• No results found

Kies niet voor gemak en neem de trap! : een onderzoek naar het effect van message framing en normatieve informatie op attitude, intentie en gedrag met betrekking tot traplopen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kies niet voor gemak en neem de trap! : een onderzoek naar het effect van message framing en normatieve informatie op attitude, intentie en gedrag met betrekking tot traplopen"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kies niet voor gemak en neem de trap!

Een onderzoek naar het effect van message framing en normatieve informatie op attitude,

intentie en gedrag met betrekking tot traplopen.

Bachelor Thesis Persuasieve Communicatie Naam student: Christiaan van der Weijden Studentnummer: 10625224

Begeleider: Dr. Aart S. Velthuijsen Instelling: Universiteit van Amsterdam Studie: Communicatiewetenschap

Datum: 6 juni 2016

(2)

2 Abstract

Overgewicht is een risicofactor voor vele ziektes, vooral hart- en vaatziekten. Uit onderzoek blijkt dat het aantal mensen met overgewicht de laatste jaren is gestegen. Overgewicht blijkt dus een terugkomend probleem te zijn. Een manier om overgewicht tegen te gaan, is het stimuleren van beweging. Hierbij kan gedacht worden aan iets alledaags zoals traplopen. In dit onderzoek staat het stimuleren van traplopen centraal. Aan de hand van een twee

(winstframe vs. verliesframe) bij twee (descriptieve norm vs. injunctieve norm) between

subjects design, met message framing en normatieve informatie als factoren, wordt er

gekeken welke combinatie zorgt voor de meest positieve attitude, intentie en gedrag met betrekking tot traplopen. Aan het onderzoek hebben 129 UvA studenten mee gedaan. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante effecten zijn voor zowel message framing als normatieve informatie op attitude, intentie en gedrag. Tevens is er geen sprake van een

significant interactie effect tussen message framing en normatieve informatie. Tot slot worden de uitkomsten en implicaties van dit onderzoek besproken.

(3)

3 Inleiding

Overgewicht, ook vaak aangeduid met de term obesitas, is een vastgestelde risicofactor voor veel ziektes, zowel op de korte termijn als op de lange termijn (De Mutsert et al., 2013). Zo is de kans op onder andere suikerziekte, hartritmestoornissen, verhoogde bloeddruk en een beroerte heel groot (Head, 2015). Tevens kan overgewicht naast alle lichamelijke ziektes ook negatieve psychologische gerelateerde gevolgen hebben. Zo gaat overgewicht vaak gepaard met depressies (Head, 2015). Verder brengt overgewicht ook economische gevolgen met zich mee. Zo werden de overgewicht gerelateerde kosten in Ierland in 2009 geschat op 1,13 miljard Euro (Keaver et al., 2013).

Cijfers van het CBS laten zien dat het aantal mensen met overgewicht in Nederland de laatste decennia fors is toegenomen. Was het aantal mensen met overgewicht begin jaren tachtig nog 27 procent, in 2011 was het percentage gestegen naar een flinke 41 procent (De Groot & Bruggink, 2012). Verschillende recente onderzoeken ondersteunen de cijfers van het CBS. Zo komt er naar voren dat er een stijgende trend is van overgewicht onder Nederlandse kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst (Van Dommelen, Schönbeck, HiraSing, & Van Buren, 2015). Tevens blijkt dat deze waargenomen trend niet alleen voor komt in Nederland. Ongeveer achttien procent van Duitse adolescenten kampen namelijk met overgewicht (Brettschneidera et al., 2015). Ook buiten Europa doet dit probleem zich voor, onder andere Australië kampt met hoge overgewicht cijfers. Er wordt zelfs verwacht dat meer dan

driekwart van de Australische volwassenen in 2025 overgewicht zal hebben (Haby, Markwick, Peeters, Shaw, & Vos, 2012).

Dit zijn natuurlijk schrikbarende cijfers; er zal actie ondernomen moeten worden. Het is daarom van essentieel belang dat er meer gedaan moet worden ter preventie van overgewicht en het verminderen ervan. Natuurlijk zijn er meerdere oorzaken die obesitas tot gevolg hebben. Echter hangen de meeste oorzaken samen met een ongezonde manier van leven. Een gezonde levensstijl draagt bij aan het voorkomen en verminderen van obesitas. Een onderdeel van een gezonde levensstijl is natuurlijk lichamelijke beweging. Een voorbeeld om

overgewicht te verminderen, zou kunnen zijn om mensen te stimuleren om (meer) te gaan sporten. Echter is het misschien beter om eerst te beginnen met het stimuleren van beweging, aangezien de stap van niet sporten naar wel sporten relatief groot is. Bij meer bewegen kan gedacht worden aan het nemen van de fiets in plaats van de bus, of het nemen van de trap in plaats van de roltrap of lift. De vraag is dan natuurlijk; hoe krijg je het voor elkaar om mensen de trap te laten nemen in plaats van de gemakkelijke weg te kiezen, namelijk via de roltrap of lift. Een antwoord hierop zou een bepaald bericht kunnen zijn dat mensen stimuleert om meer

(4)

4 te gaan bewegen en dus de trap te nemen. Om er voor te zorgen dat zo een boodschap

overkomt, kan er gebruik worden gemaakt van message framing. Zoals beschreven in de

Prospect Theory (Kahneman & Tversky, 1979), kan in een boodschap enerzijds de kans op

voordelen van het gewenste gedrag worden benadrukt, of juist de kans op nadelen wanneer het gewenste gedrag niet wordt uitgevoerd. Als bepaalde informatie in een winstframe wordt gepresenteerd, zal men risicomijdend gedrag vertonen. Wordt diezelfde informatie in een verliesframe geplaatst, zal men eerder risico’s nemen. Een ander aspect dat invloed kan hebben op het overbrengen van een boodschap, is normatieve informatie. Deze normatieve informatie bestaat uit de descriptieve norm en injunctieve norm (Reno, Cialdini, & Kallgren, 1993). De descriptieve norm laat zien welk gedrag er in je omgeving wordt uitgevoerd. De injunctieve norm is het gedrag dat sociaal goedgekeurd wordt.

In dit onderzoek zal onderzocht worden of de besproken frames in combinatie met normatieve informatie uiteindelijk invloed zullen hebben op het gewenste gedrag, in dit geval dus het nemen van de trap. De vraag die als rode draad voor dit onderzoek zal dienen, is als volgt:

“In hoeverre heeft message framing in combinatie met normatieve informatie invloed op de attitude met betrekking tot traplopen, de intentie om trap te lopen en het traplopen zelf?”

Uit dit onderzoek zal volgen of de berichtgeving überhaupt invloed heeft op de attitude, de intentie en het gedrag met betrekking tot traplopen. Verder zal ook blijken welke manier van

message framing in combinatie met normatieve informatie het beste werkt om mensen te

stimuleren meer te gaan bewegen en dus besluiten om de trap te pakken in plaats van met de roltrap te gaan. Hopelijk zullen de resultaten de maatschappij nieuwe inzichten kunnen verschaffen, zodat er meer gedaan kan worden ter vermindering en preventie van obesitas. Tevens zal dit onderzoek bijdragen aan de kennis over obesitas vanuit wetenschappelijk oogpunt en zal hier op verder gebouwd kunnen worden in toekomstig onderzoek naar obesitas.

(5)

5 Theoretisch kader

2.1 Conceptueel model

Figuur 1. Conceptueel model

In figuur 1 is het conceptueel model te zien met de verwachte relaties tussen de verschillende variabelen. In het model is te zien dat er verwacht wordt dat het soort frame en de soort normatieve informatie invloed zal hebben op de attitude, intentie en het gedrag met

betrekking tot traplopen. Al deze genoemde variabelen en effecten zullen hieronder verder uitgelegd en toegelicht worden.

2.2 Attitude, intentie en gedrag

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de beslissing die resulteert in het uit te voeren gedrag. Deze beslissing is onderverdeeld in drie concepten, namelijk attitude, intentie en het (gewenste) gedrag. Dat gewenste gedrag is het nemen van de trap.

Volgens de Theory of Planned Behavior van Ajzen (1991) wordt iemands gedrag beïnvloed door middel van de intentie. Een intentie is het plan om bepaald gedrag uit te voeren. De intentie om bepaald gedrag uit te voeren wordt op zijn beurt beïnvloed door drie soorten overtuigen: gedragsovertuigingen, normatieve overtuigingen en controle overtuigingen. Gedragsovertuigingen gaan over de attitude ten aanzien van het gedrag. Een attitude is de positieve dan wel negatieve houding ten opzichte van het gedrag. Verder gaan normatieve overtuigingen over de subjectieve norm (je omgeving) en controle overtuigingen gaan over de waargenomen gedragscontrole. Een positieve intentie zorgt er voor dat de kans groter is dat het gewenste gedrag wordt uitgevoerd. Aangezien dit onderzoek gericht is op attitude, intentie en gedrag, is het zaak om de gedragsovertuigingen positief te beïnvloeden. Uit dit experiment zal blijken of dat kan door middel van het eerder besproken message framing en normatieve informatie. Message framing Normatieve informatie Gewenste gedrag Attitude Intentie

(6)

6 2.3 Message framing

Framing is het benadrukken van bepaalde karakteristieken van verschillende aspecten van een onderwerp (Entman, 1993). Message framing gaat verder dan de definitie van Entman (1993). Aan de hand van de Prospect Theory (Kahneman & Tversky, 1979) wordt message framing verder uitgelegd. De Prospect Theory (Kahneman & Tversky, 1979) gaat over het nemen van beslissingen bij onzekerheid aan de hand van message frames. Wanneer een persoon moet kiezen tussen twee mogelijkheden, zal zijn keuze worden beïnvloed door de manier waarop de twee mogelijkheden zijn geframed. Die keuzes kunnen als winst of als verlies worden geframed. Bij een winstframe worden de kansen van de mogelijkheden van een bepaalde keuze benadrukt. Bij zo een winstframe zal een persoon minder snel een keuze maken met mogelijke risico’s tot gevolg om zo de geframede winsten te waarborgen. Bij een verliesframe worden juist kansen van de risico’s van een bepaalde keuze benadrukt. Bij dit frame zal een persoon eerder een risicovolle keuze maken om zo de geframede verliezen te vermijden. Hieruit volgt dus dat een winstframe risicomijdend werkt en dat een verliesframe juist het nemen van risico’s stimuleert. Verder blijkt dat bij het nemen van beslissingen verliezen veel zwaarder wegen dan winsten.

Rothman en Salovey (1997) hebben de Prospect Theory (Kahneman & Tverksy, 1979) toegepast op gezondheidscommunicatie. Rothman en Salovey stellen dat risico’s en

onzekerheden het gedrag beïnvloeden met betrekking tot gezondheid. In het beoordelen van gedrag als risicovol of als veilig, speelt mee hoe een persoon dat gedrag zelf ziet. Ziet een persoon het gedrag als ziektedetectie of als ziektepreventie? Zo zal men bij gedrag met een grote kans op risico’s of onzekerheden tot gevolg, eerder het gewenste gedrag uitvoeren dan wanneer die gevolgen als een verlies worden geframed. Hierbij kan gedacht worden aan ziekte detecterend gedrag, zoals onderzoeken die testen op kanker. Voor gedrag dat juist geassocieerd wordt met een kleine kans op risico’s of onzekerheden, zoals regelmatig sporten, zal men eerder dat gedrag uitvoeren wanneer de gevolgen als winst worden geframed.

2.4 Message framing en intentie, attitude en gedrag met betrekking tot bewegen Zoals hierboven is gesteld, werkt een winstframe beter bij gedrag met betrekking tot

ziektepreventie (Rothman & Salovey, 1997). In dit onderzoek staat het stimuleren van mensen om de trap te nemen en dus (meer) te bewegen centraal. Dit kan gecategoriseerd worden als preventiegedrag en dus gedrag met een relatieve kleine kans op risico’s. Hieruit kan worden afgeleid dat een winstframe een groter effect zal hebben op traplopen dan een verliesframe.

(7)

7 Uit schaars empirisch onderzoek blijkt dat de bevindingen de bovengenoemde conclusie van Rothman en Salovey (1997) ondersteunen. In een meta-analyse van Gallagher en Updegraff (2012) is het effect van message framing op verschillende soorten preventiegedrag

onderzocht, waaronder dus lichamelijke beweging. Hieruit blijkt dat een winstframe het preventiegedrag inderdaad beter stimuleert dan een verliesframe. Dit gevonden effect geldt vooral voor lichamelijke beweging. Deze bevinding wordt ondersteund door McCall en Martin Ginis (2004). Echter, zij deden onderzoek naar (oud) hartpatiënten, waardoor de gemiddelde leeftijd van de participanten wat hoger ligt dan die van de andere onderzoeken. Desalniettemin laat dat zien dat leeftijd een kleine rol speelt wat betreft message framing. Verder blijkt uit het experiment van Latimer et al. (2008) dat een winstframe eveneens het best preventiegedrag stimuleert. In deze studie is specifiek gekeken naar lichamelijke

beweging. Tevens is er ook een significant effect gevonden van het gebruik van winstframes op de intentie om te gaan bewegen. Net als in het onderzoek van Latimer et al., resulteert het onderzoek van Van 't Riet, Ruiter, Werrij en De Vries (2009) in een significant effect van een winstframe op de intentie om lichamelijk te gaan bewegen. Bovendien is het experiment van Van ’t Riet et al. online uitgevoerd. Dit huidige onderzoek zal ook online uitgevoerd worden. Er zijn dus al wat raakvlakken met voorgaande studies, wat een goed vooruitzicht biedt voor dit huidige experiment.

Verder is er vooral veel onderzoek gedaan naar message framing gericht op condoomgebruik, stoppen met roken, borstkankeronderzoek of andere onderwerpen gerelateerd aan

gezondheidscommunicatie. Uit het eerder besproken onderzoek van Gallagher en Updegraff (2012) blijkt bijvoorbeeld dat winstframes ook goed helpen om roken tegen te gaan en kanker preventief gedrag te stimuleren. Aangezien de stimulatie tot traplopen ook valt onder

gezondheidscommunicatie en de meeste onderzoeken naar gezondheidscommunicatie het werk van Rothman en Salovey (1997) als uitganspunt hebben, kunnen die onderzoeken ook inzichten bieden in de effecten van message framing op attitude, intentie en gedrag. Tevens kunnen die onderzoeken bijdragen aan het opstellen van hypotheses.

Afgeleid van deze onderzoeken en de stelling van Rothman en Salovey (1997) dat een winstframe beter werkt bij preventiegedrag, is de verwachting dat een bericht met een

winstframe een positievere invloed zal hebben op de attitude, intentie en het gewenste gedrag dan een bericht met een verliesframe.

Hypothese 1: “Een winstframe zal leiden tot een positievere score voor attitude, intentie en

(8)

8 2.5 Normatieve informatie

Naast het eerder besproken message framing kunnen normen ook van invloed zijn op de beslissingen en het gedrag van mensen. Wij mensen zijn sociale wezens, we willen graag bij een groep horen om niet buiten de boot te vallen. Onze identiteit wordt grotendeels beïnvloed door wat anderen vinden en verwachten, we worden door normen beïnvloed. Elke sociale groep heeft zijn eigen normen. En hoewel deze normen zelden duidelijk herkenbaar zijn, worden deze wel duidelijk door het gedrag en de verwachtingen van zo een groep te

observeren en proberen deze te doorgronden. Vooral jonge mensen willen graag aan sociale normen van bepaalde groepen voldoen. Zij zijn namelijk nog op zoek naar hun identiteit en zijn daarom vatbaarder voor invloeden van sociale groepen (Stok, 2014).

Een voorbeeld van beïnvloeding door normen is directe normatieve beïnvloeding. Dit is bijvoorbeeld wanneer je vrienden tegen je zeggen dat ze het shirt dat je net gepast hebt lelijk vinden. Echter, het zal in dit onderzoek gaan over de invloed van normatieve informatie. In een onderzoek van Perkins en Berkowitz (1986) wordt gesproken over het verschil tussen twee soorten normen, de waargenomen norm en de daadwerkelijke norm. De waargenomen norm gaat over wat iemand denkt dat de norm is in een bepaalde groep. De daadwerkelijke norm is de werkelijke norm die in een bepaalde groep geldt. Perkins en Berkowitz stellen dat gedrag wordt beïnvloed door de opvatting die we hebben over het denken en gedrag van leeftijdsgenoten. Afhankelijk van het soort gedrag dat leeftijdsgenoten vertonen, zal je eigen probleemgedrag er door toenemen of juist er door afnemen. Uit dit onderzoek is de Social

Norms Approach (Berkowitz, 2004) voortgevloeid. Hierin wordt de waargenomen norm de

injunctieve norm genoemd en de daadwerkelijke norm wordt de descriptieve norm genoemd. De injunctieve norm is het gedrag dat sociaal goedgekeurd wordt. De descriptieve norm is het gedrag dat anderen om je heen vertonen (Reno et al., 1993). Deze twee normen staan samen met message framing centraal in dit huidige onderzoek.

2.6 Normatieve informatie en intentie, attitude en gedrag met betrekking tot bewegen Net als bij onderzoek naar message framing met betrekking tot lichamelijke beweging, is er weinig onderzoek gedaan naar het effect van normatieve informatie op intentie, attitude en gedrag met betrekking tot bewegen. Echter, voor normatieve informatie geldt ook dat er wel veel onderzoek is gedaan met betrekking tot andere gezondheidscommunicatie gerelateerde zaken. De resultaten zijn wat verdeeld, er is zowel empirische steun gevonden voor de descriptieve norm als wel de injunctieve norm als invloedrijkste norm op intentie, attitude en gedrag. Zo komt naar voren dat de descriptieve norm een positief effect heeft op intentie met

(9)

9 betrekking tot gezond eten, condoomgebruik en lichamelijke beweging (Rivis & Sheeran, 2003). Ook blijkt dat de descriptieve norm een positieve invloed heeft op de fruitconsumptie bij adolescenten (Stok, De Ridder, De Vet, & De Wit, 2014).

Er is vooral veel onderzoek gedaan naar het effect van normatieve informatie op

alcoholconsumptie onder jongeren. Zo blijkt dat de descriptieve norm wederom een sterk effect heeft, dit maal op drinkgedrag (Cho, 2006). Echter, het blijkt ook dat de injunctieve norm een sterk effect heeft op de intentie om alcohol te drinken (Rimal, 2008; Rimal & Real, 2005).

Verder zijn er ook wat empirische onderzoeken waarin alleen gekeken is naar de invloed van de descriptieve norm op gedrag gerelateerd aan gezondheidscommunicatie. Zo gaat het

experiment van Priebe en Spink (2015) over de invloed van de descriptieve norm op zitgedrag en lichamelijke beweging op de werkvloer. Uit hun onderzoek blijkt dat de descriptieve norm het zitgedrag van de werknemers verlaagde en dat zij tevens meer rond gingen lopen en vaker de trap namen. Deze laatste bevinding is natuurlijk belangrijk voor dit huidige onderzoek. Hoewel deze onderzoeken voornamelijk gaan over allerlei soorten gedrag met betrekking tot gezondheidscommunicatie, is al dat gedrag net als meer bewegen gerelateerd aan een

gezondere levensstijl. En aangezien de meeste onderzoeken stellen dat de descriptieve norm een sterker effect heeft op intentie en gedrag, en in het bijzonder het artikel van Priebe en Spink (2015) over onder andere traplopen, wordt er vanuit gegaan dat de descriptieve norm een positiever effect zal hebben op attitude, intentie en gedrag dan de injunctieve norm.

Hypothese 2: “Een descriptieve norm zal leiden tot een positievere score voor attitude,

(10)

10 Methode

3.1 Design

Dit onderzoek gaat over message framing in combinatie met normatieve informatie. Hoewel de controle op vele externe factoren niet mogelijk is, is er voor gekozen om een experiment uit te voeren. In het experiment is er sprake van twee factoren. De eerste factor is message

framing, welke bestaat uit een winstframe en een verliesframe. De andere factor is normatieve

informatie, die onderverdeeld is in de descriptieve norm en de injunctieve norm. Zo ontstaan er vier condities. Deze zijn duidelijk te zien in tabel 1. De resultaten per conditie worden onderling vergeleken om te kijken of er empirische steun is voor de genoemde hypothesen. Er is in dit experiment dus sprake van een two-factor between-subjects design.

Tabel 1

De n staat voor het aantal participanten per conditie

Normatieve informatie

Descriptieve norm Injunctieve norm

Message framing Winstframe Conditie 1 (n=27) Conditie 3 (n=36) Verliesframe Conditie 2 (n=30) Conditie 4 (n=36)

3.2 Participanten

Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een convenience sample. Aangezien de onderzoeker zelf studeert aan de Universiteit van Amsterdam, is er vanuit praktisch oogpunt voor gekozen om studenten van de Universiteit van Amsterdam te benaderen. De studies van de studenten die benaderd zijn, bevinden zich allemaal in hetzelfde gebouw, namelijk gebouw BC. Zo zal de keuze tussen de trap en de lift voor al die studenten hetzelfde zijn en zal dit geen storende factor zijn. De studenten zijn benaderd via verschillende besloten

Facebookgroepen. Het aantal participanten dat is benaderd, bedraagt 142. Hiervan weigerden drie respondenten deelname aan het onderzoek. Een ander drietal respondenten waren niet relevant voor het onderzoek, omdat ze niet in staat waren om de trap te nemen. Tevens was er een participant met een HvA e-mailadres, deze persoon valt niet onder de doelgroep. Tot slot maakten zes respondenten de vragenlijst niet af. Zo blijven er 129 respondenten over die de gehele vragenlijst hebben ingevuld en relevant zijn voor dit onderzoek. Onder deze 129 respondenten waren 56 mannen. De gemiddelde leeftijd van de participanten is 20.79 jaar (SD=1.52). Verder is het gemiddelde aantal dagen in de week dat iemand de afgelopen week

(11)

11 minimaal een half uur (redelijk) intensief heeft bewogen 3.77 (SD=1.76). De participanten zijn random aan één van de vier condities toegewezen.

3.3 Procedure

Allereerst is er toestemming gevraagd aan de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam om dit onderzoek uit te voeren. Vervolgens zijn de studenten van de Universiteit van Amsterdam via Facebook benaderd om toestemming te geven en hun medewerking te verlenen voor dit onderzoek. Via Facebook zijn de studenten geïnformeerd over het

onderwerp, doel, procedure en duur van het onderzoek. Dit is gedaan zonder al te veel details van het experiment los te laten om zo mogelijke beïnvloeding van de deelnemers tegen te gaan. Vervolgens krijgen de participanten de mogelijkheid om op een link te klikken die ze doorstuurt naar een online vragenlijst. Hen wordt gevraagd om deze in te vullen en om in het belang van het onderzoek niet met anderen erover te spreken. Aan het begin van de online vragenlijst krijgen de deelnemers de informed consent te zien. Door het vakje “Ja, ik ga akkoord” aan te klikken, laten de deelnemers weten dat ze toestemming geven aan de onderzoeker om hun gegevens te gebruiken. Alle nodige informatie en instructies voor het invullen van de vragenlijst staan in de vragenlijst zelf. Voorafgaand aan de vragen wordt er kort verteld wat het onderwerp, doel, procedure en duur van het onderzoek is. Daarna krijgen de deelnemers de instructie van de vragenlijst te zien. De participanten kunnen al de tijd nemen die ze nodig hebben om de vragenlijst in te vullen. Het duurt gemiddeld niet meer dan vijf minuten om de vragenlijst in te vullen. Na het invullen van de vragenlijst worden de deelnemers hartelijk bedankt voor hun deelname. Tevens wordt er gevraagd naar hun e-mailadres, zodat de onderzoeker op een later tijdstip weer een vragenlijst kan sturen. Vullen de respondenten geen e-mailadres in, dan krijgen ze de debriefing te zien. De respondenten die wel hun e-mailadres achterlaten, krijgen de debriefing na de tweede meting te zien. Hierin staat wat uitgebreider wat het doel van het onderzoek is. Tevens wordt de respondent

nogmaals bedankt voor zijn/haar deelname.

3.4 Stimulus materiaal

In dit onderzoek bestaat het stimulus materiaal uit een tekst. Van deze tekst zullen vier gemanipuleerde versies zijn. De hoofdlijnen van de vier stukken tekst zullen hetzelfde zijn. Echter, elk bericht zal een andere combinatie hebben van een winst- of verlies frame en een descriptieve of injunctieve norm. De berichten zullen in het teken staan van de Nationale Traploopweek, die plaatsvindt in april van dit jaar. Het onderwerp van het bericht sluit goed

(12)

12 aan op het gewenste gedrag dat de onderzoeker wil stimuleren, namelijk het (vaker) nemen van de trap. Het stukje tekst dat terugkomt in alle vier de condities, is als volgt:

Binnenkort is het weer zover, de tiende editie van de Nationale Traploopweek! Verleid je collega’s en vrienden om in beweging te komen. Want bewegen is gezond en goed voor iedereen! Bij de twee condities met een descriptieve norm worden de volgende zinnen

toegevoegd: Ruim 200.000 mensen hebben zich al aangemeld die zo willen werken aan hun

gezondheid! Meer dan 60 procent van de studenten neemt al dagelijks de trap. Bij de andere

twee condities met een injunctieve norm worden de volgende zinnen toegevoegd: Draag bij

aan een gezonder leven en meld je aan! De universiteitvindt het als organisatie belangrijk dat iedereen die kan, meedoet. Dat is in het belang van iedereen en vooral voor het individu dat zo werkt aan zijn/haar gezondheid.

De condities die geplaats zijn in een winstframe krijgen de volgende zin te zien:

Als je traploopt, ben je gezond bezig; je conditie zal beter zijn. Daardoor is de kans op

diverse ziektes en aandoeningen kleiner. De kans op overgewicht, diabetes en andere hart- en vaatziekten zal kleiner zijn. En omdat je gezond bezig bent, zal jij je ook beter voelen. De

andere twee condities die geplaats zijn in een verliesframe krijgen te maken met de volgende zin: Als je niet traploopt, ben je ongezond bezig; je conditie zal minder zijn. Daardoor is de

kans op diverse ziektes en aandoeningen groter. De kans op overgewicht, diabetes en andere hart- en vaatziekten zal groter zijn. En omdat je ongezond bezig bent, zal jij je ook minder goed voelen.

Het stimulusmateriaal is door een paar collega onderzoekers gecheckt. Volgens hen waren de twee factoren, de frames en de normen goed verwerkt in het stimulusmateriaal en waren ze goed van elkaar te onderscheiden.

3.5 Afhankelijke metingen

De afhankelijke variabelen in dit onderzoek worden gemeten door een online vragenlijst. Per vraag is er gekozen voor een bipolaire zevenpuntenschaal. Bij een zevenpuntenschaal is het namelijk nog mogelijk om alle posities op te schaal te benoemen, wat het makkelijker maakt voor de studenten om een zo goed mogelijk antwoord te geven. Tevens zorgt een

zevenpuntenschaal er voor dat de variabelen numeriek zijn. Hierdoor kunnen er beter verklarende analyses mee worden uitgevoerd. Verder wordt er ook gevraagd naar wat persoonlijke kenmerken zoals geslacht en leeftijd.

(13)

13

Attitude

De attitude ten opzichte van traplopen wordt gemeten aan de hand van één stelling met drie antwoordschalen. De stelling is als volgt: “De aankomende week neem ik op de universiteit,

wanneer mogelijk, twee trappen omhoog/omlaag. Dit vind ik…”. De deelnemers kunnen deze

stelling beantwoorden van slecht (1) tot en met goed (7), ongunstig (1) tot en met gunstig (7) en negatief (1) tot en met positief (7).

Intentie

De intentie om te traplopen wordt gemeten door één item. Dat is als volgt: “De kans dat ik

deze week ongeveer 80 procent van de gevallen de trap op de universiteit zal nemen, is … “.

De antwoordschaal loopt van zeer klein (1) tot en met zeer groot (7).

Gedrag

Gedrag wordt gemeten door middel van zelfrapportage. Dit gebeurt aan de hand van de volgende stelling: “De afgelopen week nam ik de trap op de universiteit…”. De deelnemers kunnen antwoorden van nooit (1) tot en met altijd (7). Dit is tevens de enige stelling die gebruikt wordt voor de tweede meting.

Risicoperceptie

Hoewel er niet verder wordt ingegaan op risicoperceptie in het theoretisch kader, kan deze variabele wel van invloed zijn op hoe de respondenten het traplopen ervaren. Dit kan weer hun attitude, intentie en gedrag beïnvloeden. Daarom wordt deze variabele meegenomen in de vragenlijst. Risicoperceptie wordt gemeten door de volgende stelling: “Ik vind het nemen van

de lift/roltrap in plaats van de trap…” De antwoordschaal loopt van heel erg riskant (1) tot en

met heel erg veilig (7).

Waargenomen gedragscontrole

Voor de variabele waargenomen gedragscontrole geldt hetzelfde als voor risicoperceptie. De waargenomen gedragscontrole kan ook invloed uitoefenen op de attitude, intentie en gedrag van de respondenten. Daarom is besloten om drie items mee te nemen in de vragenlijst. Deze items zijn als volgt: “Ik ben in staat de trap te nemen als mijn vrienden met de lift/roltrap

gaan. Ik vind dit…”, “Ik ben in staat elke dag trap te nemen. Ik vind dit…” en “Ik ben in staat mensen aan te spreken om samen met mij de trap te nemen. Ik vind dit…”. De antwoordschaal

(14)

14 is voor alle drie de items hetzelfde. Deze loopt van zeer onwaarschijnlijk (1) tot en met zeer

waarschijnlijk (7).

Persoonlijke kenmerken

Verder worden er ook een aantal vragen gesteld over persoonlijke kenmerken. Deze

kenmerken kunnen mee worden genomen in de analyses als controle- of selectievariabelen. Zo wordt in eerste instantie gevraagd of de deelnemers lichamelijk in staat zijn om de trap te nemen. Respondenten die lichamelijk niet in staat zijn om de trap te nemen zijn namelijk niet relevant voor dit onderzoek. Dit geldt dus als een selectievariabele. Tevens wordt er gevraagd naar de leeftijd en het geslacht van de deelnemers. Tot slot wordt er gevraagd hoeveel dagen de deelnemers afgelopen week meer dan een half uur (redelijk) intensief hebben bewogen. Al deze andere vragen gelden als controlevariabelen.

3.6 Data-analyseplan

In dit onderzoek is er sprake van twee hoofdeffecten, namelijk het hoofdeffect van message

framing op de afhankelijke variabelen en het hoofdeffect van normatieve informatie op de

afhankelijke variabelen. De eerste hypothese is als volgt: “Een winstframe zal leiden tot een

positievere score voor attitude, intentie en gedrag met betrekking tot traplopen dan een verliesframe”. Om deze hypothese te testen zal een eenwegs-variantieanalyse worden

uitgevoerd. De tweede hypothese is als volgt: “Een descriptieve norm zal leiden tot een

positievere score voor attitude, intentie en gedrag met betrekking tot traplopen dan een injunctieve norm.” Ook voor deze hypothese geldt dat er een eenwegs-variantieanalyse zal

worden uitgevoerd om te testen of er empirische steun is voor deze hypothese. Hoewel er verder geen andere hypotheses zijn opgesteld, zal ook een tweewegs-variantieanalyse worden uitgevoerd om te kijken of er een interactie-effect is tussen message framing en normatieve informatie. Verder zullen er ook meervoudige regressieanalyses worden uitgevoerd. Zo zal blijken of message framing en normatieve informatie, samen met wat andere variabelen, samenhangen met intentie, attitude of gedrag.

(15)

15 Resultaten

4.1 Voorbereidende analyses

Allereerst wordt in de data gekeken of er missing values aanwezig zijn. Dit is niet het geval. Zoals gezegd is een aantal respondenten niet akkoord gegaan met het onderzoek. Ook is een aantal respondenten niet relevant voor het onderzoek en is er een aantal die de vragenlijst niet volledig heeft ingevuld. Deze respondenten worden niet meegenomen in de analyses. Verder wordt per factor een variabele gemaakt, zodat deze ook apart meegenomen kunnen worden in de analyses. Tevens worden er twee gemiddelde schalen gemaakt voor attitude en

waargenomen gedragscontrole. De Cronbach’s Alphas van deze variabelen zijn

respectievelijk .83 (M=6.02, SD=.98) en .61 (M=4.45, SD=1.25). Beide gemiddelde schalen zijn dus betrouwbaar.

Daarna worden er analyses uitgevoerd om te kijken of eventuele significante verschillen tussen de afhankelijke variabelen attitude, intentie en gedrag niet veroorzaakt zijn door persoonlijke kenmerken. Voor geslacht wordt een t-toets voor onafhankelijke waarnemingen uitgevoerd. Zo blijkt dat geslacht geen significant effect heeft op attitude (t(127)=-1.56,

p=.121, 95% CI[-.61, .07]), intentie (t(127)=.56, p=.575, 95% CI[-.44, .79]) evenals op gedrag

(t(127)=.98, p=.330, 95% CI[-.32, .96]). Er mag dus vanuit worden gegaan dat eventuele significante resultaten veroorzaakt worden door de manipulaties en niet door geslacht. Voor leeftijd wordt eerst gekeken of deze normaal verdeeld is over de steekproef. Uit de analyse blijkt dat de deelnemers tussen de achttien en 26 jaar oud zijn en dat leeftijd normaal verdeeld is over de steekproef (skewness=.52, SE=.21). Verder blijkt dat leeftijd niet

significant samenhangt met attitude (r=.02, p=.809), intentie (r=.01, p=.908) en gedrag (r=-.04, p=.675). Er kan dus ook vanuit worden gegaan dat eventuele significante resultaten niet door leeftijd wordt veroorzaakt.

Ook voor het aantal dagen dat iemand de afgelopen week meer dan een half uur (redelijk) intensief heeft bewogen, wordt gekeken of deze variabele normaal verdeeld is over de steekproef. Voor deze variabele geldt ook dat deze normaal verdeeld is over de steekproef (skewness=.05, SE=.21). Tevens blijkt dat het aantal dagen dat iemand de afgelopen week meer dan een half uur heeft bewogen, significant samenhangt met attitude (r=.21, p=.016) en intentie (r=.22, p=.013). Echter, het aantal dagen dat iemand de afgelopen week meer dan een half uur heeft bewogen hangt niet significant samen met gedrag (r=.15, p=.085). Dit houdt in dat mogelijke significante resultaten bij attitude en intentie veroorzaakt kunnen worden door het aantal dagen dat iemand de afgelopen week meer dan een half uur heeft bewogen en niet door de manipulaties.

(16)

16 4.2 Hypothesen

De eerste hypothese is als volgt: “Een winstframe zal leiden tot een positievere score voor

attitude, intentie en gedrag met betrekking tot traplopen dan een verliesframe”. De

gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen per frame zijn te zien in tabel 2.

Tabel 2

Gemiddelden en standaarddeviaties message framing

Winstframe Verliesframe

Attitude M=6.03, SD=.96 M=6.01, SD=1.00

Intentie M=5.43, SD=1.70 M=5.06, SD=1.78

Gedrag M=5.41, SD=1.76 M=4.95, SD=1.86

In de tabel is te zien dat een winstframe inderdaad zorgt voor een positiever score voor attitude, intentie en gedrag dan een verliesframe, al is dit verschil nihil. Om te kijken of deze verschillen tussen de frames al dan niet significant zijn, wordt er een

eenwegs-variantieanalyse uitgevoerd met message framing als onafhankelijke variabele en attitude, intentie en gedrag als afhankelijke variabelen. Uit de analyse komt naar voren dat deze verschillen voor attitude (F(1,127)=.02, p=.902), intentie (F(1,127)=1.44, p=.233) en gedrag (F(1,127)=2.07, p=.153) niet significant zijn.

Van de 129 respondenten hebben 88 hun e-mailadres achtergelaten. De tweede vragenlijst is naar alle 88 e-mailadressen gestuurd. Hiervan hebben 52 respondenten de tweede vragenlijst volledig ingevuld. Om te kijken of message framing effect heeft gehad op het traploopgedrag gedurende één week, wordt een repeated measures ANOVA uitgevoerd. In de analyse is gedrag de within-subjects variabele, message framing is de between-subjects variabele. Uit de ANOVA blijkt dat respondenten die zijn blootgesteld aan een winstframe bij de eerste meting, gemiddeld vaker de trap namen (M=5.54, SD=1.70) dan een week later bij de tweede meting (M=4.65, SD=2.10). Dit verschil is nog groter bij de respondenten die zijn blootgesteld aan het verliesframe (M=5.04, SD=2.05 tegenover M=3.81, SD=2.28). Het blijft duidelijk dat een winstframe voor een positievere score voor gedrag zorgt dan een verliesframe. Echter is dit verschil niet significant (F(1,51)=.44, p=.510). Verder blijkt dat er wel een significant

verschil is tussen de eerste en tweede meting van gedrag (F(1,51)=16.41, p=.000, η²=.25). Uit de analyses kan geconcludeerd worden dat hypothese 1 verworpen wordt.

(17)

17 De tweede hypothese is als volgt: “Een descriptieve norm zal leiden tot een positievere score

voor attitude, intentie en gedrag met betrekking tot traplopen dan een injunctieve norm.” In

tabel 3 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen per norm te zien.

Tabel 3

Gemiddelden en standaarddeviaties normatieve informatie

Descriptieve norm Injunctieve norm

Attitude M=6.07, SD=.98 M=5.97, SD=.98

Intentie M=5.28, SD=1.80 M=5.21, SD=1.71

Gedrag M=5.18, SD=1.86 M=5.18, SD=1.80

Uit de tabel volgt dat de descriptieve norm inderdaad een positiever effect op attitude en intentie heeft dan de injunctieve norm. Net als bij message framing zijn de verschillen minimaal, voor gedrag zijn de gemiddelden zelfs hetzelfde. Wederom blijkt uit een eenwegs-variantieanalyse, met normatieve informatie als onafhankelijke variabele, dat de verschillen voor de afhankelijke variabelen attitude (F(1,127)=.32, p=.573), intentie (F(1,127)=.05,

p=.816) en gedrag (F(1,127)=.00, p=.987) niet significant zijn.

Ook voor deze hypothese is een repeated measures ANOVA op gedrag uitgevoerd. In deze analyse is normatieve informatie de between-subjects variabele. Uit de resultaten komt naar voren dat respondenten bij de eerste meting gemiddeld vaker de trap namen (M=5.29,

SD=1.88) dan een week later bij de tweede meting (M=4.23, SD=2.21). Er is daarom ook een

significant verschil tussen de eerste en tweede meting van gedrag (F(1,51)=15.20, p=.000, η²=.23). De onderlinge verschillen tussen de descriptieve en injunctieve norm zijn echter nihil, dit verschil is niet significant (F(1,51)=.11, p=.742). Op basis van deze resultaten wordt ook hypothese 2 verworpen.

4.3 Exploratieve analyses

4.3.1 Interactie-effecten

Aangezien beide hypothesen niet zijn uitgekomen, worden er verdere analyses uitgevoerd om te kijken of er alternatieve verklaringen zijn. Zo wordt gekeken of er sprake is van een

interactie-effect tussen message framing en normatieve informatie op attitude, intentie en gedrag. Dit wordt gedaan door het uitvoeren van een meerwegs-variantieanalyse. In tabel 4 zijn de gemiddelden en de standaarddeviaties te zien.

(18)

18 Tabel 4

Gemiddelden en standaarddeviaties message framing en normatieve informatie Attitude Winstframe Verliesframe Descriptieve informatie M=5.99, SD=.97 M=6.14, SD=1.00 Injunctieve informatie M=6.06, SD=.97 M=5.89, SD=1.00 Intentie Descriptieve informatie M=5.11, SD=1.89 M=5.43, SD=1.74 Injunctieve informatie M=5.67, SD=1.53 M=4.75, SD=1.78 Gedrag Descriptieve informatie M=5.33, SD=1.88 M=5.03, SD=1.87 Injunctieve informatie M=5.47, SD=1.68 M=4.89, SD=1.88

Uit de analyse blijkt dat er geen hoofdeffect is op attitude voor zowel message framing (F(1,128)=.00, p=.977) als voor normatieve informatie (F(1,128)=.29, p=.592). Tevens is er geen interactie-effect tussen message framing en normatieve informatie op attitude.

Op intentie is ook geen hoofdeffect gevonden voor zowel message framing (F(1,128)=.94,

p=.334) als voor normatieve informatie (F(1,128)=.04, p=.835). Verder is er een significant,

maar klein interactie-effect gevonden tussen message framing en normatieve informatie op intentie (F(1,128)=4.09, p=.045, η=.03)

Evenals bij de variabelen attitude en intentie, is er bij gedrag ook geen hoofdeffect gevonden voor message framing (F(1,128)=1.86, p=.175) en normatieve informatie (F(1,128)=.00,

p=.993). En wederom is er geen interactie-effect gevonden tussen message framing en

normatieve informatie.

4.3.2 Risicoperceptie en waargenomen gedragscontrole

Een andere verklaring voor het niet uitkomen van de hypotheses kan zijn dat andere

onafhankelijke variabelen een rol spelen. Risicoperceptie en waargenomen gedragscontrole kunnen invloed hebben op de effecten van message framing en normatieve informatie. Om de variabelen risicoperceptie en de gemiddelde waargenomen gedragscontrole mee te nemen in een variantie analyse, worden deze gedichotomiseerd als lage en hoge

risicoperceptie en als lage en hoge gemiddelde waargenomen gedragscontrole. Voordat dit gedaan mag worden, wordt er gekeken of deze twee variabelen normaal verdeeld zijn. Uit de analyse blijkt dat zowel risicoperceptie (skewness=-.78, SE=.21) als waargenomen

(19)

19 gedragscontrole (skewness=-.47, SE=.21) redelijk normaal verdeeld zijn. Beide variabelen kunnen dus worden gedichotomiseerd. Alle waarden die onder de mediaan zitten worden gecategoriseerd als laag. Alle waarden die boven de mediaan zitten worden gecategoriseerd als hoog. Uit een correlatie blijkt dat waargenomen gedragscontrole significant samen hangt met attitude (r=.32, p=.000), intentie (r=.49, p=.000) en gedrag (r=.43, p=.000). Tevens hangt ook risicoperceptie significant samen met attitude (r=-.18, p=.045) en intentie (r=-.17,

p=.049). Risicoperceptie hangt echter niet significant samen met gedrag (r=-.08, p=.369). Dit

houdt in dat beide variabelen invloed kunnen hebben op de effecten van message framing en normatieve informatie op de afhankelijke variabelen.

Vervolgens wordt er een meerwegs-variantie analyse uitgevoerd met risicoperceptie en

message framing als onafhankelijke variabelen, aangezien deze twee variabelen volgens de

theorie samenhangen. De afhankelijke variabele is attitude. Uit de analyse blijkt dat er geen significant hoofdeffect is voor zowel message framing (F(1,128)=.67, p=.415) als voor risicoperceptie (F(1,128)=3.53, p=.062). Tevens is er geen sprake van een significant interactie-effect.

Daarna is dezelfde variantie analyse uitgevoerd, maar dan met intentie als afhankelijke variabele. Ook hier is geen sprake van significante hoofdeffecten voor message framing (F(1,128)=.41, p=.522) en risicoperceptie (F(1,128)=.04, p=.836). Wederom is er geen sprake van een significant interactie effect.

Tot slot is deze analyse uitgevoerd op gedrag. Net als de vorige analyses is er geen sprake van significante hoofdeffecten voor message framing (F(1,128)=.99, p=.322) en risicoperceptie (F(1,128)=.59, p=.442). Ook hier is geen significant interactie effect gevonden.

In tabel 5 is duidelijk te zien dat de verschillen tussen de gemiddelden zeer klein zijn, het is dus logisch dat er geen significante effecten zijn gevonden.

(20)

20 Tabel 5

Gemiddelden en standaarddeviaties message framing en risicoperceptie Attitude Winstframe Verliesframe Lage risicoperceptie M=6.07, SD=.94 M=6.13, SD=.88 Hoge risicoperceptie M=5.92, SD=1.02 M=5.52, SD=1.28 Intentie Lage risicoperceptie M=5.52, SD=1.68 M=5.02, SD=1.70 Hoge risicoperceptie M=5.18, SD=1.78 M=5.21, SD=2.12 Gedrag Lage risicoperceptie M=5.37, SD=1.81 M=4.87, SD=1.78 Hoge risicoperceptie M=5.53, SD=1.66 M=5.29, SD=2.16

Ook voor de onafhankelijke variabelen waargenomen gedragscontrole en normatieve informatie is een meerwegs-variantie analyse uitgevoerd. Ook deze twee variabelen hangen theoretisch samen. De variantie analyse is uitgevoerd op de afhankelijke variabelen attitude, intentie en gedrag. Er is geen significant hoofdeffect voor normatieve informatie

(F(1,128)=.01, p=.919) op attitude, maar wel voor waargenomen gedragscontrole (F(1,128)=14.95, p=.000). Echter, er is geen significant interactie-effect gevonden. Net als bij attitude, is bij intentie geen significant hoofdeffect gevonden voor normatieve informatie (F(1,128)=.10, p=.754), maar wel weer voor waargenomen gedragscontrole (F(1,128)=13.88, p=.000). Tevens is er geen significant interactie-effect gevonden. Ook bij gedrag is geen sprake van een significant hoofdeffect voor normatieve informatie (F(1,128)=.20, p=.660), maar wederom is er sprake van een significant hoofdeffect voor waargenomen gedragscontrole (F(1,128)=9.77, p=.002). Er is alweer geen significant interactie-effect gevonden.

In tabel 6 is duidelijk te zien dat de gemiddelden tussen de lage en hoge waargenomen gedragscontrole sterk verschillen. Het is daarom logisch dat er steeds een significant hoofdeffect is gevonden voor waargenomen gedragscontrole.

(21)

21 Tabel 6

Gemiddelden en standaarddeviaties normatieve informatie en waargenomen gedragscontrole Attitude Lage waargenomen

gedragscontrole Hoge waargenomen gedragscontrole Descriptieve informatie M=5.71, SD=1.10 M=6.41, SD=.70 Injunctieve informatie M=5.75, SD=.99 M=6.35, SD=.85 Intentie Descriptieve informatie M=4.79, SD=1.87 M=5.76, SD=1.62 Injunctieve informatie M=4.73, SD=1.79 M=6.00, SD=1.24 Gedrag Descriptieve informatie M=4.68, SD=2.09 M=5.66, SD=1.50 Injunctieve informatie M=4.80, SD=1.91 M=5.81, SD=1.39 4.3.3 Meervoudige regressies

Verder worden er meervoudige regressieanalyses uitgevoerd met message framing,

normatieve informatie, risicoperceptie en waargenomen gedragscontrole. Tevens wordt ook het aantal dagen dat iemand de afgelopen week meer dan een half uur heeft bewogen

meegenomen in de analyses, aangezien deze variabele significant samenhangt met attitude en intentie. De voorspelde variabelen zijn natuurlijk attitude, intentie en gedrag. Zo wordt

gekeken of er een onderlinge samenhang is. In deze analyses wordt geen gebruik gemaakt van de dichotome schalen van risicoperceptie en waargenomen gedragscontrole, maar van de gewone schalen hiervan.

In de eerste regressieanalyse is attitude de voorspelde variabele. Uit de analyse komt naar voren dat de regressie significant samenhangt (F(5,123)=4.30, p=.001) en dat de proportie verklaarde variantie .15 is. Verder blijkt dat de waargenomen gedragscontrole (t=3.19,

p=.002, b*=.29) en het aantal dagen dat iemand de afgelopen week heeft bewogen (t=2.08, p=.040, b*=.18) significant samenhangen met attitude.

In de tweede regressieanalyse is intentie de voorspelde variabele en is attitude meegenomen als voorspeller. Ook deze regressie blijkt significant samen te hangen (F(6,122)=8.78,

p=.000), de proportie verklaarde variantie is .30. De waargenomen gedragscontrole (t=4.67, p=.000, b*=.40) hangt wederom significant samen, net zoals attitude (t=2.51, p=.014, b*=.21).Het aantal dagen dat iemand de afgelopen week meer dan een half uur heeft bewogen hangt echter niet significant samen.

(22)

22 In de derde regressieanalyse is gedrag de voorspelde variabele. Dit keer is naast attitude ook intentie meegenomen als voorspeller. Net als de vorige twee regressies, hangt ook deze significant samen (F(7,121)=34.72, p=.000) , de proportie verklaarde variantie is .67. Intentie (t=12.98, p=.000, b*=.81) is de enige variabele die significant samenhangt met gedrag.

(23)

23 5. Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te kijken in hoeverre message framing en normatieve informatie de attitude, intentie en het gedrag met betrekking tot traplopen beïnvloeden. Om hier achter te komen is een online experiment uitgevoerd met message framing en normatieve informatie als onafhankelijke variabelen. Er is gekeken naar het effect van deze variabelen op de afhankelijke variabelen attitude, intentie en gedrag. Het experiment leverde de volgende bevindingen op:

Allereerst komt uit de resultaten geen significant verschil tussen de effecten van een winst- en een verliesframe op attitude, intentie en gedrag. Hoewel de scores op attitude, intentie en gedrag van het winstframe positiever zijn dan die van het verliesframe, zijn deze verschillen minimaal. Tevens is er geen significant verschil gevonden voor de herhaalde meting van gedrag.

Ook is er geen significant verschil tussen de effecten van het gebruik van een descriptieve norm en een injunctieve norm op attitude, intentie en gedrag. De scores van de descriptieve norm zijn hoger voor attitude en intentie dan bij de injunctieve norm. Maar ook hier geldt dat deze verschillen nihil zijn, de scores van gedrag zijn zelfs even hoog. Verder kwam er ook geen significant verschil naar voren voor de herhaalde meting van gedrag. Deze resultaten komen dus niet overeen met de twee opgestelde hypothesen.

Nu duidelijk is dat beide hypothesen zijn verworpen, kan er een voorlopig antwoord worden gegeven op de vraag die aan het begin van dit onderzoek is gesteld: “In hoeverre heeft

message framing in combinatie met normatieve informatie invloed op de attitude met betrekking tot traplopen, de intentie om trap te lopen en het traplopen zelf?” Het antwoord

hierop is dat message framing en normatieve informatie wel degelijk invloed hebben op de attitude, intentie en gedrag. Echter zijn de onderlinge verschillen tussen de frames en de normen nihil. Tevens heeft de combinatie van message framing en normatieve informatie weinig tot geen invloed op attitude, intentie en gedrag.

Theoretische en praktische implicaties

Er zijn verschillende verklaringen voor het niet uitkomen van de hypothesen. Een verklaring hiervoor kan het stimulusmateriaal zijn. Hoewel de verschillen tussen de condities volgens de onderzoeker (en een aantal collega onderzoekers die het materiaal gecheckt hebben) natuurlijk goed te onderscheiden waren, had de tekst van het stimulusmateriaal uitgebreider gekund. Zo had de onderzoeker meer ruimte gehad om nog duidelijker de verschillende condities te doen

(24)

24 onderscheiden en ze te versterken. Maar aangezien de teksten uit niet meer dan tien regels bestonden, blijkt dat de verschillen niet duidelijk naar voren zijn gekomen.

Een andere, meer theoretische verklaring kan zijn dat veel onderzoekers de Prospect Theory (Kahneman & Tverksy, 1979) niet helemaal goed begrijpen. Waar deze theorie dus gaat over het benadrukken van kansen bij bepaald gedrag, interpreteren veel onderzoekers dit als het benadrukken van voor- en nadelen van bepaald gedrag. Hoewel deze twee dingen veel op elkaar lijken, is dat niet hetzelfde. De eerste hypothese is dus voor een deel afgeleid van onderzoeken die gebaseerd zijn op die voor- en nadelen, en voor een deel van de Prospect

Theory (Kahneman & Tverksy, 1979). Wellicht dat dat er voor heeft gezorgd dat de

verschillen tussen het winst- en verliesframe niet dermate groot waren dat deze significant waren en waardoor de eerste hypothese niet is uitgekomen. Het is vanuit wetenschappelijk oogpunt dus van belang om de Prospect Theory (Kahneman & Tverksy, 1979) goed te bestuderen.

Verder is geen rekening gehouden met op welke verdieping de respondenten moeten zijn. Hoewel alle respondenten les hebben in hetzelfde gebouw, wil dit natuurlijk niet zeggen dat elke student les heeft op dezelfde verdieping. Sommige studenten moeten misschien maar één trap te nemen, waar andere misschien wel vijf verdiepingen omhoog moeten. Dan is het waarschijnlijker dat deze studenten de lift zullen nemen. Dit kan zeker van invloed zijn geweest op de resultaten. Een extra vraag hierover in de vragenlijst had dit misschien kunnen oplossen. Hier moet in toekomstig onderzoek rekening mee worden gehouden.

Naast geslacht en leeftijd, is het aantal dagen dat iemand de afgelopen week meer dan een half uur (intensief) heeft bewogen ook meegenomen als selectievariabele. Uit de resultaten blijkt dat deze variabele significant samenhangt met attitude, intentie en gedrag. Hoewel beide hypothesen verworpen zijn, neemt dat niet weg dat deze variabele de resultaten beïnvloedt. Het is nuttig om deze variabele mee te nemen in vervolgonderzoek.

Het vinden van genoeg respondenten voor de eerste meting was een hels karwei, dit is zwaar onderschat door de onderzoeker. Aangezien de respondenten door veel andere onderzoekers zijn benaderd voor deelname, treed er natuurlijk vermoeidheid en irritatie op bij de

respondenten. In de toekomst moet hier rekening mee gehouden worden. Wellicht is het benaderen van de respondenten via een andere weg dan Facebookgroepen de oplossing. Hoewel er geen significante effecten kwamen uit de herhaalde metingen, moeten die

resultaten alsnog met een korrel zout worden genomen. Zoals eerder gezegd heeft minder dan de helft van de respondenten de tweede vragenlijst compleet ingevuld. Dit zijn natuurlijk te weinig respondenten om de resultaten op wat voor manier dan ook te kunnen generaliseren.

(25)

25 Voor toekomstig onderzoek is het handig om te kijken wat de beste manier is om

respondenten te stimuleren om naast de eerste meting ook de tweede meting te laten invullen. Verder komt er uit de exploratieve analyses dat de waargenomen gedragscontrole een

significant effect heeft op attitude, intentie en gedrag. In dit onderzoek zijn geen hypothesen opgesteld met de waargenomen gedragscontrole. Deze variabele is eigenlijk meegenomen als een controle variabele. Het effect van de waargenomen gedragscontrole is dus zeer

onderschat. Aangezien de invloed die deze variabele heeft, moet hier zeker aandacht aan worden geschonken bij het formuleren van toekomstige hypothesen met betrekking tot dit onderwerp.

Wat verder goed is om te zien in de regressies, is dat de uitkomsten overeen komen met de

Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1991). Hieruit valt te zien dat attitude de intentie

voorspelt, net zoals in de Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1991) wordt besproken. Tevens komt er ook naar voren dat intentie gedrag voorspelt. Ook dit is conform de theorie.

Ter afsluiting, mits onder andere de aanwezigheid van professioneler stimulusmateriaal in combinatie met het goed begrijpen en in de praktijk brengen van de Prospect Theory (Kahneman & Tverksy, 1979) en verder onderzoek over de invloed van de waargenomen gedragscontrole, is de mogelijkheid aanwezig om men in de toekomst te stimuleren om

daadwerkelijk de trap te nemen in plaats van de lift. Wellicht zal dit een begin kunnen zijn om het aantal mensen met obesitas te laten dalen.

(26)

26 Literatuur

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50(2), 179-211. doi:10.1016/0749-5978(91)90020-T

Berkowitz, A.D. (2004). An overview of the social norms approach. In L. Lederman & L. Stewart (Eds.), Changing the culture of college drinking (pp. 193–214). Cresskill, NJ: Hampton Press.

Brettschneidera, A. K., Rosario, A. S., Kuhnert, R., Schmidt, S., Wiegand, S., Ellert, U., & Kurth, B. M. (2015). Updated prevalence rates of overweight and obesity in 11-to 17-year-old adolescents in Germany. Results from the telephone-based KiGGS Wave 1 after correction for bias in self-reports. BMC Public Health, 15(1), 1-9.

doi:10.1186/s12889-015-2467-x

Cho, H. (2006). Influences of norm proximity and norm types on binge and non‐binge drinkers: Examining the under‐examined aspects of social norms interventions on college campuses. Journal of Substance Use, 11(6), 417-429. doi:10.1080

/14659890600738982

Cialdini, R. B., Kallgren, C. A., & Reno, R. R. (1991). A focus theory of normative conduct: A theoretical refinement and reevaluation of the role of norms in human behavior.

Advances in Experimental Social Psychology, 24, 201-234. doi:10.1016/S0065

-2601(08)60330-5

Cialdini, R. B., Reno, R. R., & Kallgren, C. A. (1990). A focus theory of normative conduct: Recycling the concept of norms to reduce littering in public places. Journal of

Personality and Social Psychology, 58(6), 1015-1026. doi:10.1037/0022

-3514.58.6.1015

De Groot, I., & Bruggink, J.-W. (2012). Steeds meer overgewicht. Geraadpleegd op http://www.cbs.nl/nl-nl/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties /artikelen /archief/2012/2012-3651-wm.htm

(27)

27 De Mutsert, R., Den Heijer, M., Rabelink, T. J., Smit, J. W. A., Romijn, J. A., Jukema, J. W.,

& Middeldorp, S. (2013). The Netherlands Epidemiology of Obesity (NEO) study: Study design and data collection. European Journal of Epidemiology, 28(6), 513-523. doi:10.1007/s10654-013-9801-3

Entman, R. M. (1993). Framing: Toward clarification of a fractured paradigm. Journal of

Communication, 43(4), 51-58. doi:10.1111/j.1460-2466.1993.tb01304.x

Gallagher, K. M., & Updegraff, J. A. (2012). Health message framing effects on attitudes, intentions, and behavior: A meta-analytic review. Annals of Behavioral Medicine,

43(1), 101-116. doi:10.1007/s12160-011-9308-7

Haby, M. M., Markwick, A., Peeters, A., Shaw, J., & Vos, T. (2012). Future predictions of body mass index and overweight prevalence in Australia, 2005–2025. Health

Promotion International, 27(2), 250-260. doi:10.1093/heapro/dar036

Head, G. A. (2015). Cardiovascular and metabolic consequences of obesity. Frontiers in

Physiology, 6(32), 1-3. doi:10.3389/fphys.2015.00032

Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decision under risk. Econometrica, 47(2), 263-291. doi:10.2307/1914185

Keaver, L. M., Webber, L., Dee, A., Marsh, T., Balanda, K., & Perry, I. J. (2013). OP61 The future health and economic consequences of recent obesity trends in Ireland. Journal

of Epidemiology and Community Health, 67(Suppl 1), A30. doi:10.1136/jech-2013

-203126.61

Latimer, A. E., Rench, T. A., Rivers, S. E., Katulak, N. A., Materese, S. A., Cadmus, L., … Salovey, P. (2008). Promoting participation in physical activity using framed messages: An application of prospect theory. British Journal of Health Psychology,

(28)

28 McCall, L. A., & Martin Ginis, K. A. (2004). The effects of message framing on exercise

adherence and health beliefs among patients in a cardiac rehabilitation program.

Journal of Applied Biobehavioral Research, 9(2), 122-135. doi:10.1111/j.1751

-9861.2004.tb00096.x

Perkins, H. W., & Berkowitz, A. D. (1986). Perceiving the community norms of alcohol use among students: Some research implications for campus alcohol education

programming. International Journal of the Addictions, 21(9-10), 961-976. doi:10.3109/10826088609077249

Priebe, C. S., & Spink, K. S. (2015). Less sitting and more moving in the office: Using descriptive norm messages to decrease sedentary behavior and increase light physical activity at work. Psychology of Sport and Exercise, 19, 76-84. doi:10.1016

/j.psychsport.2015.02.008

Reno, R. R., Cialdini, R. B., & Kallgren, C. A. (1993). The transsituational influence of social norms. Journal of Personality and Social Psychology, 64(1), 104-112. doi:10.1037 /0022-3514.64.1.104

Rimal, R. N. (2008). Modeling the relationship between descriptive norms and behaviors: A test and extension of the theory of normative social behavior (TNSB). Health

Communication, 23(2), 103-116. doi:10.1080/10410230801967791

Rimal, R. N., & Real, K. (2005). How behaviors are influenced by perceived norms: A test of the theory of normative social behavior. Communication Research, 32(3), 389-414. doi:10.1177/0093650205275385

Rivis, A., & Sheeran, P. (2003). Descriptive norms as an additional predictor in the theory of planned behaviour: A meta-analysis. Current Psychology, 22(3), 218-233. doi:10.1007 /s12144-003-1018-2

Rothman, A. J., & Salovey, P. (1997). Shaping perceptions to motivate healthy behavior: The role of message framing. Psychological Bulletin, 121(1), 3-19. doi:10.1037/0033-2909 .121.1.3

(29)

29 Stok, F. M. (2014). Eating by the norm: The influence of social norms on young people's

eating behavior (Proefschrift, Universiteit Utrecht, Nederland). Geraadpleegd op

http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/288827

Stok, F. M., De Ridder, D. T., De Vet, E., & De Wit, J. B. (2014). Don't tell me what I should do, but what others do: The influence of descriptive and injunctive peer norms on fruit consumption in adolescents. British Journal of Health Psychology, 19(1), 52-64. doi:10.1111/bjhp.12030

Van Dommelen, P., Schönbeck, Y., HiraSing, R. A., & Van Buuren, S. (2015). Call for early prevention: Prevalence rates of overweight among Turkish and Moroccan children in the Netherlands. The European Journal of Public Health, 25(5), 828-833. doi:10.1093 /eurpub/ckv051

Van 't Riet, J., Ruiter, R. A., Werrij, M. Q., & De Vries, H. (2009). Investigating message- framing effects in the context of a tailored intervention promoting physical activity.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As a result of the review process, 2 papers were accepted for inclusion in the ISPRS Annals and 4 in the ISPRS Archives, while remaining contributions were either rejected

When applied to HFMD outbreak data collected for 2008–11 in Beijing, China, our model successfully predicted the peak week of an outbreak three weeks before the actual arrival of

Zimbabwe’s Ministry of Women Affairs, Gender and Community Development, has a mandate to raise awareness with people about gender- based violence.. This is also

The ‘good’ was an extrinsic property for Qohelet and he denied the reality of intrinsic and instrumental goodness that could constitute any absolute value. The metaphysics

The ‘good’ was an extrinsic property for Qohelet and he denied the reality of intrinsic and instrumental goodness that could constitute any absolute value. The metaphysics

Hoofde van skole moet besef dat ouers verantwoordelik is vir die betaling van onderriggeld en nie die leerlinge nie. Daar mag onder geen omstandighede druk op leerlinge

• Expected number of failures (ENF) - the expected num- ber of times a TLE is observed in the time window [0, T ]; • Expected costs - the total expected costs incurred in the

(2009) and Ye and Yao (2012), is whether the product form property of their heavy traffic approximation, derived for exponential job sizes, would still hold for more general job