• No results found

Het Amsterdamse waterfront : een pretpark voor de rijken? : een onderzoek naar de toename van state-led gentrificatie en sociale uitsluiting in het herontwikkelingsbeleid voor het waterfront in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Amsterdamse waterfront : een pretpark voor de rijken? : een onderzoek naar de toename van state-led gentrificatie en sociale uitsluiting in het herontwikkelingsbeleid voor het waterfront in Amsterdam"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Amsterdamse waterfront: een pretpark

voor de rijken?

Een onderzoek naar de toename van state-led gentrificatie en sociale uitsluiting

in het herontwikkelingsbeleid voor het waterfront in Amsterdam

Naam: Laura Alblas

Studentnummer: 10725180

Studie: Bachelor Sociale Geografie en Planologie Studiejaar: 2016/2017

Cursus: Bachelorscriptieproject semester 2 (734301500Y) Project: Veerkrachtige Herontwikkeling van Binnenstedelijke

Havengebieden

Begeleider: Dhr. Dr. M. Giezen Tweede beoordelaar: Mw. S. Özoğul MSc

Datum: 19 juni 2017

(2)
(3)

Het Amsterdamse waterfront: een pretpark voor de

rijken?

Een onderzoek naar de toename van state-led gentrificatie en sociale uitsluiting in het herontwikkelingsbeleid voor het waterfront in Amsterdam

Door Laura Alblas

Gegevens

Titel: Het Amsterdamse waterfront: een pretpark voor de rijken? Een onderzoek naar de toename van state-led gentrificatie en sociale uitsluiting in het herontwikkelingsbeleid voor het waterfront in Amsterdam

Auteur: Laura Alblas

10725180

laura_alblas@hotmail.com

+31612900280

De Leeuw van Vlaanderenstraat 41 1061 CR

AMSTERDAM

In opdracht van: Universiteit van Amsterdam

Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen Bachelor Sociale Geografie en Planologie

Scriptiebegeleider: Dhr. Dr. M. Giezen Tweede beoordelaar: Mw. S. Özoğul MSc

Plaats: Amsterdam

(4)

Samenvatting

Deze bachelorscriptie beschrijft het onderzoek naar de toename van state-led gentrificatie en sociale uitsluiting bij het herontwikkelingsbeleid van het waterfront in Amsterdam. Door middel van een contentanalyse middels inductieve benadering zijn beleidsdocumenten over de herontwikkeling van twee gebieden onderzocht. Het eerste gebied, het IJplein,

representeert de herontwikkeling van het waterfront uit de jaren ’80. Het tweede gebied, Overhoeks, representeert de herontwikkeling van het waterfront van tegenwoordig. Uit de analyse blijkt dat het herontwikkelingsbeleid in de afgelopen decennia is veranderd. De hypothese dat er een toename van state-led gentrificatie is wordt bevestigd en daarmee wordt ook de sociale uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen onderschreven.

Abstract

This bachelor thesis represents a study on the increase of state-led gentrification and social exclusion in the redevelopment policies of the waterfront in Amsterdam. Policy documents about the redevelopment of two areas have been analyzed through inductive approach content analysis. The first area, het IJplein, indicates the redevelopment of the waterfront in Amsterdam of the eighties. The second area, Overhoeks, indicates the redevelopment of the waterfront of today. The analysis shows that the redevelopment policy significantly changed in the last three decades. The hypothesis about the increase in state-led gentrification and the subsequent social exclusion has been confirmed.

(5)

Voorwoord

Mijn naam is Laura Alblas en voor u ligt de bachelorscriptie die het resultaat is van een onderzoek naar de manier waarop gestuurde gentrificatie en het resulterende ontstaan van sociale exclusie gerepresenteerd wordt door beleidsmakers. Deze bachelorscriptie is ook het resultaat van het drie jaar lang volgen van de bachelorstudie Sociale Geografie en Planologie aan de Universiteit van Amsterdam waarbinnen ik ook een half jaar de studie Environmental Planning aan de Queens’ University in Belfast heb gevolgd. Alle kennis en vaardigheden die ik bij beide universiteiten heb opgedaan heb ik gebruikt om dit onderzoek tot een mooi resultaat te brengen.

De vierenhalve maand waarin deze bachelorscriptie geschreven is zijn voor mij leerzame maanden geweest waarin mij veel duidelijk is geworden over verschillende vormen van gentrificatie en de manier waarop deze gebruikt worden door beleidsmakers.

Hoewel ik deze afgelopen vierenhalve maand ook mindere momenten gekend heb, die op een andere manier erg leerzaam waren, is mijn bachelorscriptie tot een goed einde gekomen. Hiervoor wil ik graag twee mensen bedanken. Ten eerste wil ik mijn begeleider Mendel Giezen bedanken voor de professionele begeleiding. De feedback en tips die ik van hem ontving zijn van groot belang geweest om deze bachelorscriptie met een goed resultaat af te kunnen ronden. Daarnaast wil ik mijn tweede beoordelaar, Sara Özoğul, bedanken voor de tijd en moeite die zij heeft genomen om mijn bachelorscriptie met een frisse blik te lezen. Ten slotte rest mij niks anders dan u veel leesplezier te wensen.

Laura Alblas

(6)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 7 1.1. Aanleiding 7 1.2. Wetenschappelijke relevantie 8 1.3. Maatschappelijke relevantie 8 1.4. Doelstelling 9 2. Probleemstelling 10

2.1. Centrale vraag en deelvragen 10

3. Theorie 12

3.1. Theoretisch kader 12

3.1.1. De gemende stad als ideaal 12

3.1.2. Gentrificatie 13

3.1.3. Verandering in stedelijk beleid 14

3.1.4. State-led gentrificatie 15

3.1.5. Internationale concurrentiepositie van steden 16

3.1.6. Sociale uitsluiting 18

3.2. Locatiebeschrijving 20

3.2.1. IJplein 20

3.2.2. Overhoeks 22

4. Methodologie 25

4.1. Keuze voor methode en locatie 25

4.2. Dataverzameling en –selectie 25

4.3. Analysemethode 27

4.3.1. Contentanalyse door middel van inductieve codering 27

4.3.2. Coderingsschema 27 5. Resultaten 29 5.1. Deelvraag 1 29 5.2. Deelvraag 2 35 5.3. Deelvraag 3 40 6. Discussie 46 6.1. Beantwoording hoofdvraag 46 6.2. Tekortkomingen 48 7. Conclusie 49 8. Literatuurlijst 50 I: Bijlage A: Coderingsschema 55

(7)

7

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Amsterdam is altijd een diverse stad geweest waar mensen van allerlei sociale klassen kriskras door elkaar wonen. Volgens veel onderzoekers, waaronder Cody Hochstenbach (2017), is Amsterdam wereldwijd een uitstekend voorbeeld van een gemengde stad. Toch is de gemengde bevolkingssamenstelling in Amsterdam, waar hoog- en laagopgeleiden, armen en rijken, autochtone en allochtone Nederlanders kriskras door elkaar leven, niet

vanzelfsprekend. De bevolkingssamenstelling is namelijk een direct effect van het

woningaanbod in een gebied. Ook het woningaanbod in een gebied ontstaat niet vanzelf. Dit wordt namelijk grondig gestuurd door stedenbouwkundigen en de overheid (Moorman 2017).

Toch is Amsterdam als gemengde stad ook flink aan het veranderen. Zo is bijvoorbeeld in een groot deel van de Amsterdamse buurten het aantal sociale huurwoningen gedaald onder de kritische grens van 35% van de woningen in de buurt (Moorman 2017). Een sociale huurwoning is een woning waarbij de maximale huurprijs per maand niet hoger is dan 710 euro (Moorman 2017). Veel buurten worden hierdoor onbetaalbaar voor mensen met een laag tot middeninkomen. Dit betekent dat de woningen in deze buurten alleen nog

toegankelijk zijn met een hoog inkomen. De segregatie tussen arm en rijk wordt hierdoor groter en het karakter van Amsterdam verandert. Volgens Moorman (2017) staat het ideaal van Amsterdam als ongedeelde stad in veel buurten dus flink onder druk. Dit verschijnsel, gentrificatie, zorgt ervoor dat Amsterdam wellicht in de toekomst geen unieke, gemengde en ongedeelde stad meer is. Het stadsbestuur zal dus extra aandacht moeten hebben voor een eerlijke verdeling van de ruimte in de stad.

Anders dan vaak wordt aangenomen is gentrificatie niet altijd een spontaan verschijnsel. Om de positie en marktwaarde van een stad te versterken spelen beleidsmakers vaak bewust in op gentrificatie (Hochstenbach 2017). Deze bachelorscriptie doet onderzoek naar deze gestuurde vorm van gentrificatie en de daaruit volgende sociale exclusie in Amsterdam. De bachelorscriptie focust op het al dan niet ontstaan van sociale exclusie bij de

herontwikkeling van binnenstedelijke havengebieden in Amsterdam.

Twee specifieke plekken in het binnenstedelijke Amsterdamse havengebied, het IJplein en de nieuwe stadswijk Overhoeks, zullen met elkaar vergeleken worden en daarom gebruikt worden als vergelijkende casussen. Beide gebieden liggen direct aan het IJ in Amsterdam-Noord. Het IJplein is herontwikkeld in de jaren ’80 van de twintigste eeuw en de

hertontwikkeling van Overhoeks is gestart in 2006 en is nog steeds aan de gang. De twee gebieden zijn interessant om met elkaar te vergelijken omdat het herontwikkelingsbeleid. In de jaren ’80 werd er met name gebouwd voor sociale doeleinden terwijl tegenwoordig de nadruk van herontwikkeling sterk ligt op het verhogen van de marktwaarde van een stad (Van den Berg en Braun 1999). Dit suggereert dat bij het herontwikkelen van een gebied tegenwoordig minder rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften van alle

(8)

8

bewoners en dat de sociale exclusie hier dan ook hoog is. In deze scriptie zal op basis van de teksten in de beleidsdocumenten worden onderzocht of deze hypothese klopt.

1.2. Wetenschappelijke relevantie

De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat de resultaten nieuwe kennis zouden kunnen bijdragen. Op basis van deze nieuwe kennis zou verder onderzoek mogelijk zijn.

Bestaand onderzoek heeft zich tot nu toe namelijk vaak op spontane vormen van

gentrificatie gericht. Volgens Hochstenbach (2017) is het onterecht om aan te nemen dat gentrificatie een bottom-up proces is dat uit zichzelf ontstaat. In veel gevallen zorgen beleidsmakers van steden namelijk bewust voor gentrificatie. Eén van de redenen voor bewuste gentrificatie is de continue internationale concurrentieslag om talent en kapitaal tussen steden. Volgens Hochstenbach (2017) zou een gunstige internationale

concurrentiepositie de enige route naar een economisch positieve toekomst zijn. Als gevolg van het woningbeleid van de gemeente verspreiden gentrificatieprocessen zich zeer snel over Amsterdam. Gentrificatie is tegenwoordig steeds meer een bewuste keuze die door de politiek gemaakt is en die wordt ingezet als een beleidsinstrument om de oude wijken in de stad op te waarderen.

Deze scriptie is relevant voor de wetenschap omdat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan naar gestuurde en bewuste gentrificatie en de rol van beleidsmakers hierin. Zoals eerder gezegd heeft voormalig onderzoek zich voornamelijk gefocust op spontane en bottom-up vormen van gentrificatie. Het onderzoek binnen deze bachelorscriptie richt zich op de gestuurde vormen van gentrificatie in Amsterdam en hoe dit verlopen is. Bovendien focust deze scriptie op het herontwikkelingsbeleid van de gemeente Amsterdam voor twee verschillende binnenstedelijke Amsterdamse havengebieden door de tijd heen. Mogelijk zou hiermee een verschil in het herontwikkelingsbeleid en de manier waarop de gemeente inspeelt op gentrificatie aangetoond kunnen worden. Hiermee wordt een gat in de bestaande literatuur opgevuld.

1.3. Maatschappelijke relevantie

Volgens Hochstenbach (2017) staat de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de woningvoorraad in Amsterdam onder druk. Ten eerste zijn de prijzen van koopwoningen extreem gestegen. Uit cijfers van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) is gebleken dat de gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen in Amsterdam in drie jaar tijd van €256.000,- naar €359.000,- is gestegen. Voor veel mensen die in Amsterdam willen wonen is niet te vermijden dat zij zich diep in de schulden moeten steken om een woning in de hoofdstad te kunnen vinden.

Daarnaast draagt de woningcorporatiesector ook niet bij aan de toegankelijkheid van de woningvoorraad in Amsterdam. Er is sprake van veel verkoop en liberalisatie van

corporatiewoningen waardoor in vijf jaar tijd, van 2011 tot 2016, de corporatievoorraad met bijna 9000 woningen is afgenomen (Moorman 2017, Hochstenbach 2017). Dit blijkt uit gegevens van de dienst Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam

(9)

9

(Hochstenbach 2017). Het wordt dus voor veel mensen lastig om een plek te bemachtigen in Amsterdam.

Bovendien zijn, volgens Van Gent (2015), gentrificatie en de resulterende ruimtelijke ongelijkheid geen morele maar politiek-bestuurlijke kwesties. Op dit moment voert de gemeente een beleid met een slechte uitkomst voor de gehele bevolking, zelfs voor de midden- en hoge sociaaleconomische klasse, de groepen op wie gestuurde gentrificatie zich focust (Van Gent 2015). De overheid zou er juist moeten zijn om een woningbeleid te voeren en het proces in goede banen te leiden om negatieve gevolgen te voorkomen. Om deze reden is dit onderzoek ook maatschappelijk relevant. Er zal duidelijk worden hoe de herontwikkeling van het IJplein en Overhoeks is verlopen, wat de verschillen zijn in het beleid en hoe beleidsmakers hebben ingespeeld op de gentrificatie. Zo zullen

tekortkomingen van het beleid naar voren komen waarop in het vervolg ingespeeld zou kunnen worden zodat de gemeente kan zorgen dat stadsdelen toegankelijk, leefbaar en divers voor iedereen zijn.

1.4. Doelstelling

Het doel van het onderzoek van deze bachelorscriptie is om de verandering in het herontwikkelingsbeleid van de gemeente Amsterdam van de afgelopen decennia aan te tonen. West-Europese steden zijn de laatste drie decennia namelijk getransformeerd van industriële naar postindustriële steden. Dit gaat gepaard een toenemende mate van neoliberalisering en globalisering in het herontwikkelingsbeleid (Tammaru et al 2016). Deze scriptie zal uitwijzen hoe aan de beleidsdocumenten is te zien dat het

herontwikkelingsbeleid in Amsterdam is veranderd in dezelfde trend als andere Europese steden die Tammaru (et al 2016) aandraagt. Hierbij zal het IJplein onderzocht worden als voorbeeld van herontwikkeld havengebied uit de jaren ’80 en Overhoeks als voorbeeld van een herontwikkeld havengebied van tegenwoordig. Deze casussen zullen vergeleken worden om uit te zoeken of de veranderde manier van herontwikkeling gezorgd heeft voor een toename van de sociale exclusie in het gebied. Aan de hand van dit onderzoek zal een conclusie getrokken worden over wat de invloed van het herontwikkelingsbeleid van de beleidsmakers is op de sociale exclusiviteit in de onderzochte gebieden en of dit door de tijd heen veranderd is.

(10)

10

2. Probleemstelling

2.1. Centrale vraag en deelvragen

Het herontwikkelingsbeleid van de stad heeft directe invloed op de sociale samenstelling van de gehele stad (Couzy (a) 2017). De gebieden die tegenwoordig herontwikkeld worden, worden vooral ontworpen voor de gewenste groep mensen met een midden- tot hoge sociaaleconomische positie (Oakley 2011). Ook in Amsterdam is deze groep mensen zeer gewild. Het ruimtelijk beleid in de hoofdstad richt zich namelijk op de volgende punten: meer middenklasse, meer voorzieningen voor de nieuwe burger (evenementen, horeca) en meer huur- en koopwoningen voor de rijkere bevolking. Voor de hoogopgeleide, rijke nieuwkomer is dit gunstig want oude, impopulaire wijken veranderen in levendige, hippe wijken met veel vermaak en horeca. Hierdoor zijn veel wijken leuker en leefbaarder geworden omdat ook de overlast is afgenomen (Couzy (a) 2017).

Toch is deze ontwikkeling niet voor iedereen positief. Voor andere groepen van de bevolking is dit problematisch. Het beleid is voornamelijk gericht op de middenklasse en gaat gepaard met geringere belangstelling voor armeren, ouderen, jongeren en langdurige inwoners van de stad (Van Gent 2015). Achter het ontstaan van deze vernieuwde en bedrijvige wijken gaat namelijk een enorme stijging van de woningprijzen schuil. Voor mensen met een laag

inkomen wordt het wonen in de hoofdstad onbetaalbaar (Couzy (a) 2017).

Niet alleen de minder bedeelde groep mensen heeft last van deze ontwikkeling. Ook het middensegment zoals verplegers, docenten en agenten kunnen steeds lastiger een woning vinden in Amsterdam. Zij verdienen namelijk te veel om aanspraak te kunnen maken op een sociale huurwoning, maar te weinig voor de meeste huizen in de vrijemarktsector (Couzy (b) 2017).

In de eerste fase van deze ontwikkeling is er nog sprake van een toename van de sociale menging in de buurt. Arbeiderswijken die vooral uit sociale huurwoningen bestaan met bewoners uit de lagere sociaaleconomische klasse krijgen nieuwe bewoners die meer verdienen. Hierdoor ontstaat er een menging van sociaaleconomische groepen. Uiteindelijk wordt dit problematisch wanneer de groep met een hogere sociaaleconomische positie de overhand heeft in de buurt. De huidige bewoners worden door de verhoging van de huizenprijzen uitgesloten uit hun buurt. Deze groepen verplaatsen zich naar andere wijken waardoor het sociale probleem niet opgelost, maar verschoven wordt. Bovendien worden buurten hierdoor homogeen, er woont immers maar één bepaalde sociaal economische groep. Dit is in strijd met het gemengde karakter dat Amsterdam wil uitdragen (Moorman 2017).

Dit proces van gentrificatie, de gestuurde gentrificatie, is typerend voor het neoliberaal urbanisme dat tegenwoordig het beleid domineert. Door de globalisering en de toenemende mate van het belang van de mondiale economie is het onvermijdelijk voor steden om te moeten concurreren met andere steden. Om in staat te zijn om deze concurrentie aan te gaan zullen steden hun concurrentievoordeel ten opzichte van andere steden moeten verbeteren. Om mee te kunnen doen in deze mondiale ‘wedstrijd’ moeten beleidsmakers dus inspelen op het verbeteren van deze concurrentievoordelen en daarom proberen ze de

(11)

11

gewenste middenklasse aan te trekken. Deze middenklasse is namelijk de aanjager van economische groei (Swyngedouw et al 2002).

Deze scriptie zal beschrijven of er sprake is van een toenemende mate van state-led gentrificatie met als gevolg het uitsluiten van bepaalde sociale groepen bij de

herontwikkeling van het Amsterdamse waterfront. Het probleem dat speelt is namelijk de vraag of Amsterdam nog steeds een plek voor iedereen is of dat het steeds meer een stad voor alleen de rijken wordt. De centrale vraagstelling die hieruit volgt is als volgt:

“Is er sprake van een toenemende mate van state-led gentrificatie met als gevolg het ontstaan van sociale exclusiviteit bij de herontwikkeling van het waterfront in

Amsterdam?”

Om het mogelijk te maken om deze complexe hoofdvraag te kunnen beantwoorden is een drietal deelvragen geformuleerd. De deelvragen zijn als volgt:

1. Hoe wordt het herontwikkelingsbeleid van het IJplein beschreven in de beleidsdocumenten?

2. Hoe wordt het herontwikkelingsbeleid van Overhoeks beschreven in de beleidsdocumenten?

3. Wijzen de verschillen tussen de herontwikkeling van het IJplein en de

herontwikkeling van Overhoeks op een toename van state-led gentrification en de sociale exclusiviteit in Amsterdam?

Deze deelvragen zullen in het hoofdstuk 5, de resultaten, per stuk beantwoord worden om uiteindelijk een antwoord te kunnen formuleren op de hoofdvraag.

2.2. Conceptueel model

De hoofdvraag is schematisch weergeven in een conceptueel model waarin alle begrippen van de hoofdvraag terug te vinden zijn. Het conceptuele model ziet er als volgt uit:

(12)

12

3. Theorie

3.1. Theoretisch kader

De begrippen die van belang zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag zullen in het theoretisch kader uitgewerkt worden op basis van bestaande wetenschappelijke theorieën. Definities van verschillende begrippen zullen tegen elkaar uitgezet worden. Na het uitvoeren van de analyse zal teruggekoppeld worden op dit theoretisch kader. Op deze manier wordt dit theoretisch kader op een inductieve manier gebruikt.

Het theoretisch kader begint met een uiteenzetting over het belang van een gemengde stad. Dit wordt gevolgd door een algemene beschrijving van het begrip gentrificatie. Daarna wordt ingegaan op de verandering in het stedelijk beleid in Nederland in de laatste decennia. Vervolgens komt de vorm van gentrificatie die in deze bachelorscriptie onderzocht wordt, state-led gentrificatie, uitgebreid aan bod. De theorie over state-led gentrificatie wordt ondersteund door het belang van de internationale concurrentiepositie van een stad te benoemen. Het theoretisch kader wordt afgesloten met een uiteenzetting over sociale exclusiviteit in een stad.

3.1.1. Gemengde stad als ideaal

Uit het opiniestuk van Moorman (2017) in het Parool blijkt dat Amsterdam ernaar streeft een gemengde stad te zijn. Volgens Moorman (2017) is het hebben van diversiteit op basis van afkomst, seksuele voorkeur, inkomen en opleidingsniveau zelfs het ideaal van de stad. Na een periode waar functiescheiding het belangrijkste idee binnen de

ruimtelijke ordening is het nu tijd voor de nieuwe stedelijkheid (Majoor 2008). Dit idee van nieuwe stedelijkheid probeert de gemengde stad opnieuw uit te vinden binnen een beleid waarbij menging, dichtheid en diversiteit de ultieme aspecten van stedelijkheid zijn (Majoor 2008). In dit deel van het theoretisch raamwerk wordt het belang van een gemengde stad met diversiteit in bevolkingssamenstelling in de stadsbuurten

uiteengezet.

Vanaf de jaren zestig verzwakte de sociaaleconomische positie van de stad ten opzichte van de randgemeenten. Vanaf dit decennium kwam er namelijk een massale stroom op gang van mensen met een middeninkomen die van de stad naar de randgemeenten verhuisden. Dit ging gepaard met een verarming van de grote steden. Deze verarming ging op zijn beurt gepaard met een verminderde leefbaarheid in de steden en dit leverde een risico voor de fysieke, sociale en economische situatie op (Kullberg en Permentier 2013). Het was dus noodzaak dat het vertrek van de sociaaleconomische middenklasse uit de stad teruggedraaid moest worden. Om de economische situatie in de stad te herstellen zouden huishoudens van deze sociaaleconomische middenklasse zich weer aangetrokken moeten voelen tot de stad.

Er werd een nieuw stedelijk beleid opgezet om te voorkomen dat steden onveilige, arme gebieden zouden worden (Kullberg en Permentier 2013). Met dit beleid werd

(13)

13

stad. Van deze groep wordt namelijk aangenomen dat zij een belangrijke schakel kunnen vormen in een wijk omdat zij contacten en informatie kunnen uitwisselen met andere bewoners in de wijk, uit welke sociaaleconomische klasse dan ook (Veldboer et al geciteerd in Kullberg en Permentier 2013). Bovendien wordt aangenomen dat deze sociaaleconomische middengroep sociaal vaardig is en daarom in staat is om de

belangen van de buurtbewoners te vertegenwoordigen bij overheidsinstanties (Veldboer et al geciteerd in Kullberg en Permentier 2013).

De gemengde buurt wordt gebruikt als middel om te voorkomen minderheidsgroepen in de samenleving in een isolement geraken en om de sociale cohesie in een wijk te

verbeteren (Derksen et al 2007). Voor mensen met een lagere sociaaleconomische positie en etnische minderheden wordt de gemengde buurt vaak gezien als mogelijkheid om integratie succesvol te laten verlopen door middel van het vinden van een geschikte baan (Derksen et al 2007).

Ook uit onderzoek van Bolt (et al 2010) blijkt het belang van de aanwezigheid van de middenklasse huishoudens in een buurt. Bolt et al (2010) stellen namelijk dat

mogelijkheden voor bewoners om zich te onttrekken aan armoede beperkt worden als zij in buurten leven met een hoge mate van segregatie. In deze buurten hebben bewoners ook een hogere kans om geïsoleerd te raken van de wereld om hen heen door de gebrekkige sociale netwerken, beperkte lokale bronnen en de beperkte baankansen.

3.1.2. Gentrificatie

Het begrip gentrificatie is een veelomvattend begrip dat door wetenschappers op verschillende manieren begrepen en verklaard wordt. In dit deel van het theoretisch kader worden deze verschillende verklaringen van het begrip gentrificatie met elkaar vergeleken om zo een – voor deze scriptie - hanteerbaar begrip van gentrificatie te kunnen vormen.

De term gentrificatie kwam voor het eerst voor in publicaties van de Britse socioloog Ruth Glass in 1964. Met de term gentrificatie omschreef zij een proces in Londen waarbij de arbeiderswijken overgenomen worden door mensen uit de middenklasse. Glass constateerde het proces waarbij oude en vervallen huizen overgenomen werden door mensen met een hoge sociaaleconomische positie en getransformeerd werden tot elegante en duurdere woningen. (Glass geciteerd in Lees 2015). Daarnaast kwam zij tot de ontdekking dat het proces van gentrificatie in een buurt doorgaat totdat de meeste of zelfs alle huidige buurtbewoners afkomstig uit de arbeidersklasse zijn verhuisd en het sociale en maatschappelijke karakter van de buurt is veranderd (Lees 2015). Gentrificatie start in de meeste gevallen door de invloed van een aantal ‘pioneers’, meestal afkomstig uit de cultureelgerichte lagen van de bevolking. Het proces eindigt pas wanneer ook andere, vaak in grotere aantallen aanwezig, lagen van de bevolking gebieden overneemt (Van der Land et al 2012).

(14)

14

De definitie van het begrip gentrificatie van Van der Land et al (2012) sluit aan op de bevindingen van Glass (1964). Volgens Van der Land et al (2012) is gentrificatie het proces waarbij buurten veranderen door de invloed van de middenklasse op arbeiderswijken, waarbij de huidige bewoners van deze wijken (de arbeiders) verdrongen worden (Van der Land et al 2012).

Van der Land et al (2012) onderscheidt twee redenen voor het voorkomen van

gentrificatie in een buurt. De eerste verklaring omvat het economische perspectief op gentrificatie. Deze verklaring zijn gebaseerd op de rent gap theorie van Neil Smith uit 1996. De rent gap houdt het verschil tussen de huidig gerealiseerde huurinkomsten van een woning en de potentieel haalbare huurinkomsten. Volgens Smith (1996) komt gentrificatie voor als de rent gap groot genoeg is voor projectontwikkelaars om

woningen en stukken land op te kopen, deze te renoveren en vervolgens met winst weer te verkopen. Op deze manier wordt de huur en de waarde van woningen hoger. Het groeiende verschil tussen de potentiële waarde van de grond en de huidige waarde trekt ontwikkelaars – in welke vorm dan ook – aan die investeren in woningen. Dit perspectief op de verklaring voor het ontstaan van gentrificatie legt de nadruk op de rol van

productie en kapitaal en beschouwt gentrificatie meer als een beweging van kapitaal dan als een beweging van personen (Van der Land et al 2012)

De tweede verklaring omvat het culturele perspectief op gentrificatie en legt de nadruk op de culturele oriëntatie en preferenties van personen. Doordat de structuur van grote steden is veranderd van industrieel naar servicegericht gaven delen van de nieuwe middenklasse, de zogeheten gentrifiers, de voorkeur aan het leven in de binnenstad in plaats van in de suburbs. Deze nieuwe klasse wilde namelijk wonen in een cultureel en divers gebied dat dicht bij hun werk, faciliteiten en vrijetijdsbesteding was. Dit

perspectief legt de nadruk van gentrificatie vooral op de ultieme uiting van consumptie. Deze consumptiedrang onderscheidt de groep gentrifiers van de oude middenklasse die zich liever vestigen in de suburbs (Van der Land et al 2012)

3.1.3. Verandering in stedelijk beleid

De twee door Van der Land et al (2012) aangedragen verklaringen voor het ontstaan van gentrificatie in een gebied leggen vooral de nadruk op het spontane ontstaan van

gentrificatie. Deze vormen en de bijbehorende verklaringen van gentrificatie worden tegenwoordig vaak gezien als de klassieke en Amerikaanse theorie van gentrificatie. In de jaren negentig is het stedelijke vernieuwingsbeleid veranderd en wordt vooral gefocust om de economische positie van steden en hun buurten te versterken (Kullberg en Permentier 2013). Maar grote stedelijke opgaven liggen tegenwoordig ook op terreinen van leefbaarheid en innovatie. In figuur 2, afkomstig van een rapport over de stedelijke leefomgeving van het Planbureau voor Leefomgeving, is schematisch

weergegeven op welke terreinen de grote stedelijke vraagstukken zich tegenwoordig afspelen.

(15)

15

Figuur 2. De terreinen waarop grote stedelijke vraagstukken zich afspelen (Nabielek en Hamers 2015)

Het eerste terrein is economie omdat stedelijke economieën steeds sneller groeien, en productiever en innovatiever zijn. Toch zijn de Nederlandse stedelijke economieën volgens Nabielek en Hamers (2015) nog een aandachtspunt omdat deze regio’s in Nederland nog relatief klein zijn en minder dichtheid hebben ten opzichte van de buitenlandse stedelijke regio’s.

Het tweede terrein waarop stedelijke vraagstukken zich tegenwoordig afspelen is de leefbaarheid. Deze is de afgelopen tientallen jaren namelijk verbeterd in Nederland. Toch zijn er nog stedelijke gebieden waar problemen zijn met de kwaliteit van de lucht, de veiligheid en het verkeer. Ook leven volgens Nabielek en Hamers (2015) relatief veel mensen uit de lage sociaaleconomische klasse, met een lage opleiding en een laag

inkomen, in stedelijke gebieden. Ook dit gebied vereist dus aandacht van beleidsmakers. Ten slotte draaien veel stedelijke opgaven om innovatie omdat stedelijke regio’s dé plekken zijn waar innovatie en ondernemerschap ontstaat. Steden zijn namelijk de plaatsen waar mensen, bedrijven, instellingen en overheden elkaar ontmoeten en kennis en creativiteit wordt uitgewisseld. Dit is van belang om economische groei op lange termijn te behouden (Nabielek en Hamers 2015).

3.1.4. State-led gentrificatie

Met deze verandering in stedelijk vernieuwingsbeleid en nieuwe grootstedelijke vraagstukken zijn er ook nieuwe vormen van gentrificatie bijgekomen. Twee van deze nieuwe vormen zijn state-led gentrification en managed gentrification; vormen die niet spontaan ontstaan. Deze moderne vormen van gentrificatie worden gezien als

(16)

16

aan te trekken met doel toekomstige successen voor de stad te behalen (Van der Land et al 2012). Met name in Nederland en een aantal andere westerse landen wordt

gentrificatie steeds vaker gelinkt aan beleidsinterventies die resulteren in vormen van gentrificatie die in variërende mate door overheid of overheidgerelateerde partijen worden gestuurd (Atkinson 2014).

De state-led gentrification wordt sinds 2003 ondersteund door de theorie van Richard Florida over de creatieve klassen. Volgens Florida (2003) is het imago van een stad zeer belangrijk geworden voor het vermogen van een stad om te kunnen concurreren in de geglobaliseerde economie. Postindustriële steden hebben namelijk een groeiend belang om zichzelf neer te zetten als een inclusieve stad die in staat is om een mix van

verschillende inkomens, culturele achtergronden en leeftijden te waarborgen (Lees 2015).

3.1.5. Internationale concurrentiepositie van steden

Zoals eerder genoemd wordt state led gentrification door overheden en

overheidgerelateerde partijen gebruikt om te kunnen concurreren op de internationale markt. Deze economische competitie tussen steden wat betreft investeringen, kapitaal, kennis en toerisme is tegenwoordig hevig voelbaar (Parker and Doak 2012). Steden moeten met elkaar in competitie gaan voor hun deelname aan de rijkdom en aandacht in de wereld. De economische, politieke en sociale ontwikkeling van een stad is bepalend voor de capaciteit van een stad om zichzelf efficiënt te verkopen.

Ook in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening uit 1988 van het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu wordt aandacht besteed aan de toenemende internationale vervlechting. Het jaar 2015 wordt hierbij als planhorizon gebruikt (Tweede Kamer der Staten-Generaal 1988). In deze nota wordt al aangegeven dat Amsterdam moet kunnen concurreren met andere Europese steden als Frankfurt, Düsseldorf, München, Genêve en Brussel. Ook op dit gebied wordt voorzien dat de internationalisering zal toenemen en dat Amsterdam mogelijkheden heeft om zich als financieel centrum te ontwikkelen. In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening wordt Amsterdam genoemd als een betrouwbare stad met veel kennis en een goede

organisatiestructuur. Ook zijn de internationale verbinding gunstig en kent ons land een aantrekkelijk stedelijk klimaat. Toch moet Amsterdam, om in staat te zijn om te

concurreren met andere Europese steden, deze sterke punten uitbuiten (Tweede Kamer der Staten-Generaal 1988). Een paar grote herinrichtingsprojecten, waaronder een in het binnenstedelijke gebied van Amsterdam rondom het IJ, bieden daartoe de mogelijkheid. Hoe deze projecten, die de internationale allure van de Randstad moeten versterken, eruit zullen zien is ook vastgelegd in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening. De

herinrichtingsprojecten bestaan uit het realiseren van toplocaties voor kantoorpanden en de bouw van duurdere woningen, zoals bijvoorbeeld appartementen en

terraswoningen aan het water. Ook omvatten deze projecten de realisatie van

hoogwaardige winkelvoorzieningen, luxe hotels, toeristische attractiepunten, musea en pleinen en promenades. Verwacht wordt dat deze punten bijdragen aan een gunstig vestigingsklimaat. (Tweede Kamer der Staten-Generaal 1988).

(17)

17

Voor het verkrijgen van een gunstige internationale concurrentiepositie is het namelijk van groot belang om de aanwezigheid van de juiste mensen te ondersteunen om op deze manier de gewenste investeerders aan te trekken (Northover 2010).

Eén van de strategieën die een stad kan gebruiken om de internationale

concurrentiepositie te verbeteren is het herontwikkelen van stadsdelen om de gewilde middenklasse aan te trekken. Op deze manier wordt ook de herontwikkeling van het waterfront in een stad gedreven door een neoliberaal ‘competitive city’ paradigma omdat deze gebieden de focus van grote investeringen zijn (Coyles 2013).

Volgens Florida (2003) moeten steden proberen om de creatieve klasse aan te trekken omdat zij de gewenste potentiele bewoners zijn. Mensen uit de creatieve klasse kenmerken zich doordat ze actief zijn in innovatieve en creatieve banen. Voorbeelden hiervan zijn wetenschappers, ingenieurs, hoogleraren, schrijvers, kunstenaar,

entertainers, acteurs, vormgevers, architecten en opiniemakers. De creatieve klasse omvat daarnaast ook creatieve professionals die in een breder scala van op kennis gebaseerde beroepen werken. Het aantrekken van de creatieve klasse in een gebied is volgens Florida (2003) belangrijk omdat deze klasse een hoog niveau van menselijk kapitaal bezit. Leden van deze groep onderscheiden zich namelijk van anderen door hun vermogen om problemen op een inventieve manier op te lossen. Hiermee wordt

innovatie gegenereerd en als gevolg van deze innovatie wordt de economie in een stad gestimuleerd.

Het effect van de aanwezigheid van een creatieve klasse in een stad op de economische resultaten is gebaseerd op de theorie van de 3 t’s: technologie, talent en tolerantie. De creatieve klasse heeft de voorkeur om zich te vestigen in een gebied dat alle drie t’s vertegenwoordigt. Florida (2003) hanteert de volgende definities voor de t’s: technologie is een functie van innovatie en high-tech concentraties in een regio. Talent betekent het hebben van een bachelorgraad of hoger en tolerantie wordt gedefinieerd als openheid, inclusiviteit en diversiteit. Om de creatieve klasse aan te trekken en daarmee de

economische ontwikkeling te waarborgen, moet de stad proberen om alle drie de kritische factoren aan te bieden (Florida 2003).

Herontwikkelde waterfronten zijn de plaatsen waar de creatieve klasse volgens Florida (2003) graag leeft, werkt en zijn vrije tijd besteedt omdat zijn/haar sociale en culturele behoeften op in deze gebieden bevredigd worden. Voor jonge professionals die deel uitmaken van de creatieve klasse zijn waterfronten de gebieden die voorzien in de kwaliteit van leven in een veilige en aantrekkelijke omgeving (Boland et al 2016). Vernieuwing van waterfronten wordt beschouwd als een mega-project en worden daarmee gelinkt aan wereldwijde economische investeringen (Lehrer and Laidley 2008). Door het voeren van een effectief herontwikkelingsbeleid kunnen steden hun

herontwikkelde waterfront gebruiken om deel te nemen aan de wereldwijde economische concurrentiestrijd (Brownill 2013).

Plekken die sterk in verband worden gebracht met creativiteit en innovatie zijn third places. Dit zijn plekken als cafés, koffietentjes, parken, bibliotheken, buurthuizen en dergelijke. In een studie voor het Planbureau voor de Leefomgeving van Hamers (2016)

(18)

18

naar de innovatieve stad wordt gezegd dat deze third places veel betekenen voor de stad. Het zijn namelijk plekken waar ideeën worden uitgewisseld en interactie plaatsvindt. Deze plekken kunnen gezien worden als de nieuwe bedrijfslocaties en – terreinen (Hamers 2016). Als een stad ernaar streeft om innovatief te zijn zullen beleidsmakers er dus moeten zorgen dat deze third places aanwezig zijn.

Het doel van lokale overheden is dus geworden om een economisch zo effectief mogelijk beleid te voeren. Dit heeft er toe geleid dat veel voorzieningen (semi)geprivatiseerd worden om op deze manier de concurrentie met de globale markt aan te gaan. De organisatie van de stad is niet langer alleen in handen van de overheid, maar verschuift naar non-gouvernementele, private organisaties. Voor deze organisaties is het

belangrijkst om hun beleid te vormen naar de voorkeuren van de markt, ze hebben dus geen directe verantwoording aan de burgers. Overheden hebben dit wel. Het risico hierbij bestaat dat de inwoners van de stad uitgesloten worden omdat het beleid van deze organisaties voornamelijk gericht is op de accumulatie van kapitaal in plaats van sociale doelen (Purcell 2002).

3.1.6. Sociale uitsluiting

Een van de belangrijkste en grootste gevolgen van gentrificatie is de sociale polarisatie en vervolgens sociale uitsluiting van bepaalde groepen. Sociale polarisatie houdt in dat de afstand tussen arm en rijk groter wordt. Anders gezegd betekent dit dat de afstand tussen mensen met een lage sociaaleconomische positie en mensen met een hogere sociaaleconomische positie groter wordt. Sociale polarisatie leidt tot sociale uitsluiting, waarbij bepaalde sociaaleconomische groepen uitgesloten worden van toegang tot de voordelen die de herontwikkeling van een gebied met zich meebrengt (McCarthy 1999). Sociale uitsluiting kan het gevolg zijn van een geplande herontwikkeling, waarbij vooral gebouwd en ontwikkeld wordt voor mensen met een hoge sociaaleconomische positie. Als gevolg hiervan hebben mensen met een lagere sociaaleconomische positie geen toegang meer tot deze woningen omdat zij zich de huur- of koopprijs niet kunnen permitteren. Als resultaat hiervan wordt een bepaalde groep mensen systematisch uit een gebied verdreven. De kloof tussen arm en rijk wordt hiermee nog groter.

In de literatuur wordt dit fenomeen ook wel displacement genoemd. Dit houdt in dat vooral mensen met een lage sociaaleconomische positie verdrongen worden uit hun buurt door herstructureringsprojecten of de toename van de huurprijs in een buurt (Freeman en Braconi 2004). Er zijn twee vormen van displacement: directe displacement en indirecte displacement. In Nederland komt de eerste vorm van displacement, waarbij bewoners van een sociale huurwoning uit hun huis worden gezet, bijna nooit voor. In Nederland geldt namelijk huurbescherming. Dit betekent dat een verhuurder niet zomaar de huur op kan zeggen (Rijksoverheid z.j.).

In Nederland is er wel sprake van indirecte displacement. Binnen deze vorm van displacement worden door Davidson (2008) drie verschillende typen onderscheiden. De eerste vorm, indirecte economische displacement, houdt in dat de huurprijzen langzaam stijgen. Voor mensen van de lagere sociale middenklasse wordt de huur van

(19)

19

woningen niet meer betaalbaar en zijn zij genoodzaakt naar een goedkopere omgeving te verhuizen. Bovendien zorgt deze vorm van displacement dat sociale netwerken in een buurt veranderen door gentrificatie omdat ook de vrienden en familie van

oorspronkelijke bewoners mogelijk moeten verhuizen (Davidson 2008). Omdat het hierbij gaat over een langzame maar voelbare stijging van de huurprijzen in een gebied kan het zeer lang duren voordat deze vorm van displacement in een gebied merkbaar is. Dit in tegenstelling tot de directe vorm van displacement, waarbij de huurprijzen in één keer een extreme stijging kennen (Davidson 2008).

De tweede vorm van indirecte displacement die Davidson (2008) onderscheidt, houdt in dat een nieuwe sociaaleconomische groep zich vestigt in een buurt. Deze groep heeft effect op het oorspronkelijke en plaatselijke karakter van de buurt. De oorspronkelijke bewoners voelen zich hierdoor beïnvloed en hun gevoel van verbondenheid met de wijk en de buurt verandert en verdwijnt mogelijk. Het verminderde gevoel van

verbondenheid met de lokale identiteit van de buurt door de komst van een nieuwe sociaaleconomische groep leidt dus tot (een gevoel van) displacement (Davidson 2008). Dit sluit aan op wat McCarthy (1999) over sociale uitsluiting als gevolg van gentrificatie zegt. McCarthy (1999) benoemt namelijk dat bepaalde sociaaleconomische groepen middelen verliezen om deel te nemen in de maatschappij door de sociale uitsluiting. Door de komst van nieuwe groepen in een buurt hebben de oorspronkelijke groep een machteloos gevoel voelen zich minder verbonden met educatie en lokale politieke processen (McCarthy 1999).

De laatste vorm van displacement als gevolg van gentrificatie is neighbourhood source displacement. Deze vorm borduurt voort op de eerdergenoemde vormen van

displacement. Neighbourhood source displacement houdt in dat het type faciliteiten in een buurt verandert doordat ook de bevolkingssamenstelling verandert. Dit zorgt ervoor dat de oorspronkelijke bewoners zich niet meer thuis voelen in een buurt omdat zij behoefte hebben aan andere of de voormalige faciliteiten (Davidson 2008).

(20)

20 3.2. Locatiebeschrijving

3.2.1. IJplein

Het IJplein ligt, zoals de naam al doet vermoeden, aan het noordzijde van het IJ in Amsterdam. Het ligt aan de oostzijde van het Noord-Hollands Kanaal en ten zuiden van de Nieuwendammerdijk. De buurt is in de jaren tachtig herontwikkeld en is het oudste project van herontwikkeling van het Amsterdamse waterfront (Schuiling 1993). Op afbeelding 1 is het IJplein te zien als roodgekleurde gebied.

Afbeelding 1. Amsterdam met als roodgekleurde gebied het IJplein (NUL20, 2012.)

Oorspronkelijk was het IJplein het terrein waar de scheepswerf van de Amsterdamse Droogdok Maatschappij (A.D.M.) zich bevond. Aan het eind van de jaren zeventig wilden de burgemeester en wethouders van Amsterdam een plan maken om zo veel mogelijk woningbouw te realiseren op het terrein. De ruimte die overbleef wilden zij vullen met andere functies als sociale, culturele, medische en recreatieve voorzieningen. De scheepswerf van de A.D.M. verhuisde naar het N.D.S.M. terrein aan de Klaprozenweg (Gemeente Amsterdam 1981).

Amsterdam-Noord is nog een jong stadsdeel. Aan het begin van de twintigste eeuw was het gebied nog geheel onbebouwd en bestond het voornamelijk uit water en slik. In eerste instantie richtte de ontwikkeling van Amsterdam-Noord zich op de oevers van het IJ en lag de focus op havenactiviteiten. Pas op de tweede plaats was er aandacht voor de ontwikkeling van woningbouw. De opkomende industrie maakte het toch noodzakelijk om de focus te verplaatsen naar het realiseren van een grote hoeveelheid

arbeiderswoningen. (Leupen 1989).

Het IJplein is te onderscheiden in twee buurten. In het stedelijke deel in het westen bevinden zich langgerekte woongebouwen, maar ook urban villa’s: woongebouwen op de schaal van vrijstaande huizen zoals die langs de buitenste grachtengordel in de

(21)

21

Afbeelding 2: Urban Villa’s op het IJplein (Architectuurcentrum Amsterdam z.j.)

In het oosten van het IJplein bevindt zich een dorpser gedeelte. Dit deel bestaat namelijk uit stroken laagbouw, nauwe straatjes en gemeenschappelijke tuinen. Het

stedenbouwkundig plan voor het IJplein is ontworpen door architectenbureau OMA (Office for Metropolitan Architecture) met de projectarchitecten Rem Koolhaas en Jan Voorberg. Daarnaast zijn er 6 andere architectenbureaus betrokken geweest bij de uitwerking van de verschillende projecten aan het IJplein (Lebesque 2011). Verschillende ontwerpbureaus en architecten hadden ideeën voor de herontwikkeling van het gebied. Er waren luxe bouwplannen variërend van hotels tot aan drijvende luxe woonwijken maar de bewoners van de omliggende wijk kwamen in protest. Tot hun opluchting besloot de gemeente van Amsterdam op 25 mei 1979 om alleen maar woningen in de sociale sector op het plein te realiseren (Leupen 1989).

Toch bleek deze herontwikkeling niet erg succesvol. In 2012 was het IJplein één van de acht focuswijken waar de gemeente Amsterdam extra aandacht aan wilde besteden. Het IJplein kent namelijk met 11% een hoge werkloosheid. Daarnaast leeft meer dan een kwart van de bevolking van een minimuminkomen en 10% heeft een bijstandsuitkering. Ook blijkt uit onderzoek dat 26% van de mensen die wonen in het IJpleingebied in een isolement leven tegenover 14% in geheel Amsterdam. Dat heeft te maken met het hoge percentage alleenstaanden. 53% van de bewoners van de wijk zijn alleenstaand.

Daarnaast is de helft van de bewoners van niet-westerse afkomst en dit aantal neemt de afgelopen jaren toe. Ook de onderwijsprestaties in het IJplein blijven achter ten opzichte van de rest van de stad. Een groot deel van de bewoners is vroegtijdig schoolverlater en de Cito-score in deze wijk is het laagst van heel Amsterdam-Noord (NUL20 2012).

(22)

22 3.2.2. Overhoeks

Overhoeks ligt in Amsterdam aan de noordkant van het IJ. In afbeelding 3 is het plangebied voor de herontwikkeling van Overhoeks te zien zoals bepaald is in het

stedenbouwkundig plan uit mei 2004. Het gebied dat omkaderd is met de rode stippellijn representeert het plangebied en het gebied dat omkaderd is met de doorgetrokken rode lijn is de kavel die in bezit blijft van Shell en waar het New Technology Centre, het

gebouw waar alle onderzoeks- en kantoorfuncties van Shell gevestigd zijn, zich bevindt (Atelier Shell en Geurst en Schulze Architecten 2004).

Afbeelding 3. Het plangebied voor de herontwikkeling van Overhoeks zoals vastgesteld in het Stedenbouwkundig plan Shellterrein (Atelier Shell en Geurst en Schulze Architecten 2004)

Vanaf 1905 wordt Overhoeks gedomineerd door de oliemaatschappij Shell, destijds de ‘Maatschappij tot Opsporen en Exploiteren van Petroleum op Java’, die hier veel

gebouwen heeft staan en het terrein gebruikte als onderzoeks- en ontwikkelingsterrein (Lebesque 2011). Van oorsprong heet Overhoeks daarom ook het Shellterrein maar sinds de herontwikkeling wordt de naam Overhoeks aangehouden. In de documentatie over het gebied worden beide namen gebruikt maar in deze scriptie zal om verwarring te

(23)

23

voorkomen één lijn getrokken worden en enkel de naam Overhoeks gebruikt worden om het gebied aan te duiden.

Nog voordat Overhoeks voor een groot deel in bezit was van Shell werd het gebruikt voor recreatieve doeleinden. Vooral door de bewoners van de naastgelegen Volewijck werd hier veel gebruik van gemaakt.

Daarna werd het gebied een industrieel terrein waar naast Shell ook andere grote bedrijven zich vestigden. In de jaren zeventig en tachtig verdwenen veel bedrijven van het terrein en uiteindelijk sloot Shell er ook gedeeltelijk haar deuren (Lebesque 2011). Na het terugtrekken van de industrie uit het gebied is het gebied beschikbaar geworden voor herontwikkeling. In 2002 hebben de Gemeente Amsterdam, Shell en ING een overeenstemming bereikt over de ontwikkeling van het 20 hectare grote Overhoeks. Gemeente Amsterdam heeft dit terrein voor €141 miljoen euro gekocht. Dit is het hoogste bedrag dat zij ooit voor een stuk land heeft betaald (Savini en Dembski 2016). De plannen voor Overhoeks geven een geheel nieuwe bestemming aan het gebied. Het is de bedoeling om het industriële terrein om te vormen naar een moderne stadswijk. Slechts twee gebouwen uit de tijd dat Overhoeks nog volledig in handen van Shell was blijven staan: het Groot Lab en de Toren Overhoeks. De naam van het laatstgenoemde gebouw is tijdens de herontwikkeling veranderd in Toren A’DAM (Lebesque 2011). Voor de ontwikkeling van Overhoeks is namelijk bepaald dat 20 procent van de

ontwikkelde woningen sociale huurwoningen worden. De overige 80 procent is bestemd voor luxe huur- en koopwoningen. Het percentage dat bestemd is voor sociale

huurwoningen is extreem laag vergeleken met de 55% in de gehele Amsterdamse stad en de zelfs 90% in de nabijgelegen buurten (Savini en Dembski 2016). Het openbaar maken van de oever is daarnaast een van de belangrijkste uitgangspunten geweest bij het maken van de plannen voor Overhoeks. Het groene ontmoetingsgebied wordt gebruikt om te ‘flaneren langs de waterkant’ (Overhoeks z.j.).

Ook is er bij de herontwikkeling van het gebied veel ruimte voor vrijetijdsbesteding. Zo is het Filminstituut Nederland, het EYE, in 2011 gebouwd op Overhoeks. Het idee van dit gebouw is dat het een brug moet vormen tussen de noord- en zuidkant van het IJ. De markante vorm van het gebouw, ontworpen door Delugan Meissl Associated Architects, zorgt een echte landmark aan het IJ. Een andere opmerkelijk gebouw dat direct aan de IJ-oever ligt is de Toren Overhoeks die tegenwoordig de A’DAM Toren heet. Het gebouw bestaat al sinds 1965 als hoofdkantoor van Shell. Het gebouw van bijna 80 meter hoog is tegenwoordig herontwikkeld door de gemeente Amsterdam en de projectontwikkelaar ING Real Estate (Lebesque 2011). Op afbeelding 4 is het vooraanzicht van Overhoeks te zien vanaf de zuidkant van het IJ.

(24)

24

Afbeelding 4. Zicht op Overhoeks vanaf het IJ met links het Filminstituut Nederland, het EYE, en in het midden de A’DAM toren (Gemeente Amsterdam z.j.)

Volgens gegevens van het bureau voor onderzoek, informatie en statistiek (OIS) van de gemeente Amsterdam blijkt dat er 929 mensen in Overhoeks woonden op 1 januari 2016. Van hen was 67% autochtoon Nederlander, 15% westers allochtoon en 18% niet-westers allochtoon. Ook blijkt uit gegevens van het OIS dat 1,8 procent van de 15 tot 64-jarigen in Overhoeks een Wet Werk en Bijstandsuitkering (WWB) ontvangt. Ten slotte is de gemiddelde WOZ-waarde per vierkante meter op 1 januari 2016 in Overhoeks €3684,. Van de woningvoorraad in Overhoeks is 13% in bezit van een woningcorporatie, 47% valt onder particuliere huur en de overige 40% is in het bezit van een eigenaar.

(25)

25

4. Methodologie

4.1. Keuze voor methode en locatie

Voor deze bachelorscriptie is kwalitatief onderzoek gedaan naar de beleidsdocumenten die het herontwikkelingsbeleid van het IJplein en Overhoeks inhouden. Het onderzoek is kwalitatief omdat het een intensieve diepteanalyse betreft van twee casussen. Een kenmerk van kwalitatief onderzoek dat deze bachelorscriptie ook kwalitatief maakt is het ontbreken van cijfermatigheid en statistieken (Bryman 2008). Anders dan bij kwantitatief onderzoek worden bij kwalitatief onderzoek de resultaten uitgedrukt in woorden in plaats van cijfers. Er wordt in deze bachelorscriptie gekeken naar hoe de vorm van herontwikkelingsbeleid en het daaruit volgende voorkomen van sociale exclusie verwoord wordt in beleidsdocumenten. Taal is namelijk een weergave van de invulling van het gevoerde herontwikkelingsbeleid. Dit betekent dat dit onderzoek gebaseerd is op woorden, en de resultaten worden beschreven in woorden.

In deze bachelorscriptie wordt de theorie getest dat het herontwikkelingsbeleid de afgelopen decennia veranderd is en dat deze verandering gezorgd heeft voor een

toename van de sociale exclusie in de stad. Deze theorie is vooraf opgesteld aan de hand van een theoretisch kader. Nadat de analyse is uitgevoerd worden de resultaten van deze analyse getoetst aan de bestaande theorie. Dit zorgt ervoor dat het onderzoek inductief is (Bryman 2008).

Omdat deze bachelorscriptie een kwalitatief onderzoek inhoudt is er sprake van een small n. Dit betekent dat er één onderzoekseenheid of een zeer klein aantal

onderzoekseenheden zijn. In het geval van deze bachelorscriptie zijn er twee

onderzoekseenheden, namelijk het IJplein en Overhoeks. Het onderzoeksdesign is dan ook een comparatieve casestudy. Een comparatieve case study is een vorm van een case study waarbij twee casussen met elkaar vergeleken worden op één punt met dezelfde methoden van onderzoek (Bryman 2008). De twee casussen uit dit onderzoek, het IJplein en Overhoeks, worden met elkaar vergeleken op de vorm van het

herontwikkelingsbeleid. Deze twee gebieden zijn gekozen om te kijken hoe het

herontwikkelingsbeleid van de stad Amsterdam de laatste decennia is veranderd en hoe deze verandering gezorgd heeft voor het voorkomen van sociale exclusie. De casus van het IJplein representeert het herontwikkelingsbeleid van de jaren tachtig en de casus van Overhoeks representeert het herontwikkelingsbeleid vanaf 2006.

4.2. Dataverzameling en –selectie

Bij deze bachelorscriptie ligt de focus op de manier waarop het herontwikkelingsbeleid voor beide casussen tot uitdrukking komt in de beleidsdocumenten. Vanzelfsprekend ligt de focus voor de dataverzameling dus op officiële beleidsdocumenten. Er is voor deze bachelorscriptie gekozen om geen andere vormen van dataverzameling te gebruiken omdat de nadruk ligt op de beleidsdocumenten. Andere vormen van dataverzamelingen

(26)

26

als interviews en dergelijke zouden hier geen meerwaarde aan geven omdat deze niks verklaren over het schriftelijk verwoorden van het gevoerde beleid.

Voor de analyse van het herontwikkelingsbeleid van het IJplein zijn de volgende documenten geanalyseerd:

1. Nieuwbouw 1400 woningen aan IJplein: historisch overzicht van Stadsdeel Amsterdam Noord met looptijd 1 januari 1980 tot 31 december 1984

2. IJplein (Noord): Concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen uit oktober 1980 van de Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam

3. Bestemmingsplan IJplein uit 1981 van de Gemeente Amsterdam

4. Stedenbouwkundig Plan IJ-plein/Inrichtingsplan Westelijk Deel: Notities OMA (Office For Metropolitan Architecture) van Stadsdeel Amsterdam Noord met looptijd 1 januari 1981 tot 31 december 1983

5. Advies Provinciale Planologische Commissie van Noord-Holland aan G.S. inzage behandeling bezwaarschrift en gedeeltelijke goedkeuring bestemmingsplan met looptijd 1 januari 1981 tot 31 december 1984

6. Bestemmingsplan IJplein e.o.: correspondentie van Stadsdeel Amsterdam Noord met looptijd 1 januari 1981 tot 31 december 1984

Alle bovengenoemde beleidsdocumenten zijn afkomstig van het Stadsarchief van de gemeente Amsterdam. Ten slotte is ter ondersteuning van de geanalyseerde

beleidsdocumenten betreft de herontwikkeling van het IJplein het boek IJplein (geschreven door Bernard Leupen) gebruikt om de hoofd- en deelvragen van deze bachelorscriptie te kunnen beantwoorden. Alle documenten zijn geanalyseerd door middel van een content analyse met inductieve codering maar omdat er veel overlap bestond tussen de documenten worden niet alle documenten benoemd in hoofdstuk 5, resultaten.

Daarnaast zijn voor de analyse van het herontwikkelingsbeleid van Overhoeks de volgende documenten geanalyseerd:

1. Noord aan het IJ – Masterplan Noordelijke IJ-oever in opdracht van Stadsdeel Amsterdam-Noord uit oktober 2003

2. Stedenbouwkundig Plan Shellterrein van Atelier Shell in samenwerking met Geurst en Schulze Architecten uit mei 2004

3. MER inrichting Buiksloterham/Overhoeks van de gemeente Amsterdam uit mei 2005 4. Bestemmingsplan Overhoeks door de Gemeente Amsterdam met publicatiedatum 20

oktober 2006

5. Overhoeks/Strip: beeldkwaliteit/welstandscriteria in opdracht van ING Real Estate in samenwerking met Projectbureau Noordwaarts uit april 2008

6. Definitief ontwerp openbare ruimte Overhoeksplein door de gemeente Amsterdam vastgesteld op 2 juni 2015

Deze geanalyseerde documenten betreft Overhoeks zijn afkomstig van de website van de gemeente Amsterdam.

(27)

27 4.3. Analysemethode

4.3.1. Contentanalyse door middel van inductieve codering

Ten slotte is de gebruikte analysemethode een contentanalyse door middel van inductieve codering. Dit is een analysemethode waarbij stukken tekst op een

systematische manier worden geordend door middel van het toeschrijven van codes aan stukken tekst. Op deze manier kunnen relaties en verbanden tussen stukken tekst op een overzichtelijke manier in kaart worden gebracht (Bryman 2008). Voor het uitvoeren van deze analysemethode wordt doorgaans gebruikt gemaakt van computersoftware, in dat geval wordt er gesproken van de analysemethode CAQDAS (Computer Assisted

Qualitative Data Analysis Software).

Bij het uitvoeren van dit onderzoek was het onmogelijk om gebruik te maken van deze computersoftware omdat de beleidsdocumenten betreft de herontwikkeling van het IJplein uit de jaren 80 komen. Deze documenten waren niet gedigitaliseerd en hierdoor was het onmogelijk om de relevante zinsdelen digitaal te analyseren. De codes zijn daarom handmatig toegewezen aan de tekst.

4.3.2. Coderingsschema

Een coderingsschema dat gebruikt wordt om de CAQDAS-analyse uit te voeren kan op verschillende manieren tot stand komen. De eerste manier waarop een coderingsschema tot stand kan komen is een deductieve top-downmethode. Dit wil zeggen dat het

coderingsschema voorafgaand aan het uitvoeren van de analyse wordt opgesteld. Dit opstellen gebeurt op basis van het theoretische kader (Bryman 2008).

De tweede manier waarop een coderingsschema tot stand kan komen is een inductieve bottom-upmethode. Deze manier van opstellen van het coderingsschema houdt in dat de codes uit de teksten gehaald worden. Pas na het uitvoeren van de analyse wordt teruggekoppeld op het theoretische kader. Aan de hand van deze terugkoppeling worden conclusies getrokken (Bryman 2008). Deze laatste methode, de inductieve

bottom-upmethode wordt voor het uitvoeren van het onderzoek in deze bachelorscriptie gebruikt. De beleidsdocumenten zijn intensief geanalyseerd en de relevante zinnen en zinsdelen zijn gemarkeerd. Op basis van de overeenkomsten tussen de relevante passages wordt er een coderingsschema opgesteld. De relevante zinsdelen krijgen een code die gebaseerd is op het coderingsschema.

Er is gekozen om inductief te coderen omdat de toepassing van state-led gentrification binnen herontwikkelingsbeleid van waterfronten nog weinig in de literatuur beschreven is. Op basis van de literatuur konden geen algemene concepten en categorieën

uitgeschreven worden. Het was wel mogelijk om dit te doen op basis van de

beleidsdocumenten. In deze documenten kwamen de verschillende categorieën en aspecten van herontwikkelingsbeleid duidelijker naar voren. Daarom is er voor gekozen om de relevante stukken te coderen op basis van een inductieve manier.

Het coderingsschema dat gebruikt is voor het uitvoeren van de analyse bij deze bachelorscriptie bestaat uit zes onderdelen die de lading dekken van het

(28)

28

herontwikkelingsbeleid van een gebied. Deze zes onderdelen zijn afgebakend op basis van het analyseren van de beleidsdocumenten. De onderdelen zijn als volgt: woningen, gewenste bewoners, voorzieningen, openbare ruimte, functie van de wijk en de

betrokken partijen. Om deze begrippen meetbaar te maken en de analyse uit te kunnen voeren zijn ze geoperationaliseerd. In de coderingstabel in bijlage A is te zien hoe de hoofdelementen van het coderingsschema onderverdeeld zijn in subonderdelen. In sommige gevallen zijn deze subonderdelen ook onderverdeeld in subonderdelen. Het coderingsschema is te vinden in bijlage A.

(29)

29

5. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd die uit de contentanalyse middels inductieve codering naar voren zijn gekomen gepresenteerd. Deze worden per deelvraag behandeld en zijn geordend per hoofdelement van het coderingsschema. Het

coderingsschema met hoofd- en subelementen zijn te vinden in bijlage A. 5.1. Deelvraag 1

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag. Deze deelvraag luidt als volgt: “Hoe wordt het herontwikkelingsbeleid van het IJplein beschreven in de

beleidsdocumenten?”.

Deze vraag wordt stapsgewijs beantwoord aan de hand van de zes hoofdelementen van het coderingsschema.

5.1.1. Type woningen

De woningvoorraad die gerealiseerd is op het IJplein is honderd procent sociale huur. Het volgende zinsdeel dat afkomstig is uit het Concept Stedenbouwkundig

Programma van Eisen uit 1980 van de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam betreft het volgende: “Het doel – Het realiseren van 1375 woningen c.a. in de sociale sector”. Dit zinsdeel is gecodeerd met code 1.3. Hieruit blijkt dat de herontwikkeling van het IJplein puur gefocust is op de sociale sector, en niet op koop- en overige huurwoningen. In de algemene bepalingen die deel uitmaken van het

Bestemmingsplan IJplein (Gemeente Amsterdam 1981) wordt vermeld dat onder sociale woningen, ‘woningwetwoningen’ worden verstaan.

In het Bestemmingsplan IJplein (Gemeente Amsterdam 1981) wordt hier het volgende over vermeld: “Dit plan is gebaseerd op de noodzaak om de sociale

woningbouw betaalbaar te maken. Dit is alleen mogelijk door de bouw van een groot aantal woningen. Ook dit zinsdeel is gecodeerd met de code 1.3. omdat de te

realiseren en de gewenste woningvoorraad honderd procent woningwetwoningen betreft.

5.1.2. Gewenste bewoners

Binnen deze woningvoorraad die honderd procent bestaat uit sociale huurwoningen is zelfs rekening gehouden met specifieke woningbehoeften. In het Concept

Stedenbouwkundig Programma van Eisen wordt namelijk gesproken over het realiseren van normale woningen maar ook over het realiseren van woningen voor bejaarden, woonruimte voor Centraal Wonen en Begeleid Wonen en woonruimte voor gehandicapten. Het zinsdeel waaruit dit blijkt is gecodeerd met de code 2.4.1. en 2.4.2. Het betreft hier namelijk de woningen voor de minderheidsgroeperingen bejaarden en geestelijk en/of lichamelijk beperkte bewoners. In het Concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen (Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam

(30)

30

1980) wordt het volgende hierover gemeld: “2% van het aantal nieuw te bouwen woningen moet geschikt kunnen worden gemaakt voor bewoning door lichamelijk gehandicapten”. Omdat het hier over het bouwen voor geestelijk en/of lichamelijk beperkten gaat is dit zinsdeel gecodeerd met code 2.4.1..

In de beleidsdocumenten wordt niet concreet omschreven welke

sociaaleconomische klasse er aangetrokken wenst te worden. Toch blijkt dit uit de te realiseren woningvoorraad. Er wordt in de beleidsdocumenten sterk gefocust op het bouwen (zowel woningen als voorzieningen) voor de sociale sector. Dit betekent dat er vooral gefocust wordt op de lage sociaaleconomische klasse omdat de midden- en hoge sociaaleconomische klasse doorgaans niet in een sociale huurwoning woont. 5.1.3. Voorzieningen

Hoewel de functie van het IJplein voornamelijk gericht diende te zijn op woningbouw, wilden vertegenwoordigers van de Wijkraad en buurten wel dat er voorzieningen aanwezig zouden zijn in de wijk. Dit blijkt uit volgend zinsdeel, dat gecodeerd is met code 4, uit Concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen (Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam 1980) waarin het volgende staat: “.. wilden dat er behalve sociale woningbouw ook sociale, culturele, medische en recreatieve voorzieningen gerealiseerd zouden worden in het IJ-plein gebied.” Hieruit blijkt dat door de bewoners van de wijk geëist werd dat er naast woningbouw ook voorzieningen gerealiseerd zouden worden. In de volgende subparagrafen wordt per

voorzieningssoort uiteengezet op welke manier de beleidsmakers gehoor hebben gegeven aan de eis van de vertegenwoordigers van de Wijkraad en buurten.

5.1.3.1. Horecavoorzieningen

In het herontwikkelingsbeleid van het IJplein uit de jaren 80 ligt de focus op sociale woningbouw. Hierdoor wordt er dus minder aandacht besteed aan de realisatie van overige voorzieningen. Er is in het beleidsplan geringe ruimte voor

horecavoorzieningen. Dit blijkt uit het zinsdeel uit Concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen (Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam 1980) van de Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam dat gecodeerd is met code 4.2.2.. Dit zinsdeel luidt als volgt: “.. het realiseren van één horeca-vestiging aan de IJ-oever in aansluiting op een te ontwikkelen wandel-promenade”.

Er is dus sprake van de aanwezigheid van een horecavoorziening, maar dit is er slechts één. Uit dit beleidsdocument blijkt dus dat er een geringe aanwezigheid van horecavoorzieningen gepland is op het IJplein. Ook in het bestemmingsplan IJplein wordt maar kort uitgeweid over de realisatie van horecavoorzieningen in het gebied. De volgende zin, afkomstig uit het bestemmingsplan, is de enige zin in het document die over horecavoorzieningen gaat: “Aan de oever, aan het eind van de geplande IJ-promenade, is ruimte gereserveerd voor een uitspanning c.q. horecabedrijf met een terras”. Ook dit zinsdeel is gecodeerd met de code 4.2.2. uit het coderingsschema.

(31)

31 5.1.3.2. Winkelvoorzieningen

In het plan voor de herontwikkeling van het IJplein is ruimte gereserveerd voor één winkelgelegenheid. Dit blijkt uit het volgende zinsdeel uit het Concept

Stedenbouwkundig Programma van Eisen (Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam 1980): “Op de daartoe aangegeven plaats langs het Motorkanaal is ruimte

gereserveerd voor een zelfbedieningszaak”. Dit zinsdeel dat het aantal geplande winkelvoorzieningen betreft is gecodeerd met code 4.3.2. omdat het slechts één winkelvoorziening betreft en dat is een gering aantal.

5.1.3.3. Scholen

Onderdeel van het doel van de herontwikkeling van het IJplein is, naast het realiseren van woningbouw, het realiseren van voorzieningen in de sociale sector. Dit blijkt uit het zinsdeel dat gecodeerd is met code 4.4.1. en 4.5.1 uit het Concept

Stedenbouwkundig Programma van Eisen (Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam 1980). Dit zinsdeel luidt als volgt: “Het realiseren van voorzieningen in de sociale, culturele, medische en recreatieve sfeer”. Een onderdeel van deze te realiseren voorzieningen is ook een 8 à 9-klassige basisschool, vandaar dat dit zinsdeel

gecodeerd is met code 4.4.1. van de coderingslijst. De realisatie van één basisschool valt onder code 4.4.1. (scholen in grote mate aanwezig) omdat één basisschool met 8 à 9 klassen voldoende is voor een wijk met bijna 1400 woningen. In dit geval is ervoor gekozen om dit aantal scholen dus te rangschikken onder een ‘grote aanwezigheid’. Toch is ook in het herontwikkelingsbeleid voor het IJplein rekening gehouden met de potentiële behoefte aan meer scholen. Dit blijkt uit het volgende zinsdeel uit de Vaststelling Bestemmingsplan IJplein e.o. uit 1982: “… kan worden verwacht dat na 1985 er in de Vogelbuurt en het IJplein/ADM-terrein behoefte is aan, en ruimte is voor een drietal geïntegreerde basisscholen”. Dit zinsdeel is ook gecodeerd met code 4.4.1.

5.1.3.4. Buurtcentra

Onderdeel van het doel van de herontwikkeling van het IJplein is, naast het realiseren van woningbouw, het realiseren van voorzieningen in de sociale sector. Dit blijkt uit het zinsdeel dat gecodeerd is met code 4.4.1. en 4.5.1 uit het Concept

Stedenbouwkundig Programma van Eisen (Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam 1980). Dit zinsdeel luidt als volgt: “Het realiseren van voorzieningen in de sociale, culturele, medische en recreatieve sfeer”.

Dit zinsdeel is gecodeerd met code 4.4.1. omdat het het realiseren van een

basisschool betreft. Daarnaast is dit zinsdeel gedoceerd met code 4.5.1. omdat het ook het realiseren van een buurthuis en jongerencentrum betreft. Dit wordt in het zinsdeel beschreven dat ook gecodeerd is met code 4.5.1.: “.. in het plangebied gelegen voorzieningen als het jongerencentrum ‘De Valk’ en het buurthuis.

(32)

32

Voor het aantal jongeren- en buurtcentra geldt hetzelfde als voor het aantal scholen. In een wijk met bijna 1400 woningen is het niet nodig om meerdere jongeren- en buurtcentra te hebben dus daarom is dit aantal ook gerangschikt onder ‘buurtcentra in grote mate aanwezig’.

Daarnaast is er in het Concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen (Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam 1980) aandacht besteed aan de aanwezigheid van een gezondheidscentrum. Dit blijkt uit het volgende zinsdeel dat de ook de code 4.5.1. heeft gekregen: “In de nabijheid van het buurthuis en de zelfbedieningswinkel is ruimte gereserveerd voor een gezondheidscentrum voor eerstelijns hulp.”. De aanwezigheid van een gezondheidscentrum wordt onderverdeeld onder de categorie ‘buurtcentra’.

5.1.4. Functie van de wijk

Uit een brief van de Stichting IJplein aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam uit het Historisch Overzicht IJplein (Stadsdeel Amsterdam-Noord 1984) blijkt dat bij de herontwikkeling van het IJplein ernaar gestreefd wordt om meerdere gebruiksmogelijkheden te realiseren. Dit blijkt uit het zinsdeel uit het Historisch Overzicht van het IJplein van het Stadsdeel

Amsterdam-Noord dat als volgt luidt: “.. in dit kader verzoeken wij u ons optie te verlenen op het gehele bovenomschreven terrein IJplein, waarop wij de volgende gebruiksmogelijkheden willen realiseren: - wonen, - recreëren,, - creëren van arbeidsplaatsen, - wijk- en jeugdvoorzieningen.” Deze wens van de Stichting IJplein duidt op functiemenging en daarom krijgt dit zinsdeel code 5.4..

Toch is de uiteindelijke hoofdfunctie van het IJplein gefocust op wonen. In het Concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen (Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam 1980) dat gemaakt is voor het herontwikkelingsbeleid van het IJplein wordt dit als volgt omschreven: “.. om na te gaan hoe zo spoedig mogelijk zo veel mogelijk woningbouw gerealiseerd kan worden en welke ruimte er over blijft voor andere functies”. Dit zinsdeel is gecodeerd met code 5.1. Hieruit blijkt dat maar gedeeltelijk gehoor is gegeven aan de wens van de Stichting IJplein. Er is prioriteit gegeven aan het realiseren van woningwetwoningen en pas daarna is gekeken of er ook ruimte is voor andere functies voor het IJplein.

Een andere functie van de wijk die minder concreet wordt genoemd in de

beleidsdocumenten is dat er met de herontwikkeling van het IJplein gestreefd werd om Noord als volwaardig stadsdeel tegenover het centrum van Amsterdam te manifesteren. Dit blijkt uit het volgende zinsdeel uit een brief aan het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam van de Amsterdamse Raad voor Stedenbouw dat gepubliceerd is op 21 november 1984 : “Op het IJplein is de eerste kans aanwezig voor Noord om zich als volwaardig stadsdeel te presenteren aan de overkant, zoals toch altijd het station de uitdrukkelijke presentatie is geweest van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderzoek laat zien dat mensen met een laag inkomen minder maatschappelijk betrokken zijn, minder sociale contacten hebben en minder tevreden zijn met hun gezondheid.. De

Nederlandse komaf was het armoederisico ruim 8 procent. Zowel in de groep huishoudens met een westerse als een niet-westerse migratieachtergrond verschillen de armoederisico’s sterk

Maar in hoeverre werken gemeentelijke diensten en maatschappelijke organisaties samen aan dit doel in één gecombineerde lokale aanpak van sociale uitsluiting (inclusion

Die belangrikheid waarmee die KU H die identifisering van akademiese potensiaal van voornemende studente en die voorspelling van akademiese sukses van studente aan

The inability of the Mozambican government to deal effectively with the insurgency in Cabo Delgado, coupled with the withdrawal of several multinational companies from the region,

De focus binnen deze sector ligt bijgevolg op de activering van werkzoekenden uit de kansengroepen, zowel via het aanbieden van tewerkstellingskansen in de sociale economie alsook

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

In deze visie zou Lissabon door de gebruikers van de stad op alle locaties in de stad, zeker het flagship gebied gekenmerkt moeten worden door de connectie met