• No results found

WOR-advies 2009

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "WOR-advies 2009"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WOR-advies

Bijlage 1

WOR 387

Werkgroep Onderzoek Risicoverevening (WOR)

Betreft: Advies aan de minister van VWS over de vormgeving van de risicoverevening 2009

Datum: 28 augustus 2008

1 Inleiding

Voor u ligt een advies van de werkgroep onderzoek risicoverevening (WOR) over de opzet van de risicoverevening 2009. De WOR is een technische werkgroep, met als belangrijkste taken het adviseren van de minister van VWS over de opzet van een jaarlijks onderzoeksprogramma naar de risicoverevening, het inhoudelijk begeleiden van de onderzoeken in dit onderzoeksprogramma en vervolgens de minister van VWS adviseren over de technische verbetermogelijkheden van het model op basis van het uitgevoerde onderzoeksprogramma. Naast de WOR houdt het beleidsoverleg risicoverevening (BOR) zich bezig met meer beleidsmatige aspecten van de risicoverevening. De BOR zal dit WOR-advies doorgeleiden naar de minister van VWS. In het bestuurlijk overleg tussen de minister van VWS en Zorgverzekeraars Nederland stelt de minister van VWS het

risicovereveningssysteem 2009 vast. Het risicovereveningssysteem 2009 zal vervolgens neerslaan in een wijziging van de Regeling zorgverzekering.

Eind 2007 is het onderzoeksprogramma 2007-2008 door VWS in de BOR vastgesteld. In het onderzoeksjaar 2007-2008 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd voor het vereveningsmodel 2009. Het betroffen onderzoeken ten behoeve van het risicovereveningsmodel curatieve zorg naar de splitsing van de kosten van ziekenhuisverpleging, het vaststellen van FKG’s, vervolgonderzoek naar het sociaal economische status (SES)-criterium, het herijkingsonderzoek 2008 en de Overall toets 2009. Dit onderzoeksjaar is ook een aantal onderzoeken uitgevoerd voor het risicovereveningsmodel geneeskundige GGZ 2009. Het betrof een onderzoek naar het toepassen van alternatieve

schattingsmethoden bij scheve schades en een onderzoek naar de verdere ontwikkeling van het risicovereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken komt de WOR tot het volgende advies. In dit advies zijn ook aanbevelingen voor vervolgonderzoek opgenomen.

Twee onderzoeken uit het onderzoeksprogramma worden eind 2008 afgerond, te weten onderzoek naar de verdere ontwikkeling en/of opschoning van de FKG’s (groot FKG onderhoud) en onderzoek naar ontwikkeling van hulpmiddelen kosten groepen (HKG’s). De resultaten van deze onderzoeken zijn van belang voor de vormgeving van het risicovereveningsmodel 2010.

2 Samenvatting advies risicovereveningsmodel 2009 Vormgeving vereveningsmodel 2009

In opdracht van de minister van VWS zijn de kosten ziekenhuiszorg en specialistische hulp worden voor het risicovereveningssysteem 2009 in drie deelbedragen opgesplitst, te weten vaste kosten, variabele kosten en kosten van B-dbc’s. Het betreft dbc’s die conform de huidige situatie in 2008 tot het B-segment behoren. De kosten van dbc’s, waarmee het B-segment in 2009 wordt uitgebreid, worden eveneens in opdracht van de minister van VWS voor het risicovereveningssysteem 2009 toegerekend aan de variabele kosten ziekenhuiszorg en specialistische hulp.

(2)

De WOR adviseert de volgende vormgeving voor het ex-ante vereveningsmodel 2008 voor de variabele kosten van ziekenhuiszorg en specialistische hulp, de kosten van B-dbc’s en de overige prestaties:

 aantal verzekerden naar leeftijd1en geslacht;

 aantal verzekerden naar farmacie kosten groepen (FKG’s), waarbij een verzekerde in meerdere FKG’s kan worden ingedeeld (meervoudige FKG’s);

 aantal verzekerden naar diagnose kosten groepen (DKG’s);

 aantal verzekerden naar aard van het Inkomen (AVI), waarbij de categorie WW-ers etc. wordt geschrapt;

 aantal verzekerden naar sociaal economische status (SES), waarbij de vormgeving van het SES-criterium niet wijzigt ten opzichte van het risicovereveningsmodel 20082;

 aantal verzekerden naar regio.

Impliciet, omdat hier geen onderzoek aan ten grondslag ligt, adviseert de WOR de normering van de vaste kosten van ziekenhuisverpleging te baseren op historische kosten.

De WOR concludeert dat het onderzoek naar een ex-ante vereveningsmodel voor de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg nog geen adequaat model heeft opgeleverd. Het opgebouwde

databestand is van onvoldoende kwaliteit en te onvolledig om op betrouwbare wijze een

vereveningsmodel te schatten. Gegeven de beslissing van de minister om verzekeraars ook in 2009 op de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg geen risico te laten lopen, adviseert de WOR het risicovereveningsmodel voor de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg 2009 niet te wijzigen ten opzichte van het vereveningsmodel 2008 en de ex-ante vereveningsbijdrage te baseren op de

volgende kenmerken:

 aantal verzekerden naar leeftijd en geslacht;

 aantal verzekerden naar aard van het inkomen, waarbij de categorie WW-ers etc. wordt geschrapt;

 aantal verzekerden naar sociaal economische status;  aantal verzekerden naar eenpersoonsadres;

 aantal verzekerden naar ggz-regio;

 aantal verzekerden naar de FKG psychische aandoeningen.

De WOR heeft voor de geestelijke gezondheidszorg overigens de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 geen correctie door schadelastverschuiving als gevolg van invoering van dbc’s;

 geen onderscheid tussen de vaste kosten en de variabele kosten, er wordt gewerkt met totale bruto-kosten.

De WOR adviseert verder de eigen betalingen in verband met invoering van het verplicht eigen risico van€ 155 voor verzekerden van 18 jaar en ouder, die géén FKG hebben, te normeren en daarbij de volgende vormgeving te hanteren:

 aantal verzekerden naar leeftijd en geslacht;

 aantal verzekerden naar aard van het inkomen, waarbij de categorie WW-ers etc. wordt geschrapt;

 aantal verzekerden naar regio (conform het regio-criterium in het vereveningsmodel voor de variabele kosten van ziekenhuisverpleging, kosten van B-dbc’s en kosten van overige prestaties). Voor verzekerden, die wél een FKG hebben, wordt uitgegaan van een eigen betaling van€ 155.

1

De peildatum voor leeftijd is 30 juni. In het risicovereveningsmodel 2008 en eerdere jaren werd 31 december als peildatum gebruikt. De tot vorig jaar gehanteerde leeftijdsklassen 15-19 jaar en 20-24 jaar zijn in het

risicovereveningsmodel gewijzigd in 15-17 jaar en 18-24 jaar.

2

Bij de bepaling van de normgewichten zal de restrictie worden opgelegd dat het normbedrag voor verzekerden in de leeftijdsklasse 0-14 jaar woonachtig op een adres met meer dan 15 personen gelijk is aan het normbedrag voor verzekerden in de leeftijdsklasse 0-14 jaar en ingedeeld in SES klasse 1 (lage inkomens).

(3)

De WOR beveelt aan om in de toekomst ook voor verzekerden, die een DKG hebben, uit te gaan van de maximale eigen betaling.

Aanbeveling onderzoeksrichtingen volgend onderzoeksjaar

De WOR beveelt aan om in het volgende onderzoeksjaar naast de reeds lopende onderzoeken naar de verdere ontwikkeling en/of opschoning van de FKG’s (groot FKG onderhoud) en onderzoek naar ontwikkeling van hulpmiddelen kosten groepen (HKG’s) in ieder geval aandacht te besteden aan:  actualisatie van de DKG’s (groot DKG onderhoud);

 de stabiliteit en validiteit van het regiocriterium;

 de plausibiliteit van de normering van het deelbedrag kosten van B-dbc’s;

 de ontwikkeling van een objectieve maatstaf, die een relatie legt tussen de mate van modelverbetering en de inzet van ex-post compensaties;

 hogerisicoverevening en meerjarige hoge en -lage schade als vereveningscriteria.

Om voor de jaren na 2009 tot een adequaat ex ante vereveningsmodel voor de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg te kunnen komen acht de WOR het noodzakelijk om in het volgende onderzoeksjaar in ieder geval aandacht te besteden aan:

 aanvullende dataverzameling verantwoordingsgegevens 2007;  GGZ-specifieke actualisatie van het toetsingskader;

 alternatieve modelstructuur;

 operationalisering gebruik in het verleden als vereveningscriterium, rekening houdend met de invoering van dbc’s, inclusief operationalisering van de AWBZ-knip in het dbc-tijdperk;

 uitsplitsing van de FKG psychische aandoeningen.

3 Resultaten onderzoek 2007-2008

3.1 Gegevens

Een belangrijk deel van de beschikbare onderzoekscapaciteit en –budget van de WOR wordt gebruikt om de gegevens waarop het vereveningsmodel 2009 wordt geschat, te verzamelen en te bewerken. Het vereveningsmodel 2009 wordt geschat op het meest recente – zo veel mogelijk –

uitgedeclareerde kostengegevens van alle zorgverzekeraars op individueel verzekerdenniveau. Het betreft de kostengegevens met bijbehorende verzekerdenkenmerken voor het jaar 2006. Dit betekent dat dit jaar voor het eerst gewerkt kan worden met gegevens uit het nieuwe stelsel met één uniforme basisverzekering met in principe precies hetzelfde verzekeringspakket voor alle verzekeraars en alle verzekerden. Hiermee behoren allerlei databewerkingen op gegevens van particulier verzekerden tot het verleden zoals pakketharmonisatie, boekingsharmonisaties en ophoging voor ontbrekende kosten door vrijwillige eigen risico’s aan de voet. De kostengegevens over 2006 zijn afkomstig uit één, uniform registratiesysteem van Vektis, te weten BASIC. Gevolg is dat kosten nu goed vergelijkbaar zijn tussen verzekerden en verzekeraars.

Voor de schatting van het risicovereveningsmodel 2009 worden de DKG’s afgeleid uit

ziekenhuisgegevens 2005. Dit betekent dat de DKG’s gebaseerd kunnen worden op codes van de dbc’s in plaats van op de ICD-codes van ziekenhuisopnamen uit de Landelijke Medische Registratie (LMR) in combinatie met informatie over nevenverrichtingen. Daarmee zijn de DKG’s voor de schatting van het ex ante risicoverevening en de afrekening gebaseerd op dezelfde gegevensbron. Met ingang van dit jaar gaan alle databestanden die betrekking hebben op 2006 of later, eerst naar de ZorgTTp, die de identificerende variabele (het BSN) pseudonimiseert. Pas daarna komen de

gegevens bij de onderzoekers terecht. Op deze wijze wordt voldaan aan de privacyvoorschriften van het CBP. Bijkomend voordeel van het werken met het (gepseudonimiseerde) BSN is dat koppeling van bestanden uit verschillende bronnen soepeler verloopt.

(4)

Vaststellen FKG’s 2005 en 2006

Voor het schatten van het vereveningsmodel 2009 wordt gebruik gemaakt van kostengegevens 2006 in relatie met FKG-prevalenties uit 2005. Voor voormalig ziekenfondsverzekerden levert dit geen problemen op, omdat de farmaciebestanden, op grond waarvan FKG’s worden vastgesteld, (vrijwel) compleet zijn. Voor voormalig particulier verzekerden is dit in veel mindere mate het geval. De farmaciebestanden 2006 zijn voor voormalig particulier verzekerden van vergelijkbare kwaliteit als voor voormalig ziekenfondsverzekerden. Vektis is gevraagd FKG’s gebaseerd op farmaciebestanden 2005 en 2006 vast te stellen. Daarmee is het mogelijk de FKG’s van 2006 als benadering te nemen voor degenen voor wie geen FKG op basis van farmaciegegevens 2005 is te koppelen. Verwacht mag worden dat dit een betere benadering is dan de FKG-simulaties die in het verleden werden toegepast (zie ook paragraaf 3.2 Herijkingsonderzoek 2008).

Gegevens over kosten van ziekenhuiszorg 2006

Bij Vektis zijn twee informatiebronnen beschikbaar met gegevens over kosten ziekenhuiszorg: BASIC en IZIZ. De vorig jaar ontwikkelde splitsingsmethodiek op basis van declaraties uit IZIZ is ook dit jaar weer toegepast op de kosten ziekenhuiszorg 2006. De ziekenhuiskosten 2006 (zeven kwartalen) zijn gesplitst in een vast en variabel deel ten behoeve van het herijkingsonderzoek 2008 (zie ook

paragraaf 3.2). De kosten zijn opgehoogd voor ontbrekende uitloopschade.

Alvorens te splitsen zijn de kostengegevens 2006 representatief gemaakt voor de situatie 2008 (ten behoeve van het herijkingsonderzoek). Dit betekent dat de A-DBC’s, waarmee het B-segment in 2008 is uitgebreid, in de declaratiegegevens over 2006 worden aangemerkt als DBC’s. Bij deze als B-DBC’s aangemerkte B-DBC’s wordt de A-DBC-prijs 2006 vervangen door zogenaamde

schoningsprijzen. De schoningsprijzen zijn bepaald door NZa.

In 2006 was sprake van een aanzienlijke overdekking van de budgetten van ziekenhuizen (geschat op 1,6 miljard). Bij de splitsing van de ziekenhuiskosten voor het Herijkingsonderzoek kon niet worden gecorrigeerd voor de overdekking. Inmiddels heeft de NZa eind mei 2008 aan VWS voor de definitieve opbrengstverrekening 2006 gecorrigeerde verrekentarieven aangeleverd, zodat bij de splitsing van de ziekenhuiskosten ten behoeve van de Overall Toets wel gecorrigeerd kan worden voor de

overdekking 2006. Een aandachtpunt is dat deze gecorrigeerde verrekentarieven voor 30 ziekenhuizen zijn gebaseerd op dagstanden bij gebrek aan nacalculatieformulieren.

3.2 Herijkingsonderzoek 2008

Zoals gebruikelijk wordt in het herijkingsonderzoek het vereveningsmodel 20083opnieuw geschat op de recente gegevens uit 2006. De uitkomsten van deze schatting wordt vergeleken met de uitkomsten van de schatting op gegevens 2005. Met deze analyse wordt bezien in hoeverre de uitkomsten, zoals de normbedragen en de aansluiting van de verwachte kosten op de werkelijke kosten op verzekerden-, subgroep- en verzekeraarsniveauverzekerden-, stabiel zijn. De gegevens van 29 van de 32 in 2006 actieve risicodragers zijn bij het herijkingsonderzoek betrokken. De analyses van het herijkingsonderzoek 2008 zijn gebaseerd op circa 15,3 miljoen verzekerdenjaren. Daarmee is het beschikbare aantal verzekerjaren met circa één miljoen gestegen ten opzichte van vorig jaar.

Het herijkingsonderzoek is het eerste onderzoek waar wordt gewerkt met gegevens 2006. In dit onderzoek is veel aandacht besteed aan het controleren van de gegevens 2006. Uit deze controle bleek dat bij één verzekeraar zich een opmerkelijke kostendaling van 2005 op 2006 voordeed. Hiervoor is inmiddels een verklaring. De UWV-gegevens 2006 bleken voor een aantal gemeenten, waaronder één van de grote steden, nauwelijks bijstandsgerechtigden te bevatten. Dit verklaarde het opmerkelijke resultaat van één verzekeraar. Ondanks het ontbreken van bijstandsgerechtigden bleek het aantal bijstandsgerechtigden gebaseerd op de UWV-gegevens 2006 aanzienlijk hoger uit te vallen dan landelijke cijfers hierover.

3

Met ingang van het herijkingsonderzoek 2008 is 30 juni de peildatum voor leeftijd en zijn de leeftijdsklassen 15-19 jaar en 20-24 jaar gewijzigd in 15-17 jaar respectievelijk 18-24 jaar.

(5)

Het aantal geboorten in 2006 komt, in tegenstelling tot voorgaande jaren, plausibel uit. De (gemiddelde) kosten van kinderen geboren in 2006 zien er een stuk betrouwbaarder uit dan voorgaande jaren.

De kosten van overige prestaties in 2006 met 5,3% zijn gestegen ten opzichte van 2005 (na ophoging naar de bevolking). Voor variabel is de kostenstijging 7,4%, en voor ziekenhuiszorg-vast 1,0%. In totaal zijn de kosten voor ziekenhuiszorg met 5,5% gestegen4.

Voor elk van de 15 onderscheiden deelprestaties zijn de gemiddelde kosten per verzekerdenjaar in BASIC 2006 vergeleken met die gemeld door CVZ voor 2006. Per deelprestatie is het verschil zeer gering met uitzondering van de kosten ziekenhuiszorg. Oorzaak van dit laatste verschil is dat de ziekenhuiskosten in BASIC nog niet zijn gecorrigeerd voor de overdekking van ziekenhuizen.

Geconcludeerd is dat de kosten per verzekeraar meer stabiliteit vertonen dan in het verleden, wat het vertrouwen in de data vergroot.

Voor het herijkingsonderzoek zijn de FKG’s gebaseerd farmaciegegevens 2005. FKG’s gebaseerd op recepten van 2005 uit FIS zijn voor alle 10,8 miljoen (ex-) ziekenfondsverzekerden van 2005

beschikbaar. Voor (ex-) particulieren is dit aantal 4,5 miljoen, waarvan een deel is gesimuleerd. Deze FKG’s (inclusief FKG 0) moesten worden gekoppeld met BASIC 2006. Bij ca. 85% van de records in BASIC die in principe meelopen in de analyses van het herijkingsonderzoek, is een FKG gevonden. Voor de 15% nog zonder FKG werd teruggevallen op de FKG-informatie op basis van recepten van 2006. FKG’s 2006 zijn in deze gevallen gebruikt als proxy voor FKG’s 2005. Dit levert echter een overschatting op van het aantal FKG’s op door autonome groei van 2005 op 2006 en het niet corrigeren voor sterfte in 2005.

Overall steeg het aantal FKG’s van 2005 op 2006 met 3%, wat overeenstemt met de algehele trend van de afgelopen jaren. Relatief hoge stijgingspercentages vertoonden de FKG’s

schildklieraandoeningen, diabetes type IIa, kanker, HIV/AIDS en groeihormonen.

Voor de meeste FKG’s > 0 veranderen de normbedragen geschat op 2006-data relatief beperkt ten op zichte van de eerdere schatting op 2005-data.

Voor het herijkingsonderzoek zijn de DKG’s op basis van DBC’s in 2005 gebruikt, welke zijn bepaald door CVZ voor de verzekerdenraming van 2008. In 2005 was een deel van de DBC’s nog

gemaskeerd, zodat CVZ een kansprocedure heeft moeten toepassen om een benadering te krijgen van de echte DBC’s. Als aanvulling op de DKG-gegevens zoals CVZ die heeft bepaald is ook informatie uit IZIZ (het registratiesysteem van Vektis met informatie over alle behandelingen in Nederlandse ziekenhuizen) met betrekking tot DBC’s voor dialyse in 2005 in

Zelfstandige-BehandelCentra (ZBC’s) gebruikt voor de vaststelling van DKG 13 (dialyse). Het aantal verzekerden dat uiteindelijk bij een DKG werd ingedeeld, kwam met 1,92% goed overeen met de 1,91% van de OT2008. Dit geldt echter niet voor de verdeling over de verschillende DKG’s, met als belangrijke oorzaak het verschil in informatiebron (DKG’s op basis van DBC-declaraties versus DKG’s gebaseerd op ICD-codes uit de LMR). De prevalentie van DKG13 (dialyse) is wel gelijk aan die in de OT2008 en de CVZ-raming.

Het normbedrag voor DKG 12 is - absoluut én relatief – laag bij schatting op 2006-data. Dit geldt zowel voor overige prestaties als voor ziekenhuiszorg-variabel. Deze DKG bestaat voor twee derde uit diagnosen die wijzen op kanker. De verklaring is waarschijnlijk de stijging van de prevalentie van de FKG kanker met ruim 50%. Hierdoor komen nu veel van de meerkosten van deze patiënten bij de FKG kanker terecht in plaats van bij DKG12. Hetzelfde fenomeen, maar dan in mindere mate, doet zich voor bij DKG10, waarvan ongeveer de helft van de diagnosen te maken heeft met kanker. De daling bij DKG12 heeft tot gevolg dat de normbedragen voor overige prestaties plus ziekenhuiszorg-variabel niet meer monotoon oplopen.

4

Correctie voor overdekking 2006 zal nog leiden tot een neerwaartse bijstelling van de kosten ziekenhuiszorg 2006.

(6)

De normbedragen per risicogroep onderscheiden in het vereveningsmodel geschat op data van 2006 vertonen een hoge mate van overeenkomst met de normbedragen geschat op data van 2005. Dit geldt ook op het niveau van individuele verzekerden. De correlatie tussen normatieve kosten geschat op 2005-data en geschat op 2006-data bedraagt 0,997.

De verevenende werking op subgroep niveau is gedefinieerd als de gewogen, gemiddelde absolute afwijkingen (GGAA) tussen werkelijke kosten en (normatieve) vergoedingen voor indeling van het gegevensbestand naar alle vereveningskenmerken tegelijkertijd. De GGAA’s voor 2006 liggen ongeveer 10% boven die voor 2005, wat te verklaren valt door de kostenstijging van ruim 6% tussen deze jaren, en door de toename van het aantal onderscheiden subgroepen: van ongeveer 260.000 voor 2005 naar 280.000 voor 2006.

Op verzekeraarsniveau is bij doorrekening van model 2008 op kostendata 2005 de aansluiting tussen normatieve vergoedingen en kosten beter dan bij doorrekening op kosten data 2006. De GGAA is op de 2006-data 6,4 euro hoger en de bandbreedte ruim 30 euro groter is.

De uitkomsten van het herijkingsonderzoek op individu-, subgroep-, en verzekeraarsniveau moeten echter als voorlopig worden gezien, gegeven de – te verwachte: grote – invloed van de nog uit te voeren correctie op de kosten van ziekenhuiszorg-variabel voor de overdekking 2006 van ziekenhuizen en de invloed daarvan op de regioclustering.

3.3 Overall toets

In de Overall Toets zijn de gegevens verder aangevuld en bewerkt. Het ging daarbij vooral om:  de kostengegevens ziekenhuiszorg baseren op acht kwartalen declaratiegegevens;

 bewerking van de variabele kosten van ziekenhuiszorg voor de definitieve correctie voor de overfinanciering 20065;

 de schoningsprijzen van de A-dbc’s in de ziekenhuiskosten 2006, die in 2008 in het B-segment zitten ophogen voor kapitaallasten;

 de kosten van ziekenhuiszorg splitsen in vaste kosten, variabele kosten en kosten van B-dbc’s;  de indeling in AVI categorieën baseren op de nieuwe aanlevering UWV data 2006, waarin is

aangegeven of er sprake was van een uitbetaling (positieve uitkering);

 de groep bijstandgerechtigden voor 12 gemeenten aanvullen met gegevens uit 2007; voor één gemeente met gegevens uit 2005;

 voor zes verzekeraars de FKG’s 2006 baseren op recentere farmaciegegevens;

 FKG’s 2006, die als proxy zijn gebruikt voor FKG’s 2005, naar beneden bijstellen om een overschatting te voorkomen.

De toegepaste correctie voor de overdekking 2006 bedraagt 1,6 miljard euro. Het probleem van de onwaarschijnlijke, zeer lage ziekenhuiskosten van één grote verzekeraar is bij de nieuw aangeleverde ziekenhuiskosten opgelost. De kosten ziekenhuiszorg zijn op twee manieren, aangeduid als

basisvariant en beleidsvariant, gesplitst in vaste kosten, variabele kosten en kosten van B-dbc’s. In beide varianten betreft het deelbedrag kosten van dbc’s de kosten van de dbc’s van het huidige B-segment (situatie 2008), waarvoor door de NZA schoningsprijzen zijn vastgesteld. In 2009 wordt het B-segment uitgebreid. De uitbreiding bestaat uit een zogenaamde technische uitbreiding, die in ieder geval zou plaatsvinden en een uitbreiding met dbc’s voor oogheelkunde, dermatologie en

ischemische- en aanverwante aandoeningen. Tot deze laatste uitbreiding heeft de minister besloten na aanvang van de Overall Toets. In de basisvariant zijn de kosten van de dbc’s van de technische uitbreiding als 100% variabel aangemerkt en de kosten van de dbc’s van de uitbreiding voor

oogheelkunde, dermatologie en ischemische- en aanverwante aandoeningen gesplitst in een vast en variabel deel. In de beleidsvariant zijn zowel de kosten van de dbc’s van de technische uitbreiding als van de dbc’s van de uitbreiding voor oogheelkunde, dermatologie en ischemische- en aanverwante

5

De NZA heeft eind mei voor overdekking 2006 gecorrigeerde verrekentarieven aangeleverd. Deze zijn toegepast op de kosten ziekenhuiszorg voor de Overall Toets. Een aandachtpunt is dat deze gecorrigeerde verrekentarieven voor 30 ziekenhuizen zijn gebaseerd op dagstanden bij gebrek aan nacalculatieformulieren. In juli heeft de NZA aangegeven dat de bij de overall toets toegepaste verrekentarieven gemiddeld genomen 1,7% te hoog zijn vastgesteld.

(7)

aandoeningen als 100% variabel aangemerkt. In de beleidsvariant ligt het percentage variabele kosten 1,9% hoger dan voor de basisvariant.

Het aantal arbeidsongeschikten en ww-ers komt bij gebruik van het nieuwe UWV-bestand 2006 goed overeen met de landelijke CBS-cijfers. Voor bijstandsgerechtigden is nog steeds sprake van een overschatting. Correctie voor ontbrekende gegevens over bijstandsgerechtigen voor een aantal gemeenten –waaronder één van de grote steden- geeft een stijging van het aantal

bijstandsgerechtigden met ruim 20.000.

Het databestand waarmee in de Overall Toets is gerekend bevat 15,3 miljoen records, die samen 15,0 miljoen verzekendenjaren vertegenwoordigen. Dit betekent een dekkingspercentage van 93%. Voor de 2005-data was dit nog 88%. Ten opzichte van het herijkingsonderzoek zijn in de Overall Toets de kosten ziekenhuiszorg sterk gedaald door het toepassen van de correctie van de overdekking 2006. Doorrekening model 2008 op 2006-data

Model 2008 is doorgerekend op 2006-data en vergeleken met de resultaten van een doorrekening op 2005-data. Voor deze doorrekening zijn de variabele kosten ziekenhuiszorg 2006 (basisvariant) en kosten van B-dbc’s 2006 samengevoegd. De voorspelkracht op individuniveau ligt voor de 2006-data met 20,0% 0,3 procentpunt lager dan die voor de 2005-data. Over het geheel genomen is er sprake van een redelijk hoge mate van stabiliteit in de normbedragen. Een uitzondering vormt het

regiocriterium. De normbedragen voor de regioclusters van overige prestaties nauwelijks veranderen van 2005 op 2006. Die van ziekenhuiszorg-variabel dalen echter sterk voor regioclusters 1 en 2 en stijgen sterk voor met name cluster 10. Gevolg is dat dit vereveningscriterium minder differentieert: de range van normbedragen daalt voor ziekenhuiszorg-variabel van 120 euro (2005-data) naar 77 euro (2006-data). De correctie voor overdekking 2006 van ziekenhuiskosten die nu in de data is verwerkt, heeft betrekkelijk weinig gevolgen gehad voor de normbedragen voor de regioclusters. In het herijkingsonderzoek – zonder enige correctie voor overdekking 2006 – was de range van normbedragen voor ziekenhuiszorg-variabel van 78 euro. Dit geeft de urgentie aan van de ontwikkeling van een regioclustering geënt op 2006-data.

Wat betreft de verevende werking op subgroepniveau zijn de gemiddelde gewogen absolute

afwijkingen (GGAA’s) ongeveer 5% hoger dan in 2005. De verklaring hiervoor is de toename van het aantal onderscheiden subgroepen: van ongeveer 260.000 voor 2005 naar 280.000 voor 2006.

Ten opzichte van het herijkingsonderzoek is de aansluiting tussen normatieve vergoedingen en kosten op verzekeraarsniveau in de Overall toets verbeterd. De GGAA is gezakt van 21,1 euro naar 16,9 euro bij een ongeveer gelijke bandbreedte. De GGAA op verzekeraarsniveau voor 2006 data komt hiermee redelijk in de buurt van de GGAA voor de 2005-data (16,9 versus 14,7 euro). De bandbreedte is bij doorrekening op 2006-data 30 euro groter dan bij de doorrekening op 2005-data. Begin 2006 is 20% van de verzekerden van verzekeraar gewisseld. In 2006 is door de zorgverzekeringswet het

onderscheid ziekenfonds en particulier komen te vervallen (reductie van het aantal risicodragers van 2005 op 2006). Dit maakt het moeilijk om de verevenende werking op verzekeraarsniveau voor 2005 en 2006 te vergelijken.

Doorrekening model 2009 basisvariant en model 2009 beleidsvariant op data 2006

Model 2009 kent dezelfde vereveningscriteria als model 2008. Echter in model 2009 is bij AVI de categorie WW-ers geschrapt. Bij model 2009 vormen de kosten van B-dbc’s (situatie 2008) een aparte kostencategorie, terwijl bij doorrekening model 2008 de kosten van B-dbc’s werden gerekend tot de variabele kosten ziekenhuiszorg. De verklaringskracht op individuniveau van model 2009 basisvariant is gelijk aan die van model 2008 doorgerekend op 2006-data (21%). De normbedragen voor model 2009 basisvariant komen voor toepassing HKV goed met elkaar overeen. Na toepassing HKV treden een aantal kleine verschillen in de normbedragen op, uitgedrukt in de gemiddelde gewogen absolute verschil in normbedragen. Met de afsplitsing van de B-dbc’s, valt de HKV-pool in drie stukken uiteen,

(8)

elk met een eigen ophoogfactor. De ophoogfactor voor ziekenhuiszorg-variabel is hoger dan die voor kosten van B-dbc’s.

De belangrijkste verklarende variabelen voor de kosten van B-dbc’s blijken leeftijd en geslacht te zijn. De invloeden van FKG’s en DKG’s zijn ook veel minder dan we gewend zijn bij overige prestaties en ziekenhuiszorg-variabel, met her en der zelfs negatieve normbedragen, die bovendien een verre van monotoon verband laten zien. De oorzaak is waarschijnlijk het specifieke karakter van de dbc’s die anno 2008 in het B-segment zijn opgenomen.

Doorrekening van model 2009 beleidsvariant resulteert in een geringe daling van de verklaringskracht op individuniveau ten opzichte van de beleidsvariant van 21,0 naar 20,8%.

Ondanks dat de definitie van zowel overige prestaties als kosten van B-dbc’s in de beleidsvariant niet anders is dan in de basisvariant, evenals de vereveningscriteria, laat doorrekening van de

beleidsvariant toch beperkte veranderingen in de normbedragen, gecorrigeerd voor HKV, voor deze kostencomponenten zien. De oorzaak is de toename van ziekenhuiszorg-variabel, waardoor meer kosten in de HKV-pool vloeien, en dus ook meer kosten van overige prestaties en van B-dbc’s. De veranderingen in de normbedragen betreffen leeftijd/geslacht, FKG’s en DKG’s. De normbedragen voor ziekenhuiszorg-variabel voor de meeste hoger genummerde FKG’s en DKG’s dalen, wat zich vertaalt in een stijging van de normbedragen voor de oudere leeftijdsgroepen en een daling voor de jongeren.

Op subgroepniveau bedraagt de GGAA (inclusief HKV en nacalculatie) voor model 2008, model 2009 basisvariant en model 2009 beleidsvariant 128, 125 respectievelijk 126 euro per verzekerdenjaar. Op verzekeraarsniveau is de verevenende werking van de drie modellen ook vrijwel gelijk. Voor alle drie de modellen is de GGAA 16,9 euro; de bandbreedte varieert van 121,0 euro (model 2008) tot 122,5 euro (model 2009 beleidsvariant). Bij een nacalculatie van 0% op de kosten van B-dbc’s stijgt de GGAA voor de basisvariant met 2,2 euro, gemiddeld per verzekerdenjaar, terwijl de bandbreedte met 3,2 euro toeneemt. Voor de beleidsvariant gelden dezelfde bedragen.

Actualisatie van het regiocriterium

Ten behoeve van de actualisatie van de regioclustering zijn per postcodegebied (4-cijferig) de gemiddelde kosten – apart voor overige prestaties en ziekenhuiszorg-variabel en voor de B-dbc’s – berekend alsmede de normatieve kosten volgens het vereveningsmodel 2009 doch exclusief het regiocriterium. Dit is gedaan voor zowel de basisvariant als de beleidsvariant. Het databestand is daarbij eerst zodanig gewogen dat het representatief wordt voor de Nederlandse bevolking qua (tegelijkertijd) leeftijd, geslacht en postcode. Op de residuen per postcode – i.e.: feitelijke gemiddelde kosten minus gemiddelde normatieve kosten, ongecorrigeerd voor HKV – heeft APE vervolgens voor beide varianten regioclusteringen gemaakt. Daarbij bleek dat de regionale aansluiting van werkelijke kosten op de normkosten voor toepassing van het regiocriterium slechter was dan in voorgaande jaren. De verklaringskracht van het model waarmee kostenverschillen op postcodeniveau worden verklaard was afgenomen ten opzichte van vorig jaar voor de kosten ziekenhuiszorg. Voor de kosten van overige prestaties nam de verklaringskracht toe.

De WOR heeft vraagtekens geplaatst bij de stabiliteit van het verklaringsmodel voor regio en wil volgend jaar onderzoek doen naar de stabiliteit en validiteit van het regiocriterium, met name voor ziekenhuiszorg.

Toepassing van de regioclustering 2009

Met de geactualiseerde regioclustering van de beleidsvariant is model 2009 beleidsvariant opnieuw doorgerekend, ervan uitgaande dat de HKV-drempel voor 2009 ongewijzigd zal blijven. De gevolgen van toepassing van de geactualiseerde regioclustering in het vereveningsmodel 2009 zijn beperkt. De verklaringskracht op individuniveau blijft ongewijzigd (R-kwadraatwaarde 20,8%). De normbedragen veranderen marginaal met uitzondering van regio. De bandbreedte van de normbedragen van de regioclustering neemt met bijna 20 euro toe, van -58 tot +47 euro (oude regioclustering gebaseerd op 2005-data) naar nu -73 tot +51. De verevenende werking op verzekeraarsniveau verbetert enigszins:

(9)

de GGAA komt nu uit op 16,4 euro (dat was 16,9) en de bandbreedte komt op 119,4 euro (versus 122,5). Het percentage verklaarde variantie van kosten op verzekeraarsniveau – inclusief ex-post compensaties – blijft 98,4%.

3.4 Vereveningscriteria

Dit jaar heeft de WOR onderzoek gedaan naar Sociaal Economische Status (SES) en Aard van het Inkomen (AVI).

Sociaal Economische Status (SES)

Per 2008 is een criterium voor sociaal-economische status (SES) aan het vereveningsmodel van de Zorgverzekeringswet (Zvw) toegevoegd. Dit criterium gebaseerd op het gemiddelde verzamelinkomen per adresbewoner. Op pragmatische gronden is besloten het SES-criterium te baseren op

inkomensgegevens van jaar t en niet op die van t-1. Verzekerden woonachtig op adressen met meer dan 15 bewoners zijn in een aparte SES-categorie geplaatst omdat dit zeer waarschijnlijk grotendeels AWBZ(-achtige) instellingen betreft met afwijkende kostenpatronen in de Zvw.

Dit jaar is in het vervolgonderzoek naar het SES-criterium onderzocht wat het effect is van:  het gebruik van inkomensgegevens met een recentere peildatum;

 voor de bepaling van het inkomen per adresbewoner het totaalinkomen per adres te delen door wortel (N) in plaats van N. De redenering achter delen door wortel (N) is dat dit meer recht doet aan de relatie tussen beschikbaar inkomen en huishoudsamenstelling;

 het SES-criterium baseren op inkomensgegevens van jaar t-1 in plaats van op die van jaar t;  het opnemen van een afzonderlijk criterium voor institutionele huishoudens in plaats van de

huidige integratie daarvan in het SES-criterium.

Bij gebruik van de nieuwe inkomensgegevens van een recentere peildatum verandert slechts 2,2% van de verzekerden van SES-categorie. Doorrekening van het vereveningsmodel 2008 met SES gebaseerd op de oorspronkelijke en op de nieuwe inkomensgegevens levert R2-waarden die nagenoeg hetzelfde zijn. Hetzelfde geldt voor de normbedragen voor de 12 onderscheiden SES-categorieën. De effecten van het gebruik van inkomensgegevens van recenter peildatum op de financiële resultaten op verzekeraarsniveau blijken praktisch nihil.

De doorgerekende varianten met een alternatieve vormgeving van het SES-criterium (SES met wortel (N), SES op t-1, institutionele huishoudens apart) hebben een wat kleinere R2dan het huidige

vereveningsmodel. De normbedragen van de 12 onderscheiden SES-categorieën vertonen globaal genomen overeenkomstige patronen. Qua bandbreedte en GGAA blijken de varianten met SES gebaseerd op wortel(N) en met een afzonderlijk criterium voor institutioneel huishouden weinig af te wijken van het huidige vereveningsmodel. De resultaatverschuiving voor de variant met SES

gebaseerd op wortel(N) is gering en die voor de andere variant is verwaarloosbaar. Daarentegen komt de variant met SES op basis van jaar t-1 duidelijk slechter uit de bus.

Daarnaast is onderzocht wat de gevolgen van (verschillende definities van) het SES-criterium zijn voor de groep van verzekerden die net boven het bijstandsniveau uitkomen. Voor alle onderzochte

modelvarianten zijn de netto resultaten op deze groep uitgerekend. Afhankelijk van de variant varieert het gemiddelde resultaat tussen de -4 en +2 euro. Indien het SES-criterium wordt weggelaten

resulteert dit in een tekort van bijna 50 euro voor de groep van verzekerden, die net boven het bijstandsniveau uitkomen. De WOR concludeert dat het SES-criterium iets doet voor deze groep. Ook is onderzocht of er een samenhang tussen het SES-criterium en het criterium voor de aard van het inkomen bestaat en of dit resulteert in multicollineariteits-problemen. Deze onderzoeksvraag was ingegeven door schattingsproblemen bij het GGZ model. De inderdaad aanwezige samenhangen tussen het SES- en het AVI-criterium lijken geen multicollineariteits-problemen te veroorzaken. Bij andere vereveningscriteria kunnen dergelijk problemen wel optreden maar zijn ze niet te verhelpen. Een goed gekozen schattingsstrategie lijkt daarom de enige oplossing voor eventuele problemen met convergentie van het GGZ-model.

(10)

De WOR beveelt aan om de vormgeving van het SES-criterium niet te wijzigen ten opzichte van het vereveningsmodel 2008. Dit houdt in dat het SES-criterium gebaseerd blijft op de eerste levering inkomensgegevens van jaar t, dat voor de bepaling van het inkomen per adresbewoner wordt gedeeld door N en dat verzekerden woonachtig op adressen met meer dan 15 bewoners een aparte categorie vormen binnen het SES-criterium.

Aard van het inkomen

Binnen het vervolgonderzoek SES-criterium is ook aandacht besteed aan de vormgeving van het AVI-criterium. Onderzocht is wat de gevolgen zijn van het samenvoegen van de categorie ‘WW’ers etc.’ met de categorie ‘overigen’ binnen het AVI-criterium. Deze onderzoeksvraag is ingegeven door het feit dat WW-ers een sterk fluctuerende groep vormen en dat daarmee de AVI-categorie WW’ers etc. lastig meetbaar is.

De gevolgen van samenvoegen van de categorie van WW’ers etc. met de categorie “overigen” binnen het AVI-criterium voor de verevenende werking op individu- en verzekeraarsniveau zijn zeer gering. Wel zou een netto tekort resulteren van 26 euro gemiddeld per verzekerdenjaar voor de huidige risicogroep van WW’ers etc. (volgens de 2006-data; voor 2005 was dit 18 euro).

Het toetsingskader dat voor vereveningscriteria wordt gebruikt, geeft aan dat vereveningscriteria meetbaar en valide moeten zijn, dat van vereveningscriteria de juiste prikkels moeten uitgaan, ze bijdragen aan de verevenende werking en het vereveningssysteem niet te complex maken. De

meetbaarheid van de categorie WW-ers etc. is slecht, omdat dit een sterk fluctuerende groep en de in-en uitstroom uit de groep sterk seizoin-ensgebondin-en is. Zoals aangegevin-en zijn de effectin-en van het schrappen van de categorie WW-ers etc uit het AVI criterium op de verevenende werking zeer gering. Het schrappen van de categorie WW-ers etc. zal resulteren in een klein netto tekort voor de

verzekerden in deze categorie. Gegeven dat het om een sterk fluctuerende groep gaat, zal hier geen verkeerde prikkel (prikkel tot risicoselectie) vanuit gaan. De WOR is van mening dat schrappen van de categorie WW-ers etc in lijn is met het gehanteerde toetsingskader.

De WOR beveelt aan om bij het AVI criterium de categorie WW-ers etc. te schrappen. Dit betekent dat in de OT bij vaststelling van de rangorde van AVI categorieën de categorie WW-ers etc. moet worden weggelaten. Verzekerden die volgens de huidige specificatie (model 2008) in de categorie WW-ers etc. zijn ingedeeld komen in de nieuwe specificatie terecht in de AVI categorieën ‘zelfstandigen’ of ‘overigen’.

4 Verplicht eigen risico

Sinds 2008 is er sprake van een verplicht eigen risico aan de voet voor verzekerden van 18 jaar en ouder. In 2009 wordt het verplicht eigen risico verhoogd van 150 naar 155 euro. Dit betekent dat de kosten onder de 155 euro niet meer ten laste van de verzekeraars komen (exclusief huisarts, verloskunde, kraamzorg en de sinds 2008 tot en met 21 jaar uitgebreide jeugdtandheelkunde, maar inclusief kosten geneeskundige geestelijke gezondheidszorg). Verzekeraars met veel

ouderen/ongezonden zullen daardoor meer kosten kunnen afwentelen dan verzekeraars met een jonge/gezonde portefeuille. Om hiervoor te corrigeren heeft de WOR een normatief model ontwikkeld voor de eigen betalingen ten gevolge van het verplicht eigen risico. Uit het onderzoek blijkt dat vrijwel alle verzekerden met een FKG >0 in ieder geval boven de drempel van 155 euro aan kosten

uitkomen. Dit geldt ook voor verzekerden met DKG > 0. Het normatieve model 2009 geldt daarom niet voor FKG’ers. FKG’ers worden a priori op 155 euro eigen risico gezet. Vanwege uitvoeringstechnische problemen is het ook voor 2009 niet mogelijk om zowel FKG’ers als DKG’ers buiten het normatieve model te houden.

In 2008 werden in het normatieve model voor de eigen betalingen ten gevolge van het verplicht eigen risico naast leeftijd en geslacht, aard van het inkomen en regio opgenomen. In 2008 werd het model geschat op kostengegevens 2005. Doorrekening van dit model met kostengegevens 2006 levert

(11)

vergelijkbare resultaten wat betreft de normbedragen, verklaringskracht en verevenende werking. De WOR adviseert daarom de eigen betalingen in verband met invoering van het verplicht eigen risico van€ 155 voor verzekerden van 18 jaar en ouder, die géén FKG hebben, te normeren en daarbij de volgende vormgeving te hanteren:

 aantal verzekerden naar leeftijd en geslacht;

 aantal verzekerden naar aard van het inkomen, waarbij de categorie WW-ers etc. wordt geschrapt;

 aantal verzekerden naar regio (conform het regio-criterium in het vereveningsmodel voor de variabele kosten van ziekenhuisverpleging, kosten van B-dbc’s en kosten van overige prestaties). Voor verzekerden, die wél een FKG > 0 hebben, wordt uitgegaan van een eigen betaling van€ 155. De WOR beveelt aan om in de toekomst ook voor verzekerden, die een DKG >0 hebben, uit te gaan van de maximale eigen betaling.

5 Risicovereveningsmodel geneeskundige geestelijke gezondheidszorg Toepassing van alternatieve schattingsmethodieken

De schades voor de geneeskundige GGZ zijn zeer scheef verdeeld. Ruim 95% van de bevolking maakt geen kosten. Risicovereveningsmodellen worden tot op heden geschat met de gewogen kleinste kwadraten methode (OLS). Deze methode is minder geschikt bij zeer scheef verdeelde schades zoals de kosten geneeskundige GGZ. Op een representatieve steekproef uit het GGZ databestand 2005/2006 is met verschillende methoden het risicovereveningsmodel geneeskundige GGZ 2008 geschat. De gebruikte methoden zijn OLS, aangepaste OLS, niet lineaire regressie, tweestapsmethode en gegeneraliseerde lineaire modellen (GLM) met verschillende

verdelingsfuncties. De resultaten van de schattingen met de verschillende methoden zijn beoordeeld op: percentage verzekerden met negatieve normkosten, minimum normkosten, normkosten voor verzekerden zonder GGZ-gebruik, normkosten voor verzekerden met GGZ-gebruik, zuiverheid en plausibiliteit van schattingsresultaten, robuustheid van de methode, mogelijkheden tot opleggen van restricties, bruikbaarheid in de uitvoering (lineair model) en verevenende werking op subgroep niveau (GGAA).

Transformaties en de tweestapsmethode geven geen lineaire uitkomst en vallen daarom af. Toepassing van aangepaste OLS, niet lineaire regressie, GLM met Poisson verdeling en GLM met exponentiële verdeling geven geen negatieve normkosten en laten een duidelijk verschil zien in gemiddelde normkosten tussen GGZ-gebruikers en niet-gebruikers. Toepassing van HKV leidt tot een toename van de gemiddelde voorspelde kosten van GGZ-gebruikers.

De WOR hecht veel waarde aan een goede aansluiting van de gemiddelde normkosten per

risicogroep (zoals onderscheiden in het risicovereveningsmodel) op de werkelijke gemiddelde kosten. Indien dit niet het geval is er geen sprake van een gelijk speelveld en is er een prikkel tot

risicoselectie. De GGAA’s per vereveningscriterium geven aan dat de aangepaste OLS de beste aansluiting geeft tussen gemiddelde normkosten en de werkelijke gemiddelde kosten per risicogroep. De WOR beveelt aan aangepaste OLS te gebruiken als schattingsmethode voor het GGZ model. Verdere ontwikkeling risicovereveningsmodel GGZ

In het vervolgonderzoek naar het risicovereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ is onderzocht of het risicovereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ verbeterd kan worden. Verbeteringen bestaan enerzijds uit het verzamelen van volledigere en kwalitatief betere gegevens om het vereveningsmodel op te schatten en anderzijds uit aanpassing en uitbreiding van de set vereveningscriteria in het GGZ model.

De GGZ kosten 2007 zijn gebaseerd op de “oude” bekostigingsstructuur, zonder DBC tarieven. Omdat deze kosten nergens centraal op persoonsniveau verzameld worden, heeft de gegevensverzameling bij GGZ instellingen plaatsgevonden. De kosten van vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten en de kosten van eerstelijnspsychologische zorg zijn buiten beschouwing gebleven. De analyses zijn gebaseerd op GGZ kosten ter grootte van ca.€3,5 mld. De kwaliteit van de gegevens die GGZ

(12)

instellingen aanleveren blijft, net als in het verleden, een punt van zorg. Doordat er dit jaar een relatief geringe tijd voor dataverzameling beschikbaar was, is een aanzienlijk deel van de kosten (ruim 35%) in de sector bijgesimuleerd.

De risicovereveningsmodellen zijn dit jaar, conform de aanbeveling van de WOR, geschat met aangepaste OLS. De aangepaste OLS zorgt ervoor dat er geen negatieve normgewichten worden voorspeld. De nieuwe schattingsresultaten geven aan dat het vereveningsmodel 2008 met de criteria leeftijd/geslacht, aard van inkomen, sociaal economische status, éénpersoonsadres, GGZ

regiocriterium en de FKG psychische aandoeningen, een beperkte voorspelkracht heeft voor de kosten van de geneeskundige GGZ. De voorspelkracht van het risicovereveningsmodel verbetert licht als de FKG psychische aandoeningen verder uitgesplitst wordt. De verklaarde variantie voor het model stijgt van 2,3 % naar 3,2 %. Toevoeging van vereveningscriteria die gebaseerd zijn op GGZ gebruik in het recente verleden leiden tot een aanzienlijke verbetering (verdrievoudiging) van de voorspelkracht van het model. Wel slaat ook dan nog een deel van de vereveningsbijdragen neer bij verzekerden zonder ggz kosten. Toepassing van HKV leidt tot een betere aansluiting van de

normkosten op werkelijke kosten. Hoe lager de HKV-drempel. Des te beter de aansluiting.

6 Ex-post compensatiemechanismen

De WOR constateert dat de inzet van ex post compensaties mede afhankelijk is van de kwaliteit van het ex-ante risicovereveningsmodel en daarmee van de kwaliteit van de gegevens, waar dit model op wordt geschat. De volledigheid en kwaliteit van met name de kostengegevens 2006 is verbeterd ten opzichte 2005. Kanttekening hierbij is dat de voor overdekking gecorrigeerde verrekentarieven, die zijn toegepast voor de Overall Toets, iets afwijken van de inmiddels door de NZa vastgestelde definitieve voor overdekking 2006 gecorrigeerde verrekentarieven.

De WOR heeft op basis van het herijkingsonderzoek 2008 en de Overall Toets 2009 vertrouwen in de stabiliteit en robuustheid van het vereveningsmodel.

Voor het bepalen van de inzet van ex-post compensatiemechanismen acht de WOR informatie over de mate van aansluiting van de verwachte kosten op de werkelijke kosten op verzekeraarsniveau noodzakelijk. Begin 2006 is 20% van de verzekerden van verzekeraar gewisseld. In 2006 is door de zorgverzekeringswet het onderscheid ziekenfonds en particulier komen te vervallen (reductie van het risicodragers in 2006 ten opzichte van 2005). Dit maakt het moeilijk om de kwaliteit van het

vereveningsmodel op verzekeraarsniveau te beoordelen in relatie tot eerdere jaren. De GGAA op verzekeraarsniveau neemt beperkt toe bij doorrekening van model 2008 op 2006-data in vergelijking tot doorrekening op 2005-data. De bandbreedte neemt door een lager minimum bij de 2006-data toe met circa 30 euro. De WOR constateert dat de verevenende werking op verzekeraarsniveau voor model 2008, model 2009 basisvariant en model 2009 beleidsvariant bijna identiek is. Toepassing van 0% nacalculatie op de kosten van B-dbc’s leidt tot een toename in bandbreedte met 3,2 euro en in GGAA van 2,2 euro voor zowel de basisvariant als de beleidsvariant. De WOR beveelt aan om de uitkomsten van de Overal Toets nadrukkelijk te betrekken bij de discussie over de inzet van ex post compensatiemechanismen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

W inselaar eindigt zijn beschouwing met: „Resumerend kan dus worden geconcludeerd, dat de theorie van Harrison alleen dan van kracht is, indien het produktie-apparaat,

„dat, een en ander in aanmerking genomen, belanghebbendes uit­ g a v e n voor zijn accountantsstudie in 1950 geen kosten zijn, welke „belanghebbende noodwendig moet

De gemeente kiest voor het verlenen van een concessie voor een periode van vijf jaar, wetende dat daarbij een jaarlijks subsidiebedrag nodig zal zijni. Busondernemingen kunnen een

Door nu TenneT te verzoeken de leiding ondergronds te brengen wordt het risico zoals benoemd in de begroting concreet in een te besteden bedrag.. Overleg gevoerd met Commissie

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Urologists use significantly more mesh kits and gynaecologists perform more traditional repairs, with only 17% of gynaecologists who responded to this question selecting mesh as

 Als je de totale kosten deelt door het aantal geproduceerde goederen, krijg je de kosten per eenheid product (de kostprijs).  Als de productie stijgt, blijven de totale

[r]