• No results found

Leidt het kijken van vechtsport tot agressief gedrag?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leidt het kijken van vechtsport tot agressief gedrag?"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Leidt het kijken van vechtsport

tot agressief gedrag?

Lisanne van Meel (10018085)

Bachelorthese Klinische Psychologie Onder begeleiding van Arnold van Emmerik

Universiteit van Amsterdam Datum: 02/06/2016

(2)

2

Abstract

In deze studie werd de invloed van het kijken van vechtsport op beeld op de mate van agressief gedrag onderzocht. Dit is onderzocht door de mate van agressief gedrag van een agressie conditie en een controleconditie met elkaar te vergelijken. In de agressie conditie werd een

gewelddadig boksfragment getoond en in de controleconditie een neutraal natuurfragment. De mate van agressief gedrag is gemeten met een gedragsmaat, het Hot Sauce Experiment. Voorafgaand werd de Verkorte Profile of Mood States (V-POMS), de Buss Durkee Hostility Inventory - Dutch (BDHI-D) en een vragenlijst waarin familie conflict en normen van vrienden betreffende agressiviteit afgenomen (sociale context). Op het eind van het onderzoek werd de POMS nogmaals afgenomen. Met de V-POMS werd de gemoedstoestand van boosheid (staat woede) gemeten en met de BDHI-D wordt iemands hostiliteit en neiging tot agressief gedrag vastgesteld (trek woede). Data van de 5-PFT over altruïsme, consciëntieusheid en neuroticisme is naderhand verkregen. Alle deelnemers werden na het beeldmateriaal op een geagiteerde manier geprikkeld door middel van negatieve feedback van een (fictieve) mededeelnemer. Daarna moesten zij hete saus opscheppen voor de (fictieve)

mededeelnemer, waarmee de mate van agressief gedrag werd gemeten. De staat van woede bleek voor beide condities niet te zijn toegenomen tijdens het experiment. Daarnast bleek dat de agressie conditie niet meer hete saus opschepte dan de controleconditie. Zodoende blijkt vechtsport op beeld niet tot een toename van agressief gedrag te leiden. Verder is er gecontroleerd of de persoonlijkheid (5-PFT en BDHI-D) en de sociale context van mede invloed waren op de mate van agressie na blootstelling aan vechtsport op beeld. Dit bleek niet het geval. De resultaten geven geen ondersteuning aan de theorie over dat mediageweld zou zorgen voor een toename van agressie, door veranderingen in iemands sociaal-cognitieve schema’s, gedrag-scripts, normen over agressie en door desensitisatie. Deze studie geeft suggestie voor meer experimenteel vervolgonderzoek van vechtsport kijken op de agressie.

(3)

3

Inhoudsopgave Abstract………..………..…2 1. Inleiding………..……….4 2. Methoden………..………...….9 2.1 Deelnemers……….………...………..………..…9 2.2 Materiaal………...………...……….…….………….…….……10 2.3 Procedure……….……...……….………..……….…….…....14 2.4 Data-analyse………...……….………...……….…….……16 3. Resultaten………...………..……….18 3.1 Steekproefkarakteristieken………...……….…………..……….18 3.2 Manipulatiechecks………...…….………..……….18 3.3 Centrale vraagstelling………...……….………..………19 3.4 Controlevariabelen………....…………..…….19

3.5 Conditie × Sociale context………...………20

4. Discussie………..………..…….21

(4)

4

1. Inleiding

1.1 Blootstelling aan mediageweld en agressie

Er is veel geweld te zien in de hedendaagse media als televisieprogramma's, films, videogames, videoclips en sportprogramma’s. Zo blijkt dat in 61 procent van de televisieprogramma's die

volwassenen bekijken geweld te zien is (Anderson et al., 2003, in Smith & Mackie, 2007). Het kijken naar geweld lijkt populair te zijn en wordt, ondanks de mogelijkheid dat het zien van geweld het risico op gewelddadig gedrag vergroot, als normaal gezien (Huesmann & Kirwil, 2007).

Zo wordt in veel onderzoek gesuggereerd dat gewelddadige media mensen agressiever kan maken (Krahé, 2014; Smith & Mackie, 2007; Bushman, Gollwitzer, & Cruz, 2015). Diverse studies tonen aan dat mensen die langer naar gewelddadige televisie kijken, naar muziek met gewelddadige teksten luisteren (Lennings & Warburton, 2011), of gewelddadige videospellen spelen (Bartholow, Sestir, & Davis, 2005; Anderson et al., 2010; Bartholow, Bushman, & Sestir, 2006) meer geneigd zijn om agressief gedrag te vertonen (Freedman, 1984). Verder blijkt uit longitudinaal onderzoek dat het blootstellen van kinderen aan mediageweld leidt tot antisociaal gedrag op latere leeftijd (Christakis & Zimmerman, 2007; Fitzpatrick, Barnett, & Pagani, 2012) en tot agressief en crimineel gedrag in de jonge volwassenheid (Hopf, Huber, & Weiß, 2008; Huesmann, Moise-Titus, Podolski, & Eron, 1977-1992). In veel onderzoek is er dus een verband gevonden tussen mediageweld en agressief gedrag van mediagebruikers.

Dat mediageweld zou kunnen leiden tot een verhoging van agressief gedrag, kan verklaard worden aan de hand van het algemene agressie-model. In dit model wordt ervan uitgegaan dat herhaaldelijke blootstelling aan gewelddadige media ervoor zorgt dat iemands sociaal-cognitieve schema’s, zijn gedragsscripts en zijn normen over agressie verandert (Huesmann, 1998; Bushman & Anderson, 2002; Bartholow, Bushman, & Sestir, 2006). Volgens de sociale leertheorie van Bandura komen deze

veranderingen doordat geweldplegende personages op televisie mensen leren hoe zij agressief kunnen reageren. Daarnaast zenden deze agressieve modellen de boodschap uit dat een agressieve respons gerechtvaardigd, correct en acceptabel is (Bandura, Ross & Ross, 1963; Bandura, 1977; 2001). Bovendien zou mediageweld zorgen voor desensitisatie ten aanzien van geweld. In het geval van desensitisatie wordt de emotionele respons op blootstelling aan geweld steeds zwakker. Het kijken

(5)

5

naar geweld roept dan minder en uiteindelijk geen emoties meer op (Thomas & Drabman, 1975). Het zien van geweld zorgt voor een toegenomen staat van alertheid, waarna iemand bijvoorbeeld gestrester of angstiger wordt. Bij jongens die veel naar televisiegeweld kijken, treedt deze arousal echter niet op tijdens het kijken van een gewelddadige bokswedstrijd (Cline, Croft, & Courrier, 1973). Er zijn dus aanwijzingen dat de blootstelling aan gewelddadige media door onder meer desensitisatie de kans op agressief gedrag vergroot.

1.2 Blootstelling aan vechtsport en agressie

In de onderzoeken naar de relatie tussen blootstelling aan mediageweld en agressie is voornamelijk het geweld in films, televisieprogramma's, muziek, videoclips en computergames onderzocht (Smith & Mackie, 2007). Beeldmateriaal waarop vechtsport te zien is valt echter ook onder mediageweld. Onder mediageweld wordt namelijk elke actie, waarvan de kijker, lezer of luisteraar getuige is, met de intentie om pijn te veroorzaken bij een ander mens of mensachtig karakter, verstaan (Krahé & Busching, 2015).

Onderzoek naar het live kijken van vechtsport geeft aanwijzingen over dat de blootstelling aan vechtsport ook tot agressief gedrag kan leiden. Onderzoek heeft aangetoond dat de agressie van de kijker tijdens en na het live kijken van gewelddadige sporten toeneemt. Bij niet-gewelddadige sporten is dit niet het geval. Daarnaast is een toename van de agressiviteit gevonden bij fans die

bokswedstrijden en worstelpartijen hadden bijgewoond (Wann & Branscombe, 1990). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de blootstelling aan vechtsport de agressie verhoogt.

Het live kijken naar vechtsport is echter niet volledig vergelijkbaar met de blootstelling aan vechtsport op beeld. Dit zou bijvoorbeeld gaan over het kijken van vechtsport op televisie. Uit een onderzoek onder adolescenten blijkt dat mensen gewelddadiger gedrag gaan vertonen naarmate zij vaker naar professioneel worstelen op televisie kijken. Dit gedrag bestond uit het bezit van wapens, het bedreigen van, vechten in het algemeen en gewelddadig gedrag gericht op de partner (DuRant, Champion, & Wolfson, 2006; DuRant, Neiberg, Champion, Rhodes, & Wolfson, 2008). Er blijkt dus een verband te zijn tussen het kijken naar vechtsport op beeld en een toename van agressief gedrag.

(6)

6

meten is niet erg betrouwbaar, doordat er een grote kans is op onder meer sociaal wenselijke

antwoorden. Daarnaast is de gevonden relatie tussen vechtsport op beeld en agressie daardoor slechts correlationeel. Hiermee kan niet ondubbelzinnig worden aangetoond dat het kijken naar vechtsport tot agressie leidt. Het is daarom van belang om een experimenteel onderzoek naar de invloed van het kijken naar vechtsport op beeld op agressiviteit uit te voeren. De eerste causale bevindingen die nodig zijn voor een dergelijk onderzoek komen uit het onderzoek van Heuser (2015). Dit onderzoek laat een toename van de agressiviteit zien na het kijken naar een boksfragment ten opzichte van het kijken naar een neutraal fragment.

1.3 Vechtsport op beeld en agressie (huidig onderzoek)

Het onderzoek van Heuser (2015) heeft echter ook een aantal methodologische beperkingen. Zo is het beeldmateriaal niet blind getoond, waardoor de onderzoeker wist in welke conditie deelnemers zaten. De onderzoeker heeft mogelijk bepaalde verwachtingen, via non-verbale en paralinguale communicatie, naar de deelnemers uitgestraald. Dit kan invloed hebben gehad op het gevonden resultaat. In de huidige studie, een replicatie van de studie van Heuser, zijn de onderzoekers wel blind voor in welke conditie deelnemers zitten.

Daarnaast vond Heuser geen invloed van persoonlijkheidsfactoren op de mate van agressief gedrag. In deze studie zal hiervoor nogmaals gecontroleerd worden. Onderzoek stelt namelijk dat agressief gedrag alleen voorkomt bij een samenstelling van verschillende persoonlijkheidsfactoren (Bandura, 1994). Ten eerste blijkt het dat drie persoonlijkheidsdimensies van de Big Five van invloed zijn op iemands neiging om agressief gedrag te vertonen (Lau, 2013). Neuroticisme hangt positief samen met agressief gedrag, terwijl altruïsme en consciëntieusheid hier negatief mee samenhangen (Anderson, Tapert, Moadab, Crowley, & Brown, 2007; Jones, Miller, & Lynam, 2011). Ten tweede blijkt dat de trek woede, de neiging om boos te reageren op de omgeving, van invloed is op iemands neiging om agressief gedrag te vertonen. Hierbij is een hoge score op de trek woede positief gerelateerd aan fysieke en verbale agressie (Wittmann, Arce, & Santisteban, 2008).

Naast persoonlijkheid blijkt de sociale context een belangrijke rol te spelen in hoeverre

(7)

7

conflict in families is, blootstelling aan mediageweld gerelateerd is aan een toename van agressie. Familie conflict gaat over het openlijk uiten van boosheid, vijandigheid en agressie in het gezin. Daarnaast blijkt dat adolescenten die meer agressieve normen bij leeftijdsgenoten waarnemen,

blootstelling aan mediageweld voor een toename van het agressieve gedrag zorgt. Bij adolescenten die minder agressie normen van leeftijdsgenoten meekrijgen, is mediageweld gebruik juist gerelateerd aan een vermindering van de agressie. Deze normen bestaan uit de mate van agressief gedrag van vrienden en de goedkeuring van agressieve gedragingen door vrienden (Fikkers, 2015). Door de rol van de sociale context te bekijken kunnen alternatieve verklaringen voor de mate van agressie na het kijken naar beeldmateriaal van vechtsport worden uitgesloten.

Ten slotte wordt in dit onderzoek ook gekeken naar de rol van sekse. Uit meerdere onderzoeken blijkt er namelijk sprake van een sekseverschil. In sommige studies wordt er bij mannen een verband gevonden tussen het kijken naar mediageweld en agressie en bij vrouwen niet (Christakis &

Zimmerman, 2007; Qian & Zhang, 2014). Daarentegen waren de gevonden associaties in beide onderzoeken van DuRant et al. (2006; 2008) juist sterker bij vrouwen dan bij mannen. Mogelijk kunnen sekseverschillen verklaard worden door de verschillen in agressie-uiting en de manier waarop agressiviteit wordt weergegeven in de media.

In mediageweld, en ook in vechtsport, wordt agressie vooral direct geuit. Mannen uiten hun agressie voornamelijk direct fysiek. Vrouwelijke agressie wordt daarentegen voornamelijk indirect verbaal en relationeel geuit (Björkqvist, Lagerspetz, & Kaukiainen, 1991). Media-representaties van gewelddadige vrouwen zijn daarnaast ook schaars in vergelijking met de verbeelding van geweld-plegende mannen (Barrett & Levin, 2015). Ook aan vechtsport op televisie nemen voornamelijk mannen deel. Een toename van agressief gedrag, als gevolg van het kijken naar vechtsport op beeld, is daardoor mogelijk groter bij mannen dan bij vrouwen (Cohen, 2001). Het is dus van belang om ook de rol van sekse mee te nemen in het onderzoek.

Samenvattend geeft deze studie antwoord op de vraag of dat het kijken naar beelden van

vechtsport tot agressief gedrag leidt. Ten eerste wordt verwacht dat deelnemers die naar beeldmateriaal van vechtsport kijken meer geagiateerd zullen raken dan deelnemers die naar neutraal beeldmateriaal kijken. Vervolgens wordt er verwacht dat het kijken naar beeldmateriaal van vechtsport tot meer

(8)

8

agressief gedrag leidt dan het kijken naar neutraal beeldmateriaal. Daarnaast is de verwachting dat dit effect bij mannen groter zal zijn dan bij vrouwen. Hierbij wordt er voor de trek woede, neuroticisme, altruïsme, consciëntieusheid en de sociale context gecontroleerd. Ten slotte is de verwachting dat personen uit families met een hogere mate van familie conflict en met vrienden met agressievere normen het effect van het kijken naar vechtsport op beeld op de agressie groter is.

(9)

9

2. Methode

2.1 Deelnemers

De werving van de deelnemers vond plaats via een online inschrijfprogramma van het lab van de UvA. Inclusiecriteria bestond uit: een goed begrip van de Nederlandse taal, en het volgen van een psychologische studie op de UvA. Voor deelname ontvingen deelnemers namelijk één

proefpersoonpunt als beloning, welke studenten van onder andere psychologie verplicht moesten halen voor hun studie. Exclusiecriteria bestond uit: een allergie voor bestanddelen van de hot sauce,

vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s door allergische reactie. In totaal waren er 46 aanmeldingen. Eén deelnemer is uitgevallen, omdat deze persoon niet verscheen op de afspraak. De overgebleven 45 deelnemers werden random verdeeld over beide condities.

Allen studeerden op de Universiteit van Amsterdam psychologie (N = 35, 77.8%) of

psychobiologie (N = 10, 22.2%). Zij hadden een leeftijd tussen de 18 en 31 jaar, welke na analyse met een one-way ANOVA niet significant bleek te verschillen tussen condities, F(1, 43) = 0.38, p = 0.54. Het bleek dat het aantal mannen (N = 6, 13.3%) en vrouwen (N = 39, 86.7%) ook gelijk was verdeeld over de condities, Fisher-Exact, p = 1.00. In de experimentele conditie zaten twee mannen en 17 vrouwen en in de controleconditie zaten vier mannen en 22 vrouwen. Daarnaast bleek met behulp van meerdere ANOVA’s dat de condities bij start van het experiment niet van elkaar verschilden in de mate van neuroticisme, consciëntieusheid, de trek woede, de staat van woede bij start en de sociale context (p > 0.05). De condities verschilde echter in de mate van altruïsme, waarbij de controleconditie meer altruïstisch bleek dan de experimentele conditie, F(1, 33) = 12.38, p < .001. In Tabel 1 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de verschillende condities weergegeven. De trek woede is gemeten met directe en indirecte agressie en de sociale context aan de hand van familie conflict, agressief gedrag van vrienden en goedkeuring van agressie door vrienden. Zodoende staan deze termen in Tabel 1 vermeld.

(10)

10

Tabel 1

De Leeftijd en de Scores op de Persoonlijkheidsfactoren en van de Sociale Context per Conditie Experimentele conditie Controleconditie

M SD N M SD N

Leeftijd 21.96 2.97 26 21.42 2.82 19

Staat van woede bij start 8.46 1.90 26 8.92 2.58 19

Indirecte agressie 5.92 4.18 26 6.32 4.83 19 Directe agressie 7.08 4.06 26 6.79 3.15 19 Altruïsme 3.84* 1.86 19 6.25* 6.25 16 Consciëntieusheid 6.00 1.83 19 5.69 2.09 16 Neuroticisme 4.79 1.75 19 4.75 2.11 16 Familie conflict 2.20 0.47 21 2.28 0.73 17

Agressief gedrag vrienden 1.45 0.57 21 1.29 0.59 17

Goedkeuring agressie door vrienden 1.57 0.46 21 1.38 0.52 17 Noot. *p < .001

2.2 Materiaal

2.2.1 Beeldmateriaal (onafhankelijke variabele)

Gewelddadig boksfragment: (http://www.youtube.com/watch?v=ox25ijFrzCU).

Het gebruikte beeldmateriaal in de experimentele conditie is een fragment van de ronde zes en zeven van de bokswedstrijd tussen Canelo Alvarez en Shane Mosly in 2012. Het fragment laat gedurende 10 minuten de gewelddadigheid van het boksen zien. Dit blijkt uit de kort op elkaar volgende stoten en het fysieke letsel als gevolg hiervan. Om boosheid bij de deelnemers te kunnen uitlokken moet het geweld geloofwaardig zijn en gerechtvaardigd worden (Linz et al., 1994, uit Heuser, 2015). Het gevecht heeft daadwerkelijk plaatsgevonden en kan daarnaast als beloningswaardig worden beschouwd door het gejuich van de toeschouwers. Bij elkaar genomen zou dit ervoor moeten zorgen dat de kijker sneller geneigd is om agressief gedrag te vertonen.

(11)

11

Neutraal natuurfragment: (http://www.youtube.com/watch?v=6v2L2UGZJAM).

Het gebruikte beeldmateriaal in de controleconditie liet een 10 minuten durend fragment uit een natuurdocumentaire van de BBC getiteld 'Planet Earth' zien. Uit onderzoek van James Gross (1995; 2008) blijkt dat natuurbeelden effectief zijn als neutraal beeldmateriaal. Daarnaast is het belangrijk dat de aandacht van de kijker getrokken wordt en behouden blijft door levendige beelden (Leyens et al., 1975). Dit is nodig om een agressieve reactie, die voortkomt uit frustratie door verveling, te

voorkomen (Freedman, 1984). Dit fragment bevat daarom levendige beelden met achtergrondmuziek.

2.2.2 Mate van agressie: Hot sauce experiment (afhankelijke variabele)

De definitie van agressie is gedrag waarvan de directe intentie is om iemand pijn te doen (Smith & Mackie, 2007). Het hot sauce experiment is een aangetoond effectief paradigma om agressie te meten (Lieberman, Solomon, Greenberg, & McGregor, 1999; Ritter & Eslea, 2005). Nadat deelnemers zelf hebben moeten proeven van de extreem pittige saus wordt hen gevraagd om de hete saus op te scheppen voor een ander persoon. De hypothese is dat deelnemers voor het proeven en opscheppen van de saus eerst op een geagiteerde manier geprikkeld moeten worden. Hierdoor zou de mogelijkheid zich agressief te gedragen tegenover de ander worden vergroot. Door middel van negatieve feedback is bij beide condities voor deze prikkel gezorgd. Vervolgens dient de hoeveelheid opgeschepte saus te worden afgewogen als de hoeveelheid pijn die de deelnemer de ander wilde aandoen.

Het recept van de hot sauce bestaat uit vijf delen Heinz chili saus en drie delen tabasco.

Deelnemers blijken het proeven als onaangenaam te ervaren en de saus pijnlijk heet en vies van smaak te vinden. Dit recept is door dit onderzoek, alsmede andere studies, daarom als betrouwbaar

aangetoond. Om de validiteit te waarborgen is het belangrijk dat de deelnemer ervan overtuigd is dat de andere deelnemer hem of haar negatief beoordeeld heeft (Lieberman et al., 1999). Vanwege deze reden mochten deelnemers die tegelijk getest werden elkaar niet kennen en geen band met elkaar te hebben. Hiervoor is gecontroleerd in het exitinterview.

2.2.3 Zelfrapportage staat woede: Verkorte Profile of Mood States (V-POMS)

(12)

12

aanduidende bijvoeglijke naamwoorden. Scoring van de items gaat via een 5-punts likert schaal, met antwoordopties van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel), in hoeverre deelnemers het bijvoeglijk naamwoord op hen van toepassing vinden. Bijvoeglijke naamwoorden die bijvoorbeeld aan de orde komen zijn: “gespannen”, “angstig” en “woedend”. De V-POMS heeft de volgende vijf

stemmingsschalen: gespannen, depressief, boos, krachtig en vermoeidheid. De schaal boosheid is in het onderzoek gebruikt om de staat woede te meten. Verder is in dit onderzoek de instructie van de gemoedstoestand van de afgelopen week te beschrijven, aangepast naar de gemoedstoestand op het moment zelf (bij start en op het eind van het onderzoek). Het scorebereik van boosheidsschaal van de V-POMS loopt van 7 tot 35. Hoe hoger de score, hoe meer de stemming van boosheid aanwezig is bij de deelnemer op dat moment. De convergente en discriminerende constructvaliditeit blijkt goed (Wyrwich & Yu, 2011). Daarnaast bleek de interne consistentie van de V-POMS in deze studie hoog (Cronbach’s α = 0.87).

2.2.4 Zelfrapportage trek woede: Buss Durkee Hostility Inventory – Dutch (BDHI-D)

De Buss Durkee Hostility Inventory – Dutch is zelfrapportage instrument waarmee iemands hostiliteit en neiging tot agressief gedrag wordt vastgesteld. De test bestaat uit 40 stellingen waarbij deelnemers moeten aangeven in hoeverre de stelling op hen van toepassing is (waar of onwaar). De BDHI-D bestaat uit de volgende drie schalen: directe agressie, indirectie agressie en sociale

wenselijkheid. De sociale wenselijkheidsschaal is om sociaal wenselijke antwoorden te achterhalen. Een voorbeeld van een stelling uit de subschaal indirecte agressie is “Ik ben veel vaker geïrriteerd dan de mensen weten”, van de directe agressie “Als mensen tegen me schreeuwen, schreeuw ik terug” en van de sociale wenselijkheid “Het is voorgekomen dat ik iemand benadeelde”. Het scorebereik van de BDHI-D bij indirecte agressie loopt van 0 tot en met 19 en bij directe agressie van 0 tot en met 16. Hoe hoger de score, hoe hoger iemands hostiliteit is en hoe meer deze persoon geneigd is tot agressief gedrag. Het scorebereik van sociale wenselijkheid loopt van 0 tot en met 5, waarbij een hogere score op meer sociale wenselijkheid duidt. De interne consistentie van de BDHI-D in deze studie bleek hoog voor de schalen indirecte agressie (Cronbach’s α = 0.85) en directe agressie (Cronbach’s α = 0.82). De interne consistentie voor de schaal van sociale wenselijkheid bleek laag (Cronbach’s α = 0.41).

(13)

13

Daarnaast blijkt de constructvaliditeit zeer goed te zijn (Lange, Dehghani, & Beurs, 1995; Lange et al., 1995) en de criteriumvaliditeit voldoende (Lange, Hoogendorn, Wiederspahn, & Beurs, 2005).

2.2.5. Persoonlijkheidsdimensies: 5-Persoonlijkheidsfactoren Test (5-PFT)

De 5-PFT is een test waarmee de persoonlijkheidsdimensies van het Five Factor Model worden gemeten (Elshout & Akkerman, 1975, uit Heuser, 2015). De test bestaat uit 70 items waarbij deelnemers via een 7-punts likert schaal moeten beoordelen in hoeverre deze van toepassing op hen zijn (1 = absoluut niet en 7 = goed). In dit onderzoek is er enkel gekeken naar data op de schalen van neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid. De data betreffende de 5-PFT zijn afkomstig van de Testweek. De Testweek bestaat uit een aantal verplichte zittingen waarin tests worden afgenomen bij eerstejaars psychologiestudenten. Het was niet mogelijk om de betrouwbaarheid in deze steekproef nader te onderzoeken, omdat de vragenlijst in de Testweek is afgenomen. Uit eerder onderzoek bleek de interne consistentie de 5-PFT goed (Cronbach’s α = 0.77-0.87) en de convergente validiteit voldoende, r = 0.54 – 0.71 (Smits, Dolan, Vorst, Wichterts, & Timmerman, 2013).

2.2.6 Vragenlijst sociale context

De vragenlijst over de sociale context is samengesteld uit de onderdelen betreffende familie conflict en normen over agressie van vrienden. Familie conflict is gemeten met 5 items van de conflict subschaal van de Family Environment Scale (Jansma & Coole, 1996; Moos & Moos, 1994, uit

Fikkers, 2015). Deelnemers werd gevraagd hoe vaak familieleden thuis kritiek op elkaar hebben, elkaar slaan, ruziën, vloeken en zo boos worden dat ze met dingen gaan gooien (1 = nooit en 4 = vaak). Hoe hoger de scores, hoe hoger de mate van familie conflict. De interne consistentie van de Familiy Environment Scale in deze studie bleek goed (Cronbach’s α = 0.79).

De normen over agressie van vrienden zijn gemeten door middel van vier items die volgen uit de procedure van Fikkers (2015). In de eerste twee items werd deelnemers gevraagd het agressieve gedrag van vrienden te beschrijven. Zij moesten aangeven hoeveel van hun vrienden de volgende agressieve gedragingen vertonen: vloeken naar leeftijdsgenoten en schoppen of slaan van een leeftijdsgenoot (1 = niemand van mijn vrienden en 5 = bijna al mijn vrienden). Hoe hoger de scores,

(14)

14

hoe hoger de mate van agressief gedrag van vrienden. Daarna volgde twee items waarbij deelnemers gevraagd werd in hoeverre hun vrienden deze twee agressieve gedragingen goedkeuren (1 = totaal niet OK en 5 = totaal OK). Hoe hoger de scores, hoe meer vrienden dergelijke agressief gedrag

goedkeuren. De interne consistentie van de vragen over de normen over agressie van vrienden was matig in deze studie (Cronbach’s α = 0.60).

2.2.7 Manipulatiechecks

Om het beeldmateriaal, de feedback en de saus te beoordelen kregen deelnemers voor elk een vragenlijst. De vragenlijst over het beeldmateriaal bestond uit vijf vragen, waarbij deelnemers via een 5-puntsschaal moeten beoordelen in hoeverre zij het beeldfragment aanstootgevend, agressief, ontspannend, neutraal en vermakelijk vonden (1 = helemaal niet en 5 = helemaal wel). Bij de vragenlijst over de saus werd er gevraagd in hoeverre deelnemers de saus heet (1 = helemaal niet pijnlijk en 5 = zeer pijnlijk) en smakelijk vonden (1 = heel erg vies en 7 = heel erg lekker) en bij de vragenlijst over de feedback werd de deelnemers gevraagd deze te beoordelen op hoe neutraal, hoe positief en hoe negatief zij deze vonden (1 = helemaal niet en 5 = in zeer hoge mate).

2.2.8 Exitinterview

Het exitinterview bestond uit een vragenlijst welke ging over de manier van deelname aan het onderzoek. Gevraagd werd of deelnemers serieus hebben meegedaan aan het onderzoek en hoe leuk zij het onderzoek vonden (1 = helemaal niet en 5 = heel erg). Daarnaast werd er gevraagd of zij bekend waren met het hot sauce experiment en wat het hot sauce experiment was volgens hen. Vervolgens werd er gevraagd of deelnemers de andere deelnemer, die tegelijkertijd deelnam, kende en in hoeverre zij de persoon voor wie ze saus opschepte aardig vonden (1 = helemaal niet en 5 = heel erg aardig). Ten slotte werd gevraagd te vermelden wat de sekse en leeftijd van de deelnemers was.

2.3 Procedure

De afname van het onderzoek nam plaats in het lab van de Universiteit van Amsterdam.

(15)

15

van de onderzoekers een fictieve mededeelnemer. Op deze manier was de misleiding het meest

overtuigend. Bij start namen deelnemers plaats in een eigen ruimte waar zij een informed consent formulier kregen, waarin stond dat er onderzocht ging worden wat iemands persoonlijkheid voor invloed heeft op zijn of haar smaakvoorkeur. Deelnemers werden hiermee misleid over het doel van het onderzoek. Daarnaast werd hen schriftelijk toestemming gevraagd om data uit de Testweek te gebruiken voor onderzoeksdoeleinden.

Vervolgens vulden deelnemers de voormeting van de V-POMS, de BDHI-D en de vragenlijst over de sociale context in. Daarna schreven deelnemers een kort opstel over een smaak gerelateerde herinnering. Zij kregen te horen dat dit opstel later door de andere deelnemer nagekeken zou worden. Ook werd hen gevraagd een formulier over hun smaakvoorkeuren in te vullen en deze in een envelop te stoppen, zodat de onderzoeker dit niet kon zien. Vervolgens werd de deelnemers gevraagd feedback te geven, door middel van een cijfer en opmerkingen, op het opstel van de mededeelnemer. Dit opstel was fictief en geschreven door de onderzoeker. Daarop volgend werd er naar het beeldfragment gekeken, waarbij de experimentele conditie het boksfragment kreeg te zien en de controleconditie het natuurfragment. Randomisatie van de deelnemers over condities vond plaats door middel van het programma Inquisit (versie 5.0). Nadat deelnemers zelf op continu drukte werd het beeldfragment van de controle of experimentele conditie hierna random getoond. De onderzoeker was zo ook blind voor in welke conditie deelnemers zaten. Hierna werd verzocht om het beeldfragment te beoordelen via een vragenlijst.

Het volgende deel van het onderzoek bestond uit het hot sauce experiment. Deelnemers werden eerst op een vervelende manier geprikkeld als poging hen geagiteerd te maken. Zij kregen hun opstel terug met een beoordeling van een '5' en daarbij negatieve kritische feedback. Na beoordeling van de feedback, werd er gevraagd om de hot sauce te proeven en ook deze te beoordelen. Vervolgens kregen deelnemers een envelop met daarin de smaakvoorkeur van de mededeelnemer, waarop stond dat hij of zij niet van heet/pittig eten hield. Zij kregen de instructie om deze te lezen en daarna hete saus op te scheppen voor de mededeelnemer. Hierbij werd duidelijk verteld dat de mededeelnemer hetzelfde zou doen voor hem of haar en dat beide aan het eind van het onderzoek alle opgeschepte saus zouden moeten opeten.Deze hoeveelheid opgeschepte saus diende te worden afgewogen als de gedragsmaat

(16)

16

voor agressie. Aansluitend vulde deelnemers de nameting van de V-POMS en het exitinterview in. Ten slotte werden deelnemers ingelicht over het doel van het onderzoek. Het onderzoek duurde in totaal gemiddeld 60 minuten.

2.4 Data-analyse

Allereerst zijn de scores op de V-POMS, BDHI-D en de vragenlijst over de sociale context

berekend. Daarnaast is de benodigde data van de 5-PFT uit de Testweek opgevraagd en gekoppeld aan de data van de deelnemers. Daarna zijn alle analyses uitgevoerd met het statistische programma SPSS (versie 20.0).

2.4.1 Voorbewerking data

Met behulp van een Kolmogorov-Smirnov test is de normaliteit van de verdeling van de scores op de V-POMS metingen, de BDHI-D subschalen, de sociale context onderdelen, de 5-PFT schalen, de opgeschepte hot sauce en leeftijd in elke conditie gecheckt. Deze bleken normaal verdeeld te zijn, met uitzondering van de hot sauce en neuroticisme in de experimentele conditie en familie conflict in de controleconditie. Verder was leeftijd, de V-POMS voor- en nameting en normen van vrienden over agressie in beide condities niet normaal verdeeld. Na outlier analyses, middels stem-and-leaf plots en box-plots, bleek er geen aanleiding om proefpersonen uit de steekproef te verwijderen. Op de voor- en nameting van de V-POMS was er één deelnemer met een sterk afwijkende waarde. Er is gekozen om de scores op de V-POMS van deze persoon te veranderen in het gemiddelde plus twee

standaarddeviaties (Field, 2009). Waar gewoonlijk een t-toets wordt gebruikt is bij schending van de normaliteit gekozen voor een one-way ANOVA, omdat deze meer robuust is voor afwijkingen van de normaliteit (Field, 2009). Daarnaast bleek middels een Levene’s test for equality of variances dat de varianties van alle variabelen niet verschilden tussen condities.

2.4.2 Centrale vraagstelling

De centrale vraagstelling is getoetst door het effect van het kijken naar een boksfragment, ten opzichte van een natuurfragment, op de staat woede en de gedragsmaat voor agressie te analyseren.

(17)

17

Ten eerste is het verschil in toename van de zelf gerapporteerde woede (V-POMS) tussen condities bekeken met een Repeated Measures ANOVA. Daarna is het verschil in agressief gedrag (opgeschepte hot sauce) tussen condities berekend met een one-way ANOVA. De rol van de sekse kon hierbij niet onderzocht worden omdat er te weinig mannelijke deelnemers waren.

2.4.3 Controle variabelen

Vervolgens is er een ANCOVA gebruikt om het verschil in agressief gedrag tussen condities te berekenen waarbij de trek woede (BDHI-D), de drie persoonlijkheidsdimensies (5-PFT) en de sociale context (familie conflict en de normen over agressie van vrienden)als controlevariabelen werden meegenomen. Van tien deelnemers was er geen data van de 5-PFT beschikbaar en van zeven

deelnemers geen data van de vragenlijst over de sociale context. Voordat de ANCOVA is uitgevoerd, is daarom eerst gebruikt gemaakt van multiple imputation, waardoor alle deelnemers in de ANCOVA werden meegenomen.

Afsluitend is de rol van de sociale context op de mate van agressie na blootstelling aan het beeldmateriaal onderzocht. Hiervoor is in een ANCOVA de interactie van conditie en de sociale context op de mate van agressie bekeken.

(18)

18

3. Resultaten

3.1 Steekproefkarakteristieken

Middels een exitinterview is er gecontroleerd of deelnemers serieus hebben meegedaan, de mededeelnemer kende en of zij bekend waren met het hot sauce experiment. Geen van de deelnemers gaf aan dat ze niet serieus hadden deelgenomen. Er waren vier deelnemers die aangaven de andere deelnemer te kennen. Deze vier deelnemers bleken gelijk verdeeld te zijn over de condities, Fisher-Exact, p = 0.63. Daarnaast bleek de helft van de deelnemers bekend te zijn met het hot sauce experiment (N = 22, 48.9%). Uit een chi-square test bleek de verdeling van deelnemers die het paradigma wel en niet kenden gelijk was over condities, 2

(1) = 1.07, p = 0.30. Zodoende is besloten alle 45 deelnemers te includeren in de analyses.

3.2 Manipulatiechecks

Om te bepalen of de manipulaties geslaagd waren zijn verschillen tussen condities in antwoorden op de beoordelingsvragenlijsten over het beeldmateriaal, de feedback, de hot sauce en de

mededeelnemer bekeken. Uit onderstaande bleek dat de manipulaties geslaagd waren.

3.2.1 Oordeel beeldmateriaal

Uit een MANOVA bleek er een significant verschil te zijn tussen de beoordeling over het

beeldmateriaal in de experimentele en controleconditie, F(1, 43) = 23.96, p < .001. Deelnemers uit de experimentele conditie vonden het beeldfragment minder vermakelijk en ontspannend en meer aanstootgevend, agressief en negatief dan de controleconditie.

3.2.2 Oordeel feedback, saus en mededeelnemer

Uit een MANOVA bleek er geen significant verschil te zijn in de beoordeling over de feedback en de saus tussen condities. Deelnemers uit de beide condities vonden de feedback “in hoge mate negatief” en de saus “pijnlijk heet en vies smaken”. Ten slotte bleek uit een independent t-test dat er geen significant verschil was tussen condities in de beoordeling over de mededeelnemer.

(19)

19

3.3 Centrale vraagstelling

3.3.1 V-POMS (staat woede)

Een Repeated Measures ANOVA is gedaan op de gemiddelden van de voor- en nameting van de V-POMS (Tabel 2). Er werd, tegen verwachting in, geen significant interactief-effect gevonden tussen meetmoment en conditie op de gemiddelden van de V-POMS, F(1, 43) = 0.97, p = 0.33. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen verschil was tussen de condities in de toename van de voor- en nameting van de staat woede.

3.3.2 Hot sauce (gedragsmaat agressie)

Een one-way ANOVA is uitgevoerd over de gemiddelden van de opgeschepte hot sauce tussen condities (Tabel 2). De experimentele conditie schepte gemiddeld, tegen verwachting in, niet significant meer saus op dan de controleconditie, F(1, 43) = 0.30, p = 0.59. Hieruit blijkt dat het beeldmateriaal geen effect heeft gehad op de mate van agressie.

Tabel 2

Scores op de V-POMS voor- en nameting en de Opgeschepte Hot Sauce per Conditie Experimentele conditie (N = 26) Controleconditie (N = 19) M SD M SD V-POMS voormeting 8.46 1.90 8.92 2.58 V-POMS nameting 9.15 2.48 9.26 3.05

Opgeschepte hot sauce (gram) 2.41 2.48 1.76 1.63

3.4 Controlevariabelen

Een multiple imputation is uitgevoerd waardoor de ontbrekende waarden van de 5-PFT en de vragenlijst over de sociale context werden vervangen door gepoolde data. Deze gepoolde data volgt uit een reeks regressieanalyses over een selectie aan variabelen uit de dataset. Vervolgens is er een

(20)

20

werd gecontroleerd voor de BDHI-D, 5-PFT en de sociale context. Omdat er geen significant

interactie-effect van de toename van de staat woede tussen condities is gevonden, is de staat woede niet meegenomen als controlevariabele.

Geen van alle controlevariabelen bleek significant gerelateerd te zijn aan de opgeschepte hot sauce (p > 0.05). Daarnaast was er ook geen significant effect van conditie op de opgeschept hot sauce, F(1, 35) = 1.59, p = 0.22. Hieruit blijkt dat, na controle voor persoonlijkheidsfactoren en de sociale context, het beeldmateriaal alsnog geen effect heeft gehad op de mate van agressie.

3.5 Conditie × Sociale context

Ten slotte is met een ANCOVA, zonder multiple imputation, de interactie van de sociale context op de hoeveelheid opgeschepte hot sauce tussen condities bekeken. Deze interactie bleek, tegen

verwachting in, niet significant, F(2, 28) = 1.39, p = 0.27. Dit betekend dat er geen effect was van familie conflict en de normen over agressie van vrienden op de mate van agressie, na blootstelling aan het beeldmateriaal.

(21)

21

4. Discussie

4.1 Conclusie

Het voornaamste doel van deze studie was het onderzoeken van de invloed van het kijken naar vechtsport op de mate van agressie. Ondanks alle geslaagde manipulaties blijkt dat het kijken naar beeldmateriaal van vechtsport niet tot een hogere mate van agressief gedrag leidt, dan het kijken naar neutraal beeldmateriaal. Daarbij blijkt dat deelnemers die naar beeldmateriaal van vechtsport kijken niet meer geagiateerd raken dan deelnemers die naar neutraal beeldmateriaal kijken. Na controle voor persoonlijkheidsfactoren en de sociale context blijft een effect van het kijken naar vechtsport op beeld op de mate van agressie ook uit. Ten slotte blijkt de sociale context geen invloed te hebben op de mate van agressie na het kijken van beeldmateriaal van vechtsport, ten opzichte van het kijken naar neutraal beeldmateriaal.

De gevonden resultaten ondersteunen de theorie dat mediageweld zou zorgen voor een toename van de agressie, door veranderingen in iemands sociaal-cognitieve schema’s, gedrag-scripts en normen over agressie en door desensitisatie, niet. Er kunnen meerdere aanmerkingen gemaakt worden op de huidige studie, waardoor een mogelijke verklaring kan worden gegeven voor het uitblijvende effect van vechtsport kijken op agressie. Daarnaast moeten de gevonden resultaten over de mede-invloed van de persoonlijkheid en de sociale context met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. De ontbrekende data van deze factoren bestaat uit plaatsvervangende data. Deze data is niet daadwerkelijk gemeten, wat de gevonden resultaten minder betrouwbaar maakt.

4.2 Beperkingen huidig onderzoek en suggestie vervolgonderzoek

Een eerste aanmerking is te geven op de steekproefgrootte. De sample in de huidige studie was erg klein, waardoor de power van de studie laag uitvalt. Doordat de studie underpowered is, kan niet geconcludeerd worden dat er geen daadwerkelijk effect van vechtsport kijken op de agressie bestaat. Het aantal deelnemers was driemaal zo klein dan van tevoren, via een poweranalyse, was uitgerekend om een medium effect te bereiken (d = 0.50). Het niet-significante effect in deze studie blijkt klein (d = 0.31), maar ligt in de juiste richting. De resultaten laten namelijk zien dat de groep die het

(22)

22

fragment heeft gekeken. Bij een steekproefgrootte van minstens driemaal zo groot, wordt de power groter en zo mogelijk voldoende om een significant effect aan te tonen. Of het effect echt groter wordt is onvoorspelbaar, maar er is wellicht beduidend meer kans op.

Daarnaast bestond de gehele steekproef uit studenten psychologie of psychobiologie. De kennis over de leerstof in hun studie en hun bekendheid met psychologisch onderzoek kan ervoor gezorgd hebben dat zij doorhadden dat zij misleid werden. De kans hierop is vrij groot, aangezien de helft van de deelnemers aangegeven heeft dat ze voorafgaand aan het onderzoek bekend waren met het

Hotsauce paradigma. Wanneer er in vervolgonderzoek wordt gekozen voor een populatie die niet eerder in aanraking is geweest met de achtergrond van psychologisch onderzoek, hebben deelnemers mogelijk niet door dat ze misleid worden.

Verder was de feedback die op het opstel gegeven is mogelijk niet geloofwaardig genoeg. De staat van woede was tijdens deelname voor beide condities niet toegenomen. Dit kan erop wijzen dat deelnemers niet genoeg geagiteerd werden door de feedback die ze kregen. Hoewel zij de feedback als zeer negatief hebben beoordeeld, hebben meerdere deelnemers aan het eind van het onderzoek

aangegeven dat zij niet geloofden dat deze feedback echt was. Misschien was de feedback te negatief om overtuigend genoeg over te komen. Een suggestie is daarom om de feedback iets minder kritisch te maken, waardoor deze meer legitiem overkomt en zo meer boosheid triggert. De manipulatie wordt dan sterker, waardoor eventuele verschillen tussen groepen duidelijker worden. Een andere mogelijke optie is om in het exitinterview een vraag over de geloofwaardigheid van de feedback op te nemen. Bij analyse kan dan systematisch rekening worden gehouden met deze mogelijke confound.

Ten slotte kan het uitblijvende effect van de sociale context op de mate van agressie mogelijk worden verklaard door de vrij homogene steekproef. Het blijkt namelijk dat deelnemers over het algemeen zijn opgegroeid in gezinnen zonder conflict en vrienden hebben die zich niet agressief gedragen en agressiviteit ook niet goedkeuren. Een mogelijke oplossing is om een meer diverse populatie te gebruiken, waardoor het sociale leefmilieu meer zal verschillen. Met een meer gevarieerde sample kan de mogelijke invloed van de sociale context op de mate van agressie, na blootstelling aan vechtsport op beeld, beter onderzocht worden.

(23)

23

4.3 Praktische implicaties

Deze studie is een van de eerste waarin het kijken van vechtsport op beeld op de mate van agressie experimenteel is onderzocht. Een effect is niet gevonden, maar deze studie geeft genoeg suggestie voor verdere exploratie op dit gebied. De bovengenoemde beperkingen laten zien waar in

vervolgonderzoek rekening mee moet worden gehouden. Onder andere een grotere en meer diverse steekproef, waarin een betere verhouding tussen mannen en vrouwen is en deelnemers uit

verschillende populaties komen. De kans dat er een effect wordt gevonden van het kijken naar beelden van vechtsport op de agressie is dan waarschijnlijker. De mogelijke invloed van

persoonlijkheidsfactoren, van de sociale context en van de rol van sekse op de mate van agressie kan dan ook beter onderzocht worden.

Vervolgonderzoek kan zo een representatiever beeld geven dat voor de gehele bevolking geldt, waardoor populaties met een verhoogde kans op agressief gedrag na blootstelling aan vechtsport media achterhaald kunnen worden. De risicovolle populaties zouden vervolgens gevolgd en eventueel (preventief) behandeld kunnen worden. Behandelmogelijkheden kunnen een beperking van het kijken naar vechtsport op beeld en het promoten van een negative houding tegenover vechtsport media zijn. Uit onderzoek van Krahé en Busching (2014; 2015) over media gebruik, blijkt een interventie met deze twee onderdelen namelijk tot een vermindering van de agressiviteit te leiden.

(24)

24

Referentielijst

Anderson, C. A., Ihori, N., Bushman, B. J., Rothstein, H. R., Shibuya, A., Swing, E. L., Kamoto, A., & Saleem, M. (2010). Violent video game effects on aggression, empathy, and prosocial behavior in Eastern and Western countries: A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 136(2), 151- 173.

Anderson, K. G., Tapert, S. F., Moadab, I., Crowley, T. J., & Brown, S. A. (2007). Personality risk profile for conduct disorder and substance use disorders in youth. Addictive Behaviors, 32, 2377-2382.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 84(2), 191-215.

Bandura, A. (2001). Social cognitive theory of mass communication. Mediapsychology, 3, 265-299. Bandura, A., Ross, D. & Ross, S. A. (1963). Imitation of film-mediated aggressive models. Journal of

Abnormal and Social Psychology, 66(1), 3-11.

Barrett, B. J., & Levin, D. S. (2015). “You can't touch me, you can't touch me”: Inter-gender violence and aggression in the PG era of World Wrestling Entertainment (WWE) programming. Feminism & Psychology, 25(4), 469-488.

Bartholow, B. D., Bushman, B. J., & Sestir, M. A. (2006). Chronic violent game exposure and desensitization to violence: Behavioral and event-related brain potential data. Journal of Experimental Social Psychology, 42, 532-539.

Bartholow, B. D., Sestir, M. A., & Davis, E. B. (2005). Correlates and consequences of exposure to video game violence: Hostile personality, empathy, and aggressive behavior. Personality and Social Psychology Bulletin, 31(11), 1573-1586.

Björkqvist, K., Lagerspetz, K. M. J., & Kaukiainen, A. (1991). Do girls manipulate and boys fight? Developmental trends in regard to Direct and Indirect aggression. Aggressive Behavior, 18, 117-127.

Bushman, B. J., & Anderson, C. A. (2002). Violent video games and hostile expectations: A test of the general aggression model. Personality and Social Psychology Bulletin, 28(12), 1679-1686. Bushman, B. J., Gollwitzer, M., & Cruz, C. (2015). There is broad consensus: media researchers agree

(25)

25

that violent media increase aggression in children, and pediatricians and parents concur. Psychology of Popular Media Culture, 4(3), 200-214.

Christakis, D. A., & Zimmerman, F. J. (2007). Violent television viewing during preschool is associated with antisocial behavior during school age. Pediatrics, 120(5), 993-999. Cline, V. B., Croft, R. G., & Courrier, S. (1973). Desensitization of children to television violence.

Journal of Personality and Social Psychology, 27(3), 360-365.

Cohen, J. (2001). Defining identification: A theoretical look at the identification of audiences with media characters. Mass Communication & Society, 4(3), 245-264.

DuRant, R. H., Champion, H. & Wolfson, M. (2006). The relationship between watching professional wrestling on television and engaging in date fighting among high school students. Pediatrics, 118(2), 265-272.

DuRant, R. H., Neiberg, R., Champion, H., Rhodes, S. D., & Wolfson, M. (2008). Viewing

professional wrestling on television and engaging in violent and other health risk behaviors. Southern Medical Journal, 101(2), 129-137.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (3rd ed.). London: Sage Publications Ltd.

Fikkers, K. M. (2015). A differenti(ial) perspective: How social context influences the media violence- aggression relationship among early adolescents (proefschrift). Amsterdam.

Fitzpatrick, C., Barnett, T., & Pagani, L. S. (2012). Early exposure to media violence and later child adjustment. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 33(4), 291-297.

Freedman, J. L. (1984). Effect of television violence on aggressiveness. Psychological Bulletin, 96(2), 227-246.

Heuser, M. (2015). Geweld: Niet geschikt voor alle leeftijden. Een studie naar het effect van gewelddadig beeldmateriaal op de mate van agressie. Universiteit van Amsterdam. Hopf, W. H., Huber, G. L., & Weiß, R. H. (2008). Media violence and youth violence: A 2-year

longitudinal study. Journal of Media Psychology, 20(3), 79-96.

Huesmann, L. R. (1998). The role of social information processing and cognitive schema in the acquisition and maintenance of habitual aggressive behavior. In R. G. Geen & E. Donnerstein (Eds.), Human Aggression: Theory, Research, and Implications for Policy (pp. 73-109). New

(26)

26

York: Academic Press.

Huesmann, L. R., & Kirwil, L. (2007). Why observing violence increases the risk of violent behavior in the observer. In D. J. Flannery, A. T. Vazsonyi, & I. D. Waldman (Eds.), The Cambridge Handbook of Violent Behavior and Aggression (pp. 545-570). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Huesmann, L. R., Moise-Titus, J., Podolski, C. L., & Eron, L. D. (1997-1992). Longitudinal relations between children's exposure to TV violence and their aggressive and violent behavior in young adulthood: 1977-1992. Developmental Psychology, 39(2), 201-221.

Jones, S. E., Miller, J. D., & Lynam, D. R. (2011). Personality, antisocial behaviour, and aggression: A meta-analytic review. Journal of Criminal Justice, 39, 329-337.

Krahé, B. (2014). Media violence use as a risk factor for aggressive behaviour in adolescence. European Review of Social Psychology, 25(1), 71-106.

Krahé, B., & Busching, R. (2015). Breaking the vicious cycle of media violence use and aggression: A test of intervention effects over 30 months. Psychology of Violence, 5(2), 217-226.

Lange, A., Deghani, B., & Beurs, de E. (1995). Validation of the dutch adaptation of the Buss-Durkee Hostility Inventory. Behaviour Research and Therapy, 33(2), 229-233.

Lange, A., Hoogendorn, M., Wiederspahn, A. & Beurs, E., de (2005). Buss-Durkee Hostility Inventory – Dutch, BDHI-D. Handleiding, verantwoording en normering van de Nederlandse Buss Durkee-agressievragenlijst. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Lange, A., Pahlich, A., Sarucco, M., Smits, G., Dehghani, B., & Hanewald, G. (1995). Psychometric characteristics and validity of the Dutch adaptation of the Buss-Durkee Hostility Inventory (the BDHI-D). Behaviour Research and Therapy , 33(2), 223-227.

Lau, K. S. (2013). Big Five personality traits, pathological personality traits, and psychological dysregulation: Predicting aggression and antisocial behaviors in detained adolescents. Lennings, H. I. B., & Warburton, W. A. (2011). The effect of auditory versus visual violent media

exposure on aggressive behaviour: The role of song lyrics, video clips and musical tone. Journal of Experimental Social Psychology, 47, 794-799.

(27)

27

aggression in a field setting as a function of group dominance and cohesion. Journal of

Personality and Social Psychology, 32, 346-360.

Lieberman, J. D., Solomon, S., Greenberg, J., & McGregor, H. A. (1999). A hot new way to measure aggression: Hot sauce allocation. Aggressive Behavior, 25, 331-348.

Mackie, D. M., & Smith, E. R. (2007). Chapter: Agression and conflict. In Social Psychology (3rd ed.). New York: Psychology Press.

Qian, A., & Zhang, D. (2014). The effects of viewing violent movie via computer on aggressiveness among college students. Computers in Human Behavior, 35, 320-325.

Ritter, D., & Eslea, M. (2005). Hot sauce, toy guns, and graffiti: A critical account of current laboratory aggression paradigms. Aggressive Behavior, 31, 407-419.

Shacham, S. (1983). A shortened version of the profile of mood states. Journal of Personality Assessment, 47(3), 305-306.

Smits, I. A. M., Dolan, C. V., Vorst, H. C, Wicherts, J. M. & Timmerman, M. E. (2013) Data from ‘cohort differences in big five personality factors Over a period of 25 years’. Journal of Open Psychology Data, 1, 1-3.

Thomas, M. H., & Drabman, R. S. (1975). Toleration of real life aggression as a function of exposure to televised violence and age of subject. Merril-Palmer Quarterly, 21(3), 27-232.

Wald, F. (1984). De verkorte POMS. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Doctoraal werkstuk. Wann, D. L., & Branscombe, N. R. (1990). Person perception when aggressive or nonaggressive

sports are primed. Aggressive Behavior, 16, 27-32.

Wicherts, J. M., & Vorst, H. C. M. (2004). Modelpassing van de Verkorte Profile of Mood States en meetinvariantie over mannen en vrouwen. Nederlands Tijdschrift Psychologie, 59, 11-20. Wittmann, M., Arce, E., & Santisteban, C. (2008). How impulsiveness, trait anger, and extracurricular

activities might affect aggression in school children. Personality and Individual Differences, 45, 618-623.

Wyrwich, K. W., & Yu, H. (2011). Validation of POMS questionnaire in postmenopausal women. Quality of Life Research Journal, 20, 1111-1121.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vervolgens heeft de Hoge Raad op vordering van de ziektekostenverzekeraar van Ebele in 1978 geoordeeld dat als een zeer jeugdig kind wordt aangereden door een autobestuurder die

Deze dame heeft de moeder veel kunnen leren over het doen van de huishouding en de voeding en opvoeding van de kinderen en haar begeleiding werpt nog altijd zijn vruchten af..

&#34;Als een arts naar eer en geweten euthanasie toepast, maar er spelen nieuwe rechtsvragen dan wil ik dat die vragen belanden bij de Hoge Raad.. Dat we ze direct aan de Hoge

Indien de afscheiding na afloop van het onderzoek erger is dan bij een forse menstruatie, kunt u contact opnemen met de arts of de polikliniek voor advies..

Onze hobbyclub Beleggingen herstart: Jean-Paul Deville neemt de coördinatie voor zijn rekening en enkele data staan reeds op de planning.. Het worden digitale samenkomsten en

Die leertaken zijn dus gericht op het zelf vervullen van leerfuncties die ook al, of juist niet, door het schoolboek zijn overgenomen6. Kost dit nu

Als er in Nederland geen duinen of dijken zouden zijn zou laag Nederland onder water staan.. Zoals je op het plaatje kunt zien is dat bijna de helft

Omdat er verwacht wordt dat de vechtsporters een positiever zelfbeeld hebben dan de niet-vechtsporters wordt er tevens verwacht dat zij meer risicovol gedrag