• No results found

Nederland en de honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog 2014-2018

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederland en de honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog 2014-2018"

Copied!
158
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederland en de honderdjarige herdenking van de

Eerste Wereldoorlog 2014-2018

Masterscriptie Publieksgeschiedenis Lucia Vera Hoenselaars Begeleider: Dr. Paul Knevel Tweede lezer: Prof. Dr. Kees Ribbens Datum: 16/11/2017

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 4 Inleiding ... 5 Maar wat is herdenken eigenlijk precies? ... 8 Wat is een plaats van herinnering? ... 9 Herdenkingen in Nederland vanaf 1918 ... 11 Opbouw ... 16 1. Honderd jaar Eerste Wereldoorlog in Nederland ... 21 Inleiding ... 21 De wetenschappelijke omgang met de Eerste Wereldoorlog vanaf 1918 ... 21 De publiekshistorische omgang met WO1 en de hedendaagse historische cultuur ... 27 Historische verenigingen ... 28 Musea ... 30 Populaire cultuur ... 33 Historici en de digitale wereld ... 34 Conclusie ... 38 2. De Eerste Wereldoorlog in Huis Doorn ... 40 Inleiding ... 40 Het Tentoonstellingspaviljoen ... 42 Vaste tentoonstelling ‘Tusschen twee vuren’ ... 42 Wisseltentoonstelling ‘Op de Vlucht!’ ... 49 Conclusie ... 54 3. De Eerste Wereldoorlog op internet ... 56 Inleiding ... 56 De website www.EersteWereldoorlog.nu ... 57 Kennis en actualiteiten ... 58 Interactie ... 61 Blog – Van boekrecensies tot postzegelverzamelingen ... 61 Agenda - Van monumenten tot potjes touwtrekken ... 63 Conclusie ... 66

(3)

4. De historische consument ... 67 Inleiding ... 67 Survey resultaten – Geschiedenis algemeen ... 68 Bezoekers en het tentoonstellingspaviljoen ... 69 Kennis over de wereldoorlogen – een veranderende hiërarchie? ... 70 Historische actualiteit – hedendaags belang WO1 ... 71 Vluchtelingen – een historische analogie ... 73 Huis Doorn, de Eerste Wereldoorlog en de toekomst ... 74 Algemene lof en kritiek – Veel tekst en rumoer ... 77 EersteWereldoorlog.nu: Digitale feedback ... 78 Boekrecensies en activiteiten ... 79 Voor professionals of het brede publiek? ... 81 Conclusie ... 82 Conclusie ... 85 Bronnen ... 91 Tentoonstellingen ... 91 Beleidsstukken ... 91 Webites ... 91 Overig ... 93 Literatuurlijst ... 94 Afbeeldingen index ... 97 Bijlage 1 - Toespraak Herman Sietsma - Opening Kenniscentrum WO1 ... 99 Bijlage 2 - Toespraak Minister Jet Bussemaker - Opening Kenniscentrum WO1 (reactie op toespraak Herman Sietsma) ... 103 Bijlage 3 – Indexatie Agenda EersteWereldoorlog.nu (juli 2017) ... 106 Bijlage 4 – Indexatie Blog Eerstewereldoorlog.nu (juli 2017) ... 107 Bijlage 5 – Survey ‘Nederlanders en de Eerste Wereldoorlog’ ... 108 Algemeen ... 108 Toelichting kernvragen: Aantrekking, drijfveer, soorten historische interesse ... 108 Bijlage 6 – Indexatie Facebook reacties EersteWereldoorlog.nu (juli 2017) ... 113

(4)

Voorwoord

Mijn interesse in de Eerste Wereldoorlog heeft een relatief lange geschiedenis. Van jongs af aan bezoeken mijn vader en ik regelmatig de voormalige slagvelden en de omringende musea in Ieper, aan de Somme en rondom Verdun. Ook was ik lang geleden al eens in Huis Doorn, dat toen in de presentatie echter nog geen directe link met de Eerste Wereldoorlog vertoonde. Gedurende mijn studie heb ik onderzoeken uitgevoerd over uiteenlopende thema’s met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog, zoals de propagandafilm The Battle of the Somme, de verschillende verklaringen voor de failures tijdens de derde slag bij Ieper, en ook de diplomatieke ‘rel’ rondom de uitleveringskwestie van Wilhelm II na de oorlog. De vragen die ik in dit huidige onderzoek probeer te beantwoorden houden mij sinds mijn betrokkenheid als stagiair bij zowel Huis Doorn als het Coördinatieplatform EersteWereldoorlog.nu erg bezig. Ik kwam als stagiair, en later ook als tijdelijke medewerker bij EersteWereldoorlog.nu, in aanraking met verschillende instituten en individuen die een enorme betrokkenheid met de geschiedenis van deze oorlog toonden. Ik vond het fascinerend en inspirerend om dit van dichtbij mee te maken, maar tegelijkertijd kon ik de aard van deze omgang met deze voor ons ‘bloedloze’ oorlog (en daarmee dus ook mijn eigen jarenlange fascinatie), niet helemaal plaatsen. Vandaar deze lange zoektocht naar antwoorden, die hopelijk voor u als lezer, net als voor mij, deze Nederlandse herdenking enigszins zal duiden. Ik wil hier iedereen bedanken die deze fascinatie met de Eerste Wereldoorlog door de jaren heen bij mij telkens weer heeft aangewakkerd. Ook mijn familie, mijn vriend, vrienden, en mijn begeleider Paul Knevel, die eindeloze gesprekken over de Eerste Wereldoorlog met mij hebben moeten doorstaan, verdienen hier een dankwoord. Haarlem, 2017

(5)

Inleiding

In de landen die in 1914-1918 deelnamen aan de Eerste Wereldoorlog is de honderdjarige herdenking van deze periode een vanzelfsprekende gebeurtenis. In verschillende landen zijn tijdens deze jaren enorm veel herdenkingsinitiatieven opgezet. Er is sprake van een ware ‘klaprozenexplosie’.1 In verschillende landen gebeurt de herdenking met betrekking van de Eerste Wereldoorlog traditiegetrouw en soms zelfs met dagelijkse regelmaat. In Groot-Brittannië dragen veel mensen, met name op televisie en in de politiek, in de maand november een klaproos-speldje op hun kleding. Bij de Menenpoort in Ieper vindt elke avond om acht uur the Last Post plaats, waarbij het omringende verkeer tot stilstand komt. Naast dergelijke officiële ceremonies en symboliek komt de herdenking ook tot uiting in nieuwe publicaties, websites, documentaires en uiteenlopende culturele vormen. Nederland haakt in 2014-2018 aan bij deze wereldwijde herdenking, maar dit is niet vanzelfsprekend voor een land dat deze oorlog vanwege haar neutrale positie langs de zijlijnen heeft meegemaakt. De Nederlandse deelname aan de honderdjarige herdenkingstrend roept de vraag op wat de omgang met de Eerste Wereldoorlog in Nederland kenmerkt en hoe de herdenking wordt ingevuld. Dit onderzoek richt zich op twee herdenkingsprojecten die een licht kunnen schijnen op de Nederlandse invulling van de honderdjarige herdenking. Ook wordt in dit onderzoek de kant van de historische consument besproken: wat is kenmerkend voor de huidige omgang met de Eerste Wereldoorlog? In het neutrale Nederland zijn na 1918 pogingen gedaan om de Eerste Wereldoorlog te herdenken, maar een officiële, breed gedragen en ceremoniële traditie met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog ontbreekt in het Nederlandse herinneringslandschap. 2 Dit is mede het geval door de dominante herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Na vijf jaar bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog verloor de herdenking van 1914-1918 aan 1 Antoon Vrints, ‘Van niemandsland tot de ‘grote klaprozenexplosie’. Twee decennia onderzoek over België in de Eerste Wereldoorlog 1995-2014’, BMGN - Low Countries Historical Review 131:3 (2016) 54-73. 2 Harmen Meek, ‘Mobilisatie- of wapenstilstands-herdenking. Publieke oorlogsherinneringen in het interbellum in Nederland’, Tijdschrift voor Geschiedenis 124:1 (2011) 49-63, aldaar 51-53 en 55.

(6)

actualiteit.3 Zo geraakte de Eerste Wereldoorlog in de schaduw van de Tweede en werd zij, volgens historicus Maarten Brands, een blinde vlek in het Nederlands historisch bewustzijn.4 Met het naderen van de honderdjarige herdenking in 2014-2018 is de aandacht voor de Eerste Wereldoorlog in Nederland sterk toegenomen, zowel op wetenschappelijk als publiekshistorisch niveau. Met de Eerste Wereldoorlog wordt op verschillende manieren omgegaan, namelijk in de historische wetenschap, in musea, in films, series en boeken, in historische verenigingen, op het internet en ook tijdens culturele activiteiten zoals living history-festivals en theaterproducties. In 2014 zijn er in Nederland twee zogenaamde herdenkingsprojecten over de Eerste Wereldoorlog opgezet: Huis Doorn als ‘Plaats van Herinnering van de Eerste Wereldoorlog’ en het ‘Coördinatieplatform EersteWereldoorlog.nu’. Met deze herdenkingsprojecten, zowel in fysieke als digitale vorm, doet Nederland mee aan de wereldwijde centennial. De Nederlandse neutraliteit tijdens deze oorlog en de relatieve onbekendheid van deze periode in de Nederlandse geschiedenis hebben natuurlijk gevolgen voor de inhoud en aard van deze herdenking. Dit onderzoek probeert daarom de hedendaagse omgang met de Eerste Wereldoorlog te duiden. De hierop volgende analyse richt zich op de vorm, inhoud en praktijk van de twee genoemde herdenkingsinitiatieven over de Eerste Wereldoorlog in Nederland en op de vraag hoe de historische consument deze waarneemt, betekenis geeft, ervaart en beoordeelt. De kenmerken van de herdenkingsinitiatieven, de aard van de interesse en de handelingen van de bezoekers, en de wisselwerking tussen deze vraag- en aanbodkant wordt in het bredere kader van de hedendaagse wetenschappelijke en publiekshistorische trends geplaatst. Heeft de huidige omgang met de Eerste Wereldoorlog wel iets met herdenken te maken? Museum Huis Doorn verkeerde in de jaren voor de honderdjarige herdenking in een diepe crisis. Door jarenlange bezuinigingen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) onder het bewind van Halbe Zijlstra stond het museum op het punt om de deuren voor het publiek definitief te moeten sluiten. Huis Doorn kreeg in 2013 van de nieuwe minister van OCW Jet Bussemaker toch een reddingsboei aangereikt: een projectsubsidie waarmee het museum een tentoonstellingspaviljoen over de Eerste Wereldoorlog kon bouwen. Huis Doorn zou zich vanaf 2013 gaan profileren als 3 Ibidem, 55. 4 Maarten Brands, ‘The Great War die aan ons voorbijging. De blinde vlek in het historisch bewustzijn van Nederland (1997) in: Maarten Brands, Karrensporen onder het asfalt. Over de terugkeer van historische patronen (Amsterdam 2013) 93-102, aldaar 93.

(7)

herinneringsplaats van de Eerste Wereldoorlog in Nederland. In de voorgaande decennia lag de focus van Museum Huis Doorn echter bijna uitsluitend op de hofcultuur van Keizer Wilhelm II en speelde de Eerste Wereldoorlog nauwelijks een rol in de identiteit en de presentatie van het museum. In september 2014 werd het nieuwe tentoonstellingspaviljoen geopend, met een vaste tentoonstelling over de Eerste Wereldoorlog in Nederland en een ruimte voor wisseltentoonstellingen. Met deze nieuwe rol als herinneringsplaats aan de Eerste Wereldoorlog, heeft Museum Huis Doorn nieuw bestaansrecht, maar ook een tweeledige identiteit gekregen. In 2013, op de wapenstilstandsdatum 11 november, diende D66-kamerlid Vera Bergkamp een motie in waarin zij opriep tot een samenwerkingsverband tussen Huis Doorn en andere instellingen voor de Nederlandse honderdjarige herdenking aan de Eerste Wereldoorlog. 5 De motie van Vera Bergkamp werd aangenomen in de Tweede Kamer en Huis Doorn ging gesprekken aan met verschillende musea en culturele en wetenschappelijke instellingen. De gesprekken leidden tot een samenwerking met het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust-, en Genocidestudies en het Nederlands Openluchtmuseum. Zij hebben gezamenlijk het Coördinatieplatform Eerste Wereldoorlog.nu opgericht en de bijbehorende website werd in september 2014 gelanceerd. Dit platform heeft ten doel om als het eerste aanspreekpunt te dienen voor iedereen die tijdens de herdenkingsjaren iets met de Eerste Wereldoorlog doet en om samenwerking tussen verschillende partijen te stimuleren en faciliteren.6 Het Coördinatieplatform beoogt zowel een platform voor professionals als voor het brede publiek te zijn. Beide projecten profileren zich expliciet als spelers in de herdenking van de Eerste Wereldoorlog in Nederland. Dit doet de vraag rijzen in welke mate de Nederlandse historische consument, in dit geval de bezoekers van het tentoonstellingspaviljoen en de gebruikers van EersteWereldoorlog.nu, ook werkelijk op die manier met de Eerste Wereldoorlog omgaat. De twee projecten zijn ingebed in de institutionele historische cultuur en worden vormgegeven door historici, musea, herdenkingscomités en educatieve professionals. In dit onderzoek zal ik proberen een licht te schijnen op de dynamiek tussen 5 Kamerstuk 33750 VIII: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2014 (Nr. 58) Motie van het lid Bergkamp, (11 november 2013). 6 Coördinatieplatform EersteWereldoorlog.nu, Projectplan EersteWereldoorlog.nu (18 mei 2015), 3; Coördinatieplatform EersteWereldoorlog.nu, Projectplan EersteWereldoorlog.nu Samenvatting (1 juni 2015), 3.

(8)

deze twee projecten, hun bezoekers, en de wetenschappelijke en publiekshistorische context waarbinnen beide initiatieven functioneren.

Maar wat is herdenken eigenlijk precies?

In het Nederlands woordenboek is de definitie van ‘herdenken’ het “Officieel en plechtig denken aan iets of iemand in het verleden.”7 Het voorbeeld dat hierbij genoemd wordt is de nationale Dodenherdenking op 4 mei. De activiteit herdenken kan dus worden omschreven als een vorm van stilstaan bij wat er in het verleden gebeurd is en een moment van bewustwording van de historiciteit, ofwel veranderlijkheid, van de wereld om ons heen. Het herdenken van het verleden geeft betekenis aan het verleden, maar biedt ook een referentiepunt voor gebeurtenissen in het heden en perspectieven en uitzicht op de toekomst. Tijdens een herdenking bevindt men zich als het ware op het snijvlak van de drie tijdsdimensies: verleden – heden – toekomst. Hieronder komen een aantal theorieën aan bod die dienen om de verschillende aspecten van herinneren en herdenken in kaart te brengen. Socioloog en antropoloog Rob van Ginkel heeft onderzocht uit welke elementen herdenkingen bestaan. Volgens van Ginkel hebben gebeurtenis, plaats, gedenkteken, symboliek en ritueel een fundamentele betekenis voor de aard van de herinnering en de herdenking.8 Deze verschillende elementen kan men zien als een soort randvoorwaarden om te kunnen spreken van een herdenkingscultuur. Volgens van Ginkel markeert een herdenking een belangrijke gebeurtenis in de cyclische en lineaire tijd en biedt deze een symbolische verbinding tussen het heden en het verleden.9 Tijdens jubilea, zoals de honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog, krijgt de herdachte gebeurtenis vaak extra aandacht. Het narratief van de herdenking wordt niet alleen bepaald door de gebeurtenis die herdacht wordt, maar ook door het herdenkingsmoment, de herdenkingsplaats, de actuele maatschappelijke omstandigheden en de stand van het wetenschappelijk historisch onderzoek. De plaats waar een historische gebeurtenis heeft plaatsgevonden, is vaak ook de plaats waar een bijbehorend gedenkteken of monument ter herinnering aan een

7 Website Nederlands Woordenboek, http://www.woorden.org/woord/herdenken, geraadpleegd op 20 september 2017.

8 Rob van Ginkel, Rondom de Stilte. Herdenkingscultuur in Nederland (Amsterdam 2011), 21. 9 Ibidem.

(9)

gebeurtenis wordt opgericht. Een monument markeert op deze manier een belangrijke plaats in de ruimte en verbindt via materiële uitingsvormen het verleden met het heden.10 Rituelen zijn menselijke handelingen die een belangrijke gebeurtenis in de tijd markeren.11 Dit zijn bijvoorbeeld kransleggingen, momenten van stilte, het uitspreken van bepaalde woorden bij een ceremonie of zelfs het re-enacten van een historische slag. Symbolen zijn objecten en tekens die verwijzen naar de grotere betekenis van de gebeurtenis die door sociale groepen gedeeld wordt. Plaats, tijd, materie, rituelen en symboliek zijn, in de visie van Van Ginkel, tijdens herdenkingen en op herdenkingsplaatsen in het proces van betekenisgeving aan herdenkingen met elkaar verbonden. Verderop in deze inleiding zal ik aantonen dat niet alle dimensies van herdenking die van Ginkel benoemt, te vinden zijn in de Nederlandse omgang met de Eerste Wereldoorlog en de randvoorwaarden van een herdenkingscultuur dus ontbreken.

Wat is een plaats van herinnering?

Een herinneringsplaats, volgens Pierre Nora’s beroemde werken over les lieux de mémoire, is een plaats waarin herinneringen zijn gekristalliseerd die anders dreigen te verdwijnen door het verloop van de tijd.12 Ten opzichte van de theorie van Van Ginkel die met name ingaat op de verschillende elementen waaruit een collectieve herdenking bestaat, verdiept Nora zich in één van deze elementen, namelijk fysieke, geografische plaatsen waar de herinnering is verankerd waardoor deze niet meer zo kwetsbaar is voor het passeren van tijd. Deze herinneringsplaatsen bieden volgens Nora historische continuïteit en zijn een soort constant aanwezige ‘aura’, een soort materialisering van het verleden. Deze herinneringsplaatsen (dit kunnen ook objecten en verschijnselen zijn) zijn een fysieke, tastbare vervanging voor het met de tijd verdwijnende milieux de mémoire, namelijk de individuele en sociale mentale capaciteit om herinneringen te hebben en te delen:13 “These lieux de memoire are fundamentally remains, the ultimate embodiments of a memorial consciousness that has barely survived in a historical age that calls out for 10 Ibidem. 11 Ibidem. 12 Pierre Nora, ‘Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire’, Representations 26 (1989) 7-24, aldaar 7. 13 Nora, ‘Between Memory and History, 7.

(10)

memory because it has abandoned it”14 Een herinneringsplaats is dus een geconstrueerde plaats waaraan herinneringen en betekenissen ontleend worden. Deze lieux zijn daarom ook alles behalve natuurlijk en spontaan, het zijn door mensen gecreëerde herkenningspunten in een collectief systeem van historische betekenisgeving. Pierre Nora noemt de lieux ook wel de “boundary stones of another age”.15 De echte, mentale herinnering vervliegt, maar door middel van de lieux wordt getracht deze niet geheel te laten verdwijnen. Herinneringsplaatsen worden functioneel door individuen die in de context van hun eigen tijd waarde en betekenis aan de plaats of het object hechten. Daarom is de betekenis van een lieu de mémoire aan verandering onderhevig. Onder invloed van de opkomst van memory studies is de manier waarop men met het verleden omgaat een steeds belangrijker onderwerp van wetenschappelijk onderzoek geworden. Naar aanleiding van het succes van de boekenserie van Nora over lieux de mémoire werd zijn concept in verschillende Europese landen, weliswaar telkens op een iets andere wijze, toegepast in onderzoek naar herinneringsplaatsen.16 In Duitsland werd het concept omgedoopt tot Erinnerungsorte in 2001, Groot-Brittannië tot Theatres of memory in 1996, in België tot Parcours van herinnering in 2008 en in Nederland tot Plaatsen van herinnering in 2005-2007.17 Over het wetenschappelijk onderzoek naar de herinneringscultuur met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog schrijven historici Jay Winter en Antoine Prost in het geval van Groot-Britannië: “[…] with the progressive dwindling of the population of those with direct experience of the war and its immediate aftermath, the subject of remembrance took on a new form. Commemoration continued, fixed in the calendar, and attracted new adherents, 14 Ibidem, 12. 15 Ibidem. 16 Paul Knevel, ‘The Lieux de Mémoire or a plea for more historiography in city and history museums’, City Museums on the move. A dialogue between professionals from African countries, the Netherlands and Belgium (Amsterdam 2010) 86-91, aldaar 86. 17 Ibidem

(11)

but now it was both subject and object, both a matter of participation and of contemplation.”18 De herdenking van deze oorlog wordt op verschillende manieren ingevuld en geïnterpreteerd, maar dát het herdacht moet worden, is bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, vanzelfsprekend en fixed in the calendar. Dit is in tegenstelling tot de situatie in Nederland met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog: voor veel Nederlanders is zowel het historische belang van 1914-1918 als het belang van haar honderdjarige herdenking niet vanzelfsprekend. Uit een Vlaams onderzoek uit 2013 blijkt, dat Nederlanders vandaag de dag relatief neutraal tegenover een herdenking van de Eerste Wereldoorlog staan.19 Hoewel het concept van de lieux de mémoire in Nederland ook is geadopteerd in de studie Plaatsen van herinnering, valt het op dat de Eerste Wereldoorlog in deze studie van Nederlandse herinneringsplaatsen geen rol heeft.20 Gezien de rol die lieux de mémoire vervullen als materiële bakermatten van het verleden en de functie die deze hebben bij het opbouwen en onderhouden van de eigen identiteit, is het opvallend dat vanuit de Nederlandse politiek gekozen is voor de herinneringsplaats Huis Doorn, zonder enige aanwijzing dat de keuze voor deze rol bij deze specifieke instelling draagvlak heeft in de Nederlandse historische cultuur.

Herdenkingen in Nederland vanaf 1918

Hoewel er in Nederland na 1918 pogingen zijn geweest om 1914-1918 te herdenken, zijn die niet uitgegroeid tot een herdenkingscultuur, en zijn alle initiatieven na de Tweede Wereldoorlog gestaakt. 21 Om de neutraliteit van Nederland te bewaken is het Nederlandse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog in permanente staat van paraatheid gebracht. Dit was een periode van dreiging maar tegelijkertijd ook van verveling voor 400.000 gemobiliseerde mannen.22 Hoewel er naast de mobilisatie verschillende oorlogservaringen zijn geweest, 18 Jay Winter en Antoine Prost, The Great War in History: Debates and Controversies, 1914 to the present (Cambridge 2005), 174. 19 Toerisme Vlaanderen en 2014-18 100 jaar Groote Oorlog, Awareness onderzoek WOI (2013); Kees Ribbens, ‘Een oorlog in de schaduw’, Blog EersteWereldoorlog.nu, http://www.eerstewereldoorlog.nu/blog/een-oorlog-de-schaduw/, geraadpleegd op 28 oktober 2017. 20 H. L. Wesseling, Plaatsen van Herinnering. Een historisch succesverhaal (Amsterdam 2005). 21 Meek, ‘Mobilisatie- of wapenstilstands-herdenking’, 50. 22 Ibidem, 51.

(12)

zoals die van Belgische vluchtelingen en geïnterneerden in Nederland, spelen in de eerste decennia met name militaristische en als reactie daarop pacifistische betekenissen een rol bij de herdenkingsinitiatieven. De enige officiële nationale herdenking van de Eerste Wereldoorlog in Nederland was de mobilisatieherdenking van 1924, geïnitieerd door oud-militairen. De herdenking was verdeeld over twee dagen, met een provinciaal en een nationaal element: Op 31 juli 1924 vond in alle Nederlandse provincies een herdenking plaats en de dag erna volgde een nationale herdenking in Den Haag.23 Deze mobilisatieherdenking was echter eenmalig en de Nederlandse staat heeft deze herdenking niet financieel ondersteund en bood slechts symbolische steun door de aanwezigheid van onder andere minister-president C.J.M. Ruys de Beerenbrouck bij de nationale herdenking in Den Haag. Het gebrek aan politieke en financiële steun heeft ervoor gezorgd dat de herdenking van de Eerste Wereldoorlog geen officiële status heeft gekregen. De voorzitter van het ‘nationaal comité herdenking mobilisatie 1914’ schreef aan de minister-president, dat van het volk werd verwacht zich tijdens de herdenking: “in gedachten te verplaatsen naar dat historisch moment, waarin Nederland aan de gansche wereld te kennen gaf zijn onverzettelijken wil om elken aanslag op zijne onafhankelijkheid en onzijdigheid met kracht van wapenen tegen te gaan.”24 De minister-president en de regering zagen in de herdenking vooral een maatschappelijke functie; deze moest vaderlandsliefde en een gevoel van eenheid en saamhorigheid oproepen.25 De herdenking moest in andere woorden de neutraliteit en onafhankelijkheid vieren en benadrukken dat deze Nederlandse waarden ook in de toekomst met militaire middelen zou worden verdedigd. Verschillende antimilitaristische jongerenverenigingen demonstreerden in de jaren ‘20 tegen deze militaristische viering en lieten hun stem horen voor een meer vredesgerichte herdenking. Zelfs enkele burgemeesters sloten zich aan bij de kritiek en 23 Meek, ‘Mobilisatie- of wapenstilstands-herdenking’, 52. 24 Nationaal Archief, Den Haag, Plaatsingslijst van het Kabinetsarchief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1817-1935 toegangsnummer 2.04.26.02 inventarisnummer 566: ‘Brief aan de minister-president van de voorzitter van het nationaal comité herdenking mobilisatie 1914’, zonder datum. 25 Meek, ‘Mobilisatie- of wapenstilstands-herdenking’, 52-53.

(13)

weigerden mee te werken aan de militaristische mobilisatieherdenking.26 Kritiek op de mobilisatieherdenking omvatte onder andere dat het te veel ‘egoïstisch-Nederlands’ was. Reeds in 1924 werd er daarom door pacifisten en socialisten opgeroepen tot een herdenking met een meer internationale insteek.27 De herdenking van 1924 leidde derhalve meer tot een kritische discussie over de vorm en aard van de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog, dan tot de saamhorigheid en eensgezindheid die vanuit de politiek en militaire kringen zo gewenst was.28 De antimilitaristische protesten en vredesbewegingen pleitten tevens voor ontwapening en duurzame vrede en hebben met hun stem in het politieke debat een grote stempel gedrukt op de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog.29 De antimilitaristische Nooit-Meer-Oorlog-Federatie (NMOF), opgericht in december 1924, organiseerde bijvoorbeeld vanaf 1925 een jaarlijkse wapenstilstandsherdenking die plaatsvond in verschillende steden verspreid over het land.30 Daarin werd niet de mobilisatie herinnerd, maar het einde van de oorlog. De pacifistische overtuiging van de NMOF werd sterk gevoed door de beelden die haar leden na de oorlog in grote mate te zien kregen via bijvoorbeeld foto’s van verminkte soldaten, bioscoopfilms, romans zoals Im Westen nichts Neues en toneelstukken.31 Hoewel deze pacifistische herdenkingen ook nooit officieel vanuit de politiek zijn gesteund en op nationaal niveau zijn opgezet, hadden ze een relatief groot draagvlak in de samenleving. De herdenkingen hebben tot ver in de jaren ‘30 jaarlijks plaatsgevonden en kregen publieke aandacht via de omroepen V.A.R.A., V.P.R.O. en verschillende kranten.32 Op het hoogtepunt had de NMOF maar liefst 80.000 leden, maar na 1933 nam de populariteit van de NMOF sterk af onder invloed van de economische crisis, de opkomst van het fascisme en hernieuwde internationale spanningen. 33 In de jaren ‘20 zijn enkele herdenkingstekens opgericht voor de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog, zoals het monument in Scheveningen dat in 1921 werd onthuld en het Marinemonument in Den Helder dat in 1922 in werd onthuld. Beide monumenten zijn tot stand gekomen na een initiatief van de verenigingen ‘Onze Vloot’ en ‘Ons Leger’ om de offers van de gemobiliseerde militairen tijdens de oorlog op lokaal niveau te eren. Ook 26 Meek, ‘Nederland herdenkt de Eerste Wereldoorlog’. 27 Ibidem, 53. 28 Ibidem, 54. 29 Ibidem, 55-56. 30 Ibidem, 56 en 58. 31 Ibidem. 32 Ibidem, 59-60. 33 Ibidem, 62.

(14)

moesten de monumenten de Nederlandse bevolking te inspireren zich in de toekomst op dergelijke wijze in te zetten voor de veiligheid van het vaderland.34 Na 1918 waren militairen bezorgd dat de Nederlandse bevolking geen veerkracht meer had en weinig nationale sentimenten koesterde. De militaire overtuiging die ten grondslag lag aan deze monumenten wordt als volgt door historici Paul Schulten en Martin Kraaijestein verklaard: “In een tijd van bezuinigingen op de krijgsmacht en van pacifisme moesten monumenten mede de nadruk leggen op het belang van leger en vloot.”35 Na de Tweede Wereldoorlog werd het Marinemonument in Den Helder gebruikt als locatie voor de herdenking op 4 mei. De jaartallen en namen op het monument die aan de Eerste Wereldoorlog refereerden waren door slijtage uitgevaagd en uiteindelijk compleet vervangen door de jaartallen 1939-1945.36 Hoewel ook in de landen die deelnamen aan de Eerste Wereldoorlog de betekenissen van monumenten en herinneringsplekken, mede door de Tweede Wereldoorlog, veranderingen hebben ondergaan, is de totale verdwijning van de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog bij het monument in Den Helder opmerkelijk.37 Naast de monumenten met een militaristische insteek, zijn er ook gedenktekens opgericht om bijvoorbeeld de opvang van Belgische vluchtelingen en geïnterneerden te herdenken, met als grootste en bekendste voorbeeld het Belgenmonument in Amersfoort. Het Belgenmonument is in 1916 door Belgische vluchtelingen in Amersfoort geschonken aan Nederland als teken van dank voor het geboden onderdak tijdens de oorlog.38 Dit monument is daarmee met name een tastbare herinnering voor de oorlogservaring van Belgische vluchtelingen die in Nederland verbleven. Het monument is echter vanwege politieke spanningen tussen Nederland en België pas in 1938 onthuld. Bij de heropening van het monument na een restauratie in de jaren ‘50 kreeg ook dit monument een verbrede 34 Paul Schulten en Martin Kraaijestein, ‘Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog’, in Hans Binneveld (red.), Leven naast de catastrofe. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Hilversum 2001), 163-178, aldaar 166-167. 35 Ibidem, 168. 36 Ibidem, 167. 37 Ibidem. 38 Ibidem, 169.

(15)

betekenis toegekend, die ook de herinnering aan offers en solidariteit tijdens de Tweede Wereldoorlog omvatte.39 Na de Tweede Wereldoorlog werd de mobilisatieherdenking van 1924 niet meer herhaald.40 De Eerste Wereldoorlog raakte in de schaduw van de Tweede en zou een blinde vlek worden in het Nederlands historisch bewustzijn.41 De Tweede Wereldoorlog werd in Nederland tot aan de jaren ‘60 herdacht als een nationale gedeelde ervaring van onderdrukking en verzet. Daarna ontwikkelden historici nieuwe interpretaties van de Tweede Wereldoorlog en zochten ze meer nuance in het duiden en begrijpen van de verschillende nieuwe elementen die deze oorlog met zich meebracht.42 Dit was niet een klassieke militaire gebeurtenis waarbij legers elkaar aanvallen op een afgebakend slagveld. De Tweede Wereldoorlog werd gekenmerkt door racistische vervolging en genocide, bombardementen op steden, bezetting en dwangarbeid, honger, verzet en onrecht op ongekende schaal. Niet alleen de wetenschap begon met het onderzoeken van de veelvormigheid van de oorlog van 1940-1945, maar de veranderingen in de beeldvorming van deze periode waren ook waar te nemen in musea, het onderwijs, de populaire cultuur en herdenkingsrituelen.43 Volgens historici Frank van Vree en Rob van der Laarse is deze ‘dynamiek van de herinnering’, ofwel de processen van beeldvorming en betekenisgeving, met betrekking tot de periode 1940-1945 vandaag de dag nog steeds levend: “Dit proces is ook nu, meer dan zestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, nog niet tot een einde gekomen. […] De oorlog is geen afgesloten hoofdstuk, maar levend verleden – een geschiedenis beladen met actuele politieke en morele betekenissen, die op steeds meer plaatsen wordt herinnerd en verbeeld.”44 Van een vergelijkbare dynamiek van de herinnering met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog is in Nederland na 1945 geen sprake: de beelden van de oorlog die de pacifisten tijdens het interbellum sterk beïnvloedden, zijn tot op heden iconisch in de 39 Ibidem. 40 Ibidem, 55. 41 Maarten Brands, ‘The Great War die aan ons voorbijging’, 93. 42 Frank van Vree en Rob van der Laarse, ‘Ter inleiding’, in: Frank van Vree en Rob van der Laarse (red.) De Dynamiek van de Herinnering. Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context, 7-15, aldaar 7-8. 43 Ibidem. 44 Ibidem.

(16)

beeldvorming van de Eerste Wereldoorlog: de soldaten, de loopgraven, de klaprozen, de gasmaskers. In deze beeldvorming ontbreken specifieke Nederlandse ervaringen, symboliek, plaatsen en rituelen. De oorlog wordt herdacht rondom het leed en met de symbolen van de landen die deelnamen aan de Eerste Wereldoorlog. Omdat de elementen van een Nederlandse herdenkingstraditie, zoals herinneringsplaatsen, symbolen en rituelen, ontbreken, is de aard van onze omgang met dit verleden anders maar zeker niet minder complex. Het uitgangspunt van dit onderzoek is dan ook dat we in 2014-2018 in Nederland niet moeten spreken van een herdenking van de Eerste Wereldoorlog.

Opbouw

In de internationale literatuur is reeds veel geschreven over 2014-2018 en de vormen die deze herdenking in verschillende landen aanneemt. Jay Winter schrijft in het geval van Groot-Britannië dat de herdenking plaatsvindt op een cultureel en lokaal niveau.45 Britse WO1-historici zijn wat betreft de centennial tevens zeer bewust van het verschil tussen geschiedschrijving en de herdenkingspraktijk.46 Volgens Winter hebben in 2014-2018 zowel politici als academici geen invloed op de inhoud en vorm van de herdenkingspraktijk.47 In zijn ogen zijn het families die langs culterele lijnen uiting geven aan deze herinnering, met een beeldtaal die voortkomt uit populaire culturele uitingen zoals foto’s, films, boeken en het representaties op het internet. Ook in België worden de herdenkingsjaren cultureel ingevuld, gecentreerd rondom Ieper in de Westhoek.48 Ook schrijven historici, zowel in Groot-Britannië als in België, over het gecommercialiseerde karakter van de honderdjarige herdenking. Dit komt niet alleen tot uiting in consumptieproducten maar ook in slagveldtoerisme en musea. De herdenking in 2014-2018 is meerstemmig maar de afkeer tegen oorlog en de visie dat de Eerste Wereldoorlog geen overwinnaars had, is een visie die in verschillende Europese landen dominant is.49 Ook in Nederland is het onder historici niet stil over de honderdjarige herdeking. Zo schreef historicus Kees Ribbens over de ‘politieke onbeduidendheid’ van het herdenken van 45 Jay Winter, ‘Commemorating catastrophe: Remembering the Great War 100 years on’, Matériaux pour l’histoire de notre temps 113/114:1 (2014) 166-174, 166. 46 John Horne, ‘The Great War at its centenary’, The Cambridge History of the First World War (Cambridge 2014), 618-639, aldaar 618. 47 Winter, ‘Commemorating catastrophe’, 166. 48 Peter Vantyghem, Herdenken graag, maar met welk doel? (2014). 49 Winter, ‘Commemorating catastrophe’, 174.

(17)

1914-1918 in Nederland.50 Ook noemde hij de keuze voor Huis Doorn als ‘Plaats van Herinnering van de Eerste Wereldoorlog’ een onlogische uitkomst van de dynamiek van de Nederlandse historische cultuur.51 Nederlandse historici hebben verschillende meningen over het belang van 1914-1918 in onze geschiedenis, zoals in hoodfstuk 1 aan het licht zal komen. In Nederland geven historici grotendeels vorm aan de twee genoemde herdenkingsinitiatieven, terwijl historici in de internationale gemeenschap de kloof tussen geschiedschrijving en herdenkingen juist benadrukken. In het eerste hoofdstuk van dit onderzoek wordt een beeld geschetst van hoe de historische wetenschap in Nederland sinds de Eerste Wereldoorlog met deze periode is omgegaan, welke thema’s leidend zijn en welke ontwikkelingen we zien in de aanloop naar 2014-2018. Daarnaast wordt er ook een beeld geschetst van de veranderingen die eind 20e eeuw de publieke cultuur en de omgang met het verleden, zowel voor historici als consumenten, diepgaand hebben veranderd. Om de hedendaagse omgang met de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog te kunnen duiden is het van groot belang om een beeld te krijgen van de dynamiek van deze hedendaagse historische cultuur, zoals die tot uiting komt in historische verenigingen, musea, historische films, series en online media. In het tweede en derde hoofdstuk worden de twee eerder genoemde Nederlandse projecten geanalyseerd: Huis Doorn als ‘Plaats van Herinnering van de Eerste Wereldoorlog’ en het ‘Coördinatieplatform EersteWereldoorlog.nu’. Het eerste betreft een museale instelling, het tweede een digitaal platform dat vanuit drie instellingen wordt beheerd. Beide initiatieven hebben een andere vorm, doelstelling en methode, maar vertonen overlappingen op verschillende niveaus. Deze analyses zijn gebaseerd op literatuur, beleidsstukken, projectstukken, jaarverslagen, tentoonstellingsontwerpen en de producten zelf: het tentoonstellingspaviljoen van Museum Huis Doorn en de website van het Coördinatieplatform EersteWereldoorlog.nu. In deze twee hoofdstukken ga ik na hoe deze instellingen hun doelstellingen, missie en visie vertalen in specifieke producten. Welke thema’s zijn leidend in het verhaal, welke middelen worden ingezet om het verhaal te vertellen en op welke manier proberen de projecten interactie met de bezoekers tot stand 50 Kees Ribbens, ‘Commemorating a ‘Foreign’ War in a Neutral Country. The Political Insignificance of World War I Memory in the Netherlands’, BMGN - Low Countries Historical Review 131:3 (2016) 87-98, aldaar 87. 51 Ibidem.

(18)

te brengen? Hoe past de praktijk van deze twee projecten in de bredere trends zoals die in het eerste hoofdstuk zijn geschetst? In het vierde hoofdstuk staan de bezoekers en gebruikers van deze twee Eerste Wereldoorlog-projecten centraal. In deze analyse maak ik gebruik van het bezoekersboek uit het tentoonstellingspaviljoen en de Facebook-reacties bij berichten van EersteWereldoorlog.nu. Ter aanvulling op deze bronnen heb ik een survey uitgezet om nog dichter bij de percepties en ervaringen van de historische consument te kunnen komen. In hoofdstuk 4 komen de bezoekers zo veel mogelijk zelf aan het woord. Welke soort belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog blijkt uit hun opmerkingen, reacties en antwoorden op de survey? Wat is de aard van hun interesse en waar zijn zij naar op zoek in de twee projecten die in dit onderzoek centraal staan? Hoe past de wisselwerking tussen de bezoekers en de projecten in de bredere trends die in hoofdstuk 1 zijn behandeld? De survey in dit onderzoek is geïnspireerd door het grootschalige onderzoek dat David Thelen en Roy Rosenzweig in de jaren negentig uitvoerden, resulterend in de publicatie The presence of the past. Via telefonisch afgenomen vragenlijsten probeerden de onderzoekers erachter te komen hoe Amerikanen omgaan met het verleden.52 Uit de vele, soms urenlange gesprekken met een steekproef van Amerikanen, concludeerden Thelen en Rosenzweig dat het verleden een enorm belangrijke rol speelt in het dagelijks leven en het identiteitsbesef van hun respondenten: “Americans feel at home with the past; day to day, hour to hour the past is present in their lives. Encountering the past, examining it, interpreting it, living and reliving it, they root themselves in families - biological or constructed - and root their families in the world.”53 De survey die voor deze masterscriptie is uitgezet vertoont enkele overeenkomsten maar ook verschillen met het onderzoek van Thelen en Rosenzweig. Allereerst is de survey in dit onderzoek van veel kleinere schaal. De vraagstukken rondom de Nederlandse omgang met de Eerste Wereldoorlog zijn interessant genoeg voor een publieksonderzoek van grotere 52 Roy Rosenzweig en David Thelen, The Presence of the Past. Popular Uses of history in American life (New York 1998). 53 Ibidem, 36.

(19)

schaal, maar ik heb mij in dit onderzoek moeten beperken tot vragen die specifiek aansloten bij de twee genoemde herdenkingsprojecten. Daarnaast is het wat betreft schaal ook van belang te noemen dat mijn survey is ingevuld door 183 mensen. Dit is een mooie uitkomst in het kader van deze masterscriptie, maar er is geen sprake van een representatie van ‘de Nederlandse historische consument’. Bovendien is de survey over Nederlanders en de Eerste Wereldoorlog willekeurig gedeeld via social media, waardoor de eigen communicatie-kring nooit helemaal ontstegen kon worden. Ik heb hier echter voor gekozen omdat ik ook de stem van de mensen die de Eerste Wereldoorlog-projecten niet kennen of bezoeken, van waarde vind om een beeld te schetsen van de plaats van dit verleden in het huidige historische landschap. Het grootste verschil in aanpak is echter dat Thelen, Rosenzweig en hun onderzoekers telefonisch met mensen in gesprek gingen en dus de mogelijkheid hadden om op interessante momenten door te vragen en dat de survey bij deze masterscriptie online is afgenomen, waardoor deze interactie met de respondenten niet mogelijk was. Hoewel mijn survey grotendeels bestaat uit multiple-choice vragen en die van Thelen en Rosenzweig uit open vragen, komen de verschillende soorten omgang met het verleden waar Thelen en Rosenzweig naar vragen ook terug in de multiple-choice antwoorden van mijn survey. Thelen en Rosenzweig vragen bijvoorbeeld hoe vaak de respondent in de afgelopen 12 maanden historische films heeft gekeken, historische boeken heeft gelezen, zich verdiept heeft in zijn/haar familiegeschiedenis, musea en historische plaatsen heeft bezocht en in groepsverband geschiedenis heeft bestudeerd.54 Deze verschillende handelingen komen terug in de survey als de respondent gevraagd wordt naar welke handeling hij/zij onderneemt bij interesse in het verleden, en tevens bij de vragen die specifiek gaan over de twee projecten die in dit onderzoek geanalyseerd zijn. Voor de volledige vragenlijst en de resultaten van de survey kunt u bijlage 5 raadplegen. Met dit onderzoek hoop ik een beeld te schetsen van hoe men in Nederland tijdens deze honderdjarige herdenkingsperiode met de Eerste Wereldoorlog omgaat. IJkpunten in de historische tijd, zoals een honderdjarige herdenking, hebben een grote aantrekkingskracht en de potentie om nieuwe interesse op te wekken in zowel de wetenschappelijke als publieke en politieke sfeer. Om in 2014-2018 in Nederland van een 54 Roy Rosenzweig en David Thelen, ‘Introduction to Survey Questions’, The presence of the past. Popular Uses of history in American life. Methodological appendix (New York 1998), 3-4.

(20)

herdenking te spreken, doet, zoals in deze inleiding is beargumenteerd, geen recht aan de complexiteit van een herdenkingscultuur en de marginale positie die de Eerste Wereldoorlog de afgelopen 70 jaar in het Nederlandse collectieve geheugen heeft ingenomen. Door deze terminologie van de herdenking te ontstijgen, hoop ik met dit onderzoek dichterbij een antwoord te komen op de vraag wat onze omgang met de Eerste Wereldoorlog wél kenmerkt. Wat zegt de huidige Nederlandse omgang met de Eerste Wereldoorlog over onszelf, ons heden en onze toekomst?

(21)

1. Honderd jaar Eerste Wereldoorlog in Nederland

De Eerste Wereldoorlog in de wetenschap en de publiekshistorische belangstelling

Inleiding

Hoe een individu of een groep omgaat met, of zich verhoudt tot het verleden kan vele vormen aannemen: het bezoeken van een museum, het bijwonen of bekijken van herdenkingsmomenten zoals de Nationale Dodenherdenking op 4 mei, het kijken van historische films en series en het bezoeken van historische locaties. Deze soorten omgang met het verleden hebben een andere aard en de historische deelnemer, consument of bezoeker geeft op deze manier vorm aan de historische cultuur vanuit verschillende motivaties, drijfveren en interesses. In het kader van dit onderzoek is een historische achtergrond van de verschillende manieren van omgang met het verleden en van de veranderende trends in de wetenschappelijke en publiekshistorische presentaties van het verleden van belang om de omgang met de Eerste Wereldoorlog in Nederland in 2014-2018 te kunnen duiden. In de historische wetenschap in Nederland is de omgang met de Eerste Wereldoorlog in de afgelopen honderd jaar erg veranderd. Hoe zijn historici sinds 1918 met de Eerste Wereldoorlog omgegaan, wat gebeurde er na de Tweede Wereldoorlog en hoe kwam de Eerste Wereldoorlog in de aanloop naar 2014 weer meer in de belangstelling van historici? Ook schets ik in dit hoofdstuk een overzicht van de ontwikkelingen in de publiekshistorische belangstelling met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog in Nederland. Hieronder vallen WO1-verenigingen, de ontwikkelingen van museale trends, presentaties in de populaire cultuur, technologische veranderingen en digital public history. Deze achtergrond van wetenschappelijke en publiekshistorische trends zijn van belang om de WO1-projecten die in dit onderzoek centraal staan in een breder kader te kunnen duiden.

De wetenschappelijke omgang met de Eerste Wereldoorlog vanaf 1918

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in Nederland verslag gedaan van de Eerste Wereldoorlog door journalisten en historici. De bekendste voorbeelden van deze historici zijn G.W Kernkamp, H.T Colenbrander, Hajo Brugmans en N. Japikse. De

(22)

onderzoeksactiviteiten van deze historici groeiden tijdens het interbellum uit tot een ware onderzoekstraditie. Het in 1924 door Japikse opgerichte ‘Nederlandsch Comité tot onderzoek van de Eerste Wereldoorlog’ leidde tot publicatie van acht monografieën die een historisch beeld gaven van de periode 1914-1918.55 De hierboven genoemde Nederlandse historici die zich met de Eerste Wereldoorlog bezighielden waren in 1945 alle vier gestorven, en daarmee staakte ook de onderzoekstraditie. Als onderdeel van deze onderzoekstraditie in het interbellum kwam in 1935 de zesdelige boekenserie De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij van Charlotte van Manen uit. Deze Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (NOT) werd tijdens de Eerste Wereldoorlog door Nederlandse bankiers en reders opgericht, om de overzeese import te kunnen waarborgen zonder de officiële neutraliteit van Nederland in gevaar te brengen.56 Deze publicatie uit 1935 was op aanvraag van de NOT-directeur van Aalst geschreven en is daarmee geen product van onafhankelijke, wetenschappelijke geschiedschrijving. In de ogen van hedendaagse historici als Samuël Kruizinga en Paul Moeyes geeft deze publicatie een beperkt en zelfs gemankeerd beeld van het beleid van de NOT.57 Een wetenschappelijk en onafhankelijk historisch onderzoek over de NOT liet tot 2011 op zich wachten. Na de Tweede Wereldoorlog was C. Smit de enige in Nederland die onderzoek deed naar de Eerste Wereldoorlog. Deze jurist deed historisch onderzoek in zijn vrije tijd en publiceerde vanaf de jaren ‘50 over 1914-1918. In de jaren ‘70 kwam zijn driedelige overzichtswerk Nederland in de Eerste Wereldoorlog uit.58 Smit stond met deze onderzoeksactiviteiten naar de Eerste Wereldoorlog in Nederland alleen: er was geen sprake meer van een onderzoekstraditie met betrekking tot de periode 1914-1918 zoals die tijdens het interbellum leek op te bloeien.59 Volgens Paul Moeyes zijn deze twee publicaties van Van Manen en Smit de enige twintigste-eeuwse publicaties die als standaardwerk beschouwd kunnen worden. Aan het einde van de twintigste eeuw haken historici in op deze twee 55 Piet Blaas, ‘Nederlandse historici en de Eerste Wereldoorlog’ in: Martin Kraaijestein en Paul Schulten (red.), Wankel evenwicht. Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 14-31, aldaar 18. 56 Samuël Kruizinga, Overlegeconomie in oorlogstijd. De Nederlandse Overzee Trustmaatschappij en de Eerste Wereldoorlog (Zutphen 2012), 8. 57 Ibidem, 9; Paul Moeyes, Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam 2001), 11. 58 C. Smit, Hoogtij der neutraliteitspolitiek: de buitenlandse politiek van Nederland 1899-1919 (Leiden 1959); C. Smit, De liquidatie van een imperium (Amsterdam 1962); C. Smit, Nederland in de Eerste Wereldoorlog (3 delen) (Groningen 1971-73); C. Smit, Tien studiën betreffende Nederland in de Eerste Wereldoorlog (Groningen 1975). 59 Blaas, ‘Nederlandse historici en de Eerste Wereldoorlog’, 18.

(23)

historische werken. Rond de eeuwwisseling begint de historiografische aandacht voor de Eerste Wereldoorlog weer op te bloeien en dit komt tot uiting in een grote hoeveelheid wetenschappelijke en meer populair-wetenschappelijke publicaties in de aanloop naar de herdenkingsjaren.60 Kenmerkend voor deze geringe aandacht voor de Eerste Wereldoorlog is de behandeling van deze periode in overzichtswerken van de Nederlandse geschiedenis. In een studieboek over de geschiedenis van Nederland uit 1993 is één paragraaf gewijd aan de Eerste Wereldoorlog, waarin de thema’s mobilisatie, de internationale handel, schaarste, distributie en Belgische vluchtelingen aan bod komen. Na een korte opsomming van deze thema’s gaat het studieboek dieper in op wat er in Nederland echt toe deed: het einde van de school- en kiesrechtstrijd in 1917, de invoering van de evenredige vertegenwoordiging, de ontevredenheid van de sociaaldemocraten en ook de massale trouw aan Koningin Wilhelmina.61 Hoewel deze thema’s slechts een indirecte link met de Eerste Wereldoorlog hebben, worden deze in de paragraaf ‘Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog’ van groter belang geacht dan de directe effecten van deze oorlog op de Nederlandse samenleving die daarvoor bijna plichtmatig zijn opgesomd. In een andere overzichtsgeschiedenis uit 1998 worden de effecten van de Eerste Wereldoorlog ook ondergesteld aan binnenlandse ontwikkelingen, hoewel in deze publicatie de Nederlandse neutraliteit iets uitgebreider wordt belicht.62 Historicus Maarten Brands stelt in een betoog uit 1997 dan ook dat de Eerste Wereldoorlog een blinde vlek is in het Nederlands historisch bewustzijn.63 De Eerste Wereldoorlog is volgens hem niet of nauwelijks is opgenomen in ons “nationale bestand van collectieve herinneringen”64. Hij schrijft deze gebrekkige plaats in het historisch bewustzijn mede toe aan een gebrekkige wetenschappelijke traditie met betrekking tot dit onderwerp. Hij betreurt dit omdat volgens hem de Tweede Wereldoorlog een vervolgramp is en niet begrepen kan worden zonder uitvoerige wetenschappelijke bestudering van de Eerste Wereldoorlog en al haar uitwerkingen. Brands gaat zelfs zo ver dat hij meent dat het 60 Moeyes, Buiten Schot, 11; Kruizinga, Overlegeconomie in oorlogstijd. 61 J.C.H. Blom, ‘Nederland sinds 1830’ in J.C.H. Blom en E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden (Amersfoort 1993) 314-374, aldaar 340. 62 P.J.A.N. Rietbergen en G.H.J. Seegers, De Geschiedenis van Nederland in Vogelvlucht. Van prehistorie tot heden (Amersfoort 1998), 139-141. 63 Maarten Brands, ‘The Great War die aan ons voorbijging, 93. 64 Ibidem.

(24)

ontbreken van een Eerste Wereldoorlog-perspectief één van de oorzaken is waarom de Tweede Wereldoorlog een zo overrompelend effect heeft gehad en nog steeds zo’n centrale plaats inneemt in de Nederlandse historische cultuur. 65 Door de gebrekkige kennis over 1914-1918 en het tekort aan onderzoek naar dit onderwerp in Nederland is onze blik op de twintigste eeuw als het ware geamputeerd.66 Onbegrijpelijk is dat in zijn ogen niet: “Wat een volk niet direct aan den lijve heeft ervaren, wordt niet of in geringe mate geïnternaliseerd, wordt geen onderdeel van het eigen nationale historische bestand. Historische boekenkennis is een pover substituut voor eigen historische ervaringen.”67 Brands stelt dat de klokken van Nederland en Europa na de Eerste Wereldoorlog niet meer gelijk liepen en dat ook de wetenschap hier vervolgens ernstig bij achterliep. De zogenaamde cognitieve kaart van Europa diende te worden bijgesteld:68 “In een land als Nederland, dat zo lang zo sterk verzekerd was van zijn veiligheid in vrijheid, is het besef van wat nodig is voor het garanderen van die veiligheid zwak ontwikkeld. Dit gebrek is mede een gevolg van een beperkt historisch besef. Wanneer historische kennis over het Europa van deze turbulente eeuw ontbreekt, zal men niet snel geneigd zijn in termen van oorlog of vrede te denken over de toekomst van ons politiek zo roerige, onrustige en zo moeilijk beheersbare continent in de 21e eeuw.”69 Bij het naderen van de honderdjarige herdenking namen wetenschappelijke publicaties exponentieel toe, met een piek in het jaar 2014. In 2001 komt het boek Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 uit waarmee Paul Moeyes, docent Engelse letterkunde en geschiedenis aan de Hogeschool van Amsterdam, zich in 396 pagina’s exclusief richt op de oorlogservaringen van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog.70 Dit is het eerste boek dat als een overzichtswerk kan gelden over de geschiedenis van Nederland tijdens 1914-1918. Deze publicatie is opvallend genoeg geschreven door een 65 Ibidem, 94. 66 Ibidem. 67 Ibidem. 68 Ibidem, 94 en 100. 69 Ibidem, 100. 70 Moeyes, Buiten Schot.

(25)

relatieve buitenstaander van de academische geschiedwetenschap. De thema’s die in Buiten Schot behandeld worden (onder meer: neutraliteit, mobilisatie, vluchtelingen, handel en economie, de publieke opinie en revolutiedreiging) snijden door zowel economische, politieke, militaire en maatschappelijke niveaus. De thematiek komt overeen met de informatie in de eerder genoemde studieboeken maar de thema’s zijn door Moeyes veel uitvoeriger uitgewerkt en worden niet slechts als context gebruikt voor binnenlandse gebeurtenissen. In het volgende hoofdstuk zien we dat de thema’s in Buiten Schot tevens bijna naadloos aansluiten bij de thematiek die in het tentoonstellingspaviljoen in Doorn is toegepast. In de bundel Leven naast de catastrofe. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog uit 2001, gaan historici ook in op de effecten van de Eerste Wereldoorlog op verschillende niveaus. De thema’s beslaan onder andere de Nederlandse neutraliteit, internationaal, nationaal en lokaal beleid, de opvang van vluchtelingen en de publieke opinie.71 De afsluitende bijdrage in de bundel, ‘Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog’, is een bespreking van de ontwikkelingen rondom de Nederlandse herdenkingsmonumenten en markeert de introductie van een relatief nieuw thema in de historiografie over de Eerste Wereldoorlog in Nederland. 72 In 2011 promoveert Samuël Kruizinga, historicus en universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, met een onderzoek naar het beleid van de NOT, resulterend in de publicatie

Overlegeconomie in oorlogstijd. De Nederlandse Overzee Trustmaatschappij en de Eerste Wereldoorlog in 2012.73 Met deze studie haakt Kruizinga in op het belang van thema’s als neutraliteit, economie en handel. Het ontstaan en het beleid van de NOT laten zien onder welke omstandigheden Nederland handel dreef, hoe het moest schipperen in de internationale politiek en hoe het de dreiging van oorlog meer dan eens voelde. Hoewel dit een specialistische invalshoek is, laat de studie zien dat neutraliteit nooit zonder gevaar is. De Nederlandse ervaring van de Eerste Wereldoorlog wordt daarmee als een spannende en gelaagde periode in de geschiedenis gepresenteerd. Kruizinga noemt de situatie van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog zelfs een duivels dilemma.74 Het thema neutraliteit komt ook internationaal steeds meer onder de aandacht als een waardevol 71 Hans Binneveld (red.), Leven naast de catastrofe. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Hilversum 2001). 72 Schulten en Kraaijestein, ‘Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog’. 73 Kruizinga, Overlegeconomie in oorlogstijd. 74 Ibidem, 7.

(26)

onderdeel van onderzoek naar de Eerste Wereldoorlog: Kruizinga draagt in 2014 het hoofdstuk ‘Neutrality’ bij aan The Cambridge History of the First World War.75 Een meer populair-wetenschappelijk voorbeeld van toenemende aandacht voor de Eerste Wereldoorlog is het luisterboek De Eerste Wereldoorlog in Nederland van Frits Boterman, Paul Moeyes, Wim Klinkert en Willem Melching uit 2012.76 Slechts één van de vier onderwerpen die besproken worden, gaat expliciet over Nederland, namelijk over de Nederlandse neutraliteit. De andere onderwerpen die worden besproken op de cd’s zijn meer klassieke, internationale en militaire thema’s, zoals de vraag of Duitsland schuld had aan het uitbreken van de oorlog, het militaire verloop van de oorlog en de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog en het verband met het uitbreken van de Tweede. Hoewel de titel van het luisterboek iets anders suggereert, staat het Nederlandse verhaal hierin niet centraal. In 2014 komen onder meer de populair-wetenschappelijke publicaties Na de catastrofe. De Eerste Wereldoorlog en de zoektocht naar een nieuw Europa onder redactie van Frits Boterman, Arnold Labrie en Willem Melching en Nederland Neutraal. De Eerste Wereldoorlog 1914-1918 van Wim Klinkert, Samuël Kruizinga en Paul Moeyes uit.77 Beide publicaties vertellen het verhaal van de Eerste Wereldoorlog aan de hand van biografieën van personen die deze oorlog hebben meegemaakt, zoals de Nederlandse koningin Wilhelmina, generaal C.J. Snijders en Piet Mondriaan, maar ook internationale figuren zoals Adolf Hitler en Siegfried Sassoon.78 De personen die in deze publicaties aan bod komen, zijn zowel politici, als militairen en kunstenaars. Deze publicaties hebben een andere inhoudelijke reikwijdte: Na de catastrofe geeft een beeld van de effecten van de Eerste Wereldoorlog zoals die door heel Europa doorspelen en Nederland Neutraal gaat specifiek over de Nederlandse oorlogservaring van 1914-1918 en de effecten daarvan. De persoonlijke en biografische insteek van deze twee publicaties laat zien dat in de huidige 75 Samuël Kruizinga, ‘Neutrality’, in: Jay Winter (red.) The Cambridge History of the First World War (Cambridge 2014) 542-575; andere publicaties over neutraliteit zijn onder andere Maartje Abbenhuis, The art of staying neutral. The Netherlands in the First World War (Amsterdam 2006); Ismee Tames, Oorlog voor onze gedachten. Oorlog, neutraliteit en identiteit in het Nederlandse publieke debat, 1914-1918’ (Hilversum 2006); Wim Klinkert, Defending neutrality: the Netherlands prepare for war, 1900-1925 (Leiden 2013); Conny Kristel, De oorlog van anderen. Nederlanders en oorlogsgeweld 1914-1918 (Amsterdam 2016). 76 Frits Boterman, Paul Moeyes, Wim Klinkert en Willem Melching, De Eerste Wereldoorlog in Nederland (Utrecht 2012). 77 Frits Boterman, Arnold Labrie en Willem Melching (red.), Na de catastrofe. De Eerste Wereldoorlog en de zoektocht naar een nieuw Europa (Amsterdam 2014); Wim Klinkert, Samuël Kruizinga en Paul Moeyes, Nederland Neutraal. De Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam 2014).

(27)

wetenschappelijke geschiedschrijving de persoonlijke verbinding en ervaring een rol krijgt toebedeeld.

De publiekshistorische omgang met WO1 en de hedendaagse historische

cultuur

Reeds vanaf de jaren ‘70 van de vorige eeuw is de belangstelling voor geschiedenis flink toegenomen onder niet-historici.79 Deze history boom vertaalt zich onder meer in historische verenigingen, erfgoedtoerisme, museumbezoeken, historische films, series en documentaires, games en digitale middelen. 80 Sinds de jaren ‘90 van de vorige eeuw is de omgang met geschiedenis steeds meer een vorm van vrijetijdsbesteding geworden.81 Elk van de verschillende vormen van omgang met geschiedenis hebben hun eigen aantrekkingskracht, kwaliteiten en uitdagingen. In deze paragraaf wordt een beeld geschetst van de kenmerken van de hedendaagse, zeer brede historische cultuur. De verschillende elementen van de historische cultuur worden ondersteund met voorbeelden die de hedendaagse omgang met de Eerste Wereldoorlog illustreren. Geschiedenis wordt tegenwoordig vaak beschouwd als een accumulatie van historische feiten.82 Het is ‘cool’ om veel te weten, waarbij parate kennis van het verleden een culturele valuta lijkt te zijn geworden. In Nederland is bijvoorbeeld de populariteit van het tv-programma De Slimste Mens op NPO1 met het niet altijd even diepgaande maar altijd kritische commentaar van historicus Maarten van Rossum, een aanwijzing dat in de hedendaagse samenleving veel waarde wordt gehecht aan parate kennis. Kennis opdoen van het verleden is tevens sterk verbonden met het idee van historisch bewustzijn.83 Hiermee wordt het psychische vermogen bedoeld waarmee een individu zichzelf in de drie dimensies van de historische tijd (verleden – heden – toekomst) kan plaatsen en duiden. Hoe men zich verhoudt tot het verleden zegt veel over hoe men het heden interpreteert en de toekomst voor zich ziet. Andersom is onze visie op het verleden onlosmakelijk verbonden met onze ervaringen in het heden en wensen voor de toekomst. Het historisch bewustzijn is niet een accumulatie van feiten maar een “sociaal-politieke oriëntatie in de veranderende 79 Kees Ribbens, Een Eigentijds Verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland 1945-2000 (Hilversum 2002), 9. 80 De Groot, Consuming History, 2-3. 81 De Groot, Consuming History, 2. 82 Ibidem, 7. 83 Ribbens, Een Eigentijds Verleden, 15

(28)

maatschappelijke verhoudingen” die voortbouwt op kennis van het verleden.84 Verschillende historici hebben echter zorgen over de effecten van de moderne historische cultuur op het hitsorisch bewustzijn.85 Het zit namelijk in de aard van de geschiedwetenschap om het verleden als fundamenteel verschillend van het heden te beschouwen.86 Het vergelijken van heden en verleden is voor historici daarom problematisch. Maar is een actuele blik op het verleden echt nadelig voor het historisch besef? In de analyses van de twee projecten en hun bezoekers in dit onderzoek zal de rol van historisch bewustzijn in de publiekshistorische omgang van Nederlanders met de Eerste Wereldoorlog nader aan bod komen. Historische verenigingen In 1980 werd de Nederlandse tak van de Britse Western Front Association opgericht en dit werd in 1987 een officiële vereniging. De Western Front Association Nederland (hierna WFA) heeft als doel: “De bestudering van de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog –en in het bijzonder van het westelijk front, in al zijn facetten- en streeft geen politieke en/of ideologische doelstellingen na.”87 Deze vereniging, met zo’n 250 leden, heeft niet ten doel om een herdenking op te richten (zoals dat in het interbellum nog werd geprobeerd) maar om historisch onderzoek en publicaties te stimuleren.88 Dit laat zien dat na 1945 de Eerste Wereldoorlog als geschiedenis benaderd wordt en niet meer als een periode die herdacht zou moeten worden. De WFA bestaat uit zowel historici als hobbyisten en geschiedenisliefhebbers. De vereniging organiseert ook activiteiten zoals lezingen, bijeenkomsten, excursies en studiereizen. De WFA is dus ook op zoek naar de authenticiteit van het verleden en probeert met reizen naar de loopgraven historische kennis en een ‘historische sensatie’ samen te brengen. 84 Ibidem, 19. 85 David Lowenthal, ‘The Past Made Present’, Historically Speaking XIII:4 (2012) 2-6. 86 Horne, ‘The Great War at its centenary’, 618. 87 Western Front Association Nederland, Statuten, 1. 88 Menno Wielinga, ‘Western Front Association Nederland’, Wereldoorlog1418, geraadpleegd op 10 november 2017, http://wereldoorlog1418.nl/wfa-nederland/index.html.

(29)

Alleen al de titel van deze vereniging laat zien wat er in het onderzoek, de belangstelling en de excursies met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog centraal staat: Het Westelijk Front en de loopgravenoorlog. Het front staat voor de iconische beelden van de Eerste Wereldoorlog, namelijk de soldaten, de loopgraven, uitzichtloosheid, het verlaten niemandsland en natuurlijk de rode klaprozen. Dit zijn beelden die sinds de jaren ‘20 via romans, films en fotografie onder het brede publiek bekend zijn geworden en sindsdien via de populaire cultuur levend zijn gehouden.89 Deze iconische beelden zijn, zowel in de inhoud als in het gebruik van beeld en symboliek, terug te zien in de publicaties van de WFA (zie afbeelding 1). De vereniging heeft niet expliciet het doel het Nederlandse verhaal te vertellen en is daarom niet een actieve speler binnen de opkomende historische trend waarin de Nederlandse oorlogservaring meer aandacht krijgt. Ook de beelden waarmee de WFA spreekt, zijn niet kenmerkend voor de Nederlandse beleving van de Eerste Wereldoorlog en dienen vooral als een bevestiging van de populaire beeldvorming rondom 1914-1918. De WFA heeft daarentegen wel een belangrijke rol gespeeld in het onder de aandacht brengen van de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog in het algemeen. In 2001 werd de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog (SSEW) opgericht, een vereniging die, net zoals de WFA, het stimuleren van onderzoek en publicaties over de Eerste Wereldoorlog centraal stelt en aanvult met activiteiten zoals lezingen en studiereizen. De doelstelling van de SSEW is om de Eerste Wereldoorlog bekender te maken voor het grote publiek en om professionele historici te verbinden met historisch geïnteresseerden.90 De stichting heeft ongeveer 300 donateurs die, bijvoorbeeld in de vorm van artikelen, bijdrages leveren aan de stichting. Deze donateurs bestaan uit hoogleraren (zoals Wim Klinkert) docenten, studenten en publicisten. 89 Denk hierbij aan de roman Im Westen Nichts Neues van Erich Maria Remarque (1929) en de verfilmingen in 1930 en 1979 en de BBC serie Blackadder goes forth (1989).

90 Website Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog, https://www.ssew.nl, geraadpleegd op 16 september 2017.

Afbeelding 1 - Tijdschrift Western Front Association Nederland september 2015

(30)

In de publicaties van De Grote Oorlog. Kronieken 1914-1918 van de SSEW neemt de aandacht voor het specifiek Nederlandse WO1-verleden toe in de aanloop naar 2014.91 In meerdere mate dan de WFA biedt de SSEW ruimte voor deze specifiek Nederlandse oorlogservaring. Toch zijn ook in de beeldvorming van de SSEW de klassieke, iconische beelden van de Eerste Wereldoorlog dominant aanwezig, zoals blijkt uit de kaft van verschillende publicaties (zie afbeelding 2). Opvallend aan deze twee Eerste Wereldoorlog-verenigingen is dat zij beide een combinatie aanbieden van kennis en erfgoedtoerisme. Het vergaren van kennis gaat voor deze geschiedenisliefhebbers hand in hand met een zoektocht naar historische authenticiteit via excursies. Het bezoeken van het verleden en het tastbaar maken van de geschiedenis, speelt bij beide instellingen een belangrijke rol. Musea Hoewel Huis Doorn het eerste Nederlandse museum is dat zich met een overzichtstentoonstelling volledig richt op de Nederlandse ervaring van de Eerste 91 Wim Klinkert, ‘Internering van vreemde militairen in Nederland gedurende de Eerste Wereldoorlog’, Leo Dorresteijn e.a. (red.) De Grote Oorlog Kroniek 1914-1918 34 (Soesterberg 2017) 47-71; M. de Haan, ‘De Somme in de Nederlandse pers’, Leo Dorresteijn e.a. (red.) De Grote Oorlog Kroniek 1914-1918 32 (Soesterberg 2015) 97-215. Afbeelding 2 - Drie uitgaven van 'Kroniek 1914-1918' van Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog

(31)

Wereldoorlog, zijn er meerdere, met name lokale en regionale musea die tijdens de herdenkingsjaren een bepaald thema van de Nederlandse oorlogservaring belichten.92 Mensen gaan naar musea met verschillende beweegredenen, maar voor reguliere bezoekers (dus niet geschiedenisprofessionals) valt vast te stellen dat een museumbezoek een vorm van vrijetijdsbesteding is. De één is in een museum op zoek naar kennis, de ander naar een beleving, een ervaring, een historische sensatie, een vermakelijke middag, een dagje onderdompeling in een historische periode of een combinatie daarvan. Om deze verschillende manieren van omgang met het verleden aan te spreken moeten musea meer middelen inzetten dan tekstuele informatie. Tentoonstellingen moeten spreken tot de verbeelding om de interesse van de 21e-eeuwse bezoeker vast te kunnen houden. In de woorden van Jay Winter: “What people see matters much more than what they read.”93 Afbeelding 3 - The Trench Experience in het Imperial War Museum in Londen. Bron: Tripadvisor Een goed internationaal voorbeeld van een tentoonstelling dat de bezoeker een ervaring of beleving biedt, is ‘The trench experience’ in het Imperial War Museum in 92 Historiek, Tentoonstelling over Belgsiche WOI-vluchtelingen in Ede, https://historiek.net/tentoonstelling-over-belgische-woi-vluchtelingen-in-ede/51053/, geraadpleegd op 2 november 2017; Coördinatieplatform EersteWereldoorlog.nu, ‘Alles vlucht naar Roosendaal. Dagboek uit de Eerste Wereldoorlog’, Agenda, http://www.eerstewereldoorlog.nu/agenda/tentoonstelling-alles-vlucht-naar-roosendaal-dagboek-uit-de-eerste-wereldoorlog/, geraadpleegd op 2 november 2017; Aviodrome, tentoonstelling ‘Van oude kisten tot drones’, 20 augustus 2015 t/m 30 april 2016, https://whichmuseum.nl/nederland/lelystad/aviodrome/tentoonstellingen/eerste-wereldoorlog-100-jaar., geraadpleegd op 2 november 2017. 93 Winter, ‘Commemorating catastrophe’, 166.

(32)

Londen.94 Daarin loopt de bezoeker door een nagebootste, donkere loopgraaf met geluiden van artillerie, schreeuwende soldaten en naderende tanks.95 Met deze presentatie kan de bezoeker zich onderdompelen in de ervaring van de soldaten in de loopgraven en het verleden als het ware bezoeken. Ook worden bezoekers op bepaalde plekken in de tentoonstelling gevraagd om te reflecteren op wat men in de tentoonstelling gezien heeft. Zo wordt de bezoeker bijvoorbeeld de vraag gesteld of het vredesverdrag na de Eerste Wereldoorlog wel of niet geleid heeft tot de Tweede. Door deze discussie in de tentoonstelling aan te wakkeren laat het museum bezoekers nadenken over de relatie tussen heden en verleden en ook over de informatie die het museum aanbiedt. Hiermee benadrukt het museum de historiciteit van het verleden, de verschillende visies in de geschiedwetenschap en spoort het aan tot kritische reflectie. Musea maken in toenemende mate gebruik van digitale media om aan te kunnen sluiten op de hedendaagse consumptietrends.96 In moderne musea wordt interactie met de bezoeker gezocht door middel van applicaties, die bijvoorbeeld een spel- of verdiepingselement aanbieden. In Nationaal Monument Kamp Vught kunnen bezoekers sinds februari 2017 met de ‘Virtual Walk Sobibor’ rondlopen door het virtueel nagebootste nazivernietigingskamp Sobibor in Polen. Met deze technologie kan de bezoeker van het museum verbinding krijgen met de historische locatie zoals die er in het verleden uitzag. Dergelijke virtual reality projecten hebben de potentie om het verleden tot leven brengen en dus om de gebruikers een historische sensatie te bieden. Ook het gebruik van digitale media in de externe communicatie van de musea is steeds belangrijker geworden. Het aantal websitebezoekers van musea tussen 2011 en 2015 gestegen met 59%.97 De website van een museum kan zowel vóór als na het bezoek aan het museum inhoudelijke verdieping bieden die aansluit op de tentoonstellingen.98 Ook is in 94 Jay Winter en Antoine Prost, The Great War in History. Debates and Controversies, 1914 to the Present (Cambridge 2005), 186-188. 95 Roy Harris, ‘London’s Imperial War Museum takes visitors back into the trenches’, The Washington Post, 15 januari 2015, https://www.washingtonpost.com/lifestyle/travel/in-london-the-newly-expanded-imperial-war- museum-chornicles-wwi-in-greater-detail/2015/01/15/e58fca46-92c4-11e4-ba53-a477d66580ed_story.html?utm_term=.ae6061d8c55b. 96 Christine Burton en Carol Scott, ‘Museums: Challenges for the 21st Century’, International Journal of Arts Management 5:2 (2003) 56-68, aldaar 57. 97 Museumvereniging, Museumcijfers 2015 (2015), 5. 98 Nina Simon, Shelley Bernstein en Cathy Brickwood, ‘Museum 2.0’, Navigating E-culture (Eindhoven 2009) 82-90, aldaar 82.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tom en Michael maken een werkplan om met een experiment in de klas te laten zien dat niet elke bloeddonor geschikt is om bloed te doneren aan iemand met bloedgroep A. Michael

Rode bloedcellen uit de ene druppel bloed plakken aan elkaar doordat hun antigenen binden aan antistoffen uit de andere druppel bloed.. Uit het antwoord moet

BDS-onderdelen. Sommige BDS-onderdelen maken nog geen deel uit van versie 3.2.3 waarop deze richtlijn is gebaseerd. U treft deze in de functionele omschrijving aan in de

De RKSP besloot in 1918 debaters van andere partijen niet meer toe te laten op haar bijeenkomsten; deze maakten immers alleen maar reclame voor hun eigen programma.. De campagne

Datzelfde kan worden gezegd over de in 2004 verschenen en even- eens kloeke bloemlezing met Nederlandse liedjes en ge- dichten in relatie tot de Eerste Wereldoorlog (onder de

Als ge- volg van de berichtgeving van Wigman werd in het artikel medegedeeld dat voor komend jaar de Vereeniging tot Behoud van Natuur- monumenten in Nederland, onder wiens

(Natuurlijk noemde niemand deze toen de Eerste Wereldoorlog om de simpele reden dat er nog geen Tweede Wereldoorlog was geweest!) Naar het einde toe verwezen mensen er soms naar

Het venijn zat echter in de inleiding, waar Fischer uiteenzette, dat deze ideeën al ver voor de oorlog onder economische en nationalistische pressiegroepen de ronde deden –