om dit te onderzoeken zullen focusgroups gehouden worden met middelbare scholieren uit een computerloze en een digitale klas en zullen interviews worden gehouden met een vertegenwoordiger van de schoolleiding. Het onderzoek zal uitgevoerd worden op twee middelbare scholen in Nederland.

1 Pauw & Witteman op 09-09-2013, Brandpunt op 23-06-2013, Vokskrant ‘Studenten overleveren aan computers is crimineel’op 07-09-2013 en ‘Discussie over iPad-school is veel te emotioneel’ op 19-10-2013, Trouw ‘Te veel paniek over kleuters met iPads’ op 08-10-2013 en Telegraaf ‘Ouders bezorgd over iPad onderwijs’ op 27-08-2013.

5

(7)

4. Theoretisch kader

In het theoretisch kader zal de theoretische achtergrond van dit onderzoek besproken worden. Ten eerste zal worden ingegaan op de digitalisering van de samenleving. De digitalisering treedt op in verschillende gebieden van de samenleving, maar in dit theoretisch kader wordt voornamelijk ingegaan op digitalisering van de jeugd en van het onderwijs omdat dit van belang is voor het onderzoek. Er zal hierna dieper op het onderwijs worden ingegaan. Het onderwijs is erop gericht om kinderen iets aan te leren en daarom wordt er ingegaan op het leerproces van de leerling. Vervolgens wordt dit leerproces in samenhang beschouwd met de digitalisering in het onderwijs en zal specifiek worden ingegaan op de invloed van

technologie op het leerproces.

4.1. Digitalisering van de samenleving

In de hedendaagse maatschappij is de digitale informatie- en communicatietechnologie een sleutelrol gaan spelen (den Besten, 2010). In algemene zin duidt technologie op het proces waar mensen de natuur wijzigen om in hun behoeften en wensen te voorzien (Selwyn, 2011). In de oudheid betekende dit dat men gereedschap ging maken om bijvoorbeeld dieren te doden. Daarna kwam de moderne tijd waarin machines hun intrede deden, met als doel productie. Eerst was daar de productie van goederen en later ook productie van informatie. Tegenwoordig betekent technologie meer dan machines en zelfgemaakte producten: de menselijke aspecten van technologie worden toegevoegd. Met menselijke aspecten wordt bedoeld de sociale contexten waarin we technologie gebruiken, hoe we met technologie omgaan en wat we ervan leren. Hiermee bedoelen we de digitale technologie. Technologie is tegenwoordig bijna onmisbaar in sociale verhoudingen en in de economie (Selwyn, 2011). Nederland is aan het digitaliseren en dit betekent dat de Informatie- en

Communicatietechnologie (verder: ICT) steeds verder doordringt in ons bestaan (de Besten, 2010). Deze ICT bestaat nog niet zo lang: in 1981 werd de eerste computer geïntroduceerd en rond 1998 kwam demobiele telefoon op de markt. Vanaf die tijd is het snel gegaan met de ontwikkelingen op het gebied van technologie. Er kan op elk moment informatie opgezocht worden en men kan op ieder moment contact met elkaar leggen. Er is tegenwoordig zelfs sprake van het ‘digitale burgerschap’, beschreven door politicologen en sociologe

Mossberger, Tolbert en McNeal (2008) in het boek Digital citizenship: the internet, society

and participation. In dit boek wordt beschreven dat ‘om een digitaal burger te zijn, men

toegang moet hebben tot technologie, hier frequent gebruik van moet maken en de

vaardigheid moet hebben om effectief gebruik te maken van die toegang’. Educatie is volgens 6

(8)

de auteurs een belangrijke sleutel om digitaal burgerschap te realiseren, maar alleen toegang tot technologie is niet voldoende. Docenten én studenten moeten begrijpen hoe ze effectief en frequent deze technologie kunnen gebruiken. Digitaal burgerschap betekent volgens Innofun, een bedrijf dat werkt aan onderwijsvernieuwing met behulp van ICT en sociale media, een soort van mediawijsheid. ‘Digitaal burgerschap betekent dat we bewust en verantwoord met sociale media om weten te gaan, weten welke informatie je deelt met wie en goed informatie op waarde weten te schatten door bronnen te checken maar ook samen afspreken over hoe je met elkaar wil omgaan’ (http://www.innofun.nl/over-innofun/).Volgens CEO Helen Milner is het onmogelijk om tegenwoordig een volwaardig burger te zijn zonder het gebruik van

digitale service (ITNOW, 2012). Zonder digitale service is volgens haar het leven namelijk duurder, gecompliceerder en je hebt minder keuze over wat je koopt, wat je doet en hoe je communiceert.

Het digitale burgerschap kan aangeleerd worden. Er worden handleidingen voor tieners en volwassenen geschreven om een goed digitaal burger te worden (Byrne, 2013; Hollandsworth, Dowdy & Donovan, 2011). Ook voor docenten bestaan er handleidingen, aangezien zij leerlingen kunnen leren hoe ze een goed digitaal burger worden. Mike Ribble (2012) beschrijft dat de meeste docenten nog niet weten wat digitaal burgerschap is en hoe ze het hun leerlingen moeten aanleren. Ribble stelt dat de docenten hierin getraind moeten worden. Ook Jason Ohler (2011) zegt dat docenten hun leerlingen moeten leren hoe ze een goed digitaal burger worden en beschrijft hiervoor twee aanpakken. Scholen kunnen gebruik maken van de ‘two lives approach’ waar ze leerlingen leren dat ze moeten ‘unpluggen’ wanneer ze op school komen en weer moeten ‘terugpluggen’ wanneer ze uit school komen. Zo hebben ze een ander leven op school, namelijk zonder continue connectiviteit met de buitenwereld, dan buiten school omdat dit leven te afleidend is op school. De ‘one life

perspective’ zegt echter dat het de belangrijkste taak is voor ons nu om leerlingen te helpen

met het begrijpen van zaken als digitale verantwoordelijkheid, omdat het digitale leven samenhangt met het leven op school. Ohler is voor de laatste aanpak, omdat je anders

leerlingen helpt te denken dat ze zaken als sexting (verspreiden of delen van seksueel getinte foto’s of teksten via mobiele media) en cyberbullying (gebruik van ICT met de intentie om iemand anders te schaden of te kwetsen) alleen moeten oplossen zonder de hulp van volwassenen en leraren. Kortom, we moeten het met leerlingen hebben over hoe je geïnformeerd, veilig en gezond digitaal kunt leven, thuis en op school.

(9)

4.2. Digitalisering van de jeugd

Voornamelijk de Westerse jeugd, die opgegroeid is in de tijd dat de computer en mobiele telefoon hun intrede deden, weet niet beter dan dat ze in een digitaliserende samenleving leven. Zeker de Nederlandse jeugd maakt erg veel gebruik van de ICT. Zeven op de tien Nederlandse jongeren van 12 jaar en ouder gebruiken sociale media, blijkt uit recente cijfers van het CBS (CBS, 2013). Sociale media is een verzameling van Web 2.0 instrumenten die zich concentreren op de interactie en het delen van informatie met anderen (Moreno & Kota, 2008). De jeugd heeft goede vaardigheden ontwikkeld om te kunnen communiceren en experimenteren via de media en worden hierdoor beïnvloed. Negentig procent van de Nederlandse jongeren boven de 12 jaar maakt gebruik van internet. Dit in tegenstelling tot slechts één op de drie ouderen van boven de 75 die gebruik maakt van internet (CBS, 2013). De populairste sites onder jongeren op dit moment zijn Facebook en Twitter en 51% van de jongeren die internet gebruikt zijn meerdere keren per dag online (Lenhart et al., 2005). Erg veel jongeren maken dus gebruik van het internet en hiermee gaat het gebruik van sociale media gepaard.Het vele gebruik van technologie en sociale media door jongeren leidt tot vooral paniekerigemediaberichtgeving. De kranten staan vol verschillende benamingen voor de hedendaagse jongeren die veel gebruik maken van sociale media, waaronder de

iGeneration (Rosen, 2011). De iGeneration omvat alle mensen die na 1990 zijn geboren en de i staat hier voor de populaire technologieën zoals de iPhone, iPad, iTunes etc. (Rosen, 2011).

Ook zijn er verschillende benamingen ontstaan voor het overmatig gebruik van sociale media en technologie. Een iDisorder staat voor veranderingen in de manier van informatie

verwerken en dit aan de wereld te verbinden, dankzij het dagelijks gebruik van media en technologie, wat leidt tot symptomen van stress, slapeloosheid en een dwang om continu alle technologie te checken en te gebruiken (Rosen, 2012). Socialbesitas houdt in ‘het altijd en overal bereikbaar zijn op sociale media. Jongeren die eraan lijden kunnen niet meer zonder hun mobiele telefoon (met name smartphone), dan raken ze geïrriteerd en worden ze boos’(Calis & Kisjes, 2013).Het gaat hier om de verslaving aan de mobiele telefoon en de sociale media.

Verslaving aan de mobiele telefoon en de sociale media valt onder het containerbegrip internetverslaving: verslavingen die via het internet gefaciliteerd worden (Meerkerk, Van Rooij, Amadmoestar & Schoenmakers, 2009). Het is onduidelijk hoeveel jongeren precies aan internetverslaving lijden, maar wel is duidelijk dat een aanzienlijke groep adolescenten

aangeeft dat ze problemen hebben om hun internet- en gamegedrag onder controle te houden (van Rooij & van de Mheen, 2010). Er bestaat nog geen consensus over de diagnostische

(10)

criteria voor internetverslaving en er zijn nog geen grote studies uitgevoerd die duidelijk maken hoe vaak het voorkomt in de huidige populatie (Aboujaoude, 2010). Internetverslaving is ook nog niet te vinden in het psychiatrische handboek DSM-5, omdat er nog nauwelijks onderzoek naar is gedaan.

Het IVO, wetenschappelijk bureau voor onderzoek, expertise en advies op het gebeid van leefwijzen, verslaving en daaraan gerelateerde maatschappelijke ontwikkelingen, doet in Nederland onderzoek naar internetgebruik en de sociale en psychologische kant hiervan. Jaarlijks worden jongeren op scholen in Nederland ondervraagd door middel van

vragenlijsten. Hieruit blijkt dat problematisch internet- en gamegebruik tussen 2010 en 2012 is toegenomen, van vijf naar zes procent van de onderzochte jongeren. Het gebruik van sociale media via de mobiele telefoon wordt door vijf procent van de jongeren als

problematisch ervaren (Van Rooij & Schoenmakers, 2013). Problematisch internetgebruik wordt hier gemeten met de Compulsive Internet Use Scale (CIUS), ontwikkeld door

Meerkerk, Van den Eijnden, Vermulst & Garretsen (2007). Deze schaal meet zes kernsymptomen: controleverlies, sociaal conflict, preoccupatie met de toepassing, onthoudingsverschijnselen, problemen en vluchtgedrag in de toepassing.

Aan de andere kant staat het Digital Youth Project (Ito et al., 2009), een

antropologisch kwalitatief onderzoekonder ruim 800 Amerikaanse jongeren naar hoe zij nieuwe media gebruiken. Deze jongeren zijn geïnterviewd en vervolgens online geobserveerd. Uit het onderzoek blijkt dat informeel en sociaal leren online heel positief kan zijn. Jongeren geven aan dat ze het belangrijk vinden om hun vrije tijd door te brengen op sociale media, terwijl de meeste volwassenen vinden dat kinderen zo hun tijd verdoen. De onderzoekers van dit project zijn van mening dat de digitale wereld waarin we leven nieuwe kansen creëert voor jongeren om sociale normen, interesses en technische vaardigheden aan te leren. Volwassenen en docenten moeten hier op inspelen en jongeren begeleiden om te kunnen participeren in het publieke leven.

4.3. Digitalisering van het onderwijs

Er is sprake van een overgang van analoge naar digitale technologie in het klaslokaal

(Selwyn, 2011). Vroeger gebruikte men een boek en tegenwoordig digitale technologie. Met digitale technologie wordt hier bedoelt de informatie- en communicatietechnologie en de gecomputeriseerde technologie. “Computers horen tegenwoordig bij het meubilair in de klas” (Selwyn, 2011) en daardoor denkt men niet genoeg na over wat de rol van technologie in het onderwijs precies inhoudt; het is gewoon geworden. Niettemin wordt digitale technologie

(11)

over het algemeen positief opgevat door de samenleving. Het wordt gezien als een vooruitgang en daardoor steeds meer toegepast in het onderwijs.

Ook in Nederland probeert de overheid innovatie in het onderwijs te stimuleren. Zodoende geldt sinds juli 2012 de ‘Wet Innovatieve experimenteerruimte onderwijs’. Op deze manier kunnen scholen tijdelijk afwijken van de wetgeving en kan er geëxperimenteerd worden met nieuwe mogelijkheden. Zo kunnen initiatieven tot innovatie ook daadwerkelijk uitgevoerd worden en kunnen ontwikkelingen onderzocht worden. Er bestaan kenniscentra die scholen en andere onderwijsinstellingen ondersteunen bij de toepassing van ICT. Scholen mogen zelf bepalen hoe ze het onderwijs vormgeven en hoe ver ze gaan in het gebruik van ICT, zolang het gebeurt binnen de wettelijke kaders

(

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/innovatie-in-het-onderwijs/digitalisering-in-het-onderwijs).

Volgens onderwijskundige Rob Martens (2011) is ICT de belangrijkste sleutel naar beter onderwijs. Het heeft namelijk drie grote voordelen voor het leren. Ten eerste krijgen leerlingen meer vrijheid om op te zoeken en te leren wat zij willen weten en niet iedereen hoeft meer door dezelfde canon. Ten tweede maakt technologie het mogelijk dat leerlingen veel meer samenwerken door middel van social software.Social software is software die de online interactie tussen mensen mogelijk maakt. Als laatste is het werken met personal goals veel motiverender dan werken met normenscores. Leerlingen worden afgezet tegen hun eigen mogelijkheden, interesses en groei.

Volgens leraar en onderzoeker Jason Ohler (2012) is het de taak van scholen om studenten te helpen in het begrijpen van hun digitale verantwoordelijkheidin de digitale samenleving. Leerlingen moeten het digitale leven, waar ze buiten school al vertrouwd mee zijn, mee kunnen nemen ín de school zodat ze hiermee kunnen leren en het leerproces betekenisvol voor ze is. Scholen moeten de wereld buiten school en de wereld binnen school niet van elkaar scheiden.

Er zal nu verder worden ingegaan op het leerproces van de leerling, om hierna digitalisering van het onderwijs te combineren met het leerproces en te kijken naar wat de invloed is van technologie op het leerproces.

(12)

4.4. Het leerproces

Er bestaan een aantal klassieke leertheorieën, waarvan het behaviorisme, het cognitivisme en constructivisme de belangrijkste zijn. Het behaviorisme (Watson, 1925; Pavlov, 1927; Skinner, 1976) is gebaseerd op observeerbare veranderingen in gedrag. Het richt zich op het aanleren van een gedragspatroon dat zich herhaalt totdat het automatisch wordt. Het verstand wordt gezien als een ‘black box’, dit wil zeggen dat een reactie op een stimulus kwantitatief geobserveerd kan worden en er niet wordt gekeken naar mogelijke denkprocessen in het verstand (Ertmer & Newby, 1993).

Het cognitivisme (Chomsky, 1959; Neisser, 1967) is gebaseerd op het denkproces achter het gedrag. Veranderingen in gedrag worden geobserveerd en gebruikt als indicatoren van wat er gebeurt in het brein van de leerling. Het cognitivisme ziet leren als de verwerving of reorganisatie van de cognitieve structuren waar mensen hun informatie verwerken en opslaan (Ertmer & Newby, 1993). De theorie gaat hier dieper in op het verwerken van informatie, het korte- en langetermijngeheugen en het three-stage information processing

model, een model dat dieper ingaat op de processen tussen het zintuigelijk, korte- en

langetermijngeheugen.

Het constructivisme (Vygotsky, 1962; Piaget, 1967) is gebaseerd op de

veronderstelling dat we ons eigen perspectief op de wereld construeren, door individuele ervaringen en schema. Schema is een interne kennisstructuur: een persoon past zijn mentale model aan nieuwe ervaringen aan en kan zo deze nieuwe informatie begrijpen. De kennis van een persoon is dus de functie van zijn of haar ervaringen, mentale structuren en overtuigingen die gebruikt worden om objecten en gebeurtenissen te duiden. Het constructivisme als

leertheorie is erop gericht de leerling voor te bereiden om probleem oplossend te werk te kunnen gaan in ambiguous, dubbelzinnige, situaties (Ertmer & Newby, 1993).

Behaviorisme, cognitivisme en constructivisme zijn bekende leertheorieën, maar zijn ontwikkeld in een tijd waar het leren nog niet beïnvloed werd door technologie. Daarom kwam George Siemens in 2005 met een nieuwe leertheorie, het connectivisme, die past bij de invloed van technologie op ons leren en bij de veranderende vorm en functie van informatie in de hedendaagse samenleving (Siemens, 2005). Een belangrijke verandering is onder andere dat de hoeveelheid kennis enorm is toegenomen en sneller is verouderd. Weten hoe we iets moeten doen en weten wat we moeten doen wordt nu aangevuld met weten wáár we onze kennis kunnen vinden, oftewel weten waar we onze informatie moeten opzoeken. We kunnen niet alles zelf ervaren en kennis zelf opdoen, maar we vergaren nu kennis door het vormen van connecties met mensen die weer andere dingen weten. Door de enorme hoeveelheid

(13)

informatie is het nu belangrijk te kunnen opmerken wat bruikbare informatie is en om connecties te kunnen maken, zo kan men orde in de chaos scheppen.

Connectivisme ziet het leren als ‘een proces dat plaatsvindt in een vage (individuen hebben er geen totale controle over) omgeving waarin kernelementen veranderen’(Siemens, 2005). Leren gebeurt niet alleen in onszelf maar ook daarbuiten, in bijvoorbeeld een database of organisatie. Dit leren heeft als doel informatie te verbinden en die connecties die ons nog meer kunnen leren, zijn belangrijker dan wat we al weten. Het is cruciaal om belangrijke en onbelangrijke informatie te kunnen onderscheiden. Onze vaardigheid om te leren wat we morgen nodig hebben, is belangrijker dan wat we vandaag weten.

Frances Bell (2011), expert in leertechnologieën en informatiesystemen, beaamt dat klassieke leertheorieën die puur ingaan op de student die iets wordt aangeleerd door de docent in een klaslokaal niet meer adequaat zijn in deze digitale wereld. De ICT heeft namelijk een grote invloed op het onderwijs. Echter stelt zij dat het connectivisme evenmin voldoet als theorie om leren in deze digitale wereld te verklaren. Het is volgens haar nog te vroeg om een passende leertheorie aan te wijzen in de digitale context, omdat deze nog onvoldoende getest is. Connectivisme is wel een belangrijk fenomeen waardoor leerlingen en docenten

geïnspireerd kunnen worden om veranderingen te maken in hun manier van leren.

4.5. Negatieve of positieve invloed van technologie op het leerproces

Niet alle wetenschappers staan positief tegenover het gebruik van technologie in het onderwijs. Er bestaan verschillende meningen over de invloed van technologie op het leerproces. Volgens psychiater Manfred Spitzer (2013) leidt te veel computergebruik tot ‘digitale dementie’: hoe meer men gebruik maakt van computers, hoe meer het geheugen achteruitgaat. We moeten onze hersenen trainen om er genoeg kennis in op te kunnen slaan: hoe intensiever er over iets moet worden nagedacht, hoe meer er blijft hangen (Craik & Tulving, 1975). Dit toonden Craik en Tulving (1975) aan door verschillende groepen dezelfde woorden te laten zien maar de woorden op een andere manier te laten verwerken. Een paar dagen later werd gevraagd welke woorden men zich nog herinnerde. De digitale media zorgen ervoor dat deze capaciteiten voor informatieverwerking uit handen worden genomen en de hersenen niet meer getraind worden. Teksten op het internet worden niet meer gelezen, maar oppervlakkig bekeken.

Spitzer beaamt dat kinderen die op school een computer of iPad gebruiken leren hoe zij informatie op moeten zoeken. Maar om te kunnen beoordelen of deze informatie juist is, moet er eerst basiskennis worden aangeleerd. Onderzoek van Sparrow, Liu en Wegner (2011)

(14)

laat zien dat wanneer we geconfronteerd worden met moeilijke vragen, we meteen denken aan computers en daarde informatie kunnen vinden. Amerikaanse studenten kregen de opdracht stellingen in de computer in te voeren en te onthouden. De ene helft werd verteld dat de computer alle stellingen zou wissen, de andere helft werd verteld dat de computer de stellingen zou opslaan, maar dat ze toch de stellingen moesten onthouden. Na tien minuten bleek dat degenen die ervan uit waren gegaan dat de zinnen direct na het invoeren waren gewist, zich meer konden herinneren dan degenen in de andere groep. In een volgend

experiment, waar na het invoeren van stellingen een melding verscheen met ‘uw informatie is gewist’, ‘uw informatie is opgeslagen in map X’ of ‘uw informatie is opgeslagen’, bleek het merendeel de locatie te hebben onthouden waar de informatie was opgeslagen. De groep met de gewiste informatie herinnerde zich het meest en de derde groep herinnerde zich het minst. Ook om objecten te begrijpen en vaardigheden aan te leren, moet men objecten kunnen vastpakken. Zo ontstaan er verbindingen in het frontale hersengedeelte. Door alleen op de iPad of computer objecten aan te klikken, ontstaan deze verbindingen niet en worden de vaardigheden niet aangeleerd zoals dat gebeurt bij het met de hand schrijven. Spitzer (2013) doet dan ook een beroep op leraren en ouders om grenzen te stellen aan het gebruik van technologie van hun kinderen.

Uit een onderwijskundige meta-analyse van Best Evidence Encyclopedia (2011) naar de effectiviteit van technologie op verbetering van de leerprestaties blijkt dat meer

technologie gebruik op scholen niet automatisch leidt tot betere uitkomsten. Er is namelijk geen significant verschil gevonden tussen de twee getoetste categorieën in technologie gebruik van minder dan 15 minuten per dag en meer dan 15 minuten per dag. De

instructieprogramma’s waarmee aanvullende instructie wordt gegeven laten geen omvangrijke verbetering van de leesprestaties van middelbare scholieren zien. Ook uit onderzoek van Angrist en Lavy (2002) naar de prestaties van Israëlische leerlingen van 122 middelbare scholen na de invoering van computers, bleek het lesgeven met behulp van de computer geen positief effect te hebben op de leeruitkomsten(de toetscijfers).

Verder wijzen verschillende studies uit dat leerlingen vaak sociale media gebruiken wanneer ze aan het studeren zijn en internet in de buurt aanwezig is. Studies laten zien dat wanneer studenten toegang hebben tot laptops in het klaslokaal, ze vaak gaan multitasken en worden afgeleid. Dit wordt geassocieerd met een vermindering in prestatie (Fried, 2008, Kraushaar & Novak, 2010 en Junco & Cotten, 2012). Karpinski, Kirschner, Ozer, Mellott en Ochwo (2013) laten zien dat het multitasken van leerlingen met technologie, voornamelijk sociale media, leidt tot verminderde effectiviteit en productiviteit in een academische setting.

(15)

Multitasken is het tegelijkertijd uitvoeren van twee of meer cognitieve of information

processing activiteiten. Mensen hebben moeite met multitasken, vanwege de cognitieve bouw

van de hersenen. Het wisselen van taken is wel mogelijk, maar uit onderzoek blijkt dat het vaak wisselen van taken leidt tot slechtere leerresultaten en slechtere prestaties op leertaken. Dit komt doordat iedere keer als men van taak wisselt, de taken in het korte termijn geheugen behouden moet worden en daardoor met elkaar interfereren.

Aan de ene kant geven wetenschappers dus aan dat het belangrijk is om de hedendaagse jeugd voor te bereiden op het digitale burgerschap en dat dit ook moet gebeuren op school. Ook de Nederlandse overheid stimuleert het gebruik van technologie in het onderwijs. Aan de andere kant geven wetenschappers en recent onderzoek aan dat het leren met technologie minder positieve uitkomsten heeft. Het gebruik van technologie leidt tot het minder goed onthouden van informatie en het minder goed aanleren van vaardigheden. Ook worden studenten afgeleid door technologie in het klaslokaal en worden ze verleid tot multitasken. Dit kan leiden tot verminderde prestaties. Aangezien er dus tegenstrijdige meningen bestaan over of

technologiegebruik in de klas een goed idee is, is het belangrijk hier meer onderzoek naar te doen. De mening van de leerlingen zelf over het onderwerp ontbreekt nog in de

wetenschappelijke literatuur en het kan voor nieuwe inzichten zorgen om ook eens hun mening in kaart te brengen.

(16)

5. Probleemstelling

5.1. Doelstelling

De doelstelling van dit onderzoek is om de leerervaringen van leerlingen uit een computerloze en een digitale klas in kaart te brengen. Onze samenleving is aan het digitaliseren. De jeugd ontdekt zelf de sociale media en is op technologisch gebied vaak al verder dan hun ouders en leraren. Het onderwijs probeert hierop in te spelen en wordt gestimuleerd door de overheid om technologie te gebruiken. Vanwege tegenstrijdige onderzoeksuitkomsten en meningen over het gebruik van technologie in het onderwijs, is er echter een debat ontstaan. Er zijn scholen die alle computers de school uit hebben gedaan, zoals het Eurocollege, maar ook de Steve Jobs school is sinds dit schooljaar een feit; hier wordt alleen nog maar met de iPad gewerkt. Omdat deze scholen met dit nieuwe concept pas dit schooljaar is begonnen, is het debat erg actueel. Dit debat heerst ook hevig in de media, zoals te zien in een item bij Pauw & Witteman (9 september 2013) over de computerloze en de digitale school, een uitzending van Brandpunt (23 juni 2013) over digitale dementie en verscheidene krantenartikelen in onder andere de Volkskrant. Met dit onderzoek wordt gekeken naar wat de leerlingen zelf vinden van het leren met en zonder technologie, omdat de mening en ervaring van de jongeren vaak buiten beschouwing worden gelaten in zowel het publieke debat als de bestaande

wetenschappelijke literatuur. Door onderzoek te doen naar de ervaringen en verwachtingen van leerlingen wordt er een poging gedaan de huidige lacune in onderzoek op te vullen.

5.2. Onderzoeksvraag en deelvragen

Om de ervaringen van leerlingen in kaart te brengen, luidt de hoofdvraag: ‘Welke voor- en nadelen op het leerproces ervaren (of verwachten) leerlingen in een computerloze en een digitale klas van onderwijs met en zonder technologie in de context van een digitaliserende samenleving?’. Deze hoofdvraag is ontstaan om een beeld te kunnen geven van de ervaringen (of verwachtingen) van leerlingen van beide onderwijsmethoden. Door de voor- en nadelen te schetsen die leerlingen geven, kan er een overzichtelijk beeld gegeven worden van hun mening. De context van een digitaliserende samenleving staat voor het grootste argument vóór het gebruik van technologie in de klas en is daarom verwerkt in de hoofdvraag zodat het huidige debat ook in de hoofdvraag verwerkt is en de deelvragen op de hoofdvraag aansluiten. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zijn er verschillende deelvragen

geformuleerd. Voor de beantwoording van deze hoofdvraag is het allereerst van belang te achterhalen hoe het onderwijsaanbod eruit ziet in de computerloze en de digitale klas. Daarna is het van belang om leerlingen te vragen in hoeverre zij denken dat gebruik van technologie

(17)

van invloed is op hun leerproces en in hoeverre er discrepantie bestaat tussen technologie gebruik buiten school en op school. Als laatste moet er gekeken worden naar de genoemde voor- en nadelen door de leerlingen over het gebruik van technologie in het onderwijs om zo de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

1. Wat zijn de verschillen in onderwijsaanbod met betrekking tot gebruik van technologie in de digitale en de computerloze klas?

De eerste deelvraag is van belang om een concreet beeld te schetsen van hoe het onderwijs in de klas eruit ziet. Hier zal voornamelijk worden ingegaan op de technologie. Wordt er wel of geen gebruik gemaakt van technologie en zo ja, wat voor soort technologie en hoe wordt deze ingezet? Ook is het van belang te begrijpen welke beweegredenen er achter de keuze voor het gebruik van technologie zitten. Hier wordt gekeken naar de mening van de school en dit kan van invloed zijn op de leerlingen. Deze deelvraag is te onderzoeken door de directie of een docent van de school te vragen naar het onderwijssysteem en de achterliggende

beweegredenen.

2. In hoeverre ervaren of verwachten leerlingen dat gebruik van technologie in onderwijs invloed heeft op hun leerproces?

De tweede deelvraag gaat in op de specifieke theorieën over de invloed van technologie op het leerproces. Hier zullen de ervaringen en verwachtingen van leerlingen geschetst worden over de invloed van gebruik van technologie op hun leerproces. Deze deelvraag zal opgedeeld worden in drie aspecten van het theoretisch concept ‘leerproces’, namelijk onthouden,

vaardigheden aanleren en afleiding. Deze deelvraag is te onderzoeken door leerlingen uit een computerloze en een digitale klas te vragen naar hun ervaringen, verwachtingen en meningen over het onderwerp. Dit gebeurt in een focusgroup, waarin de leerlingen met elkaar kunnen nadenken over het onderwerp en er een mening over kunnen vormen.

3. In hoeverre vinden leerlingen dat technologie gebruik op school aan zou moeten sluiten op de plaats van technologie in hun buitenschoolse leven?

De derde deelvraag gaat dieper in op het grootste argument vóór het gebruik van technologie op scholen. Dit stelt namelijk dat de jeugd moet worden voorbereid op het leven buiten en na school, het leven in een digitale wereld. In de beantwoording van deze deelvraag zal eerst worden gekeken in hoeverre er een discrepantie bestaat tussen het gebruik van technologie in en buiten school; dit laatste met betrekking tot vrije tijd en thuis. Vervolgens zal gekeken

(18)

worden in hoeverre deze leerlingen dat ervaren als een voor- of nadeel. Ook deze deelvraag is te onderzoeken door de leerlingen te vragen naar hun ervaringen en meningen. Dit kan ook door middel van een focusgroup.

4. Wat zijn volgens leerlingen de voor- en nadelen van gebruik van technologie op school?

De laatste deelvraag is bedoeld om de hoofdvraag af te kunnen ronden. Door de genoemde voor- en nadelen van de leerlingen naast elkaar te zetten kan er een duidelijk beeld geschetst worden van de mening van leerlingen uit een computerloze en een digitale klas.

5.3. Interdisciplinariteit

Het onderwerp van dit onderzoek is erg actueel. Verschillende disciplines zoals de psychologie, antropologie, onderwijskunde, communicatiewetenschappen, sociologieen informatiekunde spreken over de digitalisering in het onderwijs en van de jeugd. De

psychologie gaat vooral in op de invloed van het gebruik van technologie op het leerproces en met name op het onthouden en het aanleren van vaardigheden. De onderwijskunde kijkt vooral naar de digitalisering in de klas en kijkt naar welke digitale methoden in een klas effectief zouden kunnen zijn voor leeruitkomsten, docent en leerling. Het grote

antropologische onderzoek, Digital Youth Project (2009) heeft gekeken naar de mening van jongeren over de nieuwe media en hoe zij deze gebruiken. De sociologie kijkt naar de digitaliserende maatschappij en de trends hierbinnen. De informatiekunde en

communicatiewetenschappen vormen een toevoeging op de andere disciplines doordat men kennis over de huidige technologie gebruikt bij andere disciplines. Een goed voorbeeld hiervan is de recente theorie het connectivisme, die het leren koppelt aan informatiesystemen. Mijn doelstelling is om de ervaringen en/of verwachtingen van leerlingen over de invloed van technologie op hun leerproces in kaart te brengen. Deze vraag over de invloed van technologie op het leerproces is nog niet door één discipline volledig beantwoord, wat ook blijkt uit de tegenstrijdigheden in literatuur. De psychologie gaat bijvoorbeeld alleen in op het leerproces van het kind en dan specifiek op het onthouden en het aanleren van vaardigheden. Deze discipline gaat echter niet in op het aspect van de technologie buiten en binnen de school en de eventuele discrepantie en wat voor effect dit op de leerling heeft. Ook gaat het niet in op de ervaringen van de leerlingen zelf. De onderwijskunde richt zich alleen op het gebruik van technologie in school en de leerresultaten, maar belicht niet de ervaringen van de leerlingen zelf en de invloed van de technologie op het leerproces. De informatiekunde en communicatiewetenschappen vertellen veel over de huidige technologie en hoe dit gebruikt 17

(19)

kan worden, maar richten zich niet specifiek op het onderwijs.Verschillende disciplines belichten dus een ander deel van het probleem en kunnen elkaar aanvullen om tot een completer beeld te komen.

5.4. Relevantie

Er is nu een maatschappelijk debat ontstaan over of het in het onderwijs wel een goed idee is om digitale technologie te gebruiken. Als uitersten zijn er sinds dit schooljaar twee

verschillende onderwijsmethoden gestart: het Eurocollege, dat is gestopt met het gebruik van computers en de Steve Jobs school, waar alleen nog maar met de iPad wordt gewerkt. Dit onderzoek is maatschappelijk relevant, omdat digitalisering van het onderwijs een actueel onderwerp is en er een groot debat bestaat over de invloed van technologie op het leren bij de jeugd. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan het actuele debat doordat de mening van de scholieren in kaart wordt gebracht en wellicht is dit ook interessant voor de middelbare scholen die gebruik maken van technologie of juist nog geen technologie gebruiken in de klas.

Ook wetenschappelijk is het onderzoek relevant, omdat er veel recente literatuur is te vinden over de invloed van technologie op het leerproces bij de jeugd maar de uitkomsten van deze onderzoeken zijn enerzijds positief (Ohler, 2011; Ito et al., 2009) en anderzijds negatief (Spitzer, 2013; Karpinski, Kirschner, Ozer, Mellot & Ochwo, 2013), zoals beschreven in het theoretisch kader. Dit onderzoek kan een toevoeging betekenen voor de reeds bestaande literatuur doordat het perspectief van de leerling wordt meegenomen en door de

interdisciplinaire benadering van het onderwerp wat wellicht leidt tot nieuwe resultaten.

5.5. Ethische verantwoording

Aan dit onderzoek kleven geen ethische bezwaren. Leerlingen wordt niet gevraagd naar erg persoonlijke zaken, alleen naar hun mening over het gebruik van technologie op school. Leerlingen kunnen vrijwillig meedoen aan het onderzoek en zijn niet verplicht tot

antwoorden. De twee scholen die betrokken zijn bij dit onderzoek nemen ook vrijwillig deel aan het onderzoek en zullen de resultaten anoniem teruggestuurd krijgen. Deze resultaten kunnen voor de scholen, met name de directie en de docenten, wel nuttig zijn. De scholen hebben aangegeven dat ze benieuwd zijn naar de resultaten van de leerlingen, zodat zij eventueel volgende schooljaren verbeteringen kunnen toepassen in het gebruik van technologie in de klas. Er zullen daarom ook, in de discussie van dit onderzoek, aanbevelingen voor de scholen worden geschreven.

(20)

6. Methodologie

6.1. Onderzoeksstrategie

Het onderzoek is zowel deductief als inductief van aard, omdat er bestaande theorieën zijn genoemd en worden ‘getest’ bij de respondenten door ze naar hun ervaringen en

verwachtingen te vragen over deze theoretische aspecten van het vraagstuk. Volgens Bryman (2008) kan er niet een duidelijke scheiding gemaakt worden tussen deductief en inductief omdat het meer tendencies (richtlijnen) zijn. Dit onderzoek is deels deductief omdat van tevoren theorieën zijn opgezocht die worden getest en een richtlijn bieden voor het onderzoek. Ook is dit onderzoek deels inductief, omdat uit kwalitatief onderzoek een algemeen beeld naar voren kan komen en dit kan leiden tot een nieuwe theorie. Hierdoor ontstaat er bij dit onderzoek een open onderzoeksvraag: ‘Welke voor- en nadelen ervaren (of verwachten) de leerlingen in het leerproces van een computerloze en een digitale school met en zonder technologie in de context van een digitaliserende samenleving?’

Dit onderzoek werkt vanuit een interpretivistisch inzicht. In tegenstelling tot het positivisme en het realisme gaat het interpretivisme uit van een onderscheid tussen de mens als object van de sociale wetenschap en het object van de natuurwetenschap (Bryman, 2008). Dit inzicht gaat over het begrijpen van een handeling en het kijken naar interpretaties van die handeling. Dit komt het dichtst in de buurt van het onderzoek, omdat leerlingen wordt

gevraagd naar hun ervaringen en verwachtingen, naar hun denkbeeld.

Vanuit de ontologie werkt dit onderzoek vanuit een constructionistisch inzicht. Dit gaat ervan uit dat sociale verschijnselen worden gevormd door de sociale actoren en de betekenissen die zij eraan geven (Bryman, 2008). Sociale verschijnselen veranderen hierdoor constant. Dit onderzoek gaat er van uit dat sociale verschijnselen inderdaad altijd in beweging zijn door invloeden van buitenaf, de mensen zelf die veranderen en nieuwe connecties die mensen met elkaar maken.

Deze inzichten zijn de kenmerken van een kwalitatief onderzoek en daarom is er gekozen voor een kwalitatieve strategie. Het onderzoek gaat om het in kaart brengen van verwachtingen en/of ervaringen en niet zozeer om het meten van harde feiten.

6.2. Onderzoeksdesign

Mijn onderzoeksdesign is een vergelijkende case study. Dit onderzoek vergelijkt leerlingen uit een computerloze klas met leerlingen uit een digitale klas in hun ervaringen en/of

verwachtingen over de invloed van technologie op het leren. Hiervoor is gekozen omdat het bij het vraagstuk van de invloed van technologie op het leerproces interessant is om te kijken

(21)

naar de twee uitersten: alleen gebruik van technologie of helemaal geen gebruik van

technologie in het onderwijs. Door twee contrasterende cases te vergelijken, kunnen sociale fenomenen beter worden begrepen (Bryman, 2008). Uiteindelijk kan bekeken worden in hoeverre er een verschil bestaat tussen leerlingen die wel technologie gebruiken in het onderwijs en diegenen die dat niet doen, door te kijken naar hun houding tegenover het gebruik van technologie in het onderwijs en of het van invloed is op het leerproces.

6.3. Onderzoeksmethoden en instrumenten

Als methode wordt er gebruik gemaakt van twee kwalitatieve onderzoeksmethoden: semi-gestructureerde interviews en focusgroups. Er is gekozen voor interviews omdat hiermee kan worden ingegaan op de mening van de geïnterviewde. Het is hierbij ook mogelijk voor de respondent om af te wijken van vragen zodat de respondent kan vertellen wat hij of zij relevant en belangrijk vindt en deze informatie kan zorgen voor nieuwe inzichten (Bryman, 2008). Ook is het hierbij mogelijk om dieper in te gaan op een antwoord die de respondent heeft gegeven. Wel is gekozen voor een semi-gestructureerd interview zodat de eerste

deelvraag besproken kan worden en er specifiek op de theorieën uit het theoretisch kader kan worden ingegaan (Bryman, 2008). Het interview is nuttig om de eerste deelvraag over hoe het onderwijs er op de school uitziet te beantwoorden en te vragen naar de beweegredenen achter de keuze van het gekozen schoolsysteem. Dit zullen beschrijvende vragen worden aan de directie of een docent(e), zie ook de uitgewerkte onderzoeksinstrumenten als bijlage.

Daarnaast is het erg interessant om focusgroups te organiseren tussen leerlingen uit de digitale- en uit de computerloze klas. Door deze leerlingen met elkaar in discussie te laten gaan, kan gekeken worden of leerlingen het met elkaar eens zijn of juist niet. Hierdoor is het mogelijk om te kijken of het gebruik van technologie invloed heeft op de mening van de leerlingen over de invloed van het gebruik van technologie op het leerproces. De focusgroup kan helpen om een mening te vormen en gezamenlijk de voor- en nadelen te bepalen van het gebruik van technologie in het onderwijs. Voor de leerlingen is het leerproces bijvoorbeeld een lastig onderwerp om over na te denken en meteen een mening over te vormen. Wanneer ze met elkaar in discussie gaan kunnen ze elkaar helpen dit beter te begrijpen en kunnen ze elkaars mening versterken en misschien tot nieuwe inzichten komen. Daarvoor is het handig om een focusgroup per school of klas te organiseren. Door een focusgroup te houden met alleen leerlingen die geen gebruik maken van technologie en een focusgroup met alleen leerlingen die wel gebruik maken van technologie, kan er dieper op die ervaring in worden gegaan en kunnen ze elkaar aansterken in hun mening hierover. Er zullen eerst focusgroups

(22)

per klas gehouden worden en daarna gemixte focusgroups. Zo kunnen de leerlingen eerst hun mening met elkaar vormen en daarna met elkaar in discussie gaan. Het onderzoek beoogt dus om bestaande theorieën over de invloed van technologie op het leerproces te achterhalen bij de leerlingen, maar ook om nieuwe inzichten te produceren vanuit het perspectief van de leerlingen.

6.4. Operationalisatie

De concepten die in de focusgroups behandeld zullen worden zijn het gebruik van technologie op school, invloed van het gebruik van technologie op het leerproces en discrepantie tussen gebruik van technologie buiten en op school. Zie ook het operationalisatieschema in paragraaf 4.4.1. Het tweede concept zal worden opgedeeld in de concepten onthouden, vaardigheden aanleren en afleiding. Het concept dat centraal staat in het interview is het gebruik van technologie in het onderwijs.

In het interview zal worden gevraagd in hoeverre de school gebruik maakt van

technologie bij het onderwijzen. Bij de computerloze klas wordt er geen gebruik gemaakt van technologie in het klaslokaal, dus hier hoeft verder niet op ingegaan te worden. Er zal verder gevraagd worden naar de beweegredenen achter de keuze voor een computerloze klas: zijn dit theorieën, is het een experiment, een persoonlijke mening of zijn er andere argumenten? Bij de digitale klas kan er verder worden ingegaan op het gebruik van technologie in de klassen. Er zal worden gevraagd hoe ‘extreem’ het gebruik van technologie is: wordt er alleen maar met een iPad of laptop gewerkt of zijn er ook nog boeken aanwezig waaruit de leerlingen leren? Daarna kan er ook verder worden ingegaan op de beweegredenen achter de keuze voor een digitale klas.

In de focusgroups zullen de onderwerpen voor beide onderwijsvormen hetzelfde zijn. Ten eerste zal gevraagd worden naar het gebruik van technologie op school en wat hun algemene ervaring hier mee is. Zien ze het als iets positiefs of iets negatiefs en wat zijn de voor- en nadelen? Daarna zal worden overgegaan op de invloed van het wel of niet gebruiken van technologie op het leerproces. Deze vraag zal opgedeeld worden in de drie theoretische aspecten: onthouden, vaardigheden aanleren en afleiding. Om deze aspecten begrijpelijker te maken zullen er voorbeelden en stellingen worden gegeven. Bij onthouden is er het voorbeeld dat leerlingen voor een werkstuk alleen nog maar informatie van internet hoeven te knippen en plakken en dat ze geen informatie meer hoeven op te slaan vanuit een boek in hun hoofd. Bij het aspect vaardigheden aanleren zal er uitgelegd worden dat om vaardigheden aan te leren men objecten moet vastpakken en moet doen. Dat het eentonig zou zijn om alleen nog

(23)

een iPad of laptop aan te raken. Bij het laatste aspect afleiding kan er dieper op sociale media worden ingegaan. Hoe groot is de verleiding om sociale media te gebruiken en stoort dit het leerproces wanneer leerlingen in de buurt zijn van internet? Als laatste onderdeel van de focusgroup wordt er ingegaan op de discrepantie tussen het gebruik van technologie binnen en buiten de school. Er zal gevraagd worden of er een verschil is in tijd die men doorbrengt met technologie in school en buiten school (thuis en in de vrije tijd). Wat is hun ervaring hiermee en wat is hun mening hierover? Aan het eind van de focusgroup kan er nog gevraagd worden wat de ideale leeromgeving zou zijn wat betreft het gebruik van technologie in de klas. Op een andere manier kunnen zo nog voor- en nadelen genoemd worden door de leerlingen en komen er misschien goede aanbevelingen uit voor de scholen.

6.4.1. Operationalisatieschema

Concept Dimensie (verschillende deelgebieden van het construct)

Indicatoren (meetbare of interpreteerbare factoren)

Technologiegebruik in het onderwijs

Onderwijsvorm Gebruik schrift en pen in de klas

Gebruik iPad/laptop/pc in de klas

Ervaren/verwachtte voordelen ‘Deze onderwijsvorm is het beste omdat...’ ‘Wij denken dat deze onderwijsvorm werkt omdat...’

‘Er is voor deze

onderwijsvorm gekozen omdat...’

Ervaren/verwachtte nadelen ‘Nadeel van deze onderwijsvorm is...’ ‘Nadeel van andere onderwijsvormen is...’

(24)

Invloed gebruik technologie op leerproces

Digitaal onderwijs Computerloos onderwijs Ervaren/verwachtte nadelen op onthouden (Spitzer, 2013) Ervaren/verwachtte voordelen op onthouden (Spitzer, 2013) ‘Informatie minder goed onthouden, want het staat toch op internet’

‘Informatie kopieer ik van internet in een werkstuk/spreekbeurt etc’

‘Informatie die ik moet onthouden schrijf ik over of vat ik samen’ Ervaren/verwachtte nadelen op vaardigheden aanleren (Spitzer, 2013) Ervaren/verwachtte voordelen op vaardigheden aanleren (Spitzer, 2013)

‘Het is saai om alleen op een iPad te tikken’ ‘Ik leer liever door dingen te doen in plaats van het op de iPad te zien of te doen’ Ervaren/verwachtte nadelen op afleiding en multitasken (Karpinski et al, 2013) Ervaren/verwachtte voordelen op afleiding en multitasken (Karpinski et al, 2013) ‘Als ik op de iPad of laptop zit, denk ik vaak aan andere dingen die ik op de iPad/laptop kan doen’

‘Ik vind het moeilijk me te concentreren op de schooltaak als ik op de iPad of laptop zit’ ‘Ik kan me goed concentreren als ik vanuit een boek leer’ ‘Ik denk wel/niet aan

(25)

sociale media of mijn computer wanneer ik vanuit mijn boek leer’ Aansluiting op rol van

technologie in buitenschoolse leefwereld

Digitaal onderwijs Computerloos onderwijs In hoeverre moet technologie gebruik op school aansluiten bij technologie gebruik buiten school? In hoeverre moet technologie gebruik op school aansluiten bij technologie gebruik buiten school?

‘Het is (niet) goed als je op school evenveel op de laptop/iPad zit als in je vrije tijd en thuis’

Ervaren/verwachtte voordelen van een aansluiting tussen technologie gebruik op school en buiten school

Ervaren/verwachtte nadelen van geen aansluiting tussen technologie gebruik op school en buiten school

‘Je moet op school ook gebruik maken van een iPad/laptop omdat...’ ‘Op school moet je leren uit boeken en niet van een iPad omdat...’

6.5. Respondenten

De respondentengroep bestaat uit middelbare scholieren uit computerloze en digitale klassen van twee scholen in Haarlem en Maarssen en de directie en/of docenten van deze school. De leerlingen de brugklas, de tweede en derde klas en zijn tussen de 13 en 16 jaar oud, waarbij ervan uit wordt gegaan dat zij in staat zijn hun ervaringen te kunnen reflecteren en na te kunnen denken over het onderwerp van het onderzoek.

Voor het onderzoek is het gunstig om in ieder geval de directeur of directrice van de school te kunnen interviewen, omdat zij de keuze hebben genomen om met iPadklassen of tabletklassen te starten en hier de redenen voor kunnen aangeven. Mocht hier geen ruimte voor zijn, is het gunstig om een docent(e) te interviewen die meewerkt aan de iPadklas of tabletklas. Daarnaast zijn er voor de focusgroups ongeveer vijf leerlingen per focusgroup nodig. De normale groepsgrootte van een focusgroup is ongeveer zes tot tien personen

(26)

(Bryman, 2008), maar omdat de respondenten in dit onderzoek erg betrokken zijn bij het onderwerp en er dus waarschijnlijk veel over te zeggen hebben en omdat het bij grote groepen moeilijker is een discussie op gang te brengen (Morgan, 1998, in Bryman, 2008), is er in dit onderzoek gekozen voor focusgroups met vier tot vijf respondenten. Aan de contactpersoon van de school zal gevraagd worden welke leerlingen interesse hebben om te participeren en hierna zullen er vijf geselecteerd worden, zodat er rekening gehouden kan worden met ten minste één persoon die mogelijk verhinderd is tijdens de focusgroup.

Om scholen te verwerven, is er in de directe omgeving gevraagd naar middelbare scholen die wel of juist geen gebruik maken van technologie in de klas. Een familielid die directrice is van een basisschool, een docent van de UvA en vrienden kwamen met

verschillende opties waarnaar een mail verstuurd werd met de vraag of ze mee wilde werken aan het onderzoek. Uiteindelijk zijn er met behulp van het familielid en de docent van de UvA twee middelbare scholen gevonden die enthousiast reageerden op de mail en waar vervolgens met de contactpersoon is afgesproken. De eerste school is een christelijke middelbare school voor HAVO, VWO en Gymnasium in Haarlem. De tweede school is ook een christelijke middelbare school voor HAVO, VWO en MAVO in Maarssen. Beide scholen zijn dit jaar begonnen met het gebruik van iPads of tablets in verschillende klassen. De precieze leeftijd van de respondenten verschilt per school. De respondenten van de school in Haarlem zijn tweede- en derdejaarsleerlingen. De respondenten van de school in Maarssen zijn eerstejaars leerlingen. Het verschil in leeftijd is geen probleem in dit onderzoek, omdat het geen groot verschil is en leeftijd als factor voor anders denken over het gebruik van technologie in de klas niet is tegengekomen in de wetenschappelijke literatuur.

6.6. Dataverwerking

De interviews met vertegenwoordigers van de twee scholen zullen, wanneer daarmee akkoord wordt gegaan, opgenomen worden en later getranscribeerd worden. Wanneer het interview niet opgenomen mag worden, zullen er zoveel mogelijk steekwoorden worden opgeschreven van de antwoorden. Het interview zal hierna zo snel mogelijk uitgewerkt moeten worden, zodat het nog duidelijk is wat er met bepaalde steekwoorden bedoeld werd. Het interview zal naar inschatting ongeveer een half uur tot een uur duren.

Voor de focusgroups is het het voordeligst om datgene wat gezegd wordt op te nemen en vervolgens te transcriberen, omdat het lastig is om tijdens de focusgroup op te schrijven wie wat zegt (Bryman, 2008). Er moet bij het transcriberen worden opgeschreven welke respondent wat heeft gezegd en op welk tijdstip. Achteraf kan het namelijk ook interessant

(27)

zijn om te kijken of er leiders waren in de groep en of het eerste antwoord telkens door dezelfde persoon werd gegeven. Ook is het belangrijk van te voren duidelijk te maken dat de respondenten niet door elkaar heen praten, om zo het transcriberen te vergemakkelijken. Een focusgroup zal naar inschatting ongeveer anderhalf uur duren.

6.7. Data-analyse

Wanneer alle data getranscribeerd zijn, zal er zo snel mogelijk worden begonnen met de data-analyse. Voor de data-analyse zal er gebruik worden gemaakt van thematic analysis. Het gaat hier om het zoeken naar thema’s in de data (Bryman, 2008). De thema’s en subthema’s kunnen in een schema geplaatst worden waarin quotes en informatie uit de data in worden verwerkt. De thema’s en subthema’s zullen hetzelfde zijn als de vooropgestelde concepten en dimensies in het operationalisatieschema. Zo kunnen de data overzichtelijk worden ingedeeld per concept en per onderwijsmethode. De verzamelde data zal eerst worden onderverdeeld in de computerloze en de digitale klas. Vervolgens wordt de data onderverdeeld in de

verschillende concepten/thema’s die zijn opgesteld in het operationalisatieschema, zie het coderingsschema als bijlage. Dan kunnen de voor- en nadelen per concept met elkaar vergeleken worden en kan er een conclusie gegeven worden.

(28)

7. Resultaten

Er zijn twee focusgroups afgenomen op de middelbare school in Haarlem en er zijn drie focusgroups afgenomen op de middelbare school in Maarssen. De school in Haarlem gebruikt dit schooljaar tablets in een paar tweede klassen. Vorig jaar hebben ook tweedeklassers gebruik gemaakt van een laptop in de klas. Ook deze leerlingen zaten in de digitale focusgroup, zodat zij konden praten over hun ervaringen. De eerste focusgroup (Fg1) in Haarlem betrof vier leerlingen waarvan twee leerlingen uit de derde klas die vorig jaar in de laptopklas hadden gezeten en twee leerlingen uit de tweede klas die dit jaar in een tabletklas zitten. De tweede focusgroup (Fg2) betrof vier leerlingen uit de tweede klas die niet eerder en ook dit jaar niet met tablets of laptops hebben gewerkt.

De school in Maarssen gebruikt sinds dit schooljaar iPads in een paar brugklassen. De eerste focusgroup (Fg3) in Maarssen betrof vier leerlingen die dit jaar gebruik maken van de iPads in de klas. De tweede focusgroup (Fg4) betrof vier leerlingen die geen gebruik maken van iPads in de klas. De derde focusgroup (Fg5) betrof twee leerlingen uit de iPadklas en twee leerlingen uit de klas die geen iPads gebruikt. De leerlingen van deze laatste focusgroup waren andere leerlingen dan de leerlingen uit de eerdere focusgroups.

De focusgroups duurden gemiddeld drie kwartier en waren daarmee korter dan verwacht. Wellicht komt dit door eerdere onderzoekservaring met volwassenen die

verschillen met kinderen. De leerlingen vonden het leuk om deel te nemen aan de focusgroup maar hadden niet over alle onderwerpen een uitgebreide mening. Het onderwerp

vaardigheden aanleren was wat moeilijk om te begrijpen en het gesprek ging bij dit

onderwerp al snel weer over andere delen van het leerproces. De praktische kant van het wel of niet gebruik van een iPad werden daarnaast echter vaak genoemd en ook hadden de leerlingen een uitgebreide mening over het thema multitasken, oftewel het afgeleid worden door spelletjes op de iPad. De focusgroups vonden op beide scholen plaats tijdens lesuren, in een kleine stille kamer in de school waar de leerlingen in een halve kring zaten tegenover de interviewer. Het opnameapparaat lag in het midden van de kring. De uitkomsten van de getranscribeerde focusgroups zullen per deelvraag behandeld worden.

7.1. Verschillen in onderwijsaanbod in de digitale en de computerloze klas

Op de school in Haarlem heeft er een gesprek plaatsgevonden met de ICT-medewerker van de school en dit bracht genoeg informatie naar voren om de interviewvragen te kunnen

beantwoorden. De school in Haarlem is dit schooljaar gestart met een pilotproject met tablets. Een tweede atheneum klas maakt gebruik van tablets. Vorig schooljaar maakte ook een

(29)

tweede atheneum klas gebruik van laptops, maar die gebruiken dit jaar weer boeken. Er is bewust gekozen voor tablets en niet voor iPads, omdat een iPad geen Microsoft gebruikt en Microsoft heeft meer educatieve programma’s.

In de tabletklas nemen leerlingen altijd hun tablet mee naar school en maken hier opdrachten op. Uitleg krijgen ze nog van de docent en aantekeningen maken ze op de tablet of in een schrift, afhankelijk van de docent. In de ‘boekenklas’ zitten de leerlingen soms in een computerlokaal om daar een opdracht te maken, maar meestal werken zij in de klas met boeken en schriften.

Het liefst wil de ICT-medewerker de tablets in alle klassen invoeren, maar dit jaar is er gekozen voor een pilotproject om te kijken hoe het gaat. De school kijkt naar de feedback van leerlingen, docenten en ouders. Wanneer het experiment goed loopt, zal het volgend jaar in alle klassen worden ingevoerd. De reden achter het tabletgebruik is meer maatwerk leveren voor leerlingen met een hoog IQ, die veel aanwezig zijn op de school. De school wil recht doen aan verschillen tussen leerlingen en hun niveau. Ook kan met behulp van de tablet worden getoond wat er in de wereld gebeurt en zijn ze mediarijk waardoor leerlingen beter kunnen leren. Met mediarijk bedoelt hij het vele gebruik van plaatjes en video’s. Sommige ouders en docenten zijn volgens de ICT-medewerker nog wat sceptisch over het gebruik van tablets in de klas en daarom hoopt de school met behulp van dit experiment te laten zien dat het werkt.

Op de school in Maarssen heeft er een gesprek plaatsgevonden met de schoolleider onderwijs en met een docente Engels die tevens projectleidster is van de iPadklassen. Deze middelbare school is dit schooljaar gestart met een pilotproject voor het gebruik van iPads in een aantal brugklassen. De school heeft gekozen voor het ‘BYOD-systeem’, oftewel Bring your own

device. Dit betekent dat ouders zelf voor de iPad van hun dochter of zoon moeten zorgen en

deze ouders hebben ervoor gekozen om in brugklassen de iPad te laten gebruiken. Er zijn een paar MAVO/HAVO en een paar HAVO/VWO brugklassen die de iPad gebruiken.

De leerlingen nemen hun iPad altijd mee naar school en maken hier voornamelijk opdrachten op. Ook kunnen ze op de iPad apps (een software-applicatie waardoor het

mogelijk is om eenvoudig extra functies aan het mobiele apparaat toe te voegen) downloaden om beter te kunnen leren. De leerlingen gebruiken naast hun iPad ook nog boeken in de klas. De grootste reden voor het gebruik van iPads in de klas is het inspelen op de

differentiatie in de klas. Met een iPad kunnen ze maatwerk leveren voor hun leerlingen, ze kunnen opdrachten maken op hun eigen tempo en niveau. Met behulp van de iPad hoopt de

(30)

school ook de motivatie van docenten en leerlingen te verbeteren.

De school is erg benieuwd naar de resultaten van het onderzoek, maar ook vooral naar wat alle leerlingen van de iPadklassen tot nu toe vinden van het werken met de iPad. Daarom is er in samenwerking met de projectleidster van de iPadklassen een enquête opgesteld die naar alle iPadklassen is verstuurd. Uit deze enquête blijkt dat 91% van de 46 leerlingen die de enquête hebben ingevuld, volgend jaar weer in een iPadklas wil zitten. Ruim de helft van de leerlingen vindt het leren op de iPad leuker dan het leren uit een boek, maar ruim 64% van de leerlingen geeft aan voor het leren ook graag nog gebruik te maken van boeken en papier naast de iPad.

Beide middelbare scholen zijn dit jaar gestart met het gebruik van iPads of tablets in een paar klassen. Overeenkomstig is dat op beide scholen de leerlingen naast hun iPad of tablet ook nog gebruik maken van boeken. Ook geven ze allebei aan dat de voornaamste reden voor het project is om recht te doen aan verschillen tussen leerlingen en hun niveau. De school in Haarlem noemt daarnaast nog dat de tablet mediarijk is en dat er getoond kan worden wat er in de wereld gebeurt. De school in Maarssen noemt als andere reden nog de motivatie van docenten en leerlingen te helpen verbeteren.

7.2. Invloed van gebruik van technologie op het leerproces

De leerlingen is gevraagd naar de verschillende concepten van het leerproces, namelijk het onthouden van informatie, vaardigheden aanleren en multitasken met verschillende taken. Deze zullen in deze volgorde besproken worden.

7.2.1. Onthouden van informatie

De leerlingen die geen gebruik maken van een iPad of tablet zijn van mening dat je wellicht iets beter informatie kunt onthouden met behulp van een iPad. Juist door het opzoeken van informatie waar je geïnteresseerd in bent op het internet, onthoud je het beter dan informatie uit een lap tekst in een boek. Ook kun je beter leren op een iPad, omdat je daar filmpjes kunt kijken, een woordweb kunt maken of een spelletje kunt spelen wat met het leren te maken heeft waardoor het interessanter wordt en je het beter kunt onthouden:

“(Fg5): Ik vind het wel handiger want je hebt ook van die spelletjes en dan onthoud ik het wel

beter dan in het boek, zegmaar van die onthoudspelletjes enzo”

Één leerling was echter van mening dat je wel minder informatie onthoudt wanneer je het opzoekt op het internet:

(31)

“(Fg4): Het wordt nu allemaal veel te makkelijk, tenminste dat vind ik, want je kan alles

gewoon even rustig zo.. oke wat betekent het? Dan ga je het even opzoeken op internet weetjewel en dan denk ik van: oke nu weet ik het en dan is het klaar”

Een andere leerling was ook van mening dat ze beter informatie kan onthouden wanneer ze uit een boek leert, maar wist niet precies waarom.

Bij de leerlingen die wel gebruik maken van een tablet of iPad zit er een verschil tussen beide scholen. De leerlingen van de school in Haarlem zijn van mening dat ze toch beter leerden en informatie konden onthouden uit het boek dan van een iPad, omdat het leren van een scherm niet fijn is:

“(Fg1): Nou.. weet niet. Als ik dan zelf lees van papier dan sla ik het beter op ofzo. Weet niet precies als ik van scherm lees dan kan ik het minder goed onthouden”

Een andere reden die genoemd werd om beter informatie te kunnen onthouden vanuit een boek is dat je er minder moeite voor doet om informatie op te zoeken op internet dan in een boek, waardoor je het minder goed onthoudt. De leerlingen van de school in Maarssen waren echter van mening dat ze beter leerden en informatie konden onthouden vanaf een iPad dan vanuit een boek. Hier noemden ze verschillende spelletjes die ze konden spelen om te leren en waardoor hun leeruitkomsten omhoog waren gegaan. De spelletjes maken het leuker om te leren.

7.2.2. Aanleren van vaardigheden

Of er een verschil zit tussen het aanleren van vaardigheden zoals schrijven en dingen bouwen tussen een computerloze klas en een iPadklas was een lastige vraag. De leerlingen die geen gebruik maakten van een tablet of iPad hadden geen mening over het slechter of beter aanleren van vaardigheden in de computerloze klas, maar vonden wel gelijk een oplossing voor het eventuele probleem:

“(Fg4): ...als het dan zegmaar veel met iPads willen gaan werken, dan lijkt het me juist handig om zegmaar op de basisschool om een basiskennis echt goed op de basisschool te leren dus het schrijven en alles, daar weet je natuurlijk ook wel een beetje van computers... en op de middelbare school is het overzichtelijker om iPads te gebruiken. Je moet het

onderscheiden”

Op de basisschool moet de basiskennis en basisvaardigheden worden aangeleerd, omdat er nog steeds gebruik wordt gemaakt van pen en papier en op de middelbare school kan er gebruik worden gemaakt van de iPad, omdat men dan de basisvaardigheden al beheerst. Ook de leerlingen van de digitale klassen dachten dat er weinig verschil zat tussen het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze voor- en nadelen hoeven niet te worden veroorzaakt door een specifieke digitale dienst, maar juist door het samenspel aan diensten waarmee burgers en bedrijven te maken

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,

Door zelf te creëren, ontdekken cursisten dat ze niet louter consumenten hoeven te zijn van digitale inhouden, maar dat ze die ook zelf kunnen produceren..

In de presentatie tijdens de conferentie Het Schoolvak Nederlands laten we zien hoe docenten en leerlingen tijdens de eerste pilots met ‘de Digitale Nieuwscollage’ hebben gewerkt en

Het grote voordeel om een pionier te zijn, is dat het verhaal nog geschreven moet wor- den. Er was geen model om ons aan te spiegelen, als we onze eigenheid wilden bewa- ren. Zoals

De laatste tijd wordt meer en meer inge- zien dat hoogbegaafde leerlingen eveneens leerlingen zijn die ‘zorg’ nodig kunnen heb- ben.. In deze bijdrage wordt aangegeven

Doel: De leerlingen kunnen woordenschat en betekenisstructuren receptief hanteren die betrekking hebben op de plaatsaanduidingen: van de voorzetsels

Maak een foto van het typeplaatje van de waterkoker die jullie gaan gebruiken en plak die foto hieronder.. 1PT