• No results found

Wat is het korte en lange termijn effect van het interventieprogramma Triple P op externaliserende gedragsproblemen van kinderen tussen 0-12 jaar in de thuis- en schoolsituatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is het korte en lange termijn effect van het interventieprogramma Triple P op externaliserende gedragsproblemen van kinderen tussen 0-12 jaar in de thuis- en schoolsituatie"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat is het korte en lange termijn effect van het interventieprogramma

Triple P op externaliserende gedragsproblemen van kinderen tussen 0-12

jaar in de thuis- en schoolsituatie

Pascalle Ohr

Studentnummer: 10201890

Naam begeleidster: Jolien van Aar Studieonderdeel: Bachelorscriptie Aantal woorden: 5466

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

Abstract ... 3

Wat is het korte en lange termijn effect van het interventieprogramma Triple P op externaliserende gedragsproblemen van kinderen tussen 0-12 jaar in de thuis- en schoolsituatie... 4

Korte termijn effect Triple P ... 10

Lange termijn effect Triple P ... 15

Triple P in de schoolsituatie ... 17

Conclusie & discussie ... 19 Literatuur... Error! Bookmark not defined.

(3)

Abstract

Dit literatuuroverzicht richt zich op wat het korte en lange termijn effect is van de opvoedingsinterventie Triple P op kinderen met externaliserende

gedragsproblemen. De hoofdvraag luidt: ‘Wat is het korte en lange termijn effect van het interventieprogramma Triple P op externaliserende gedragsproblemen van

kinderen tussen 0-12 jaar in de thuis- en schoolsituatie?’. De resultaten van de besproken onderzoeken tonen vaak aan dat er vermindering van het externaliserende gedrag optreedt na het gebruik van de opvoedingsinterventie Triple P op korte en lange termijn. Over het effect van externaliserende gedragsproblemen op school en de schoolresultaten van het kind na de implementatie van Triple P is meer onderzoek noodzakelijk om schooluitval op latere leeftijd te voorkomen.

(4)

Wat is het korte en lange termijn effect van het interventieprogramma Triple P op externaliserende gedragsproblemen van kinderen tussen 0-12 jaar in

de thuis- en schoolsituatie

In Nederland heeft 11 tot 28 procent van de kinderen van 0-12 jaar te maken met psychosociale problemen (Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzenkamp, & Reijneveld, 2005). Onder psychosociale problemen vallen zowel internaliserende

gedragsproblemen, zoals depressie en teruggetrokkenheid als externaliserende gedragsproblemen, zoals driftbuien en woedeaanvallen. Van de Nederlandse basisschoolkinderen blijkt dat 7,7 procent in de klinische range valt voor

externaliserende gedragsproblemen (Reijneveld, Vogels, Hoekstra, & Crone, 2006). Omdat dit gedrag invloed heeft op anderen, (bijvoorbeeld overtreding sociale normen en regels) wordt dit gedrag maatschappelijk gezien graag voorkomen of verminderd (Abikoff & Klein, 1992). Dit gedrag kan mogelijk op korte en lange termijn

verminderd worden door het implementeren van opvoedingsinterventies, bijvoorbeeld de meest bekende opvoedingsinterventie Triple P. Dit literatuuroverzicht zal zich voornamelijk op deze interventie richten.

Externaliserende gedragsproblemen zijn gedragsproblemen die zich naar buiten richten en dus storend voor anderen zijn: driftbuien, woedeaanvallen, delinquent gedrag, pesten en agressief gedrag. Jonge kinderen vertonen regelmatig vormen van fysieke agressie in de voorschoolse jaren (Van Dorsselaer, Zeijl, Eeckhout, Van den Bogt, & Ter Vollebergh, 2007; Alink et al., 2006). Wanneer het externaliserend probleemgedrag van een kind langer aanhoudt, kan het gedrag overgaan in disruptief gedrag. Disruptief gedrag is een overkoepelende term voor Oppositional Defiant Disorder (ODD) en Conduct Disorder (CD) met drie groepen gedragsverschijnselen, te weten oppositioneel, agressief en antisociaal. Om

(5)

voorkomen zijn er verschillende opvoedingsinterventies ontwikkeld. Naast het feit dat opvoedingsinterventies een positieve invloed hebben op het kind, worden er ook maatschappelijke kosten voorkomen doordat langdurig probleemgedrag uitblijft (Barlow, Parsons, & Stewart-Brown, 2005).

Externaliserend probleemgedrag bij jonge kinderen vormt namelijk een risico op aanhoudende gedragsproblemen op latere leeftijd, zowel in de thuissituatie als later op school (Campbell, Shaw en Gilliom, 2000; Mesman & Koot, 2001). Daarnaast presteren kinderen met antisociaal gedrag en criminaliteit onder hun maat (Stephen, 1992). Als dit al vroeg in de kinderleeftijd start, kan het onderpresteren leiden tot serieuze onderprestatie in schools leren. Daarom is het ook van maatschappelijk belang om vroeg in te grijpen met een opvoedingsinterventie.

Het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag kan mede beïnvloed worden door de opvoeding van ouders (Sanders, 1999). Vooral het gebrek aan een positieve en warme relatie, te weinig controle over het kind, geen duidelijke regels en weinig betrokkenheid van ouders, zijn risicofactoren die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van emotionele- en gedragsproblemen bij het kind (Sanders,

Montgomery, & Brechman-Toussaint, 2000). Dit is te verklaren aan de hand van de Coercion Theory van Patterson (1982). Deze theorie stelt dat er een wederzijdse relatie is tussen ouder en kind. Als een kind zich verzet tegen een verzoek van de ouder kan de ouder onopzettelijk het moeilijke gedrag van het kind versterken door de negativiteit dat het gedrag van het kind veroorzaakt bij de ouder (Smith et al., 2014). Doordat de ouder uiteindelijk toegeeft aan de weerstand van het kind, zal het kind dit gedrag vaker vertonen en zorgt dit voor een negatieve bekrachtiging. Door deze negatieve bekrachtiging en de dwingende benadering van de ouder kan dit volgens Patterson leiden tot probleemgedrag bij het kind (Van Zeijl, Stol, & Alink, 2005).

(6)

Tevens is het van belang dat op korte termijn wordt ingegrepen met een opvoedingsinterventie om gedragingen als agressie, opstandig en vijandig gedrag, te verminderen. Hierdoor wordt voorkomen dat het gedrag uitloopt tot delinquent gedrag (Goede, Branje, & Meeus, 2009). Langdurige externaliserende gedragingen bij

kinderen kunnen namelijk leiden tot ernstige symptomen die van invloed zijn op de ontwikkeling van het kind. Kinderen met externaliserend gedrag ervaren meer peer-afwijzing, hebben een gebrekkige verwerking van sociale informatie en een verhoogd risico op latere antisociale gedragingen (Bor, Sanders, & Markie-Dadds, 2002).

Eén van de manieren om externaliserende gedragsproblemen te verminderen is het inzetten van een opvoedingsinterventie bij ouders (McCart, Priester, Davies, & Azen, 2006). In deze meta-analyse werd de effectiviteit van Behavioral Parent-Training (BPT) waarin opvoedingsvaardigheden van ouders werden verbeterd, en Cognitive Behavior Therapy (CGT) waarin gedachte en gedragspatronen van jongeren zelf werden verbeterd, vergeleken voor jongeren met antisociale gedragsproblemen. Interventies met behulp van BPT bleken een sterker effect te hebben bij kleuters en de schoolgaande jeugd. Dit kan verklaard worden doordat jongeren (tot 18 jaar) nog maar net begonnen zijn met het ontwikkelen van de abstracte cognitieve vaardigheden en hierdoor de CGT minder effectief is. BPT had een middelgroot effect op het

verminderen van de antisociale gedragsproblemen bij de jongeren (McCart et al., 2006).

Bovendien is het van belang dat interventieprogramma’s evidence-based zijn. Voordat een interventieprogramma veelvoudig wordt gebruikt, moeten de effecten uitgebreid onderzocht zijn en moet blijken dat het programma op verschillende ontwikkelingsperioden kan worden toegepast (Turner & Sanders, 2006). Om het effect te meten van een interventieprogramma is het noodzakelijk dat gecontroleerde studies gebruik maken van een follow-up meting (Smedler et al., 2015). Hierdoor

(7)

kunnen de lange termijn effecten worden gemeten en kan er geconcludeerd worden of het interventieprogramma uiteindelijk kosteneffectief is en gebruikt kan worden in de maatschappij.

Een opvoedingsinterventie dat inmiddels evidence-based is, is Triple P. Triple P staat voor Positive Parenting Program, dan wel Positief Pedagogisch Programma (De Graaf, Speetjens, Smit, de Wolff, & Tavecchio, 2008). Dit programma is

ontwikkeld in Australië door hoogleraar klinische psychologie Matthew R. Sanders en het team van het Parenting and Family Support Centre van de University of

Queensland. Triple P is een vorm van gezinsinterventie, ook wel Behavioral Family Intervention (BFI) genoemd, en bevordert het competent ouderschap, de ouder-kind interactie en het zelfvertrouwen van ouders (Sanders, Markie-Dadds, Tully, & Bor, 2000). Het is een programma voor opvoedingsondersteuning voor ouders van kinderen van nul tot zestien jaar (De Graaf et al., 2008)

Triple P onderscheidt vijf basisprincipes voor het positief opvoeden (Sanders, 1999). Ten eerste moet het kind een veilige stimulerende omgeving geboden worden. Ten tweede moeten kinderen leren in een positieve leeromgeving. Ten derde moeten ouders aansprekende discipline hanteren. Ten vierde moeten ouders realistische verwachtingen hebben van hun kind en tot slot moeten ouders ook goed voor zichzelf zorgen als ouder (Sanders, 1999).

Triple P bestaat uit vijf interventieniveaus in oplopende gradatie van intensiteit (Speetjens et al., 2007). In dit literatuuroverzicht wordt vooral gekeken naar interventieniveau vier en vijf. Deze interventieniveaus zijn bedoeld voor ouders met kinderen met ernstige emotionele- en gedragsproblemen. Deze niveaus zijn specifiek gericht op kinderen met externaliserend probleemgedrag. De ouders kunnen bij interventieniveau vier op individueel, groepsgericht en via een

(8)

tot tien sessies van anderhalf uur. Het groepsgerichte programma bevat vier

groepsbijeenkomsten van twee à drie uur (De Graaf et al., 2008). Daarnaast ontvangt de ouder drie telefonische consulten van 15 tot 30 minuten en is er één algehele groepsbijeenkomst. Het zelfhulpprogramma omvat een zelfhulpwerkboek bestaande uit een zelfhulpprogramma van tien weken. Wekelijks moeten de ouders de

informatie doornemen en de daarbij behorende opdrachten maken. Per week is een aanvullend telefoongesprek mogelijk van 15 tot 30 minuten (De Graaf et al., 2008). Niveau vijf bevat een intensief individueel trainingsprogramma voor het gezin. De begeleiding is gericht op gezinnen waar de gedragsproblemen van het kind gepaard gaan met problemen van ouders, zoals stress of relatieproblemen. Een intensieve training in opvoedingsvaardigheden is van belang om adequaat te kunnen opvoeden en om te gaan met specifieke gedragsproblemen van hun kind (Sanders, 1999).

Triple P is gebaseerd op zes wetenschappelijke theorieën. De eerste theorie is de sociale leertheorie (Patterson, 1982). Volgens deze theorie wordt het gedrag van het kind beïnvloed door de wederzijdse relatie tussen ouder en kind. Kinderen passen hun gedrag aan, aan het gedrag van hun ouders. Wanneer een ouder het kind op een negatieve manier benadert, zal het kind negatief reageren op de ouder. Door de bekrachtiging die optreedt bij het kind blijft het dwingende gedragspatroon in stand gehouden (Patterson, 1982). Bovendien voorspellen dwingende en verstorende patronen in een gezin regelovertredend en grensoverschrijdend gedrag van kinderen. Ouders leren bij Triple P om kinderen op een positieve manier te benaderen en minder dwingend op te voeden, zodat het gedrag van het kind kan veranderen (Taylor & Biglan, 1998).

Tevens ligt de volksgezondheidsbenadering ten grondslag aan Triple P. Volgens deze benadering moet de gedragsverandering van het kind in een brede

(9)

maatschappelijke context gebeuren. Het eerste interventieniveau van Triple P, de publiekscampagne, gaat hierop in (Taylor & Biglan, 1998).

Daarnaast is Triple P gericht op de ontwikkelingspsychologie van het dagelijks opvoeden (Hart & Risley, 1995). Ouders ontvangen informatie over welk gedrag past bij de leeftijdsfase van hun kind. Ook vermindert het risico op

emotionele- en gedragsproblemen als ouders hun kind in een ondersteunende omgeving sociale vaardigheden, taal, ontwikkeling- en oplossingsvaardigheden aanleren (Hart & Risley, 1995).

De vierde theoretische onderbouwing van Triple P is de

ontwikkelingspathologie. Vanuit de ontwikkelingspathologie is bekend dat risico- en beschermende factoren een rol spelen bij het ontwikkelen van emotionele- en

gedragsproblemen. Risicofactoren zijn factoren die de kans op het ontwikkelen van gedragsproblemen vergroten en beschermende factoren verkleinen deze kans. Risicofactoren waarop Triple P zich richt zijn gebrekkige opvoedingsvaardigheden, relatieproblemen, stress of depressie bij de ouders (Hart & Risley, 1995).

Ook past Triple P de theorieën over gedragsverandering toe (Risley, Clark & Cataldo, 1976). Ouders leren om goed gedrag van het kind te belonen en ongewenst gedrag op een passende manier af te leren door bijvoorbeeld basisregels op te stellen. Gedragsproblemen zullen afnemen wanneer een kind opgroeit in een positieve en stimulerende omgeving (Risley et al.,1976).

Tot slot speelt de sociale informatietheorie een rol bij Triple P. Deze theorie richt zich op de ouderlijke cognities, zoals attributie en geloof. Dit is van invloed op de besluitvorming van ouders (Bandura, 1995). Bij Triple P worden ouders

aangemoedigd om hun gedachte en het daaruit voortvloeiende gedrag om te zetten in een behulpzame gedachten. Bijvoorbeeld in een stressvolle situatie moeten ouders een helpende gedachten oproepen en is het beter om hun kind bij te staan dan boos te

(10)

worden (Bandura, 1995).

Opvoedingsinterventies zijn gericht om ouders te helpen met specifiek probleemgedrag van kinderen, zoals leren omgaan met emotionele- en

gedragsproblemen van hun kind. In de afgelopen jaren is er steeds meer onderzoek gedaan naar opvoedingsinterventies voor de preventie van externaliserende

gedragsproblemen bij kinderen. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar wat het korte en lange termijn effect is van Triple P op het externaliserende gedrag van het kind. De vraag is, of vroeg ingrijpen langdurig effect heeft en of dit ook terug te zien is op school. Om het hierboven genoemde in kaart te brengen zal de volgende vraag centraal staan in dit literatuuroverzicht: “Wat is het korte en lange termijn effect van de opvoedingsinterventie Triple P op externaliserende gedragsproblemen van

kinderen van 0-12 jaar in de thuis- en schoolsituatie? Om deze vraag te beantwoorden zullen de volgende deelvragen besproken worden: “Wat is het korte termijn effect van Triple P op externaliserende gedragsproblemen van kinderen?”, “Wat is het lange termijn effect van Triple P op externaliserende gedragsproblemen bij kinderen?” en tot slot “Wat is het effect van Triple P op externaliserende gedragsproblemen bij kinderen op school?”.

Korte termijn effect Triple P

Deze paragraaf zal zich aan de hand van literatuuronderzoek richten op wat het korte termijn effect is van de opvoedingsinterventie Triple P op externaliserende gedragsproblemen bij kinderen van 0-12 jaar. Externaliserende gedragsproblemen komen al vroeg in de kindertijd voor en is een grote zorg voor ouders (Ireland, Sanders, & Markie-Dadds, 2003). Ireland en collega’s (2003) hebben een ongecontroleerd onderzoek uitgevoerd bij zevenendertig koppels waarbij ouders gedragsproblemen ervoeren bij hun kinderen van 2-5 jaar en tegelijkertijd echtelijke

(11)

conflicten speelden. In dit onderzoek werden koppels willekeurig toegewezen aan een Standard Group Triple P (SGTP; n = 19) of Enhanced Group Triple P (EGTP; n = 18). De SGTP bestond uit 4 groepssessies en 4 consulten per telefoon. Hierbij leerden de ouders de ontwikkeling van het kind te bevorderen, de oorzaken van de

gedragsproblemen te herkennen en hoe dit probleemgedrag voorkomen kon worden. Bij EGTP kregen de ouders zowel de SGTP en twee extra groepssessies waarin de ouders elkaar leerden bijstaan als team (Ireland et al., 2003). De resultaten tonen aan dat het externaliserende gedrag van kinderen vermindert door zowel de SGTP als de EGTP. De resultaten voor de SGTP komen overeen met de resultaten uit het

onderzoek van Leung, Sanders, Leung, Mak en Lau (2003). Triple P niveau 4 en 5 is een bruikbare interventie voor het verminderen van storend en disruptief gedrag bij kinderen van 2 tot 5 jaar oud op de korte termijn. De resultaten van dit onderzoek kunnen echter in twijfel worden getrokken. Aangezien in dit onderzoek geen

controlegroep gebruikt is, kan er niet met zekerheid gezegd worden of de verandering komt door het effect van de interventie of door een gedragsverandering van het kind.

Een ander onderzoek dat zich richt op de effectiviteit van Triple P voor het verminderen van externaliserende gedragsproblemen bij kinderen is het

gecontroleerde onderzoek van Halhweg, Heinrichs, Kuschel en Feldmann (2008). Binnen dit onderzoek werden de korte- en lange termijn effecten van de zelfhulp versie van Triple P met een ondersteunende therapeut bekeken. Gezinnen (N = 69) werden willekeurig toegewezen aan het zelfhulpprogramma van Triple P of aan de controlegroep. Het onderzoek werd uitgevoerd bij gezinnen met kinderen van 3-6 jaar (Halhweg et al., 2008). Ouders scoorden het probleemgedrag met behulp van de Child Behavior Checklist (CBCL) (Achenbach & Edelbrock, 1983). Zowel de vaders als moeders rapporteerden op de CBCL-externaliserend gedrag een lagere score dan voor het gebruik van het zelfhulpprogramma van Triple P. In deze studie is een

(12)

middelgroot effect (ES = 0.63) gevonden na gebruik van het zelfhulpprogramma. Concluderend kan worden gesteld dat de verbeterende opvoedingsvaardigheden van de ouders een positieve invloed heeft op het verminderen van het externaliserende gedrag van het kind op de korte termijn.

De gecontroleerde studie van Morawska en Sanders (2006) onderzocht de effectiviteit van het zelfhulpprogramma van Triple P met en zonder telefonische begeleiding. Aan het onderzoek namen ouders deel (N = 126) met moeilijke peuters tussen de 1,5 en 3 jaar (Morawska & Sanders, 2006). De materialen die ouders kregen bij deze interventie, bestond uit een zelfhulp werkboek voor ouders (Markie-Dadds, Sanders, & Turner, 1999). Tijdschriften met tips over verschillend peutergedrag (Turner, Markie-Dadds, & Sanders, 1996) en video’s voor ouders met een overlevingsgids (Sanders, Markie-Dadds, & Turner, 1996). Vergeleken met de controlegroep zijn de gevonden resultaten in deze studie significant voor het zelfhulpprogramma met en zonder telefonische begeleiding. Dit blijkt uit de

rapportage van de moeders op de Eyberg Child Behavior Inventory (ECBI) vragenlijst (Eyberg & Pincus, 1999). Het is dus doeltreffend om op een jonge leeftijd van het kind al opvoedingsinterventies toe te passen gezien de afname van het

externaliserende gedrag van het kind (Morawska & Sanders, 2006). Daarnaast zorgt deze vorm van interventie dus op een korte termijn voor een afname van het

externaliserende gedrag bij peuters van 1,5 tot 3 jaar (Morawska & Sanders, 2006). Connell, Sanders en Markie-Dadds (1997) onderzochten de effectiviteit van het zelfhulpprogramma niveau 4 bij kleuters (tussen 2 tot 6 jaar) met oppositioneel gedrag. Vierentwintig ouders werden willekeurig toegewezen aan het

zelfhulpprogramma of aan een controlegroep. Ouders rapporteerden een significante daling van het disruptieve gedrag van het kind na gebruik van het zelfhulpprogramma. Deze bevindingen komen overeen met de gevonden resultaten uit het onderzoek van

(13)

Halhweg en collega’s (2008). Echter is het aantal participanten (N = 24) bij het onderzoek van Connell en collega’s (1997) nogal klein waardoor de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden.

Daarnaast is uit het onderzoek van Nicholson en Sanders (1999) gebleken dat het individuele en het zelfhulpprogramma van Triple P zorgt voor een afname van het externaliserend gedrag bij kinderen van 7 tot 12 jaar op de korte termijn.

Stiefgezinnen (N = 60) werden willekeurig toegewezen aan een van de programma’s en vergeleken met de controlegroep. Echter is er bij dit onderzoek geen gebruik gemaakt van een nameting en is het effect van Triple P niveau 4 alleen op de korte termijn onderzocht.

Een ander onderzoek dat zich richtte op voorschoolse kinderen (<6 jaar) waarbij moeders hun kind op disruptief gedrag beoordeelden, was het onderzoek van Plant en Sanders (2007). In deze studie werden twee verschillende

oudertrainingsprogramma’s onderzocht van Stepping Stones Triple P (SSTP). Dit programma is gericht op kinderen met een ontwikkelingsstoornis. Aan dit onderzoek namen 74 voorschoolse kinderen met een ontwikkelingsstoornis deel en werden de families willekeurig aan een oudertraining interventie toegewezen. De drie

behandelgroepen waaraan ouders konden worden toegewezen, waren de Stepping Stones Triple P-Enhanced (SSTP-E), Stepping Stones Triple P-Standard (SSTP-S) of de controlegroep (Plant & Sanders, 2007). Moeders die SSTP-S ontvingen meldden significant minder disruptief gedrag van hun kind na deelname aan de interventie vergeleken met moeders met de controlegroep. Dit significante verschil op disruptief gedrag werd niet gevonden tussen de SSTP-E en de controlegroep direct na de interventie. De zes extra sessies waarin ouders ondersteund worden hoe ze moeten omgaan met een kind met een ontwikkelingsstoornis, heeft geen invloed op het disruptieve gedrag. Op korte termijn hebben deze extra sessies geen effect op het

(14)

verminderen van het disruptieve gedrag van het kind (Plant & Sanders, 2007). Terwijl uit het onderzoek van Ireland en collega’s (2003) wel een vermindering van het disruptieve gedrag was gevonden voor de EGTP op korte termijn. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de EGTP een groepsprogramma is en de SSTP-E een individueel programma voor kinderen met een ontwikkelingsstoornis.

De Graaf en collega’s (2008) voerden een meta-analyse uit over 15 studies die onderzoek hadden gedaan naar de effectiviteit van Triple P niveau 4. Het doel van deze analyse was om te evalueren hoe effectief deze interventie is wat betreft het behandelen van gedragsproblemen bij kinderen. Deze meta-analyse gebruikte alleen onderzoeken waarbij het disruptieve gedrag van het kind gemeten was met de ECBI-vragenlijst. Uit de resultaten van deze studie blijkt dat Triple P niveau 4 op de korte termijn een groot effect heeft (d = 0.88). Bij kinderen tussen de 2 en 11 jaar met externaliserende gedragsproblemen is het dus effectief om Triple P niveau 4 te implementeren in een gezin.

Ook de meta-analyse van Nowak en Heinrichs (2008) onderzocht het effect van Triple P niveau 4 bij kinderen van 2-12 jaar. Het gevonden effect in deze meta-analyse is klein (d = 0.35). Dit effect komt overeen met het gevonden effect uit de meta-analyse van Sanders, Kirby, Tellegan en Day (2014). In deze meta-analyse is een significant kort termijneffect gevonden voor kinderen met sociale, emotionele en gedragsproblemen (d= .475) van niveau 4 (N= 77) Triple P. Beide meta-analyses constateerden een afname van het probleemgedrag van het kind (Nowak & Heinrichs, 2008; Sanders et al., 2014).

Samenvattend kan worden gesteld dat Triple P op de korte termijn het externaliserende gedrag van kinderen verminderd voor de leeftijd van 2-12 jaar. Er was echter geen verschil gevonden voor de SSTP-E op de korte termijn in

(15)

onderzoeken verschillende vragenlijsten gebruikt om het probleemgedrag van het kind te beoordelen. Verder zal er in dit literatuuroverzicht gekeken worden naar het lange termijn effect van Triple P op het externaliserende gedrag van het kind.

Lange termijn effect Triple P

In de voorgaande paragraaf zijn de korte termijn effecten van Triple P op het externaliserende gedrag van het kind besproken. Deze paragraaf zal de lange termijn effecten bespreken. Ireland en collega’s (2003) hebben geconstateerd dat de SGTP en de EGTP de externaliserende gedragsproblemen op korte termijn verminderd. Uit de follow-up data van 3 maanden blijkt dat de EGTP echter geen grotere verbetering geeft van het externaliserende gedrag dan de SGTP. Dit is opmerkelijk gezien het feit dat de EGTP bestaat uit de SGTP en twee extra groepssessies. Uit deze resultaten blijkt dat de twee extra groepssessies geen verschil maakt voor de verbetering in het externaliserende gedrag van kinderen.

Uit het onderzoek van Plant en Sanders (2007) blijkt daarentegen dat er na de follow-up meting van 1 jaar wel een significante vermindering was opgetreden van het disruptieve gedrag van het kind voor de SSTP-E interventie en niet voor de STTP-S. Deze bevinding is opmerkelijk aangezien er geen verschil was gevonden tussen de SSTP-E en de controlegroep op korte termijn na de interventie en wel voor de STTP-S interventie (Plant & STTP-Sanders, 2007). Een verklaring hiervoor kan zijn dat de STTP-SSTTP-STP- SSTP-E pas na een langere tijd invloed heeft op het disruptieve gedrag van het kind met een ontwikkelingsstoornis.

Daarnaast blijkt het zelfhulpprogramma met en zonder telefonische

begeleiding effectief te zijn voor langere termijn. Dit volgt uit de follow-up resultaten van 6 maanden (Morawska & Sanders, 2006). Voor beide interventievormen is er een middelgroot effect gevonden (Cohen, 1988). De effectgroottes voor het

(16)

zelfhulpprogramma met telefonische begeleiding zijn hoger dan de effectgroottes zonder telefonische begeleiding. Hieruit volgt dat de telefonische begeleiding voor ouders een extra ondersteunende begeleiding is om hun opvoedingsvaardigheden te verbeteren en hierdoor rapporteren ouders minder externaliserend gedrag bij hun kind. De zelfhulp versie van Triple P niveau 4 vermindert nog steeds de externaliserende gedragsproblemen bij kinderen op langere termijn (Morawska & Sanders, 2006; Halhweg et al., 2006).

Net als de bevindingen uit het onderzoek van Morawska en Sanders (2006) volgt uit de follow-up data van het onderzoek van Connell en collega’s (1997) dat het zelfhulpprogramma van Triple P effectief is voor het verminderen van het

externaliserende gedrag bij kinderen op jonge leeftijd. Uit de follow-up van 4

maanden komt naar voren dat kleuters waarvan de ouders het zelfhulpprogramma van Triple P hadden gevolgd een lagere mate van gedragsproblemen vertonen dan de kleuters uit de controlegroep. Echter zijn de resultaten van het onderzoek van

Morawska en Sanders (2006) betrouwbaarder dan de gevonden resultaten van Connell en collega’s (1997). Dit is te verklaren doordat het aantal gezinnen (N = 126)

beduidend hoger was dan de onderzochte gezinnen (N = 24) in het onderzoek van Connell en collega’s (1997). Daarnaast hebben Morawska en Sanders (2006) de effectgroottes onderzocht van de gebruikte interventies op het externaliserende gedrag van het kind.

Uit de meta-analyse van de Graaf en collega’s (2008) was al gebleken dat Triple P niveau 4 op korte termijn effectief was. Uit de nameting van 6 en 12

maanden is, respectievelijk, een groot effect gevonden van 1.07 en 0.83. Hieruit blijkt ook dat Triple P niveau 4 op de lange termijn ook effectief is. Het gevonden effect is hoger dan het middelgrote effect uit het onderzoek van Morawska en Sanders (2006).

(17)

Dit verschil kan mogelijk verklaard worden doordat het onderzoek van Morawska en Sanders (2006) zich alleen heeft gericht op het zelfhulpprogramma van Triple P en er in de meta-analyse van de Graaf en collega’s (2008) naar niveau 4 in het geheel gekeken is en daarbij meerdere onderzoeken geëvalueerd zijn.

Uit de meta-analyse van Sanders en collega’s (2014) waarin 38 verschillende studies van niveau 4 zijn vergeleken, blijkt uit de follow-up data een klein effect voor kinderen met sociale, emotionele en gedragsproblemen (d = 0.398). Hieruit valt op te maken dat Triple P niveau 4 op de lange termijn nog steeds voor een vermindering van externaliserend gedrag leidt, ook al is het effect iets afgenomen in vergelijking met het korte termijn effect (Sanders et al., 2014).

Concluderend kan worden gesteld dat Triple P ook effect heeft voor langere termijn op het externaliserende gedrag van het kind. Bovendien is er uit de meta-analyse van de Graaf en collega’s (2008) zelfs een groot effect gevonden in

vergelijking tot het kleine effect uit de meta-analyse van Sanders en collega’s (2014). De volgende paragraaf zal in gaan op wat het effect is van Triple P op het

externaliserende gedrag van het kind op school.

Triple P in de schoolsituatie

Gedragsproblemen bij kinderen komen niet alleen thuis, maar ook op school voor. De schoolomgeving heeft een belangrijke invloed op het leven van een kind (McTaggart & Sanders, 2003). Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van de opvoedingsinterventie Triple P op het gedrag van kinderen op school. Het onderzoek dat is uitgevoerd wordt hieronder beschreven. Het quasi-experimenteel onderzoek van McTaggart en Sanders (2003) heeft zich gericht op het

interventieprogramma Triple P en het effect op de gedragsproblemen van kinderen op school. Leerkrachten werden gevraagd het gedrag van het betreffende kind (n = 495

(18)

in controle scholen, n = 490 op de interventie scholen) te scoren in de klas met behulp van de Sutter-Eyberg Student Behaviour Inventory (SESBI) vragenlijst (Funderburk et al., 1998). De verwachting in dit onderzoek was dat de groepsgerichte interventie niveau 4 een positief effect zou hebben op het probleemgedrag van het kind in de klas (McTaggert & Sanders, 2003). Leerkrachten melden significant minder

probleemgedrag bij kinderen waarvan de ouders gebruik hadden gemaakt van groepsgerichte interventie in vergelijking met de controle scholen. Uit de nameting van zes maanden blijkt dat het disruptieve gedrag verder is afgenomen. Triple P heeft dus volgens het onderzoek van McTaggert en Sanders (2003) een positief effect op het verminderen van externaliserend probleemgedrag op school. Bij dit onderzoek is een groot aantal participanten onderzocht wat de betrouwbaarheid ten goede komt.

Een ander onderzoek dat gebruik heeft gemaakt van leekkrachtrapportages is het onderzoek van Malti, Ribeaud en Eisner (2011). Dit onderzoek is uitgevoerd bij basisschool kinderen van 7 tot 11 jaar (N = 1675). De scholen werden willekeurig toegewezen aan een van de vier behandelmethode, namelijk, Promoting Alternative Thinking Strategies (PATHS) (n = 360), Triple P (n = 339), PATHS + Triple P (n = 306) of de controlegroep (n = 356). Er zijn echter geen significante resultaten

gevonden dat het groepsgerichte interventieprogramma Triple P het externaliserende gedrag vermindert op de korte en lange termijn. Dit is gebleken uit de

leerkrachtrapportage alsook uit de ouderrapportage (Malti et al., 2011). Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige resultaten is dat het aantal kinderen waarvan de ouders het groepsgerichte interventieprogramma volgden hoger is dan uit de voorgaande beschreven onderzoeken. Tevens is er bij dit onderzoek een nameting gedaan na twee jaar en bij de andere beschreven onderzoeken was deze maximaal een jaar.

(19)

vijf. Het onderzoek van Hoath en Sanders (2002) onderzocht de effectiviteit van dit niveau bij kinderen met ADHD. Dit onderzoek gebruikte naast de rapportage van de ouders ook de rapportage van leerkrachten. Deze studie onderzocht in totaal

eenentwintig gezinnen met kinderen tussen de 5 en 9 jaar. De gezinnen werden willekeurig toegewezen of aan de gezinsinterventie (EGTP) of aan de controlegroep. Alleen de ouders melden in dit onderzoek een significant verschil van het storende gedrag bij kinderen na gebruik van de EGTP in vergelijking met de leraren. Een reden voor het verschil kan zijn dat er bij de nameting van 3 maanden geen

leerkrachtrapportage is meegenomen. Uit dit onderzoek blijkt daarentegen dat Triple P geen effect heeft op het externaliserend gedrag van het kind op school (Hoath & Sanders, 2002).

Kortom, uit de drie hierboven beschreven onderzoeken blijkt uit slechts één onderzoek dat Triple P effect heeft op het externaliserende gedrag van het kind op school en is meer onderzoek noodzakelijk. In de conclusie zal de hoofdvraag die aan het begin van dit literatuuroverzicht gesteld is, beantwoord worden. Daarna zal in de discussie de beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek besproken worden.

Conclusie & discussie

Er zijn verschillende onderzoeken besproken om het korte en lange termijn effect van Triple P op het externaliserende gedrag van het kind weer te geven. De hoofdvraag die in dit onderzoek centraal staat luidt: “Wat is het korte en lange termijn effect van het interventieprogramma Triple P op externaliserende gedragsproblemen van kinderen tussen 0-12 jaar in de thuis- en schoolsituatie?”.

Om deze vraag te beantwoorden is er in dit literatuuroverzicht gebruikt gemaakt van drie deelvragen, namelijk wat is het korte termijn effect van Triple P op het

(20)

externaliserende gedrag van kinderen, wat is het lange termijn effect van Triple P op het externaliserende gedrag en wat is effect van Triple P op het gedrag van school. In het kort werd gevonden dat Triple P effect heeft op het externaliserende gedrag van kinderen op korte en lange termijn.

Uit de hierboven beschreven onderzoeken is gebleken dat Triple P niveau 4 en 5 de externaliserende gedragsproblemen bij kinderen van 0 tot 12 jaar doet

verminderen op korte termijn nadat de opvoedingsinterventie was geïmplementeerd (Ireland et al., 2003; Halhweg et al., 2008; Connell et al., 1997). Het

zelfhulpprogramma alsook de individuele en groepsinterventie van Triple P niveau 4 en de gezinsinterventie niveau 5 vermindert het externaliserende gedrag bij kleuters op korte en lange termijn (Ireland et al., 2003; Morawska & Sanders, 2006; Plant & Sanders, 2007). Niet alleen bij de leeftijd van 0 tot 6 jaar is Triple P effectief bij het verminderen van externaliserend probleemgedrag in de thuissituatie, maar ook op de korte termijn bij kinderen van 7 tot 12 jaar (Nicholson & Sanders, 1999).

Daarnaast zijn er tegenstrijdige resultaten gevonden over hef effect van Triple P op het schoolgedrag van het kind. De groepsinterventie van Triple P niveau 4 bleek volgens leraren het externaliserend gedrag van kinderen van 7 tot 12 jaar doen

verminderen op school (McTaggart & Sanders, 2003). Dit komt niet overeen met de gevonden resultaten in het onderzoek van Malti en collega’s (2011). Dit onderzoek vond namelijk geen vermindering in het externaliserend gedrag bij kinderen van 7-12 jaar na de groepsinterventie niveau 4. Een verklaring voor deze tegenstrijdige

onderzoeksresultaten kan zijn dat er in deze studie sprake was van een grotere steekproef in vergelijking met andere willekeurige gerandomiseerde onderzoeken waarbij een kleinere en selectievere steekproef gebruikt werd (Connell et al., 1997; Ireland et al., 2003; Plant & Sanders, 2007). Door het kleine aantal participanten is het mogelijk dat er eerder een positief effect gevonden wordt.

(21)

Bovendien zijn er geen onderzoeken gevonden waaruit naar voren is gekomen dat de opvoedingsinterventie Triple P daadwerkelijk externaliserende

gedragsproblemen bij kinderen kan voorkomen. Het is daarentegen wel doeltreffend om op een jonge leeftijd van het kind Triple P te implementeren gezien de gevonden effecten uit de beschreven onderzoeken (Halhweg et al., 2006; Morawska & Sanders, 2006).

Bij dit literatuuroverzicht kunnen ook een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Zo is het onderzoek van Ireland en collega’s (2003) een niet willekeurig onderzoek waardoor de resultaten van dit onderzoek minder betrouwbaar zijn dan de resultaten van het onderzoek waar de gezinnen wel willekeurig werden toegewezen aan een vorm van opvoedingsinterventie van Triple P.

Een andere beperking aan dit literatuuroverzicht is dat de follow-up metingen vaak na 6 maanden zijn uitgevoerd. Om echt een goed beeld te krijgen of Triple P ook op langere termijn effectief blijft, is het van belang dat er ook metingen worden uitgevoerd na een aantal jaar.

Verder is uit deze literatuurstudie gebleken dat er veel onderzoek is uitgevoerd door de maker zelf. Sanders is vaak betrokken bij onderzoeken naar Triple P en aangezien de ontwikkelaar van het programma graag positieve uitkomsten ziet, is het voor vervolgonderzoek van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan door

onafhankelijke onderzoekers.

Bovendien zijn de meeste onderzoeken gericht op ouderrapportages. Hierdoor is er in deze studie maar beperkte informatie weergegeven over wat het effect is van Triple P op school. Dit is te verklaren doordat er meer ouderrapportages beschikbaar zijn over hoe ouders het gedrag van hun kind ervaren dan leerkrachten. Een mogelijke reden hiervoor kan zijn dat het interventieprogramma Triple P op hoofdlijnen een opvoedingsondersteuningsprogramma is. Ook werden de ouderrapportages over

(22)

externaliserende gedragsproblemen van een kind vaker ingevuld door moeders dan door vaders. Uit de meta-analyse van Nowak en Heinrichs (2008) is naar voren gekomen dat vaders, moeders en leerkrachten verschillen qua gedragsobservatie van het kind. Vaders vallen minder verbeteringen op in het probleemgedrag van het kind in vergelijking met de gedragsobservaties van moeders en leerkrachten. Om geen vertekenend beeld te krijgen is het voor vervolgonderzoek wenselijk om ook meer leerkrachtrapportages mee te nemen. Aangezien ouders toch anders naar hun kind kijken dan een neutraal persoon, zoals een leraar.

Een andere suggestie voor vervolgonderzoek is dat men zich meer richt op het externaliserende gedrag op school bij kinderen waarvan de ouders deelnemen aan Triple P. Om de verandering van het externaliserende gedrag op school te meten is het van belang dat de leerkracht de SESBI invult. Tevens is er geen informatie

beschikbaar over wat het effect op de schoolresultaten van kinderen is als het externaliserende gedrag van het kind is afgenomen na de Triple P interventie. Het is belangrijk om vroegtijdig in te grijpen met een opvoedingsinterventie om langdurig probleemgedrag en daarmee ook schooluitval op latere leeftijd te voorkomen.

Ten slotte kan er geconcludeerd worden dat er meer onderzoek nodig is naar dit onderwerp aangezien deze interventie wereldwijd steeds vaker wordt gebruikt. Het is belangrijk dat er ook aandacht wordt besteed aan de invloed van dit

interventieprogramma op het gedrag van kinderen op school, mede gezien de ontbrekende informatie over deze relatie. Schoolresultaten spelen namelijk een belangrijke rol voor de toekomst van het kind. Vroege preventie is dus van belang om later probleemgedrag en emotionele problemen bij kinderen te voorkomen.

(23)

Literatuur

Abikoff, H., & Klein, R. G. (1992). Attention-deficit hyperactivity and conduct disorder: comorbidity and implications for treatment. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 60, 881–892. doi:10.1037/0022-006X.60.6.881 Achenbach, T. M., & Edelbrock, C. S. (1983). Manual for the child behavior checklist

And revised child behavior profile. Burlington, VT: Department of Pscyhiatry, University of Vermont.

Bandura, A. (1982). Self-efficacy mechanim in human agency. American Psychologist, 37, 122-147. doi:10.1037/0003-066x.37.2.122

Bandura, A. (1995). Self-efficacy in changing societies. New York: Cambridge University Press.

Barlow, J., Parsons, J., & Stewart-Brown, S. (2005). Preventing emotional and behavioural problems: The effectiveness of parenting programmes with children less than 3 years of age. Care, Health and Development, 31, 33- 42. doi:10.1111/j.1365-2214.2005.00447

Bor, W., Sanders, M. R., & Markie-Dadds, C. (2002). The effects of the Triple P- positive parenting program on preschool Children with co-occurring disruptive behavior and attentional/hyperactive difficulties. Journal of Abnormal Child Psychology, 30, 571-587. doi:10.1023/A:1020807613155 Campbell, S. B., Shaw, D. S., & Gilliom, M. (2000). Early externalizing behavior

problems: Toddlers and preschoolers at risk for later maladjustment. Development and Psychopathology, 12, 467-488. doi:10.1017/ S0954579400003114

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences. Hilsdale, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.

(24)

family intervention for parents of oppositional children in rural and remote areas. Behavior Modification, 21, 379-408. doi:10.1177/01454455970214001 Van Dorsselaer, S. van, Zeijl, E., Eeckhout, S. van den, Bogt, T. ter, & Vollebergh,

W. (2007). HBSC 2005: Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut.

Eyberg, S. M., & Pincus, D. (1999). Eyberg child behavior inventory and Sutter- Eyberg student behavior inventory— revised: Professional manual. Odessa, FL: Psychological Assessment Resources.

Funderburk, B. W., Eyberg, S. M., Newcomb, K. McNeil, C. B., Hembree-Kigin, T., & Capagne, L. (1998). Parent-child intreraction therapy with behaviour

problem children: Maintenance of treatment effects in the school setting. Child and Family Behaviour Therapy, 20, 17-38. doi:10.1300/J019v20n02_02 Goede, I. H. A. de, Branje, S. J. T., & Meeus, W. H. J. (2009). Developmental

changes in adolescents’perceptions of relationships with their parents. Journal of Youth and Adolescence, 38, 75-88. doi:10.1007/s10964-008-9286-7

De Graaf, I., Speetjens, P., Smit, F., de Wolff, M., & Tavecchio, L. (2008). Effectiveness of the Triple P Positive Parenting Program on behavioral problems in children: A meta-analysis. Behavior Modification, 1-22. doi: 10.1177/0145445508317134

Hart, B. & Risley, T. R. (1995). Meaningful differences in the everyday experience of young american children. Sydney: Paul H. Brooks

Hahlweg, K., Heinrichs, N., Kuschel, A., & Feldmann, M. (2008). Therapist-assisted, self-administered bibliotherapy to enhance parental competence short- and long-term effects. Behavior Modification, 32, 659-681. doi:10.1177/ 0145445508317131

(25)

P–Positive Parenting Program for parents of children with attention deficit hyperactivity disorder. Behaviour Change, 19(4), 191-206. doi:10.1375/bech. 19.4.191

Ireland, J. L., Sanders, M. R., & Markie-Dadds, C. (2003). The impact of parent training on marital functioning: A comparison of two group versions of the Triple P-Positve Parenting Program for parents of children with early-onset conduct problems. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 31, 127-142. doi:10.1017/S1352465803002017

Leung, C., Sanders, M. R., Leung, S., Mak, R., & Lau, J. (2003). An outcome evaluation of the implementation of Triple P-Positive Parenting Program in Hong Kong. Family Process, 42, 531-544. doi:10.1111/j.1545-

5300.2003.00531.x

Markie-Dadds, C., Sanders, M. R., & Turner, K. M. T. (1999). Every parent’s self- help workbook. Milton, QLD: Families International.

McCart, M. R., Priester, P. E., Davies, W. H., & Azen, R. (2006). Differential effectiveness of behavioral parent-training and cognitive-behavioral therapy for antisocial youth: A meta-analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 34, 525-541. doi:10.1007/s10802-006-9031-1

McTaggart, P., & Sanders, M. R. (2003). The transition to school project: results from the classroom. Australian e-Journal for the Advancement of Mental Health, 2, 144-155. doi:10.5172/jamh.2.3.144

Mesman, J., Koot., H. M. (2001). Early preschool predictors of preadolescent internalizing and externalizing DSM-IV diagnoses. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 40, 1029-1036. doi:10.1097/ 00004583-200109000-00011

(26)

intervention for parents of toddlers: Part. i. Efficacy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74(1), 10-19. doi:10.1037/0022-006X.74.1.10 Nicholson, J. M. & Sanders, M. R. (1999). Randomized controlled trial of

behavioral family intervention for the treatment of child behavior problems in stepfamilies. Journal of Divorce & Remarriage, 30, 1-23. doi:10.1300/ J087v30n03_01

Nowak, C., Heinrichs, N. (2008). A comprehensive meta-analysis of Triple P- Postive Parenting Program using hierarchical linear modeling: Effectiveness and moderating variables. Clinical Child and Family Psychology Review, 11, 114-144. doi:10.1007/s10567-008-0033-0

Plant, K., & Sanders, M. R. (2007). Reducing problem behavior during care-giving in families of preschool-aged children with developmental disabilities.

Research in Developmental Disabilities, 28, 362-385. doi:10.1016/j.ridd.2006. 02.009

Patterson, G. R. (1982). Coercive family process. Eugene, OR: Castalia

Reijneveld, S. A., Vogels, A. C. G., Hoekstra, F., & Crone, M. R. (2006). Use of the pediatric symptom checklist for the detection of psychosocial problems in preventive child healthcare. BMC Public Health, 6, 1471-2458. doi:10.1186/ 1471-2458-6-197

Risley, T. R., Clark, H. B., & Cataldo, M. F. (1976). Behavioral technology for the normal middle class family. In E. J. Mash, L. A. Hamerlynck, & L. C. Handy (Eds.), Behavior modification and families, 34-60. New York: Brunner/Mazel. Sanders, M. R. (1999). Triple P-Positive Parenting Program: Towards an empirically

validated multilevel parenting and family support strategy for the prevention of behavior and emotional problems in children. Clinical Child and Family Psychology Review, 2, 71-90. doi:10.1023/A:1021843613840

(27)

Sanders, M. R., Kirby, J. N., Tellegan, C. L., & Day, J. J. (2014). The Triple P-Positive Parenting Program: A systematic review and meta-analysis of a multi-level system of parenting support. Clinical Psychology Review, 34, 337-357. doi:10.1016/j.cpr.2014.04.003

Sanders, M. R., Markie-Dadds, C., Tully, L. A., & Bor, W. (2000). The triple P- Positive Parenting Program: a comparison of enhanced, standard, and self-directed behavioral family intervention for parents of children with early onset conduct problems. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68(4), 624-640. doi:10.1037/0022-006X.68.4.624

Sanders, M. R., Markie-Dadds, C., & Turner, K. M. T. (1996). Every parent’s survival guide. Brisbane: Families International.

Sanders, M. R., Montgomery, D. T., & Brechman-Toussaint, M. L. (2000). The mass media and the prevention of child behavior problems: The evaluation of a television series to promote positive outcomes for parents and their children. Journal of Child Psychology and Psychiatry. 41(7), 939-948. doi:10.1111/ 1469-7610.00681

Smedler, A-C., Hiern, A., Wiklund, S., Anttila, S., & Petterson, A. (2015). Programs for prevention of externalizing problems in children: Limited evidence for effect beyond 6 months post intervention. Child Youth Care Forum, 44, 251-276. doi:10.1007/s10566-014-9281-y

Smith, J. D., Dishion., T. J., Shaw, D. S., Wilson., M. N., Winter, C. C., & Patterson, G. R. (2014). Coercive family process and early-onset conduct problems from age 2 to school entry. Development and Psychopathology, 26, 917-932. doi: 10.1017/S0954579414000169

Speetjens, P., de Graaf, I. & Blokland, G. (2007). Het fundament van Triple P; Theoretische onderbouwing en onderzoek. Jeugd & Co, 2, 6-18. doi:

(28)

10.1007/BF03085444

Stephen, P. H. (1992). Externalizing behavior problems and academic

underachievement in childhood and adolescence: Causal relationships and underlying mechanisms. Psychological Bulltetin, 111, 127-155. doi:10.1037/ 0033-2909.111.1.127

Taylor, T. K., & Biglan, A. (1998). Behavioral family interventions for improving child-rearing: A Review of the literature for clinicans and policy makers. Clinical Child and Family Pscyhology Review,1, 41-60. doi:10.1023/A: 1021848315541

Turner, K. M. T., Markie-Dadds, C., & Sanders, M. R. (1996). Triple P tip sheet series for toddlers. Brisbane: Families International.

Turner, K. M. T., & Sanders, M. R. (2006). Dissemination of evidence-based

parenting and family support strategies: Learning from the Triple P- Positive Parenting program system approach. Aggression and Violent Behavior, 11, 176-193. doi:10.1016/j.avb.2005.07.005

Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., Reijneveld, M. (2005). 'Kinderen in Nederland'. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) Zeijl, van J., Stolk, M. N. & Alink, L. R. A. (2005). SCRIPT: preventie van

gedragsproblemen in de vroege kindertijd. Kind en Adolescent, 26, 37-44. doi:10.1007/BF03060938

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de analyse blijkt dat groepsbeloningen voor zowel de korte als lange termijn alleen door onderneming A worden toegepast. Geconcludeerd kan worden dat onderneming A in hoge mate

 Als groene gasvormige energiedragers kunnen waterstof en synthetisch me- thaan een belangrijke rol spelen op de lange termijn, en dan met name als groene

Ten tweede bleek uit de resultaten van deelvraag 2 ‘Wat is de samenhang tussen welbevinden, PTSS klachten, zelfcompassie en posttraumatische groei op de meetmomenten T0, T1, T2 en

 South African cities and towns experience the same trends (population growth, urbanisation and increases in private vehicle ownership) as international and other

Wanneer we de kwetsbaarheid op zowel lange als korte termijn van de beroepen van verschillende groepen werkenden onderzoeken, blijkt dat vrouwen, hoogopgeleiden

During his PhD research in Leeuwarden, Tim participated with various PV racing boats in the Frisian Solar Challenge 2010, the Dong Energy Solar Challenge 2012 and the Dutch

Om de resultaten van de type gepleegde moorden door mannen en vrouwen met elkaar te vergelijken moet wederom eerst rekening gehouden worden met het aantal grote mannelijke rollen

7) Vergelijk bijvoorbeeld het onderscheid tussen „die kurzfristige Gewinnplanung'' en „der langfristige Wirtschaftsplan” bij E. Smithies, The Maximization of Profits