• No results found

4. WINDENERGIEBELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING IN NEDERLAND

4.3. Windenergiebeleid

Windenergie is een vorm van energieopwekking die in Nederland voor het eerst serieuze aandacht kreeg door het sluiten van de Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek

Windenergie (BPW) door het Rijk en enkele provincies in 1991. In deze overeenkomst

werden afspraken gemaakt over het creëren van locaties om het plaatsen van windturbines te kunnen bewerkstelligen (Ministerie van Economische Zaken, 2001). Een gebrek aan het benodigde draagvlak en investeringen zorgden er echter voor dat deze overeenkomst niet kon worden nageleefd. In 2001 werd daarom een opvolger ontwikkeld: de Bestuursovereenkomst

Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW). Hierna werd in 2008 het Nationaal plan van aanpak windenergie opgesteld door het Rijk, de provincies, het VNG, de Nederlandse Wind

36

Energie Associatie en verschillende milieu- en natuurorganisaties. Dit plan bevatte een verkenning van de mogelijkheden die de lopende projecten zouden kunnen versnellen zoals het analyseren van de knelpunten die bestonden en een ondersteuning hiervan. Op lange termijn spraken de partijen af om het beleid te implementeren en een positieve betrokkenheid bij windenergie te vergroten (Ministeries van VROM, EZ & LNV, 2008). Hierbij volgde later nog een Ruimtelijk perspectief wind op land, waarin de ruimtelijke inpassing van de nieuwe windturbines werd geregeld. Een groei van de capaciteit betekende een lastige

planningsopgave, en daarom werd Nederland in drie soorten gebieden verdeeld. Ten eerste de concentratiegebieden, geschikt voor grote windparken omdat er veel wind aanwezig is in een relatief open landschap. Daarnaast werden er inpassingsgebieden aangewezen, waar een beperkt aantal turbines kon worden geplaatst, waarbij het van belang is dat zij aansluiten bij het bestaande landschap en ruimtegebruik van de locatie. Ten derde werden er

vrijwaringgebieden aangewezen waar een inpassing van windturbines niet mogelijk is, en/of niet toegestaan werd door de lokale landschapskenmerken of door juridische belemmeringen (Ministerie van VROM, 2010).

Naast deze nationale beleidsinitiatieven werden er de afgelopen jaren ook op regionaal en lokaal niveau besluiten genomen over de toepassing van windenergie. Elke provincie kan via structuurnota’s of Provinciale Ontwikkelingsplannen (POP) zelf bepaalde doelstellingen en maatregelen vaststellen, waardoor windenergiebeleid regionaal verschillend kan zijn (IENM & EZ, 2014). De provincies hebben allen hun eigen structuurvisie opgesteld, waarin zij aangeven hoe zij de totale megawatt windenergie dat hen is toegewezen willen realiseren. Op gemeentelijk niveau geldt eenzelfde soort situatie: deze overheden kunnen ook hun eigen maatregelen bepalen en kunnen hun bestemmingsplannen aanpassen aan de komst van

windturbines. De plannen van gemeenten worden altijd aan het POP getoetst. Gemeenten zijn daarnaast ook verantwoordelijk voor de uitvoering en toepassing van enkele nationale wetten met betrekking tot windenergie, zoals de Wet Milieubeheer (Wm) en het uitvoeren van een milieueffectrapportage bij de plaatsing van een nieuwe windturbine. In dit m.e.r-rapport worden de voor- en nadelen van de geselecteerde locatie afgewogen en de mogelijke effecten van de turbine of het windpark op het milieu berekend (Windenergie op land, 2011).

Om de doelstelling van 6000 mw windenergie in 2020 te halen moet worden ingezet op de verschillende manieren van duurzame energieopwekking, waarvan windenergie er één is. Hoewel Nederland ooit een voorloper was op dit gebied, bevinden we ons nu op de tiende plaats van Europese landen, met een aandeel van 2,4% van het totaal aan windenergie vermogen in Europa, zoals te zien is in figuur 5 op de volgende pagina (CBS, 2016). Ook als wordt gekeken naar windenergievermogen ten opzichte van het aantal inwoners per land staat ons land op de tiende plaats met 0,2 kilowatt per inwoner, waar Denemarken ter vergelijking op de eerste plaats staat met 0,9 kilowatt per inwoner (CBS, 2016). Het meest recente

ruimtelijke plan voor windturbines op land is uitgewerkt in de Structuurvisie Windenergie op Land uit 2014. Eind 2015 stond in Nederland 2950 megawatt (MW) aan productief vermogen windenergie op land. Met dit cijfer voldoet Nederland nu voor ruim 49% aan de landelijke doelstelling. Ten opzichte van eind 2014 heeft er netto een stijging van 16,8% aan

37 Figuur 5: aandeel windvermogen in EU-28 in 2015, Bron: EWEA, 2016

4.3.1. Interprovinciaal Overleg 2013

In 2013 zijn in een Interprovinciaal Overleg (IPO) tussen het Rijk en de 12 provincies

verschillende afspraken gemaakt met betrekking tot windenergie op land. Elke provincie heeft een eigen provinciale taakstelling gekregen om bij te dragen aan de 6000 megawatt

windenergie die het Rijk in 2020 gerealiseerd moet hebben. Op 30 juni 2014 moest iedere provincie haar gedeelte voor de 6000 megawatt ruimtelijk vastgelegd hebben in provinciale structuurvisies. De provincies en het Rijk regelen de noodzakelijke voorwaarden voor het ontwikkelen van windparken in de door de provincies aangewezen locaties. Het Rijk heeft hiervoor een kernteam geformeerd, dat bestaat uit het Rijk, provincies en verschillende brancheorganisaties. Dit kernteam richt zich op de voortgang van de prestatieafspraken en zoekt oplossingen voor knelpunten. In deze doelen wordt duidelijk dat het Rijk en de

provincies samen de verantwoordelijkheid dragen om de 6000 megawatt te realiseren. Elk jaar voert het RVO een monitor uit om de stand van zaken te analyseren. Deze monitor laat de voortgang per provincie zien, en geeft aan welke knelpunten men ondervindt bij het nakomen van de afspraken en het realiseren van de doelen. Ook geeft deze monitor de bestaande oplossingen aan voor deze knelpunten en de consequenties hiervan (RVO, 2016). In figuur 6 wordt het opgesteld en gepland vermogen van windenergie op land in 2014 en 2015

weergegeven. Hieruit blijkt de relatief grote stijging in 2015 ten opzichte van 2016, maar ook de lange weg die Nederland nog te gaan heeft om het doel in 2020 te bereiken.

38 Figuur 6: opgesteld en gepland vermogen windenergie op land (Bron: RVO, 2016)

GERELATEERDE DOCUMENTEN