• No results found

Gemanipuleerd paranormaal geloof leidt niet tot verhoogde aanwezigheidsdetectie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gemanipuleerd paranormaal geloof leidt niet tot verhoogde aanwezigheidsdetectie"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemanipuleerd Paranormaal Geloof leidt niet tot

Verhoogde Aanwezigheidsdetectie

Naam: Reinier van der Veer Studentnummer: 5974372 Begeleider: David Maij Datum: 22-05-2016

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd nagegaan wat de relatie is tussen paranormaal geloof, mystieke ervaringen en aanwezigheidsdetectie (het waarnemen van andere entiteiten). Verwacht werd dat gemanipuleerd paranormaal geloof zou leiden tot verhoogde aanwezigheidsdetectie en een verhoogd voorkomen van mystieke ervaringen. Bij 35 deelnemers werd in een within subjects design paranormaal geloof gemanipuleerd door middel van suggestibiliteit met behulp van de godhelm (een gemodificeerde snowboardhelm waarvan werd gezegd dat die paranormale ervaringen kon induceren). In de experimentele conditie rapporteerden deelnemers significant meer mystieke ervaringen dan in de controle conditie. Paranormaal geloof kan dus worden gemanipuleerd door middel van

suggestibiliteit. Wat betreft aanwezigheidsdetectie werd er geen verschil gevonden tussen de experimentele en de controle conditie. Gemanipuleerd paranormaal geloof leidt dus niet tot verhoogde aanwezigheidsdetectie. In strijd met de literatuur die geschreven is over dit fenomeen is er geen direct bewijs voor het bestaan van een bi-directionele relatie tussen paranormaal geloof en aanwezigheidsdetectie.

(3)

Inleiding

Hoewel het aantal niet-religieuzen in de westerse wereld de afgelopen tijd flink is gestegen (Zuckerman, 2007), neemt religie nog steeds een belangrijke plek in onze

samenleving in. De recente aanslagen in Parijs laten zien dat religie mensen kan bewegen tot wanhopige en wrede daden. Deze daden worden door buitenstaanders vaak vol afschuw en onbegrip aanschouwd. Dit maakt dat er bij veel mensen een afkeer van dit soort gelovigen ontstaat. Wellicht is het mede hierdoor dat traditionele godsdiensten de afgelopen tijd op hun retour zijn. In opkomst juist zijn andere vormen van geloof zoals new age, chakra en spiritualiteit (Clarke, 2006).

Vanuit evolutionair perspectief wordt dikwijls naar geloof en bijgeloof gekeken als een zogenaamd bijproduct van agent detection (vanaf nu: aanwezigheidsdetectie, Boyer, 2001; Barrett & Burdett, 2011). Hiermee wordt bedoeld dat religie niet het directe gevolg is van natuurlijke selectie maar indirect is voortgekomen uit het bestaan van

aanwezigheidsdetectie. Aanwezigheidsdetectie is het waarnemen van een andere entiteit. Dit kan een mens, een dier of een bovennatuurlijk wezen zijn. Verondersteld wordt dat mensen van nature een hyperactive agent detection device (HADD) hebben (Guthrie et al., 1980; Barrett, 2000). Dit wil zeggen dat mensen in ambigue situaties de neiging hebben om aan te nemen dat er een andere entiteit of agent aanwezig is ook als deze er eigenlijk helemaal niet is. Deze aanname is vanuit evolutionair perspectief gezien functioneel

aangezien het er voor zorgt dat mensen waakzaam zijn en die waakzaamheid relatief weinig kost. Als men de kosten en baten afweegt is het voordeliger om een agent, bijvoorbeeld een tijger in het hoge gras, waar te nemen terwijl die niet aanwezig is (false positive) dan om geen agent waar te nemen terwijl die wel aanwezig is (false negative) (Barrett, 2000). De agent, in dit geval de tijger, kan het immers voorzien hebben op de waarnemer. Het is

(4)

daarom evolutionair gezien veiliger om altijd op je hoede te zijn en uit te gaan van de aanwezigheid van een entiteit. Je bent dan voorzichtiger en hebt daardoor meer kans om te overleven in mogelijk gevaarlijke situaties.

Volgens sommige onderzoekers ligt dit HADD aan de basis van zowel geloof als bijgeloof (Guthrie et al., 1980; Boyer, 2001; Barrett, 2000; Barrett, 2004; Barrett & Lanman, 2008). Hier is echter nog weinig onderzoek naar gedaan. De onderzoeken die tot nu toe gedaan zijn naar de relatie tussen paranormaal geloof en aanwezigheidsdetectie kijken veelal naar individuele verschillen. In het verleden is bijvoorbeeld onderzocht of er bij paranormaal gelovigen sprake is van een hogere mate van aanwezigheidsdetectie dan bij niet-paranormaal gelovigen. In de huidige studie wordt onderzocht of het manipuleren van paranormaal geloof in het lab leidt tot verhoogde aanwezigheidsdetectie. Aangenomen wordt dus dat de besproken relatie tussen HADD en paranormaal geloof bi-directioneel is. Deze aanname wordt al gedaan sinds Barrett in 2000 de HADD introduceerde maar is tot nog toe nooit echt onderzocht. Aangezien er veel onderzoek is gedaan dat voortbouwt op de betreffende aanname is het van groot belang dat middels dit onderzoek wordt onderzocht of die aanname wel correct is.

In het huidige onderzoek wordt onderzocht of het manipuleren van paranormaal geloof leidt tot verhoogde aanwezigheidsdetectie. Geloof in het paranormale wordt gemanipuleerd door suggestibiliteit te boosten. Met suggestibiliteit wordt iemands gevoeligheid voor suggestie bedoeld. Suggestibiliteit is in eerder onderzoek succesvol gemanipuleerd met behulp van de zogenaamde godhelm (Ruttan, Persinger & Koren, 1990). In het verleden is onderzoek gedaan waarbij in plaats van naar aanwezigheidsdetectie gekeken werd naar de relatie tussen suggestibiliteit en mystieke ervaringen (Andersen, 2014). Toen werd gevonden dat deelnemers meer mystieke ervaringen rapporteerden nadat

(5)

hun geloof in het paranormale door middel van het dragen van de godhelm werd gemanipuleerd (Andersen, 2014; Ruttan, Persinger & Koren, 1990). In de eerste

onderzoeken waarin gebruik gemaakt werd van de godhelm werd de werking toegeschreven aan het feit dat de hersenen van de deelnemers door middel van een zeer zwak magnetisch veld werden gestimuleerd (Ruttan, Persinger & Koren, 1990). Sindsdien is echter gebleken dat mystieke ervaringen ook kunnen worden opgewekt door verhoogde suggestibiliteit (Granqvist et al., 2005). In recenter onderzoek werd aangetoond dat wanneer de godhelm aan of uit werd gezet buiten medeweten van de deelnemers om, deze geen verschil in mate van paranormale ervaringen rapporteerden (Granqvist et al., 2005). De werking van de godhelm werd zodoende toegeschreven aan individuele verschillen in suggestibiliteit. Dat manipulatie van suggestibiliteit kan leiden tot het hebben van mystieke ervaringen is ook in ander onderzoek aangetoond (Andersen, 2014). In dat onderzoek werden verwachtingen gecreëerd van wat mensen door het dragen van de godhelm zouden kunnen gaan ervaren. De godhelm kan dus werken als een soort placebo-effect. Hierbij werd tevens gevonden dat mensen die voorafgaand aan het onderzoek al affiniteit hadden met paranormale zaken en spiritualiteit veel gevoeliger waren voor de manipulatie dan mensen die geen affiniteit hadden met paranormaliteit. Ook dit effect werd toegeschreven aan individuele verschillen (Andersen, 2014; Granqvist et al., 2005).

In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de invloed van paranormaal geloof op aanwezigheidsdetectie. Uit eerder onderzoek bleek dat priming met zogenaamde

supernatural agent concepts bij deelnemers niet leidde tot verhoogde

aanwezigheidsdetectie (Van Elk, Rutjens, Van der Pligt, & Van Harreveld, 2016). Op basis van dat onderzoek kan dus niet geconcludeerd worden dat paranormaal geloof een direct effect heeft op aanwezigheidsdetectie. Wel werd in eerder onderzoek gevonden dat

(6)

antropomorfisme een voorspeller is van paranormaal geloof (Willard & Norenzayan, 2013) en dat individuele verschillen in paranormaal geloof een voorspeller zijn van

aanwezigheidsdetectie (Van Elk, 2013). De precieze aard van de relatie tussen paranormaal geloof en aanwezigheidsdetectie is vooralsnog niet geheel duidelijk.

Het doel van het huidige onderzoek is ten eerste meer inzicht in die relatie te krijgen. Onderzocht wordt of gemanipuleerd paranormaal geloof leidt tot verhoogde

aanwezigheidsdetectie. Daarmee biedt dit onderzoek ook de mogelijkheid Andersen’s (2014) resultaten te repliceren en tevens uit breiden door te kijken naar de invloed van het

manipuleren van suggestibiliteit/geloof in het paranormale op aanwezigheidsdetectie en naar de werking van het placebo-effect. Replicatie van Andersen’s onderzoek (2014) is nodig aangezien hij gebruik maakt van een relatief klein aantal deelnemers (N=21). Tevens deed Andersen (2014) geen onderzoek naar aanwezigheidsdetectie maar enkel naar zogenaamde mystieke ervaringen. Over wat we precies kunnen verstaan onder mystieke ervaringen is in het verleden dikwijls gediscussieerd. Bepaalde onderzoekers beweren dat visioenen niet onder mystieke ervaringen vallen (Stace, 1960). Anderen stellen echter dat alle mystieke ervaringen verschillend zijn en dat visioenen hier zeker onder gerekend moeten worden (Katz, 1978). De vraag welke plaats aanwezigheidsdetectie hierbij inneemt is uiteraard belangrijk. In de meeste vragenlijsten die mystieke ervaringen trachten te meten zijn items opgenomen die een zogenaamde sensed presence meten (Hood, 1975). Deze sensed

presence heeft wel met aanwezigheidsdetectie te maken echter betreft het hier slechts een paar items van een grotere vragenlijst en zijn mystieke ervaringen als geheel veel breder. In onze studie is daarom als maat voor aanwezigheidsdetectie gebruik gemaakt van witte ruis waarin deelnemers al dan niet stemmen kunnen herkennen. Wanneer deelnemers in de ruis een stem menen te herkennen terwijl die in werkelijkheid niet aanwezig is geldt dit als een

(7)

false positive. Het veelvuldig voorkomen van false positives duidt op verhoogde aanwezigheidsdetectie. Door het gebruiken van verschillende maten voor mystieke

ervaringen en aanwezigheidsdetectie is het mogelijk tussen die twee constructen een helder onderscheid tussen te maken.

In een pilot studie, uitgevoerd door Maij en Van Elk (2015) voorafgaand aan dit onderzoek, is al gekeken naar de invloed van suggestibiliteit op aanwezigheidsdetectie met behulp van de godhelm. In dit onderzoek waren alle deelnemers studenten. De manipulatie is in die pilot studie niet gelukt, misschien omdat studenten veelal geen affiniteit hebben met paranormaal geloof en daarom niet geloofden dat de godhelm daadwerkelijk kon zorgen voor het opwekken van paranormale ervaringen en agent detection. Granqvist et al. (2005) rapporteerden dat het hebben van mystieke ervaringen evenals een zogenaamde sensed presence voorspeld kan worden door suggestibiliteit. Het is te verwachten dat deelnemers die van nature al hoog scoren op suggestibiliteit wel gevoelig zullen zijn voor een manipulatie die daar op inspeelt (van Elk, 2013). Aan het huidige onderzoek namen daarom deelnemers deel die al affiniteit hadden met paranormaal geloof. Verwacht werd dat bij deze deelnemers de manipulatie van suggestibiliteit door middel van de godhelm wel zou slagen.

Als eerste werd verwacht dat paranormaal geloof succesvol gemanipuleerd kan worden middels het manipuleren van suggestibiliteit door het dragen van de godhelm. Dit uit zich door een hogere score op de Mysticism Scale in de experimentele conditie (helm op) ten opzichte van de controle conditie (helm af). Ten tweede werd verwacht dat de

manipulatie van paranormaal geloof leidt tot verhoogde aanwezigheidsdetectie. Er werd verwacht dat deelnemers in de conditie waarin paranormaal geloof werd gemanipuleerd hoger zouden scoren op aanwezigheidsdetectie dan deelnemers in de controleconditie. Ook

(8)

werd in lijn met Andersen (2014) verwacht dat deelnemers in de experimentele conditie meer mystieke ervaringen zouden rapporteren dan deelnemers in de controleconditie. Exploratief is onderzocht of de verwachte effecten van conditie op zowel

aanwezigheidsdetectie als mystieke ervaringen beïnvloed worden door scores op spirituality, religiosity, RPBS en absorption vragenlijsten. Zowel spirituality, absorption, RPBS en

religiosity correleren met suggestibiliteit. Verwacht werd dus dat deelnemers in de

experimentele conditie hoger zouden scoren op de genoemde vragenlijsten dan deelnemers in de controle conditie. Tevens is onderzocht of de verwachte hoofdeffecten van conditie op zowel aanwezigheidsdetectie als mystieke ervaringen beïnvloed worden door

suggestibiliteit. Verwacht dat de hoofdeffecten van conditie op aanwezigheidsdetectie en mystieke ervaringen inderdaad beïnvloed zouden worden door suggestibiliteit. Als laatste werd met behulp van hartslagmeters (ECG) en skin-conductance sensoren (GSR) onderzocht of deelnemers in de experimentele en controle conditie verschil zouden tonen in

respectievelijk hartslag en fysiologische arousal. Verwacht werd dat deelnemers in de experimentele conditie een hogere hartslag en hogere mate van fysiologische arousal zouden laten zien dan deelnemers in de controle conditie.

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 35 (24 vrouwen, gemiddelde leeftijd = 32.54, SD = 15.87) deelnemers mee. De deelnemers waren mensen die affiniteit hebben met spiritualiteit en paranormale verschijnselen. Zij werden geworven via social media, per email (adressen verkregen bij voorgaand onderzoek), door te flyeren op Paranormaalbeurzen en via de lab website van de UvA. Deelnemers kregen voor het onderzoek een vergoeding van 20 euro of

(9)

indien zij student waren 2 proefpersoon-punten voor 2 uur. Als deelnemers van buiten Amsterdam kwamen werden ook reiskosten vergoed.

Vragenlijsten

Met de RPBS (een Nederlandse vertaling van de Revised Paranormal Belief Scale van Tobacyk, 2004), α = 0.95, werd met een zevenpunts Likertschaal gemeten in hoeverre deelnemers het eens zijn met 26 stellingen. De vragenlijst meet het geloof in traditionele religie, psi, hekserij, bijgeloof, spiritualiteit, buitengewone levensvormen en

helderziendheid. Een voorbeeld-item is: “Sommige mensen zijn in staat om objecten te laten zweven door mentale krachten”.

Aan de hand van vier Religiosity items, α = 0.90, werd gemeten in hoeverre

deelnemers religieus waren. De items waren als volgt: “In hoeverre beschouwt u zichzelf als religieus?”, “In hoeverre gelooft u in het bestaan van een God?”, Hoe vaak bezoekt u een kerk, moskee of religieuze bijeenkomst?” en “Hoe vaak bidt u?”. Deelnemers moesten antwoorden op een negenpunts Likertschaal variërend van 0 (niet/helemaal nooit) tot 8 (zeer sterk/heel vaak).

Aan de hand van vier Spirituality items, α = 0.84, werd gemeten in hoeverre

deelnemers spiritueel waren. De items waren als volgt: “In hoeverre beschouwt u zichzelf als spiritueel?”, “In hoeverre beschouwen anderen u als spiritueel?”, In hoeverre denkt u dat er een hogere macht bestaat?” en “In hoeverre denkt u dat er meer is tussen hemel en

aarde?”. Deelnemers moesten antwoorden op een negenpunts Likertschaal variërend van 0 (niet/helemaal nooit) tot 8 (zeer sterk/heel vaak).

De TAS (een Nederlandse vertaling van de Tellegen Absorption Scale van Tellegen en Atkinson, 1974), α = 0.87, werd gebruikt om te meten in welke mate deelnemers een rijke

(10)

fantasie hebben en zich daardoor kunnen laten opslokken. De TAS bestaat uit 34 dichotome items die met ja of nee beantwoord moeten worden en vragen naar bijzondere ervaringen die deelnemers hebben gehad terwijl zij niet onder invloed van drank of drugs waren. Een voorbeeld-item is: “Soms stap ik buiten mijn gewone zelf en ervaar een volkomen andere staat van zijn”.

Met de Mysticism Scale (een Nederlandse vertaling van de originele vragenlijst van Hood, 1975), α = 0.93, werd gemeten in hoeverre deelnemers mystieke ervaringen hebben gehad. Dit werd aan de hand van 32 items gemeten op een dichotome schaal waarbij 1 gelijk staat aan “Eens” en 2 aan “Oneens”. Een voorbeeld-item is: “Ik heb tijdens het onderzoek een ervaring gehad waarbij ik het besef van tijd en ruimte verloor”.

De Persinger Exit Questionnaire (PEQ; Persinger, 2003), α = 0.74, meet in welke mate deelnemers bepaalde somatosensorische sensaties, zoals duizeligheid en tintelingen,

hebben ervaren. Dit wordt gemeten op een driepunts Likertschaal variërend van 1(nooit) tot 2(af en toe) tot 3(vaak). Het enige item dat wij gebruikt hebben meet in hoeverre mensen een aanwezigheid (sensed presence) hebben gevoeld.

Experimentele taken

In het lab werd gebruik gemaakt van een computer waarop de taken werden

afgenomen. Op de computer werd ook een filmpje (

https://www.youtube.com/watch?v=Zo-achedLMs) over de godhelm (Persinger, 1990) getoond. Tevens werd daar de zogenaamde

button press taak (Andersen, 2014) afgenomen. Deze had als doel het voorkomen van mystieke ervaringen te meten. Hierbij zaten deelnemers 15 minuten lang met een oogkapje op en oortjes in hun oren waarop witte ruis wordt afgespeeld. Dit had als doel sensorische deprivatie te bewerkstelligen (zie: Andersen, 2014). In de experimentele conditie hadden

(11)

deelnemers tevens de zogenaamde godhelm op. In beide condities moesten zij op een knopje drukken telkens wanneer ze het idee hadden dat er iets vreemds aan de hand was. Iets vreemds werd gedefinieerd als een spirituele, mystieke of ongewone ervaring; een ervaring waarvan deelnemers dachten dat die als niet normaal of buitengewoon

gedefinieerd zou mogen worden. Zij moesten op een knopje drukken telkens wanneer de sensatie van iets vreemds begon.

De AADT (Auditive Agency Detection Task) was een aangepaste versie van de

auditieve signaal detectie taak gebruikt door Barkus et al. (2007) en diende om de mate van aanwezigheidsdetectie te meten. De AADT werkt als volgt: deelnemers kregen via oordopjes 120 vijf seconden durende audiofragmenten van witte ruis te horen. In de helft van de audiobestanden was tevens een mannelijke stem te horen die getallen van 1 tot 8 opnoemt. De 1-seconde durende audiofragmenten van de mannelijke stem werden opgenomen en genormaliseerd wat betreft pitch en geluidssterkte met Audacity (2.0.5, Boston, USA). Vervolgens werden de stemmen gefilterd op frequentie; alle frequenties boven 3400 hertz en onder 300 hertz werden verwijderd. In de ruisfragmenten was variatie wat betreft zowel het tijdstip dat stem te horen was – na 1, 2 of 3 seconden – als het volume van de ruis – verlaagd met 10, 15, 20 25 of 30 procent van het oorspronkelijke volume. De

stemfragmenten en ruisfragmenten werden samengevoegd in MatLAB (R2013b, Mathworks, Natick, Massachusetts, USA) en het experiment werd geprogrammeerd in Presentation (V.16.2, Neurobehavioral systems, Albany, CA, USA). Deelnemers moesten op een toetsenbord aangeven of zij wel of niet een stem hoorden in de ruis. Zij drukten met hun rechter wijsvinger als ze wel een stem hoorden en met hun rechter middelvinger als ze geen stem hoorden of andersom. Welke vinger werd gebruikt voor welke constatering werd gecounterbalanced over de deelnemers. De gemeten mate van aanwezigheidsdetectie werd

(12)

bepaald aan de hand van de zogenaamde false response rate. De false response rate werd gedefinieerd als het aantal false alarms gedeeld door de som van het aantal false alarms en het aantal correct rejections. Er was sprake van een false alarm wanneer deelnemers aangaven een stem te horen terwijl die in werkelijkheid niet aanwezig was. Een correct rejection hield in dat deelnemers terecht aangaven geen stem te horen. Een hoge false alarm rate duidde op een hoge mate van aanwezigheidsdetectie.

De laatste taak waar gebruik van werd gemaakt is de White Christmas taak

(Merkelbach & Van de Ven, 2001). Bij deze taak kregen deelnemers allereerst het nummer White Christmas van Bing Crosby te horen. Vervolgens kregen zij drie minuten lang witte ruis te horen en moesten zij op een knop drukken telkens wanneer zij meenden het nummer White Christmas te horen. Deze taak diende als een meer objectieve maat voor

suggestibiliteit dan de TAS en is in de analyse, evenals de thuis ingevulde vragenlijsten, meegenomen als covariaat.

Fysiologische maten

Alle deelnemers kregen tijdens het onderzoek hartslagmeters (ECG) en zogenaamde skin-conductance sensoren (GSR) op. Hiermee werd respectievelijk hartslag en mate van fysiologische arousal gemeten.

Procedure

Het manipuleren van geloof in bovennatuurlijke krachten gebeurde middels het manipuleren van suggestibiliteit. Het onderzoek werd uitgevoerd middels een within-subjects design met twee condities waarbij in de controle conditie geen suggestibiliteit gemanipuleerd werd en bij de experimentele conditie wel. Die suggestibiliteit werd

(13)

laten dragen. Dit was een soort gemodificeerde snowboardhelm en leek sterk op de helmen die eerder zijn gebruikt in onderzoeken door onder andere Persinger (1990) en Andersen (2014). In de controle conditie droegen deelnemers geen helm.

Vooraf kregen deelnemers thuis drie vragenlijsten via Qualtrics: RPBS, Religiosity en Absorption. Aan de hand hiervan werden vragen gesteld over de mate waarin deelnemers geloven in paranormale zaken, religieus of spiritueel zijn, en gevoelig zijn voor

suggestibiliteit.

Alle deelnemers werden voorafgaand aan het onderzoek in het lab rondgeleid langs de MOCK scanner. Dit is een soort namaak fMRI scanner die wordt gebruikt om mensen te laten wennen aan het ondergaan van een scan. Dit werd gedaan om suggestibiliteit te boosten en de geloofwaardigheid van het onderzoek te verhogen. Vervolgens werden zij naar de onderzoeksruimte geleid namen zij plaats in een stoel. Allereerst werden de volgende criteria met hen doorgenomen: spreken ze Nederlands, hebben ze een geschiedenis van epilepsie en/of hersenbeschadigingen, gebruiken ze psychofarmaca, hebben ze claustrofobie, en is hun telefoon uitgezet? Dit had als doel de geloofwaardigheid te verhogen. Daarna werden de formulieren (informatiebrochure en

toestemmingsverklaring) met hen doorgenomen en werd hen gevraagd de

toestemmingsverklaring te ondertekenen. Vervolgens werden deelnemers naar een aangrenzende ruimte gebracht waar het echte onderzoek plaatsvond.

Zij namen plaats in een stoel voor een computer en kregen allereerst een fragment van een filmpje (https://www.youtube.com/watch?v=Zo-achedLMs) te zien waarop de werking en mogelijke effecten van de Persinger-helm worden uitgelegd. In het filmpje vertelt Susan Blackmore, een ervaringsdeskundige op het gebied van parapsychologie en tevens onderzoeker in dat veld, over haar persoonlijke ervaringen tijdens het dragen van de helm.

(14)

Mondeling werd door ons ook nog vermeld dat bij eerder onderzoek mensen paranormale ervaringen hadden gehad tijdens het dragen van de helm. Vervolgens werd de AADT uitgelegd en deden de deelnemers allereerst een paar oefentrials. Hierbij werd door de proefleider opgelet dat de deelnemers de test op de juiste manier uitvoerden en hun vingers op de juiste manier op het toetsenbord plaatsten. Na de oefentrials werden de ECG en GSR aangesloten en werd het bijbehorende computerprogramma gestart. Hierna werd bij alle deelnemers een blinddoek opgezet. Daarna doorliepen alle deelnemers in

gecounterbalancede volgorde beide condities. In de controle conditie kregen deelnemers geen helm op. In de experimentele conditie kregen deelnemers wel een helm op. Verder waren beide condities precies hetzelfde. Allereerst werd de button-press taak gestart. Wanneer deze doorlopen was werd opnieuw de AADT gestart, dit keer voor de officiële meting. Na de AADT doorliepen alle deelnemers nog een Qualtrics survey. In het eerste blok waren dit de Persinger Exit Questionnaire en de Mysticism Scale, in het tweede blok waren hier ook nog een aantal manipulatiechecks aan toegevoegd. Nadat deelnemers beide

condities hadden doorlopen deden ze eenmalig de White Christmas taak. Hierna werden alle fysiologische maten afgedaan en werd deelnemers de gelegenheid gegeven om eventuele vragen te stellen.

Data-analyse

Voorafgaand aan het toetsen van de hypothesen werd de betrouwbaarheid van de schalen gemeten. Vervolgens werd middels een paired t-test een manipulatiecheck gedaan met de Mysticism Scale items. Hierna werd met een paired t-test getoetst of er een

hoofdeffect voor conditie was op de AADT. Exploratief werd middels diverse Repeated Measures ANCOVA’s getoetst of het hoofdeffect voor conditie op de AADT werd beïnvloed

(15)

door andere variabelen. In de analyse werden de gemiddelde scores op de spirituality, religiosity, RPBS en absorption vragenlijsten en de scores op de White Christmas taak zowel allen tegelijk als los van elkaar meegenomen. Vervolgens werd middels een paired t-test getoetst of er een hoofdeffect voor conditie was op de button press taak. Tevens werd middels diverse Repeated Measures ANCOVA’s getoetst of het hoofdeffect voor conditie op de button press taak werd beïnvloed door andere variabelen. In de analyse werden de gemiddelde scores op de spirituality, religiosity, RPBS en absorption vragenlijsten en de scores op de White Christmas taak wederom zowel allen tegelijk als los van elkaar meegenomen.

Resultaten

In lijn met de verwachting bleek dat de gemiddelde score op de Mysticism Scale in de experimentele conditie (M = 1.25, SD = .24) significant hoger was dan in de controle conditie (M = 1.14, SD = .15), t(34) = 3.01, p = .005, η² = 0.21. De manipulatie van suggestibiliteit en daarmee paranormaal geloof middels de godhelm was dus geslaagd.

Deelnemers scoorden tegen de verwachting in niet significant hoger op de AADT in de helm op conditie (M = 0.19, SD = 0.15), dan in de helm af conditie (M = 0.19, SD = 0.18), t(34) = -0.13, p = 0.90, η² = 0.00. De false response rate was dus in de experimentele conditie niet significant hoger dan in de controle conditie. Er was dus tegen de verwachting in geen sprake van een hogere mate van aanwezigheidsdetectie in de experimentele conditie in vergelijking met de controle conditie. Exploratief werd getest of er sprake was van covariaten. Dit bleek niet het geval. Het effect van conditie op de AADT werd niet

significant beïnvloed door de spirituality F(1,29) = 1.37, p = 0.25, η² = 0.05, religiosity, F(1,29) = 3.38, p = 0.08, η² = 0.10 , RPBS, F(1,29) = 1.49, p = 0.23, η² = 0.05, en absorption, F(1,29) =

(16)

1.90, p = 0.18, η² = 0.06, vragenlijsten of de scores op de White Christmas taak, F(1,29) = 0.54, p = 0.47, η² = 0.02.

Wel werd gevonden dat deelnemers in de experimentele conditie (M = 5.12, SD = 7.58) significant hoger scoorden op de button press taak dan deelnemers in de controle conditie (M = 1.70, SD = 2.87), t(33) = 3.17, p < .001, η² = 0.34. Deelnemers in de

experimentele conditie drukten dus vaker op de knop, en hadden zodoende waarschijnlijk meer mystieke ervaringen, dan deelnemers in de controle conditie. Exploratief werd getest of er sprake was van aanwezigheid van een of meerdere covariaten. Dit bleek niet het geval. Het effect van conditie op de button press taak werd niet significant beïnvloed door de spirituality F(1,27) = 2.60, p = 0.12, η² = 0.09, religiosity, F(1,27) = 0.06, p = 0.80, η² = 0.02, RPBS, F(1,27) = 3.07, p = 0.09, η² = 0.10, en absorption, F(1,27) = 0.71, p = 0.41, η² = 0.03, vragenlijsten of de scores op de White Christmas taak, F(1,27) = 2.32, p = 0.14, η² = 0.08.

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of gemanipuleerd paranormaal geloof leidt tot verhoogde aanwezigheidsdetectie. Tegen de verwachtingen in werd dit niet gevonden. Deelnemers in de experimentele conditie, waar paranormaal geloof middels suggestibiliteit gemanipuleerd werd, scoorden niet significant hoger op de AADT dan deelnemers in de controle conditie. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.

De meest voor de hand liggende verklaring zou zijn dat de relatie tussen paranormaal geloof en aanwezigheidsdetectie niet bi-directioneel is. Dit sluit aan bij eerdere bevindingen van Van Elk, Rutjens, Van der Pligt en Van Harreveld (2016). Aangezien er weinig onderzoek gedaan is naar de relatie tussen paranormaal geloof en aanwezigheidsdetectie is het niet uit te sluiten dat die relatie er helemaal niet is. Als dat daadwerkelijk het geval is zou het grote

(17)

gevolgen kunnen hebben voor de wetenschap van religie en spiritualiteit. Er is immers in het verleden veel onderzoek gedaan vanuit de aanname dat er een bi-directionele relatie

bestaat tussen paranormaal geloof en aanwezigheidsdetectie. Echter het feit dat die relatie in het huidige onderzoek niet is gevonden betekent nog niet dat die relatie ook echt niet bestaat.

Van Elk (2013) vond eerder dat er wel een effect is van paranormaal geloof op aanwezigheidsdetectie. Het verschil tussen het onderzoek van Van Elk (2013) en de huidige studie is dat wij gebruik hebben gemaakt van een experimenteel design en een manipulatie van paranormaal geloof. Het zou kunnen dat de manipulatie niet zo sterk is dat deze

doorwerkt tot de AADT. Allereerst werd immers de button press taak afgenomen. Op dat moment hoeven mensen enkel te drukken wanneer zij een mystieke ervaring hebben en verder hoeven zij niks te doen. Ze hebben alle kans om hun gedachten de vrije loop te laten en zichzelf dingen in te beelden. Op het moment dat na een kwartier de AADT begint moeten ze opeens actief een taak gaan doen. Wellicht dat deze omslag ervoor zorgt dat ze weer even met beide benen op de grond komen en het effect van de manipulatie daardoor verdwijnt.

Een andere verklaring is wellicht dat de data gebruikt in de AADT te ambigue was. Van Elk (2013) liet zien dat het effect van paranormaal geloof op aanwezigheidsdetectie in zijn studie alleen zichtbaar was wanneer de data laag ambigue was, wanneer de data hoog ambigue was verdween het effect. Verschillende deelnemers hebben tijdens het onderzoek geklaagd dat ze het moeilijk vonden om te bepalen of er wel of geen stem aanwezig was in de audiofragmenten. Dit zou kunnen betekenen dat de data daadwerkelijk te ambigue was en dat er met laag ambigue data wellicht wel een effect gevonden zou kunnen worden.

(18)

Een derde verklaring kan gegeven worden aan de hand van Swiney en Sousa (2013). Zij stellen dat mensen eerder de neiging hebben een gedachte aan een andere agent toe te schrijven wanneer die gedachte negatief van aard is. In ons onderzoek rapporteerden vrijwel alle deelnemers hun mystieke ervaringen als positief of rustgevend van aard. Wellicht dat het positieve gevoel wat zij aan de button press taak overhielden ervoor heeft gezorgd dat zij op de AADT niet hoger scoorden in de experimentele conditie vergeleken met de controle conditie. Uitgaande van Swiney en Sousa (2013) is het voor te stellen dat wanneer

deelnemers negatieve ervaringen zouden hebben er wel sprake zou zijn van verhoogde aanwezigheidsdetectie in de experimentele conditie vergeleken met de controle conditie. Om dit te onderzoeken zou het onderzoek gerepliceerd kunnen worden maar dan met een nadruk op negatieve ervaringen. Er zou dan bijvoorbeeld een filmpje moeten worden getoond waarbij iemand alleen maar negatieve ervaringen rapporteert en de proefleiders zouden deelnemers een beetje bang moeten maken. De vraag is uiteraard in hoeverre dit ethisch verantwoord is en of deelnemers dan daadwerkelijk nog wel mee willen doen aan het onderzoek.

Naast de invloed van paranormaal geloof op aanwezigheidsdetectie werd ook gekeken naar de invloed van paranormaal geloof op mystieke ervaringen. Gevonden werd dat deelnemers in de experimentele conditie significant hoger scoorden op de button press taak dan deelnemers in de controle conditie. Het verwachte effect van

suggestibiliteit/paranormaal geloof op mystieke ervaringen is dus aantoonbaar aanwezig. Het huidige onderzoek is daarmee in geslaagd het onderzoek van Andersen (2014) succesvol te repliceren en verstevigt daarmee de fundering voor het in een experimentele setting onderzoeken en manipuleren van mystieke ervaringen en suggestibiliteit. Dit geeft inzicht in de kracht en mogelijkheden van placebo-effecten. Door middel van suggestibiliteit

(19)

worden verwachtingen van ervaringen gecreëerd die vervolgens daadwerkelijk worden ervaren. Het feit dat mensen door middel van enkel suggestie daadwerkelijk visioenen en intense en soms zelfs blijvende lichamelijke sensaties kunnen ervaren is intrigerend. Een proefpersoon rapporteerde na afloop van het huidige onderzoek zelfs genezen te zijn van hoofdpijn en duizeligheid waar zij sinds een hersenschudding jaren geleden last van had. Deze genezing bleef na het onderzoek. Gezien het feit dat de klachten van deze

proefpersoon waarschijnlijk ingebeeld waren is het op zich niet gek dat deze ook met een ingebeelde behandeling weer op te lossen zijn. Dit biedt echter wel mogelijkheden voor behandeling van dit soort klachten. Wellicht zou op basis van individuele verschillen in gevoeligheid voor suggestibiliteit in de toekomst meer kunnen worden ingezet op op maat gemaakte placebo-behandelingen voor patiënten met bepaalde psychische en lichamelijke klachten. Denk ook aan mensen die last hebben van wanen. Als het mogelijk is door middel van suggestibiliteit hallucinaties te ervaren, is het wellicht ook mogelijk om door middel van suggestibiliteit juist te ‘genezen’ van wanen. Hier zal uiteraard meer onderzoek naar gedaan moeten worden.

Exploratief werd gekeken naar de invloed van spirituality, religiosity, RPBS en

absorption vragenlijsten en de scores op de White Christmas op de hoofdeffecten. Hier werd echter niks gevonden. Het is met name verwonderlijk dat de scores op de White Christmas taak niet van invloed waren op het effect van paranormaal geloof op mystieke ervaringen. De White Christmas taak is immers gebruikt als objectieve maat voor suggestibiliteit. Suggestibiliteit werd gebruikt voor de manipulatie van paranormaal geloof, hetgeen geslaagd was. Het zou dus te verwachten zijn dat individuele verschillen in suggestibiliteit daarom ook invloed hebben op het hoofdeffect. Gezegd moet worden dat de White Christmas in voorgaande onderzoeken vooral gebruikt is voor het meten van gevoeligheid

(20)

voor fantasie en hallucinaties (Merkelbach & Van de Ven, 2001). Wellicht is de White Christmas taak toch niet zo geschikt voor het meten van suggestibiliteit en is het aan te raden in het vervolg een andere maat te gebruiken (Young, Bentall, Slade & Dewey, 1987).

Het is goed mogelijk dat in toekomstig onderzoek met gebruik van andere maten voor het meten van suggestibiliteit en aanwezigheidsdetectie wel de verwachte effecten worden gevonden. Voorlopig kunnen we in ieder geval concluderen dat het mogelijk is om paranormaal geloof succesvol te manipuleren in het lab door middel van het verhogen van suggestibiliteit. Tevens heeft dat verhoogde paranormaal geloof direct invloed op het waarnemen van mystieke ervaringen. De kracht van dit placebo-effect is intrigerend en de moeite waard om verder te onderzoeken. Het is absoluut mogelijk dat met de juiste aandacht soortgelijke methoden in de toekomst zelfs ingezet kunnen worden bij de behandeling van psychische en/of lichamelijke klachten.

(21)

Literatuur

Andersen, M., Schjoedt, U., Nielbo, K. L., & Sørensen, J. (2014). Mystical experience in the lab. Method & Theory in the Study of Religion, 26(3), 217-245.

Barrett, J. L. (2000). Exploring the natural foundations of religion. Trends in cognitive sciences, 4(1), 29-34.

Barrett, J. L. (2004). Why would anyone believe in God?. Walnut Creek, CA: Altamira Press. Barrett, J. L., & Burdett, E. R. (2011). The cognitive science of religion. Psychologist, 24, 252–

255.

Barrett, J. L., & Lanman, J. A. (2008). The science of religious beliefs. Religion, 38(2), 109-124.

Boyer, P. (2001). Religion explained: The evolutionary origins of religious thought. New York: Basic Books.

Boyer, P. (2003). Religious thought and behaviour as by-products of brain function. Trends in Cognitive Sciences, 7(3), 119–124.

Clarke, P. B. (2006). New Religions in Global Perspective: A Study of Religious Change in the Modern World. New York, NY: Routledge.

Gray, K., & Wegner, D. M. (2010). Blaming God for our pain: Human suffering and the divine mind. Personality and Social Psychology Review,14(1), 7-16.

Guthrie, S., Agassi, J., Andriolo, K. R., Buchdahl, D., Earhart, H. B., Greenberg, M., et al. (1980). A cognitive theory of religion [and comments and reply]. Current Anthropology, 21(2), 181-203.

Granqvist, P., Fredrikson, M., Unge, P., Hagenfeldt, A., Valind, S., Larhammar, D., et al. (2005). Sensed presence and mystical experiences are predicted by suggestibility, not

(22)

by the application of transcranial weak complex magnetic fields. Neuroscience letters, 379(1), 1-6.

Hood Jr, R. W. (1975). The construction and preliminary validation of a measure of reported mystical experience. Journal for the scientific study of religion, 14(1), 29-41.

Katz, S. T. (1978). Language, epistemology, and mysticism. In: S. T. Katz (Ed.), Mysticism and philosophical analysis (pp. 22-74). New York, NY: Oxford University Press.

Merckelbach, H., & van de Ven, V. (2001). Another White Christmas: fantasy proneness and reports of ‘hallucinatory experiences’ in undergraduate students. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 32(3), 137-144.

Ruttan, L. A., Persinger, M. A., & Koren, S. (1990). Enhancement of temporal lobe-related experiences during brief exposures to milligauss intensity extremely low frequency magnetic fields. Journal of Bioelectricity,9(1), 33-54.

Stace, W. T. (1960). Mysticism and philosophy. New York, NY: MacMillan

Swiney, L., & Sousa, P. (2013). When our thoughts are not our own: Investigating agency misattributions using the Mind-to-mind paradigm. Consciousness and Cognition, 22, 589-602.

Tellegen, A., & Atkinson, G. (1974). Openness to absorbing and self-altering experiences (" absorption"), a trait related to hypnotic susceptibility. Journal of abnormal

psychology, 83(3), 268.

Tobacyk, J. J. (2004). A revised paranormal belief scale. The International Journal of Transpersonal Studies, 23(23), 94-98.

Van Elk. M. (2012). De Gelovige Geest. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

Van Elk, M. (2013). Paranormal believers are more prone to illusory agency detection than skeptics. Consciousness and cognition, 22(3), 1041-1046.

(23)

Van Elk, M., Rutjens, B. T., van der Pligt, J., & Van Harreveld, F. (2016). Priming of

supernatural agent concepts and agency detection. Religion, Brain & Behavior, 6(1), 4-33.

Willard, A. K., & Norenzayan, A. (2013). Cognitive biases explain religious belief, paranormal belief, and belief in life’s purpose. Cognition, 129, 379–391.

Young, H. F., Bentall, R. P., Slade, P. D., & Dewey, M. E. (1987). The role of brief instructions and suggestibility in the elicitation of auditory and visual hallucinations in normal and psychiatric subjects. The Journal of nervous and mental disease, 175(1), 41-48.

Zuckerman, P. (2007). Atheism: Contemporary Numbers and Patterns. In M. Martin (Ed.), The Cambridge Companion to Atheism (pp. 47-56). Cambridge: Cambridge University Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We zullen de vinger aan de pols moeten houden. De verbreding en de verdieping, maar niet minder de effecten van de schokken van buiten noodzaken tot verde- re

Hein van de Wijgert Jurgen van der Heijden Wanka Lelieveld Eelco Fortuijn Jaap Drooglever Thomas Hessels Kees van Dalen Carla Fransen Xandra van Lipzig Maaike Kaiser

Doch laat ons tot ons onderwerp overgaan, waar wij voorgenomen hebben nu een begin te maken aan onze verhandeling over die dierbare wortelgenade, het geloof, waarvan wij

Maar de twee bovengenoemde, traditionele teksten dagen ons uit: „Het credo is een uitnodi- ging tot grensverlegging, ver bo- ven mijn eigen gevoelens en inte- resses

Nu is Fabiola thuis, bij God en bij haar echtge- noot”, sprak kardinaal Danneels in zijn homilie tijdens de uit- vaartplechtigheid van koningin Fabiola in de

Geloven heeft voor mij te maken met helpen van anderen die het minder goed hebben dan ik. Geloven heeft voor mij te maken

Vandaag nemen heel wat van onze leerlingen afscheid van onze school en op dit moment voelen wij, in ons samen zijn en samen vieren, een hart kloppen, ons hart voor elkaar.. Wat

Vanuit die ervaring geloof ik in geestelijke verzorging, als zielzorg!. Ik geloof