• No results found

Windturbines op bedrijventerreinen : de weg naar de 2020 doelstelling? : een onderzoek naar de mogelijkheden om de implementatie van windturbines op Nederlandse bedrijventerreinen te bevorderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Windturbines op bedrijventerreinen : de weg naar de 2020 doelstelling? : een onderzoek naar de mogelijkheden om de implementatie van windturbines op Nederlandse bedrijventerreinen te bevorderen"

Copied!
99
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis 2016

Windturbines op bedrijventerreinen: de weg

naar de 2020 doelstelling?

Een onderzoek naar de mogelijkheden om de implementatie van windturbines

op Nederlandse bedrijventerreinen te bevorderen.

Auteur: Anne Oerlemans

Studentnummer: 10336583

Studie: Master Urban and Regional Planning

Begeleider: Mendel Giezen

Instituut: Universiteit van Amsterdam

Datum: Juli 2016

(2)
(3)

2

Inhoudsopgave

Lijst met afkortingen ... 6

Voorwoord ... 8

1. INLEIDING ... 10

1.1. Windenergie op Nederlandse bedrijventerreinen ... 11

1.2. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie ... 12

1.3.Onderzoeksvraag ... 13

1.3.1. Deelvragen ... 13

1.4. Leeswijzer ... 15

2. THEORETISCH KADER ... 16

2.1. Inleiding ... 16

2.2.Institutional analysis and development framework (IAD) ... 16

2.2.1 Instituties ... 17

2.2.2. De actiearena ... 18

2.2.3. Externe variabelen ... 18

2.2.4.Regels ... 19

2.2.5. Interactiepatronen ... 20

2.3. De Implementatie Capaciteit Theorie ... 21

2.4. Toepassing van de theorieën ... 22

2.5. Invloedsfactoren ... 22 2.5.1. Institutionele factoren ... 23 2.5.2 Sociale factoren ... 23 2.5.3. Ruimtelijke factoren ... 24 2.6. Definiëring ... 25 2.6.1 Concepten ... 25

2.6.2. Het conceptueel model ... 27

3. ONDERZOEKSMETHODEN ... 28

3.1. Onderzoeksdoel ... 28

3.2. Onderzoeksontwerp ... 28

3.2.1. De benaderingswijze ... 29

3.2.2. Documentanalyse ... 29

3.2.3. Vergelijkende embedded case studie ... 29

(4)

3

3.3.2. Respondentenselectie ... 31

3.3.3. Data-analyse ... 33

4. WINDENERGIEBELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING IN NEDERLAND ... 34

4.1. Inleiding ... 34

4.2. Duurzaam energiebeleid ... 34

4.3. Windenergiebeleid ... 35

4.3.1. Interprovinciaal Overleg 2013 ... 37

4.4. Structuurvisie Windenergie op Land ... 38

4.5. Het procesverloop van windenergieprojecten ... 39

4.6. Externe veiligheid ... 40

5. ONDERZOEKSRESULTATEN: DE EXTERNE VARIABELEN ... 42

5.1 Welk effect hebben sociale factoren op het implementatieproces? ... 42

5.1.1. De actoren ... 42

5.1.2. Communicatie ... 45

5.1.3. Gebrek aan kennis ... 46

5.1.4. Conclusie ... 47

5.2. Welke effect hebben ruimtelijke factoren op het implementatieproces? ... 48

5.2.1. Externe veiligheidsrisico’s ... 48

5.2.2. Handboek Risicozonering Windturbines 2014 ... 49

5.2.3. Ruimtelijke invloed ... 51

5.2.4. Conclusie ... 52

5.3. Welk effect hebben institutionele factoren op het implementatieproces? ... 54

5.3.1. Verdeling in verantwoordelijkheden ... 54

5.3.2. Frictie tussen de gezagen ... 55

5.3.3. Institutionele instabiliteit ... 56

5.3.4. Gefragmenteerde wet- en regelgeving ... 57

5.3.5. Conclusie ... 57

6. ONDERZOEKSRESULTATEN: DE ACTIESITUATIES: BEDRIJVENTERREINEN IN ZWIJNDRECHT EN WAALWIJK ... 60

6.1 Welke factoren hebben het implementatieproces in Zwijndrecht beïnvloed? ... 60

6.1.1. Windenergiebeleid in Zuid-Holland ... 61

6.1.2. Windenergiebeleid in Zwijndrecht ... 61

6.1.3. Gebrek aan draagvlak ... 62

(5)

4

6.2.1. Windenergiebeleid in Noord-Brabant ... 65

6.2.2. Windenergiebeleid in Waalwijk ... 66

6.2.3. Windenergie op Haven Acht ... 67

6.2.4. Experimenten op Haven Acht ... 68

6.2.5. Andere factoren ... 69

6.2.6. Conclusie ... 70

7. ONDERZOEKSRESULTATEN: INTERACTIEPATRONEN ... 71

7.1. Regels ... 71

7.2. Interacties tussen actoren ... 72

7.3. Conclusie ... 73

8.ONDERZOEKSRESULTATEN: UITKOMST: OP WELKE WIJZE KAN HET SUCCES VAN WINDENERGIEPROJECTEN OP BEDRIJVENTERREINEN WORDEN VERGROOT? ... 74

8.1. Communicatie en argumentatie naar burgers en bedrijven ... 74

8.2. Een afweging van belangen ... 75

8.3. Nieuwe rekenmethoden... 76

8.4. Aanpassing in de wet- en regelgeving ... 77

8.5. Ontwikkeling van een kennisplatform ... 77

8.6. Lange termijnvisie ... 78

8.7. Conclusie ... 79

9. CONCLUSIE ... 80

9.1. Belemmeringsfactoren ... 80

9.2. Bedrijventerreinen versus agrarisch gebied ... 81

9.3. Aanpassingen ... 82 10. DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN ... 84 10.1. Discussie ... 84 10.2. Theoretische discussie... 85 10.3. Aanbevelingen ... 86 11.REFERENTIES ... 88 Bijlagen ... 94 Bijlage I ... 94 Bijlage II ... 95 Bijlage III ... 97 Bijlage IV ... 98

(6)
(7)

6

Lijst met afkortingen

Bevi Besluit externe veiligheid inrichtingen

BPW Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie Chw Crisis- en Herstelwet

ELI Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie EZ Ministerie van Economische Zaken

GR Groepsrisico

Handboek Handboek Risicozonering Windturbines 2014 IAD Institutional Analysis and Development Framework IENM Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IPO Interprovinciaal Overleg m.e.r. Milieueffectrapportage MER Milieueffectrapportage NIMBY Not In My Backyard

NMP Nationaal Milieu Beleidsplan POP Provinciale Ontwikkelingsplannen PR Plaatsgebonden risico

QRA Kwantitatieve risicoanalyse RCR Rijkscoördinatieregeling MW Megawatt

VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Wm Wet Milieubeheer

(8)
(9)

8

Voorwoord

Gedurende de vier jaar dat ik studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, heb ik nooit gedacht dat ik tijdens mijn afstuderen diep in de wereld van windenergie en windturbines verzeild zou raken. Toch geschiedde dit zo, omdat ik een afstudeerstage vond bij Antea Group. Direct na het starten hier zag ik ineens overal windturbines om me heen en begon ik steeds beter het raakvlak tussen planologie en de windenergie sector te begrijpen. Dit maakte mij enthousiast om een onderzoek te doen waardoor de verbinding tussen deze twee terreinen verbeterd kon worden.

Dit enthousiasme heeft geresulteerd in het houden van veertien diepte interviews waarvoor ik heel Nederland heb afgereisd, veel lees- en schrijfwerk, analyses en uiteindelijk in dit

eindproduct. Deze scriptie had ik echter nooit kunnen schrijven zonder de aanwezigheid van zij die mij hierbij hebben geholpen. Ten eerste mijn begeleider vanuit de Universiteit van Amsterdam, Mendel Giezen, die me duidelijke feedback gaf en met name het theoretisch deel goed bekritiseerde. Jeroen Eskens en Jacobine Aalberts, die mij begeleidden vanuit Antea Group, konden daarnaast weer goed advies geven over de resultaten en hebben me geholpen om makkelijk contact te maken met de respondenten. Ik wil hen graag bedanken voor de mogelijkheid die zij mij hebben gegeven om mijn afstudeerscriptie bij Antea Group te schrijven, wat een ontzettend grote toevoeging voor mijn scriptie, maar ook voor mijn eigen ontwikkeling is geweest. Ook de respondenten die ik mocht interviewen wil ik graag

bedanken voor hun tijd die zij beschikbaar stelden om mij duidelijk uit te leggen hoe de ‘windwereld’ in elkaar steekt. Tenslotte bedank ik mijn vader, want zonder hem en zijn auto die mij elke dag naar Oosterhout brachten, had deze scriptie hier nooit gelegen.

Anne Oerlemans Oosterhout, Juli 2016

(10)
(11)

10

1. INLEIDING

In de komende vijf jaar zal het aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik sterk moeten groeien om de target van 14% duurzame energie in 2020, opgelegd door de Nederlandse overheid in Europees verband, te kunnen halen (Rijksoverheid, 2015). Het aandeel hernieuwbare energie in Nederland bedraagt in 2016 slechts 5,5%, een klein cijfer in vergelijking met andere Europese landen zoals Zweden (5l,1%), Letland (35,8%) en

Denemarken (25,6%) (RVO, 2016). Om de groei van het aandeel duurzame energie te

bewerkstelligen, wordt ingezet op diverse vormen van hernieuwbare energieopwekking, zoals zonnewarmte, biomassa, golfslagenergie, getijdenenergie en windenergie. Windenergie als energiebron staat de laatste jaren volop in de belangstelling om de klimaatverandering af te remmen (IENM, 2014). Deze vorm van energie wordt gegenereerd door windturbines, waarbij een constructie van meer turbines noodzakelijk is om het vermogensaandeel te vergroten en zodoende de gestelde doelstelling te behalen. Hiervoor heeft Nederland als doel gesteld dat in 2020 alle windturbines op land een gezamelijke vermogen van 6000 megawat moeten hebben. Nederland is een windrijk land, waardoor de mogelijkheid om dit doel te bereiken groot lijkt te zijn (de Jong e.a., 2005). Momenteel zetten het Rijk en verschillende provincies in op het plaatsen van windturbines op locaties waar ze in het landschapsbeeld passen, zoals bedrijventerreinen en havens.

Het implementatieproces van windturbines op bedrijventerreinen blijkt vrij complex te zijn en niet altijd succesvol te verlopen, waardoor een sterke groei van het aantal turbines uitblijft. Al sinds 1985 heeft Nederland diverse beleidsdoelen gesteld om de totale capaciteit van

windenergie te vergroten, maar het behalen van deze doelstellingen is steeds niet gelukt (Wolsink, 2000). Uit de verschillende onderzoeken die zijn gedaan komt een diversiteit aan oorzaken naar voren voor dit gebrek aan implementatie in Nederland. Veel wetenschappers noemen de maatschappelijke weerstand, die ontstaat wanneer er plannen zijn voor het bouwen van windturbines in de nabije leefomgeving, als een belangrijke oorzaak (Devine-Wright, 2004). Daarnaast kan onenigheid tussen partijen die betrokken zijn bij het proces leiden tot vertraging, omdat zij tegenstrijdige belangen hebben bij de geselecteerde locaties. Ook

mogelijke externe veiligheidsrisico’s die de turbines op hun omgeving kunnen hebben, en een gebrek aan duidelijke regelgeving hierover, spelen een rol bij de bemoeilijking van het proces. Windturbines blijken vaak niet op locaties te passen omdat ze conflicten geven met andere (toekomstige) ruimtelijke plannen en bestaande bestemmingsplannen (Antea Group, 2014). Er is zowel nationaal als internationaal veel onderzoek gedaan naar bestaande barrières die het procesverloop van windturbineprojecten beïnvloeden. Hierin is met name gekeken naar de maatschappelijke en politieke weerstand en de invloed hiervan op de implementatieprocessen. Er is in Nederland echter nog geen duidelijkheid over de factoren die invloed hebben op het implementatiesucces van windturbines op de specifieke locatie van bedrijventerreinen. De hier gevestigde bedrijven kunnen bepaalde voordelen behalen uit de aanwezigheid van windturbines op hun terrein, zoals een goedkope toegang tot energie en de mogelijkheid om zichzelf te promoten als een duurzame onderneming, indien zij zichzelf verbinden met windenergie initiatieven en een turbine op hun terrein plaatsen. Het is daarom verrassend dat het door het Rijk gestelde doel nog niet tot de komst van veel nieuwe windturbines heeft geleid. Onderzoek naar de oorzaken voor het gebrek aan implementatie is nodig om in beeld te brengen waarom projecten niet succesvol zijn. Daarna kan bekeken worden of het mogelijk is om verbeteringen aan te brengen in dit proces. Deze verbeteringen kunnen ervoor zorgen dat windturbines gecombineerd kunnen worden met andere ruimtelijke ontwikkelingen op bedrijventerreinen, zodat de windenergiesector op land in Nederland kan groeien.

(12)

11

1.1. Windenergie op Nederlandse bedrijventerreinen

In het rapport ‘Structuurvisie windenergie op land’ uit 2014 (IENM, 2014) wordt beschreven dat het Rijk inzet op het stimuleren van meer windturbines in haven- en industriegebieden. Het is een financieel aantrekkelijke optie om samen te werken met de bedrijven die hier gevestigd zijn, door het vormen van publiek-private samenwerking tussen de particuliere bedrijven en overheidsorganen. Het overheidsinitiatief is tot nu toe echter niet heel succesvol geweest, aangezien implementatie van windturbines op bedrijventerreinen nog steeds beperkt is. Dit gebrek aan succes wordt in deze gebieden mogelijk door andere factoren beïnvloed dan in het agrarische gebied, waar een uitsluiting van de bevolking in het beleidsproces vaak het implementatieproces bemoeilijkt. Het is tot op heden niet onderzocht of dit argument ook de oorzaak zijn voor het gebrek aan succes van windturbine implementatie op industriële locaties zoals haven- en bedrijventerreinen. Het maken van ruimtelijke plannen op bedrijventerreinen heeft betrekking op vele actoren, waardoor overheidsorganen niet de enige spelers in het spel zijn. Grondeigenaren, omliggende bedrijven, omwonenden en eigenaren van technische infrastructuur op het terrein hebben allen een rol in het implementatieproces en bekijken dit vanuit een ander perspectief.

Op bedrijventerreinen speelt ook het belang van de economische waarde van infrastructurele voorzieningen een belangrijke rol bij de mogelijkheid om windturbines te implementeren. Indien een gedeelte van de turbine faalt of afbreekt, kan dit mogelijk tot ernstige schade leiden aan de voorzieningen en gebouwen in de omgeving van deze turbine. Ook dit beïnvloedt de bereidheid van partijen om mee te werken aan windenergieprojecten in de buurt. Daarnaast heeft de bestaande wetgeving rondom externe veiligheid waarschijnlijk meer invloed op de mogelijkheid om windturbines te implementeren op bedrijventerreinen, dan in agrarische gebieden. Op de laatstgenoemde locaties is namelijk over het algemeen minder hoogwaardige infrastructuur aanwezig. De factoren die het implementatieproces van

windturbines op bedrijventerreinen beïnvloeden zijn daarom niet vanzelfsprekend gelijk aan de factoren die een rol spelen in agrarische gebieden.

Om de gestelde doelstelling in 2020 te halen, zullen de factoren die het implementatieproces op verschillende locaties verhinderen, onderzocht moeten worden. Indien deze factoren bekend zijn, kunnen er experimenten plaatsvinden om turbines te combineren met andere ruimtelijke ontwikkelingen op bedrijventerreinen, waardoor het aandeel windenergie in Nederland kan worden vergroot. Daarom wordt in deze scriptie onderzocht welke factoren implementatie van windturbines in Nederlandse bedrijventerreinen beïnvloeden, en op welke wijze deze processen succesvoller kunnen worden gemaakt. Dit wordt gedaan met een vergelijkende embedded case studie. Het onderzoek analyseert het implementatieproces van windturbines op bedrijventerreinen door middel van diepte interviews met experts in de windenergiesector. De twee casussen die worden vergeleken in de case studie zijn de bedrijventerrein Haven Acht in Waalwijk en het bedrijventerreinen Groote Lindt in Zwijndrecht. De situaties zijn geanalyseerd met behulp van het Institutional Analysis and Development framework van Elinor Ostrom (2007). Deze theorie maakt het mogelijk om de invloed van instituties op het procesverloop vast te stellen, en de analyse van proces te verdelen in diverse componenten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen externe variabelen, de actiearena, interactiepatronen en de uitkomst. In dit onderzoek wordt elk component van het model apart behandeld, waardoor de theorie gebruikt kan worden om in beeld te krijgen wat de invloed van de verschillende externe factoren en de interacties tussen actoren op het procesverloop en de uitkomst hiervan is.

(13)

12

1.2. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

De huidige politieke en maatschappelijke bezorgdheid om klimaatverandering leidt tot veel vragen en debat over de juiste manier om de energietransitie vorm te geven. Dit speelt niet alleen in de politieke kringen, maar in toenemende mate ook onder de Nederlandse bevolking, die de gevolgen van de opwarmende aarde ook begint op te merken. Zonnepanelen zijn niet meer uit het straatbeeld weg te denken en ook grote windturbines worden een steeds

herkenbaarder beeld in Nederland. Windenergie staat momenteel maatschappelijk breed in de belangstelling, met zowel positieve als negatieve klanken.

De Rijksoverheid geeft aan dat bedrijventerreinen ideale locaties voor het plaatsen van windturbines zijn, omdat het landschapsbeeld hier niet bederft wordt door de komst van windturbines, en van geluidsoverlast niet of nauwelijks sprake is. Het combineren met andere ruimtelijke ontwikkelingen op deze terreinen, zoals grootschalige distributiecentra voor online shops en met nabijliggende ondergrondse gasleidingen, blijkt echter erg lastig te zijn. Het is tot op heden niet bekend of dit de reden is dat er relatief weinig windturbines zijn op

Nederlandse industrie- en bedrijventerreinen, of dat hier ook andere redenen aan ten

grondslag liggen. Onderzoek naar de exacte factoren die de trage groei van windenergie in op bedrijventerreinen in Nederland veroorzaken is nodig om te kunnen zoeken naar oplossingen. Dit is ten eerste wetenschappelijk relevant omdat de onderzoeksresultaten een bijdrage leveren aan het huidige gat aan kennis over de exacte oorzaken van het falen van

implementatieprocessen op Nederlandse bedrijventerreinen. Het draagt bij aan de wetenschap van de ruimtelijke ordening en planologie door te zoeken naar mogelijkheden om windenergie te combineren met andere ruimtelijke plannen en ontwikkelingen. Het onderzoek draagt bij aan andere theorieën van wetenschappers die zich verdiept hebben in de wereld van

windenergie op land, door het bekijken van een specifieke locatie die nog niet eerder onderzocht is: Nederlandse bedrijventerreinen. Hierdoor kan de al bestaande kennis al dan niet worden toegepast op deze terreinen, afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek. Daarnaast is het onderzoek maatschappelijk relevant omdat de verkregen kennis kan zorgen voor ontwikkelingen in het implementatieproces, waardoor de kans op succes van het proces vergroot wordt. De resultaten zullen aantonen of processen op bedrijventerreinen door andere factoren beïnvloed worden dan de processen in het agrarisch gebied. Met deze informatie kan vervolgens een specifiek beleid worden gemaakt voor beide locaties. Hierdoor kan het aantal windturbines in Nederland groeien en zal het aandeel duurzame energie stijgen. Op deze manier kan het onderzoek op een realistische wijze bijdragen aan de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020.

(14)

13

1.3.Onderzoeksvraag

Dit onderzoek heeft als doel het krijgen van inzicht in het implementatieproces van

windturbines op Nederlandse bedrijventerreinen, zodat er verbeteringen plaats kunnen vinden en het succes van deze processen hier kan worden bevorderd. De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt daarom alsvolgt:

Hoe kan de implementatie van windturbines op Nederlandse bedrijventerreinen worden bevorderd?

Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn zeven deelvragen opgesteld, die op de volgende pagina worden beschreven. Deze deelvragen zijn opgebouwd aan de hand van het IAD framework van Ostrom (2007).

1.3.1. Deelvragen

De deelvragen zijn gevormd aan de hand van het theoretisch kader, dat is gebaseerd op het IAD framework van Elinor Ostrom (2007). De externe variabelen die in deze theorie invloed uitoefenen op de actiearena, zijn in deze scriptie ingevuld middels de Implementation

Capacity Theorie van Agterbosch e.a. (2004). De externe variabelen die daarom in deze scriptie worden onderzocht zijn ruimtelijke, sociale en institutionele variabelen, dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 2. De eerste drie deelvragen zijn bedoeld om te onderzoeken welke externe factoren de huidige implementatie van windturbines op Nederlandse

bedrijventerreinen beïnvloeden, en dragen bij aan het beschrijven van de nationale context waarin de casussen zich bevinden. De vierde en vijfde deelvraag hebben betrekking op de twee casussen die zijn geanalyseerd in Zwijndrecht en Waalwijk, en schetsen de actiesituaties in deze twee gemeenten. In de zesde deelvraag wordt de component ‘interactiepatronen’ geanalyseerd, waarbij wordt onderzocht wat de invloed van regels op de actiearena’s is, welke patronen van interactie er bestaan in deze arena’s, en wat voor invloed deze patronen hebben op de uitkomsten van de processen. De laatste deelvraag bekijkt de mogelijkheden om windturbine implementatie op Nederlandse bedrijventerreinen succesvoller te maken, en onderzoekt daarmee de laatste component van het IAD framework, namelijk de uitkomst. Het schema op de volgende pagina geeft de verdeling van de onderzoeksvragen weer.

Hoe kan de implementatie van windturbines op Nederlandse

bedrijventerreinen worden bevorderd?

(15)

14 •De sociale factoren hebben betrekking op de rollen van en relaties tussen stakeholders in het

proces. De invloed van deze factoren op de actiearena wordt onderzocht in de eerste deelvraag. Dit wordt gedaan door middel van diepte interviews met stakeholders en experts die vaak deelnemen in windenergieprojecten in Nederland, zoals overheden, ontwikkelaars en eigenaren van infrastructuur.

1. Welk effect hebben sociale factoren op het implementatieproces?

•In de tweede deelvraag wordt door middel van een documentanalyse van onder andere externe veiligheidswetgeving en middels diepteinterviews met experts onderzocht wat het effect is van ruimtelijke factoren op het proces van windturbine implementatie op

bedrijventerreinen.

2. Welk effect hebben ruimtelijke factoren op het implementatieproces?

•In de derde deelvraag wordt duidelijk wat de rol van huidige instituties op de actiearena is. Instituties worden in dit onderzoek omschreven als het geheel aan formele en informele regels, wetten en overeenkomsten tussen de betrokken actoren. Dit is dus bestaand beleid, maar ook de geldende normen en waarden. Het beleid voor windenergie in Nederland is in de afgelopen jaren sterk wisselend geweest, zoals wordt beschreven in hoofdstuk 3. 3. Welk effect hebben institutionele factoren op het

implementatieproces?

•Hierna wordt dieper ingegaan op de twee geselecteerde cases, Waalwijk en Zwijndrecht, en de vierde component uit het model, de actiearena. Bij beide cases wordt middels

semigestructureerde diepte interviews de actiearena's geanalyseerd. Hier wordt bekeken hoe het proces is verlopen, wat de actiesituaties waren en waarom de windturbines hier wel of niet geplaatst kunnen worden. Er vindt in deze deelvragen dus een schets van de actiearena's plaats.

4. Welke factoren hebben het implementatieproces in Zwijndrecht beïnvloed?

5. Welke factoren hebben het inplementatieproces in Waalwijk beïnvloed?

•Deze deelvraag bekijkt de zesde component van het IAD framework: de interactiepatronen die invloed uitoefenen op de uitkomst. Hier wordt de toepassing van de regels die door Ostrom zijn opgesteld op de actiearena's onderzocht en wordt bekeken hoe deze interactiepatronen de uitkomsten beinvloeden.

6. Welke interactiepatronen bestaan er in de actiearena's Zwijndrecht en Waalwijk?

•Tenslotte wordt de laatste component uit het model, de uitkomst, behandeld. De laatste stap is het analyseren of de factoren die het proces verhinderen kunnen worden

weggenomen of worden verkleind. Hierdoor kan de uitkomst van het proces positief worden beinvloed. Deze vraag wordt ook beantwoord op basis van de data die is verkregen uit de interviews, waarbij aan de experts is gevraagd wat er veranderd en aangepast moet worden om het succes van plannen te vergroten, waardoor de doelstelling in 2020 bereikt kan worden. In deze laatste deelvraag worden adviezen weergeven die kunnen helpen om het succes van de implementatieprocessen te vergroten.

7. Op welke wijze kan het succes van de implementatieprocessen worden vergroot?

(16)

15

1.4. Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de literatuur die relevant is voor dit onderzoek weergeven in het theoretisch kader. Dit is de basis van het onderzoek, en de fundering voor het conceptueel model. In hoofdstuk 3 wordt daarna duidelijk gemaakt welke onderzoeksmethoden en technieken zijn gebruikt om tot de resultaten te komen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 een overzicht gegeven van de wijze waarop duurzame energie en windenergie in Nederland vormgegeven is, met een korte beleidsgeschiedenis en de beschrijving van de huidige overheidsvisie. De resultaten van de dataverzameling en data-analyse worden weergeven in hoofdstuk 5, 6, 7 en 8, waar antwoord wordt gegeven op de deelvragen. In hoofdstuk 9 wordt daaropvolgend de hoofdvraag van dit onderzoek beantwoord in de conclusie. Tot slot worden in hoofdstuk 10 een discussie en theoretische discussie gehouden en wordt beschreven wat de consequenties en mogelijkheden voor verder onderzoek zijn.

(17)

16

2. THEORETISCH KADER

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de relevante theorieën en literatuur voor het onderzoek naar het implementatieproces van windturbines op Nederlandse bedrijventerreinen. Het gebruik van deze theorieën is de basis van wetenschappelijk onderzoek, en geeft aan welke gedachten en ideeën er bestaan over het onderzoeksonderwerp. Als eerste wordt het Institutional Analysis and Development Framework (IAD) van Elinor Ostrom (2007) uiteengelegd en de toepassing van deze theorie in dit onderzoek beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2.3. de Implementatie Capaciteit Theorie van Agterbosch e.a. (2004) beschreven, die bijdraagt aan de mogelijkheid om de factoren die van invloed zijn op de implementatie van windturbines te categoriseren. In paragraaf 2.4. wordt de waarde van het gebruik van deze theorieën voor dit onderzoek aangegeven. Hierna wordt in paragraaf 2.5. een overzicht weergeven van verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op het implementatieproces. Tenslotte vindt in hoofdstuk 2.6. de definiëring plaats, waarbij de verschillende concepten worden benoemd en het conceptueel model wordt weergegeven.

2.2.Institutional analysis and development framework (IAD)

Een kenmerk van windenergieprojecten is de betrokkenheid van veel verschillende

stakeholders, met allen hun eigen belangen in het speelveld (Wüstenhagen e.a., 2007). Het plaatsen van windturbines heeft invloed op veel groepen en personen. Niet alleen op

landeigenaren die de invulling van hun land zien veranderen, maar ook op netwerkbeheerders die bepaalde belangen hebben op de aangewezen locatie, zoals een hoogspanningslijn of een ondergrondse gasleiding. De verschillende percepties van deze betrokkenen kunnen sterk uiteenlopen, en zijn niet altijd evenredig aan het beleid dat opgesteld is door het Rijk, dat windenergie als een van de oplossingen voor de huidige milieuproblemen ziet (Wolsink, 2007). Lokale overheden kijken vaak naar het economische belang dat zij hebben bij de implementatie van windturbines. Lobbygroepen en milieuverenigingen hebben veelal een negatieve perceptie bij deze projecten omdat zij de vogels, de natuur en het landschapsbeeld willen beschermen (Zoellner, e.a., 2008). Daarnaast zijn er ook nog nabij liggende bedrijven die risico’s zien in het mogelijke falen van (een gedeelte van) de windturbine. Dit kan voor hen namelijk leiden tot economische schade. Landeigenaren kunnen de waarde van hun land zien kelderen door deze faalkansen en de wet- en regelgeving die hiervoor is opgesteld. Deze veelheid aan percepties maakt het besluitvormingsproces complex en kan leiden tot grote vertraging.

Om het gedrag van de groepen en individuen die samenwerken en hun gedrag ten opzichte van gemeenschappelijke goederen te kunnen analyseren, en de invloed van instituties hierop te begrijpen, heeft Elinor Ostrom vanaf de jaren ’80 het Institutional Analysis and

Development Framework (IAD) ontwikkeld (zie figuur 1) (Ostrom, 2005; Ostrom, 2011). Dit framework stelt dat veel situaties complex en uiteenlopend zijn, maar dat door bestaande instituties, zoals regelgeving, normen en strategieën die de individu vaak (onbewust) volgt,

(18)

17

hij of zij toch in staat is om betekenis aan de werkelijkheid te geven en deze te begrijpen. Het gebruik van het IAD model maakt het mogelijk om de institutionele werking gedetailleerd weer te geven, waarbij interactie tussen actoren en de dynamiek van verschillende percepties duidelijker wordt (O’Toole, 2000). Devine-Wright (2004) geeft aan dat het gebruik van het IAD framework bij onderzoek naar windenergie de mogelijkheid geeft om de sociaal geconstrueerde kant van de projecten te belichten; een onderdeel dat in veel onderzoeken ontbreekt. In dit onderzoek wordt de IAD theorie toegepast om het complexe proces dat aan implementatie van windturbines op bedrijventerreinen voorafgaat, te kunnen analyseren en begrijpen. In dit hoofdstuk wordt het Institutional Analysis and Development Framework beschreven en wordt toegelicht hoe deze theorie in dit onderzoek is toegepast.

2.2.1 Instituties

Het IAD framework bekijkt de wijze waarop instituties worden gevormd, hoe ze werken en hoe ze veranderen gedurende de tijd. Instituties worden door Ostrom omschreven als gedeelde concepten, gebruikt door mensen in herhaalde situaties die zijn georganiseerd door regels, normen en strategieën (Ostrom, 2007). Regels worden hierin gezien als gedeelde prescripties die wederzijds worden begrepen en voorspelbaar worden opgelegd in bepaalde situaties, door agenten die verantwoordelijk zijn voor het monitoren en het uitdelen van sancties. Normen zijn de gedeelde prescripties die worden opgelegd door participanten zelf, door interne en externe opgelegde kosten en aansporingen. Ostrom beschrijft de strategieën als gereguleerde plannen die gemaakt worden door individuen waarbij rekening gehouden wordt met regels, normen en het verwachte gedrag van anderen (Ostrom, 2007, p.23). Instituties zijn vaak complex omdat ze bestaan uit veel verschillende typen identiteiten en organisaties. Instituties zijn onzichtbaar; en een input uit een grote diversiteit aan disciplines is nodig om een

samenhangende visie te creëren waarbij er diverse institutionele vormen zoals markten, hiërarchieën, bedrijven, families, nationale overheden en internationale regimes kunnen worden bestudeerd (Ostrom, 2007, p.22). Beslissingen over regels op één overheidsniveau zijn vaak genomen in de bestaande structuur van regels op een ander niveau. Het bestuderen van instituties moet daarom meerdere analyseniveaus bevatten (Ostrom, 2007, p.22).

(19)

18

Zoals te zien in figuur 1 bestaat het framework uit verschillende basiscomponenten. De actiearena, bestaande uit de actiesituatie en de actoren, staat hierin centraal. De actiesituatie is een beschrijving van de contextsituatie en de actoren die in de arena betrokken zijn. Men beschrijft de actiesituatie aan de hand van volgende gegevens: 1) de participanten; 2) specifieke positie van de participanten in de situatie; 3) set van toegestane acties en de link naar de uitkomsten; 4) potentiële uitkomsten die gekoppeld zijn aan individuele volgorde van acties; 5) het niveau van controle dat elke participant heeft over zijn of haar keuze; 6) de informatie die beschikbaar is voor participanten over de structuur van de actiesituatie; en 7) de kosten en baten die gekoppeld zijn aan de acties en uitkomsten. Dit wordt gezien als de institutionele, sociale, fysieke en culturele setting van de actiesituatie, die samen de context vormen waarin handelingen plaatsvinden (Ostrom, 2007). De actoren kunnen individuen of groepen zijn, en er is altijd sprake van ten minste twee actoren in de actiesituatie die interactie met elkaar hebben. De term actie refereert naar het menselijke gedrag waaraan de individu een subjectieve en instrumentele waarde hecht.

2.2.3. Externe variabelen

De actiesituatie wordt beïnvloed door de drie externe variabelen zoals aan de linkerkant op figuur 1 te zien: kenmerken van de fysieke omgeving, kenmerken van de gemeenschap en de regels die in gebruik zijn. De kenmerken van de fysieke omgeving zijn variabelen die de kenmerken van de context waarin een actiesituatie plaatsvindt weergeven. Deze kenmerken zorgen ervoor dat regels in verschillende contexten en actiesituaties andere uitwerkingen kunnen hebben. Voorbeelden hiervan zijn demografische ontwikkelingen, de economische situatie of technologische innovaties (Ostrom, 2007).

De tweede externe variabele is de kenmerken van de gemeenschap, waarmee de sociale en culturele context van de actiesituatie wordt aangeduid. Deze context bevat bijvoorbeeld de geaccepteerde normen voor gedrag van anderen in de gemeenschap, de mate waarin men elkaar begrijpt en de middelen die men tot zijn of haar beschikking heeft. Ook het vertrouwen dat men heeft in elkaar binnen een gemeenschap is een belangrijke variabele, omdat een gebrek hieraan kan leiden tot hoge kosten om de bestaande regels in stand te houden (Ostrom, 2005, 2007).

De laatste externe variabele wordt gevormd door de regels die in gebruik zijn. Deze regels geven aan wat toegestaan en wat niet toegestaan is in de actiearena, en zorgen ervoor dat er over deze zaken een gedeeld begrip is onder de actoren (Ostrom, 2005). De regels organiseren de wereld en creëren voorspelbaarheid in het gedrag van anderen (Ostrom, 2011). Er wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele regels, waarbij de eerste categorie regels zijn, die voortkomen uit bestaande wetten, opgesteld door overheden, en in principe voor iedereen gelden (Ostrom, 2005). Informele regels daarentegen worden meestal opgesteld binnen een organisatie, gemeenschap of familie en gelden daarom alleen voor hen die daartoe behoren (Ostrom 2005; Ostrom 2011).

(20)

19 2.2.4.Regels

Elke situatie kent bepaalde regels die voor structuur zorgen. In het IAD onderscheidt Ostrom zeven typen regels die gelden in de actiesituatie (Ostrom, 2011):

1. Grensregels: Deze regels geven de toetreding tot de actiesituatie aan. Door deze

regels wordt het aantal deelnemers, hun attributen en bronnen beïnvloed. Ook bepalen deze regels of men vrij kan toetreden en geven ze de voorwaarden die gesteld zijn aan het verlaten van de situatie aan.

2. Positieregels: De posities van de actoren en betrokken partijen in de situatie worden

door deze regels geformuleerd, waarbij alle actoren andere combinaties van kansen, voorkeuren en verantwoordelijkheden hebben.

3. Keuzeregels: Deze regels bepalen op welke momenten actoren bepaalde acties al dan

niet moeten of mogen nemen. Deze regels zijn per actor afhankelijk van hun positie, eerdere gedane acties en de actiesituatie waarin de actor zich bevindt.

4. Aggregatieregels: Met deze regels wordt vastgesteld of andere actoren invloed

hebben op het ondernemen van acties van een actor. Deze regels beïnvloeden daardoor de mogelijkheid van een betrokken actor om invloed uit te oefenen over zijn of haar eigen acties.

5. Informatieregels: Deze regels bepalen welke informatie beschikbaar is voor de

betrokken actoren. Dit kan bijvoorbeeld informatie zijn over de bestaande structuur van de actiesituatie of over voorspelbare handelingen van andere betrokken actoren.

6. Payoffregels: Deze regels beïnvloeden de kosten en baten die betrekking hebben tot

bepaalde combinaties van acties en uitkomsten. Externe beloningen of sancties kunnen handelingen van actoren beïnvloeden en daardoor stimuleren of juist ontmoedigen.

7. Scoperegels: Deze regels bepalen de acties die gerelateerd zijn aan uitkomsten en de

mogelijke uitkomsten van de situaties en handelingen.

(21)

20

De regels beïnvloeden de actiesituatie op verschillende manieren, zoals duidelijk wordt in figuur 2. Sommige regels brengen orde aan, andere regelen de relaties tussen de verschillende actoren en participanten en andere regels bepalen de toegang tot de arena (Ostrom, 2011).

2.2.5. Interactiepatronen

Alle actoren die betrokken zijn, hebben hun eigen perceptie over de toegang tot middelen en het verkrijgen van bepaalde informatie. Informatie is vaak incompleet en situaties kunnen problematisch en onzeker zijn, daardoor is een blind vertrouwen in de ander niet aan te raden. Het blijkt voor individuen niet altijd gemakkelijk te zijn om de omgeving te begrijpen, omdat zij op basis van hun eigen ervaringen, normen en culturele waarden proberen de wereld om hen heen te interpreteren en te begrijpen. Percepties zijn daarom sterk contextafhankelijk en aan verandering onderhevig (Ostrom, 2005).

Onderlinge communicatie en interactie kan individuen helpen om actoren met andere percepties toch te begrijpen en met hen tot overeenstemming te komen. Deze interacties kunnen starten met een diversiteit aan percepties, maar naarmate de tijd vordert blijkt in veel gevallen dat men naar elkaar toe groeit en elkaars gedachten gedeeltelijk overneemt. Deze interactie omschrijft Ostrom met drie kernwoorden: wederkerigheid, vertrouwen en reputatie. Met wederkerigheid geeft ze de neiging aan die individuen hebben om positief te reageren op een positieve actie van een ander, en omgekeerd negatief te reageren op een negatieve actie van een ander. Wederkerigheid die in stand wordt gehouden kan vervolgens leiden tot een betere relatie tussen de actoren onderling, waarbij beide partijen een betere reputatie krijgen. Hierdoor krijgen zij vervolgens meer vertrouwen in elkaar, waardoor de wederkerigheid weer groeit. Er is dus sprake van een soort vicieuze cirkel waarin men terecht komt, die zowel negatief als positief kan zijn; en dus positieve of negatieve netto uitkomsten kan hebben, zoals weergeven is in figuur 3 (Ostrom, 1998).

Communicatie blijkt een drijvende kracht achter de cirkel te zijn, die met name leidt tot een beter vertrouwen tussen de actoren. Het zorgt er ook voor dat men elkaar beter in kan schatten, waardoor er meer wederkerigheid ontstaat en de samenwerking kan verbeteren. Ostrom maakt duidelijk dat communicatie en vertrouwen sterk aan elkaar gelinkt zijn, en beide zijn van groot belang om tot collectieve actie te komen (Ostrom, 2005).

(22)

21 2.3. De Implementatie Capaciteit Theorie

De drie externe variabelen die worden genoemd in het IAD framework van Ostrom zoals beschreven in hoofdstuk 2.2., worden in dit onderzoek ingevuld met het gebruik van Implementatie capaciteit theorie van Agterbosch e.a. (2004).

De auteurs van deze theorie geven aan dat het diffusieproces van projecten en de implementatie daarvan kan worden bestudeerd vanuit verschillende perspectieven.

Agterbosch e.a. (2004) beargumenteren dat op het gebied van windenergie een geïntegreerd perspectief benodigd is om tot een succesvol resultaat te komen. Dit impliceert dat de

verschillende factoren en condities die implementatie van windturbines beïnvloeden, worden beschouwd als één sociaal systeem. Dit is een vruchtbaar concept omdat de focus wordt gelegd op het relatieve belang van de verschillende voorwaarden voor het ontstaan en de compositie van de factoren. Het bestuderen van de systeemkarakteristieken, samen met de achtergrond van actoren die windturbines of windparken proberen te implementeren, maakt het mogelijk om de knelpunten en potentiëlen van dat systeem te analyseren. Het gebruik van dit geïntegreerde perspectief geeft de gelegenheid om het relatieve belang van verschillende factoren afzonderlijk te onderzoeken (Agterbosch e.a. 2004). Deze factoren zijn geen eenduidige verklaringen voor het succes of falen van implementatie. Het zijn namelijk multicausale verklaringen omdat ze ook onderling verbonden en van elkaar afhankelijk zijn. De implementatie capaciteit is het geheel aan relevante systemische condities en hun

onderlinge afhankelijkheid, en geeft de haalbaarheid aan voor ondernemers en overheden om een nieuwe techniek te implementeren in een gebied.

Agterbosch e.a. (2004) gebruiken de implementatie capaciteit om te analyseren hoe verschillende typen Nederlandse windenergie entrepreneurs handelen en welk effect de sociaal-institutionele setting hierop heeft. In dit onderzoek wordt de theorie op een ander vlak toegepast, namelijk voor het analyseren van het implementatieproces van windturbines op Nederlandse bedrijventerreinen. In dit onderzoek zal de Implementatie Capaciteit Theorie helpen om deze multicausale verklaringen voor het succes of falen van windturbine implementatieprocessen in bedrijvengebieden te analyseren.

Het gebruik van deze theorie maakt het mogelijk om de factoren die van invloed zijn op de actiearena en het succes van de projecten met elkaar te vergelijken en zo hun onderlinge verbanden te ontdekken. Hierdoor kunnen de verschillende factoren die de implementatie van windturbines op bedrijventerreinen beïnvloeden geïntegreerd worden benaderd, en dit is nuttig omdat er veel onderlinge afhankelijkheden zijn.

De Implementatie Capaciteit Theorie bevat vier clusters van directe factoren die implementatie kunnen beïnvloeden, geïntroduceerd door Agterbosch e.a. (2004). In dit onderzoek wordt ook gebruik gemaakt van deze clusters van factoren, omdat ze goed

toegepast kunnen worden in de IAD theorie van Ostrom en aansluiten op het onderzoeksveld. De verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op het succes van het

implementatieproces van windturbines zijn dus in de vier clusters van Agterbosch e.a. verdeeld, namelijk institutionele, sociale, economische en technische factoren. Deze factoren worden in dit onderzoek gebruikt als de externe variabelen die invloed uitoefenen op de actiearena, waarin verschillende actoren interactie met elkaar hebben.

(23)

22 2.4. Toepassing van de theorieën

Het Institutional Analysis and Development Framework van Ostrom (2007) kan zinvol worden gebruikt om bepaalde contexten, relaties en interacties te analyseren, waarbij speciale aandacht is voor externe variabelen die invloed uitoefenen op deze situaties. De theorie is in dit onderzoek naar het implementatieproces van windturbines goed toepasbaar, omdat hiermee de verschillende factoren die van invloed zijn op dit proces op een gestructureerde manier geanalyseerd kunnen worden. Het plaatsen van windturbines op bedrijventerreinen is een proces waarbij meerdere stakeholders betrokken zijn. Communicatie en vertrouwen, twee concepten waar Ostrom veel waarde aan hecht, zijn van groot belang om het proces goed te laten verlopen. Mogelijk is het ontbreken van deze twee voorwaarden zelfs een van de oorzaken van het gebrek aan windturbines op bedrijventerreinen.

De externe variabelen die invloed hebben op de actiearena in het IAD framework worden theoretisch ingevuld aan de hand van de Implementatie Capaciteit Theorie van Agterbosch e.a. (2004), die wordt beschreven in hoofdstuk 2.4. De drie externe variabelen die Ostrom gebruikt in haar framework worden in dit onderzoek dus vervangen door drie andere variabelen die in het onderzoeksveld passen, namelijk de clusters van invloedsfactoren die Agterbosch e.a. benoemen (sociale, ruimtelijke en institutionele factoren).

De verschillende componenten uit het IAD framework zullen in dit onderzoek apart behandeld worden, om zo duidelijk een te onderscheid te kunnen maken tussen de externe factoren, de actiearena, de interactiepatronen en de uitkomst, en om de relatie tussen deze verschillende componenten bloot te kunnen leggen. Aan het eind van het onderzoek zal aandacht worden besteed aan het complete model, waarbij de verbinding tussen de componenten centraal staat.

2.5. Invloedsfactoren

In de Implementatie capaciteit theorie van Agterbosch e.a. (2004) wordt gebruik gemaakt van vier clusters van factoren, waarvan in dit onderzoek drie clusters worden gebruikt, namelijk de economische, sociale en institutionele factoren. Technische factoren worden in dit

onderzoek buiten beschouwing gelaten omdat is gebleken dat deze in het implementatieproces niet echt relevante invloed uitoefenen op de actiearena. De economische factoren zijn in dit onderzoek samengevoegd met ruimtelijke factoren, omdat deze in het onderzoeksveld op bedrijventerreinen meer aanwezig zijn, en worden ook beschreven onder de noemer ruimtelijke factoren. De drie clusters van factoren worden beschouwd als de externe

variabelen die invloed hebben op de actiearena van het IAD framework van Ostrom (2007). In dit hoofdstuk wordt een overzicht weergegeven van bestaande literatuur die ingaat op de externe factoren die mogelijk van invloed kunnen zijn op het implementatiesucces van windturbines, ingedeeld in de drie clusters: institutionele, sociale en ruimtelijke factoren. Deze literatuur gaat niet specifiek in op windturbines op bedrijventerreinen, omdat hier tot op heden niet of nauwelijks over geschreven is, maar over externe factoren die

(24)

23

na het onderzoek worden geconcludeerd of projecten op bedrijventerreinen te maken hebben met andere externe invloedsfactoren.

2.5.1. Institutionele factoren

De actiearena kan ten eerste beïnvloed worden door verschillende externe institutionele factoren. Börzel (2003) geeft aan dat een goed georganiseerd institutioneel kader een vereiste is om nieuwe technieken en beleidsmaatregelen succesvol te implementeren. Zij

beargumenteert dit aan de hand van de wijze waarop Europese landen milieuwetgeving van de Europese Unie implementeren op nationaal niveau. Indien de institutionele structuur sterk gefragmenteerd is, kan dit leiden tot onduidelijkheid en complexiteit in de verdeling van verantwoordelijkheden en taken tussen betrokken stakeholders, en is kans op een goede implementatie van de supranationale wetgeving klein (Börzel, 2003). Bouw-, water- en milieuwetgeving en regels omtrent ruimtelijke ordening moeten overzichtelijk zijn, zodat hier gedurende het proces rekening mee gehouden kan worden (Agterbosch e.a., 2004).

Ook institutionele factoren zoals langdurige goedkeuringsperiodes voorafgaand aan de implementatie, het gebrek aan financiële steun vanuit de overheid of andere instanties en een gebrek aan administratieve capaciteit kunnen invloed hebben op de implementatie kansen. Het komt vaak voor dat stakeholders hun interesse verliezen voor de constructie van nieuwe windturbine als de kosten te hoog worden. De constructie van windturbines is een duur en tijdrovend proces, en dit maakt dat het voor kleine bedrijven vaak niet rendabel of zelfs niet mogelijk is (de Jong, 1999; Ministry of Economic Affairs, 1997, 2002; Blom and Klimbie e.a., 2002; Verheij and Hoeve, 2002).

Walker geeft aan dat frictie met ander bestaand beleid het implementatieproces ook kan vertragen. Regels die gaan over natuurbescherming of die geluidsnormen stellen voor het bewoonde gebied, kunnen in strijd zijn met de plannen voor nieuwe windturbines. In dat geval moet eerst een juridisch proces plaatsvinden voordat daadwerkelijk tot het

implementatieproces overgegaan kan worden (Walker, 2002).

2.5.2 Sociale factoren

Teisman en Boons (2010) beargumenteren dat, indien er teveel stappen gemaakt moeten worden in het besluitvormingsproces door de verschillende overheidslagen die hierbij betrokken zijn, het proces sterk vertraagd kan worden. De betrokken partijen bij de constructie van windenergie zijn vaak georganiseerd in een governance systeem, dat een complex gelaagd netwerk is. Publieke, private en maatschappelijke actoren beïnvloeden elkaar en zijn wederzijds afhankelijk. Omdat de overheid niet in staat is om het netwerk van bovenaf te besturen, is er sprake van een ‘horizontale sturing’, waarbij interactie, coördinatie en samenwerking van groot belang is (Verweij & Teisman, 2012). Het aantal actoren dat betrokken is in het implementatieproces kan daarom de complexiteit van het proces beïnvloeden. De verschillende betrokkenen hebben vaak andere wensen en als het aantal stakeholders stijgt, zal dit aantal wensen en belangen ook groeien. Succesvolle interactie en samenwerking wordt hierdoor bemoeilijkt. Omdat gedurende het proces rekening gehouden moet worden met vele belangen, wordt het lastiger om een compromis te sluiten, waardoor

(25)

24

het proces over het algemeen trager is bij een groter aantal stakeholders (Beunen e.a., 2009). Ook een gebrek aan coördinatie tussen de stakeholders kan hieraan bijdragen. Als niet duidelijk is wie welke doeleinden heeft en men ideeën anders interpreteert, kan het proces vertraagd worden (Krislov e.a., 1986). Enzensberger e.a. (2002) geven aan dat dit relateert aan het uitsluiten van enkele stakeholders en de eis dat bepaalde belangengroepen betrokken moeten zijn, maar dit niet altijd mogelijk is. Castells (2010) maakt het belang van netwerken in de huidige informatie-eeuw duidelijk. Men bevind zich in verschillende netwerken en is daarin afhankelijk van elkaar. Dit netwerk kan op diverse wijzen falen, wat invloed kan hebben op verschillende beleidsprocessen, zo ook op het implementeren van windturbines. Weerstand tegen de ruimtelijke inpassing van windturbines is een belangrijke sociale factor die veel genoemd wordt in de literatuur. Sabatier (1986) maakt duidelijk dat politieke en maatschappelijke steun voor een plan vereisten zijn voor een succesvolle implementatie. Dit komt overeen met de huidige Nederlandse en Europese situatie, waar maatschappelijke weerstand vaak leidt tot een lastig besluitvormingsproces over het plaatsen van windturbines op een nieuwe locatie (Wolsink, 2010; Devine-Wright, 2004). Dit gebrek aan acceptatie kan ontstaan door het zogenaamde NIMBY-effect, waarbij men in principe wel voorstander is van windenergie, maar de opwekking ervan niet in de eigen nabije omgeving wil hebben (Devine-Wright, 2004). Het blijkt echter dat dit niet de belangrijkste factor van weerstand is, maar dat het gebrek aan betrokkenheid van de lokale bevolking in het besluitvormingsproces leidt tot tegenstanders. Zij willen invloed hebben op de besluiten die worden genomen op hoger overheidsniveau, zodat deze op een meer democratische wijze genomen worden en geluisterd wordt naar het standpunt van de omgeving (Wolsink e.a., 2007; Wolsink, 2007). Een project dat wordt gerealiseerd middels een participerende

benaderingswijze blijkt in het algemeen meer steun te krijgen dan een project waarbij de bevolking nauwelijks betrokken wordt in het besluitvormingsproces (Erp, 1997).

2.5.3. Ruimtelijke factoren

Ook ruimtelijke factoren kunnen van invloed zijn op het plaatsen van windturbines op bedrijventerreinen. Door omgevingsfactoren zoals de aanwezigheid van nabijgelegen bedrijven en woningen, en wetgeving die bepaalt dat er bepaalde afstanden aangehouden moeten worden tot deze objecten, worden veel locaties op bedrijventerreinen uitgesloten voor het plaatsen van windturbines.

Een gebrek aan juiste regelgeving of verkeerde interpretaties van bestaande regels rondom de externe veiligheid leiden namelijk tot onzekerheid over de waarborging van de veiligheid van mensen, gebouwen en belangrijke infrastructuur in het gebied. Dit beïnvloed de bereidheid van bedrijven en stakeholders om bij te dragen en te participeren aan het proces (Geerts, 2010; Neuvel, 2010). IJsafwerping, mastbreuk of het afbreken van een turbineblad zijn voorbeelden van incidenten die zich kunnen voordoen bij een windturbine. De kans hierop is klein, doch aanwezig, en de gevolgen kunnen in sommige gevallen enorm zijn.

Ook de invloed van windturbines op de economische waarde van onroerend goed en van omliggende kavels kan in bepaalde gevallen groot zijn, blijkt uit een onderzoek van

(26)

25

om de windturbines niet te plaatsen, maar voor het economische belang te kiezen (Agentschap NL, 2012).

2.6. Definiëring

De verschillende concepten die worden gebruikt in dit onderzoek zijn vrij abstract, en een duidelijke definitie ervan is noodzakelijk om ze meetbaar te maken en het onderzoek uit te kunnen voeren. Daarom vindt in dit hoofdstuk de definiëring plaats, oftewel het proces van het vertalen van abstracte concepten in empirische definities die meetbaar of te onderzoeken zijn (Kelly, 2011).

2.6.1 Concepten

Actiearena: De plek waar sociale interactie plaatsvindt. Dit is een soort markt waar

individuen contact hebben, goederen en diensten uitwisselen, problemen oplossen en elkaar domineren. De arena bestaat uit twee componenten: de actiesituatie en de actoren. Omdat deze twee componenten zo divers kunnen zijn, is de structuur van de actiearena in elke context anders. De structuur wordt daarnaast beïnvloed door drie externe variabelen (Ostrom e.a., 1994). In dit onderzoek is de actiearena de context waarin het besluitvormingsproces plaatsvindt.

Actoren: Dit zijn de deelnemers in een actiearena. Zij kunnen worden onderscheiden door

hun positie, capaciteiten, kennis en voorkeuren. Actoren hebben onderling interactie,

afhankelijk van de wederzijdse relaties (Ostrom e.a, 1994). Actoren bij windenergieprojecten zijn onder andere initiatiefnemers zoals energieleveranciers, landeigenaren, bedrijven,

bewoners, gemeenten en provincies.

Actie situatie: De actiesituatie wordt bepaald door de soorten actoren en hun posities ten

opzichte van elkaar, de mogelijke acties die zij kunnen doen, hun percepties, de informatie die zij hebben en de mogelijke uitkomsten van de acties (Ostrom e.a., 1994). In dit onderzoek worden twee casussen geanalyseerd, Waalwijk en Zwijndrecht, waarbij sprake is van een totaal andere actiesituatie omdat de actoren en hun interacties erg verschillend zijn.

Ruimtelijke factoren: Eén van de externe variabelen die invloed uitoefent op de actiearena

wordt gevormd door ruimtelijke factoren. Dit zijn factoren die te maken houden met de

mogelijkheid om windturbines ruimtelijk in te passen in de omgeving, en hebben verband met de andere belangen die spelen op de locatie, zoals bestaande hoogspanningskabels,

gasleidingen, bedrijven en woningen, en de mogelijkheid om nabijgelegen kavels in de toekomst uit te kunnen geven. Ook het economisch belang kan een rol spelen bij de ruimtelijke factoren.

Sociale factoren: Onder sociale factoren worden in dit onderzoek de kenmerken van de

sociale omgeving verstaan. Voorbeelden hiervan zijn de mate van heterogeniteit onder de bevolking en de verdeling van middelen (Ostrom e.a., 1994). Toegepast in dit onderzoek, zal

(27)

26

bij een groep van betrokken stakeholders die zeer homogeen is, het implementatieproces minder moeilijkheden ondervinden dan bij een heterogene groep. De communicatiewijze en de mate van interactie en coördinatie tussen stakeholders zijn hierbij van belang. Ook de mate van weerstand die de lokale bevolking heeft tegen de plannen voor windturbines wordt onder de sociale factoren benoemd.

Institutionele factoren: Institutionele factoren zijn het geheel aan instituties dat invloed

uitoefent op de actiearena. Instituties worden in dit onderzoek beschouwd als formele en informele regelgeving die het gedrag van individuen beïnvloed. Deze regels geven aan wat toegestaan en wat niet toegestaan is in de actiearena, en zorgen ervoor dat er over deze zaken een gedeeld begrip is onder de actoren (Ostrom, 2005). De regels organiseren de wereld en creëren voorspelbaarheid in het gedrag van anderen (Ostrom, 2011). Bij windenergie gelden regels zoals bijvoorbeeld de Wet Ruimtelijke Ordening, het Activiteitenbesluit en de

Woningwet waar men rekening mee moet houden en die de actiearena dus beïnvloeden. Daarnaast horen ook factoren die te maken hebben met de overheidsstructuur en de wijze waarop bevoegd gezag georganiseerd is bij de institutionele factoren.

Interactiepatronen: De wijze waarop de actoren met elkaar in interactie komen in de

actiearena leidt tot diverse patronen. Deze worden beïnvloed door de diverse factoren zoals de externe variabelen en de posities van de actoren in de actiearena (Ostrom, 2005). Deze

patronen zijn van belang omdat ze de uitkomst van de situatie beïnvloeden. In dit patroon wordt weergegeven wie in contact staat met wie, hoe de interactie plaatsvindt en welke rollen de actoren hebben.

Uitkomst: Het resultaat van de interacties wordt weergegeven in de uitkomst. Dit is (indirect)

door vele factoren beïnvloed zoals de fysieke en maatschappelijke omstandigheden, posities van actoren en de patronen van hun onderlinge interactie (Ostrom, 2005). In dit onderzoek wordt met de uitkomst aangegeven of de windturbines wel of niet geplaatst zijn, oftewel: het succes of falen van het initiatief om windenergie te creëren op een specifieke locatie op een bedrijventerrein.

(28)

27 2.6.2. Het conceptueel model

In het onderstaande conceptuele model worden de concepten en hun onderlinge relaties gevisualiseerd. Dit model wordt gebruikt als een basis voor het onderzoek. Het model is gebaseerd op het Institutional Analysis and Development Framework van Ostrom dat in dit onderzoek wordt gebruikt als theoretisch kader. Dit model is overgenomen, waarbij de externe variabelen (attributen van de fysieke leefomgeving, attributen van de

maatschappelijke leefomgeving en regels-in-gebruik) zijn vervangen door externe variabelen die toepasbaar zijn in het onderzoeksveld, namelijk economische, sociale en institutionele factoren. Op deze wijze is het IAD framework gekoppeld aan de Implementatie capaciteit theorie van Agterbosch e.a..

Figuur 4: het conceptuele model

Het model in figuur 4 stelt dat de drie externe variabelen (ruimtelijke, sociale en institutionele factoren) alle drie invloed uitoefenen op de actiearena, oftewel het proces van het plaatsen van windturbines op een bedrijventerrein. Deze actiearena wordt vormgegeven door de actoren en de actiesituatie, en bepaalt vervolgens welke interactiepatronen bestaan. Tenslotte leiden deze interactiepatronen tot de uitkomst: wel of geen succesvolle implementatie van het

windenergieproject. Deze uitkomst, of het resultaat, wordt dus indirect beïnvloed door alle componenten in het model. De zes componenten waaruit dit model bestaat, zullen in dit onderzoek allen afzonderlijk worden geanalyseerd, om zo een duidelijk beeld te kunnen geven van de inhoud van deze componenten en de onderlinge verbanden. Tenslotte wordt het model integraal behandeld om de onderzoeksvraag te beantwoorden.

(29)

28

3. ONDERZOEKSMETHODEN

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd, waarbij ten eerste het onderzoeksdoel wordt beschreven en vervolgens het gekozen onderzoeksontwerp. Daarna wordt uitgelegd welke onderzoekstechnieken zijn gebruikt om de data te verzamelen en te analyseren. Ook de keuzes voor de casussen en respondenten wordt in dit hoofdstuk toegelicht.

3.1. Onderzoeksdoel

In wetenschappelijk onderzoek worden drie doelen onderscheiden: verkennend, verklarend en beschrijvend onderzoek (Bryman, 2012). In dit onderzoek wordt gezocht naar een verklaring voor een verschijnsel, namelijk het gebrek aan succes van windturbine implementatie op bedrijventerreinen. Omdat dit onderzoek zoekt naar mogelijke oplossingen voor de situatie, waarbij de relatie tussen meerdere variabelen en de betekenis van deze relatie wordt bekeken, is het onderzoeksdoel verklarend (Marshall & Rossman, 1999). Naast dit verklarende

hoofddoel kent het onderzoek ook een nevendoel: het verkennen van het onderzoeksveld. Er is nog niet veel informatie over windturbine processen op bedrijventerreinen beschikbaar, en daarom moet dit onderzoeksveld eerst worden verkend (Marshall & Rossman, 1999).

Het onderzoek heeft dus in beginsel een verkennende functie omdat er nog niet veel kennis is over het onderwerp, en als hoofddoel een verklarende functie omdat het relaties en

oplossingen wil blootleggen. Het onderzoek wordt uitgevoerd middels een kwalitatieve benadering. Dit houdt in dat het onderzoek is gericht op het analyseren van achterliggende verbanden en relaties tussen variabelen zodat het onderzoeksdoel, het verkennen en verklaren van implementatieprocessen van windturbines op bedrijventerreinen, kan worden bereikt. Met de kwalitatieve benaderingswijze probeert men een bepaalde sociale wereld te begrijpen door middel van het onderzoeken van interpretaties van participanten in deze specifieke wereld. Het kwalitatieve onderzoek onderscheidt zich hiermee van het kwantitatieve onderzoek, waarbij gezocht wordt naar een cijfermatige samenhang tussen de variabelen (Bryman, 2012). Er wordt vaak gezegd dat kwalitatief onderzoek subjectief is omdat de mening van de

onderzoeker zwaar mee weegt, waardoor een herhaling van het onderzoek niet mogelijk is. In deze scriptie wordt dit zoveel mogelijk uitgesloten door bij elke stelling een duidelijke

verwijzing naar de bron te geven, en alle keuzes duidelijk te verantwoorden. De respondenten zijn daarom ook niet geanonimiseerd, bij elke uitspraak wordt de respondent met naam en instituut of organisatie vermeld.

3.2. Onderzoeksontwerp

Het onderzoeksontwerp fungeert als een raamwerk voor de collectie en analyse van de onderzoek data. Het is de gekozen strategie voor het verzamelen, analyseren en verwerken van de data, en draagt bij aan het begrenzen van het onderzoeksveld, zodat het realistisch en uitvoerbaar blijft (Bryman, 2012; Yin, 2003). De onderzoeksvraag en de deelvragen in dit onderzoek worden beantwoord middels een documentenanalyse en een vergelijkende embedded case studie methode. Deze combinatie van twee of meer methoden wordt

triangulatie genoemd, en wordt gebruikt om resultaten te controleren op hun geldigheid en om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten (Bryman, 2012). Triangulatie is een sterke keuze voor het uitvoeren van dit onderzoek, omdat de case studies inhoudelijk veel informatie kunnen verschaffen over de planningsprocessen op de locaties. Het is echter niet mogelijk deze informatie te analyseren zonder de achtergrond van de casussen en de institutionele

(30)

29

structuur waarin zij zich bevinden te kennen. Omdat de casussen zich in een nationale context bevinden, is het noodzakelijk om ook deze context te analyseren voordat er verdieping in de casussen plaatsvindt. De documentenanalyse draagt hieraan bij door informatie te verschaffen over de institutionele context waarin de cases zich bevinden.

3.2.1. De benaderingswijze

Het onderzoek heeft een deductieve benadering, dat wil zeggen dat de nadruk ligt op het testen van een bestaande theorie. De theorie is in dit geval dus het startpunt van de analyse. Dit is anders dan de inductieve benadering, waarbij het onderzoek juist dient om een nieuwe theorie op te stellen (Bryman, 2012). Middels een analyse van relevante theorieën in het theoretisch kader is een hypothese gevormd. Deze hypothese is ontstaan uit een combinatie van de theorieën van Ostrom en Agterbosch e.a, zoals beschreven is in hoofdstuk 2. Er is in dit onderzoek echter geen sprake van een strikt deductieve benaderingswijze, omdat er gebruik wordt gemaakt van meerdere theorieën die nog niet eerder toegepast zijn in het specifieke onderzoeksveld van windturbines op bedrijventerreinen. Het is daarom niet uit te sluiten dat er een nieuwe theorie ontstaat nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden en de resultaten zijn geanalyseerd, waardoor het onderzoek ook inductieve kenmerken vertoont.

3.2.2. Documentanalyse

De eerste onderzoeksmethode die is gebruikt is een documentenanalyse. Dit is in eerste instantie gedaan om het theoretisch kader te kunnen schetsen. Dit kader is gebaseerd op bestaande literatuur die geschreven is over windenergie, beleidsprocessen en andere relevante concepten. Daarnaast is deze analyse gedaan om inzicht te krijgen in het Nederlandse

windenergiebeleid en de bestaande wet- en regelgeving omtrent windturbines op bedrijventerreinen. De documenten die in dit gedeelte geanalyseerd zijn, zijn bestaande

beleidsdocumenten over windenergie en windturbines. Een voorbeeld hiervan is de opgestelde regels over de afstanden die aangehouden moeten worden rondom windturbines om risico’s op ongevallen te verkleinen. Er is hier zowel nationaal, regionaal als lokaal (gemeentelijk) beleid bekeken. Het theoretisch kader, dat is gebaseerd op de geanalyseerde literatuur en documenten, was daarnaast bruikbaar om de interviews vorm te geven, omdat de vragen gebaseerd kunnen worden op hetgeen dat nog niet bekend is in het onderzoeksveld. Tijdens het analyse gedeelte werden ook verschillende documenten geraadpleegd die als

ondersteuning van de interviewresultaten zijn gebruikt.

3.2.3. Vergelijkende embedded case studie

Als tweede onderzoeksmethode is gekozen voor het vergelijken van twee casussen. De een case studie methode geeft de mogelijkheid om diep en geconcentreerd in te gaan op het proces of de situatie van een bepaalde context (Bryman, 2012). Er wordt een analyse gedaan naar de bestaande situatie en de dynamiek van deze situatie binnen bepaalde (soms onduidelijke) grenzen. Een case studie is nuttig om te gebruiken indien de situatie niet of nauwelijks door de onderzoeker beïnvloed kan worden. Dit is bij het onderzoek naar de

implementatieprocessen van windturbines op bedrijventerreinen namelijk niet mogelijk (Yin, 2003). De keuze voor een case studie onderzoek is gemaakt omdat het een goede manier is om het IAD framework van Ostrom (2007) in relatie tot windenergieprojecten op

bedrijventerreinen te kunnen beschrijven. Met het analyseren van verschillende case studies kunnen de actiearena’s namelijk worden onderzocht en beschreven.

(31)

30

Er is bewust gekozen voor een embedded case study methode, omdat de casussen niet los van een grotere, institutionele context kunnen worden geanalyseerd. In beide casussen zijn de processen afhankelijk van beslissingen, gebeurtenissen en keuzes die op een hoger bestuursniveau genomen worden en plaatsvinden, ze zijn dus ‘embedded’ in een bredere context. Het zou niet mogelijk zijn om de casussen te bekijken zonder dat de grotere,

institutionele context duidelijk is waarin ze zich bevinden. Yin (2003) beschrijft de embedded case study methode als een case studie waarbij meer dan één analyse eenheid wordt

bestudeerd, door het creëren van subeenheden en verschillende analyseniveaus. Deze methode integreert kwalitatieve en kwantitatieve methoden in één onderzoek, en door het identificeren van meerdere subeenheden kan er op een gedetailleerder niveau worden geanalyseerd.

Daardoor is deze methode ideaal om bepaalde processen die zich in een grotere context bevinden te analyseren (Yin, 2003). De ‘embedded’ variant van het case study design is gekozen in plaats van de ‘holistic’ variant, omdat er bij de laatste variant slechts één analyse eenheid wordt geanalyseerd, wat in dit onderzoek te beperkt is, er bestaan namelijk diverse componenten in het IAD framework die allemaal geanalyseerd moeten worden. De

verschillende externe variabelen, de interactiepatronen en de uitkomsten kunnen door middel van de embedded case studie methode ook onderzocht worden, omdat deze methode de mogelijkheid geeft om ook de grotere context waarin de cases zich bevinden te analyseren. Door het kiezen voor twee casussen kan een vergelijking worden getrokken tussen de

processen op beide locaties, en tussen de wijze waarop de actiearena’s hier gevormd werden. Daarnaast zorgt de keuze voor twee casussen ook voor een vergroting van de externe

validiteit van het onderzoek (Yin, 2003). De vergelijkende embedded case studie in dit onderzoek wordt gedaan met twee bedrijventerreinen, die door de gemeente of provincie geselecteerd zijn voor het plaatsen van windturbines. Hierbij wordt vergeleken welke factoren implementatieproces van de windturbines beïnvloeden, en wat deze factoren voor effect hebben op het uiteindelijke resultaat van het proces.

3.3.Onderzoekstechniek

De onderzoekstechniek is de wijze waarop de onderzoeksresultaten worden verzameld (Bryman, 2012). Om te onderzoeken welke factoren de implementatie van windturbines op bedrijventerreinen beïnvloeden is een kwalitatieve onderzoeksmethode het meest geschikt. Het gebruik van kwalitatief onderzoek maakt het mogelijk om dieper in te gaan op de materie en ‘inside’ kennis te vergaren (Bryman, 2012). Het verzamelen van de onderzoeksdata wordt gedaan middels het houden van diepte-interviews. Er bestaan veel vormen van interviews, uiteenlopend van vormen waarbij de vragen vooraf specifiek opgesteld zijn, tot zeer open vormen van interviews waarbij de onderzoeker alleen een beginvraag heeft vastgesteld. De interviews in dit onderzoek zijn semigestructureerd, wat in het midden van bovenstaande methoden ligt. Kenmerkend hierbij is dat de vragen vooraf vastgesteld zijn, maar de mogelijkheden voor antwoorden wel open zijn (Baarda e.a., 2009). Voor het uitvoeren van deze interviews zijn er voorafgaand bepaalde thema’s op papier gezet, waarover tijdens het gesprek vragen gesteld werden (Weiss, 1994). Er is gekozen voor deze techniek omdat het de mogelijkheid schept om in te gaan op thema’s en onderwerpen die de respondent tijdens het interview naar voren brengt, en die vooraf nog niet bekend waren bij de onderzoeker. Er is bewust niet gekozen voor gesloten interviews omdat dit de mogelijkheid voor de inbreng van nieuwe inzichten en factoren die van invloed zijn op het implementatieproces uit zou sluiten, waardoor het onderzoeksresultaat niet compleet zou zijn. Tijdens de interviews is ingaan op de ervaringen van de respondenten bij het plannen van windenergieprojecten, de factoren die implementatie van windturbines op bedrijventerreinen beïnvloeden, en is er gevraagd welke

(32)

31

verbeteringen er plaats kunnen vinden in het proces. Een schets van de interviewvragen die gesteld zijn is opgenomen in bijlage II, en een overzicht van de geïnterviewden in bijlage I.

3.3.1. Casusselectie

Bij een case studie methode wordt er gewerkt met een relatief klein aantal

onderzoekseenheden, in dit geval slechts twee. Vanwege dit kleine aantal is het noodzakelijk om de cases strategisch te selecteren, waardoor de onderzoeksvraag zo optimaal mogelijk beantwoord kan worden (Verschuren en Doorewaard, 2004). In dit onderzoek is gekozen voor het doen van een vergelijkend onderzoek tussen twee cases. Het analyseren van het proces in slechts één casus zou geen mogelijkheid bieden om de onderzoeksvraag goed te

beantwoorden, omdat de resultaten van deze casus zeer context afhankelijk zijn, en daardoor beperkt generaliseerbaar. Het analyseren van meerdere casussen zorgt voor een vergroting van de expansie tussen de verschillende casussen, en een betere mogelijkheid tot replicatie van het onderzoek, waardoor de externe geldigheid vergroot kan worden (Yin, 2003). Door het kiezen voor twee casussen wordt de mogelijkheid om de onderzoeksresultaten te

generaliseren al enigszins groter, maar toch blijft de externe validiteit van het onderzoek redelijk beperkt. Er is gekozen voor slechts twee casussen omdat het analyseren van het procesverloop een tijdrovende bezigheid is, en er slechts een beperkte tijd beschikbaar is voor het onderzoek, waardoor het analyseren van meer cases simpelweg niet mogelijk is. De twee gekozen cases voor dit onderzoek zijn Waalwijk (uitbreiding bedrijventerrein Haven) en Zwijndrecht (bedrijventerrein Groote Lindt).

De keuze voor deze locaties is meervoudig. Ten eerste is er met de keuze voor deze terreinen sprake van twee verschillende processen en uitkomsten, waardoor deze processen en de

factoren die hier invloed op uitoefenen kunnen worden vergeleken. Daarnaast bevinden de casussen zich in een andere provincie, respectievelijk Noord-Brabant

en Zuid-Holland, waardoor ook de invloed van het provinciale beleid op het procesverloop kan worden geanalyseerd. De twee provincies hanteren een ander beleid ten opzichte van windenergie en hebben ook andere doelstellingen toegewezen gekregen vanuit het Rijk. Door twee locaties in verschillende provincies te kiezen, kan ook de invloed van dit provinciale beleid (een onderdeel van de institutionele factoren) op het proces worden onderzocht. Het tweede selectiecriterium is de toegang tot data en mogelijkheid om respondenten te vinden. De bevoegde gezagsorganen op de twee locaties hebben gedurende het planningsproces een samenwerking gehad met adviesbureau Antea Group, voor onder andere het maken van een milieueffectrapportage en analyses van de externe veiligheid. Dit adviesbureau heeft daarom een groot bestand aan contacten op beide locaties. Deze contacten zijn gebruikt voor het vinden van respondenten die meer informatie kunnen verschaffen over het verloop van de implementatieprocessen. De toegang tot de database van Antea Group heeft de keuze voor de cases beïnvloed, omdat gekozen is voor locaties waar veel contactgegevens voorhanden waren.

3.3.2. Respondentenselectie

Bij kwalitatief onderzoek is er sprake van een selectiecriteria op basis van kwaliteit in plaats van aantallen, wat betekent dat de respondenten worden geselecteerd op basis van hun toevoeging of relevantie voor het onderzoek. Bryman onderscheidt twee strategieën om respondenten te selecteren: probability sampling en purposive sampling. Bij de eerste strategie is er sprake van een willekeurige selectie, bij purposive sampling worden respondenten meer strategisch gekozen omdat zij bepaalde informatie hebben (Bryman, 2012). Deze methode wordt daarom meestal bij kwalitatief onderzoek gebruikt, en zodoende

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat van een aantal soorten (vetje, kleine modderkruiper, zeelt, tiendoornige stekelbaars, baars, bittervoorn, bermpje, blei en brasem) geen migratie doorheen de grondduiker

Besluiten naar de passeerbaarheid van de bekkentrap voor de kleinere individuen kunnen niet getrokken worden, omdat deze volledig in de vangsten

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

Op basis van de bestaande kennis wordt herhaald dat er een betekenisvolle impact kan optreden door de meeste geplande windturbines ten westen van het zuidelijk kanaaldok, zeker

Brachyspira murdochii wordt af en toe gemeld als pathogeen maar bij experimentele infectie blijkt dat er hoge kiemaan- tallen nodig zijn voor het ontwikkelen van een eerder

Een verkenning van mogelijke maatregelen voor het mitigeren en/of wegnemen van de effecten als door de kantoorontwikkeling niet volledig aan de eisen die de doelsoorten stellen

Zoals in hoofdstuk 2 is uitgelegd, wordt per beslisregel nagegaan welke mogelijke transformaties als plausibel kunnen worden gezien en welke naar alle waarschijnlijkheid

De op de ledenvergadering in maart 1995 gepresenteerde nieuwe statuten zijn na enkele wijzigingen door de ledenvergadering goedgekeurd. Bij de notaris wordt er de laatste hand