• No results found

Omhoog of omlaag? : het effect van motorische bewegingen op de interpretatie van feedback

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Omhoog of omlaag? : het effect van motorische bewegingen op de interpretatie van feedback"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Omhoog of Omlaag? Het effect van motorische bewegingen

op de interpretatie van feedback

Masterthese Sociale Psychologie

Naam: Luuk Reitsma

Studentnummer: 10671161

Begeleider: Bertjan Doosje

Datum: 01-07- 2016

(2)

Abstract

In dit onderzoek is onderzocht wat de invloed van motorische opwaartse of neerwaartse

handbewegingen is op de interpretatie van persoonlijke (positieve, negatieve en neutrale)

feedback. In het onderzoek werden 69 deelnemers gevraagd een test in te vullen waarna zij

fictieve negatieve, neutrale en positieve feedback ontvingen. Tijdens het lezen van deze

feedback werden de deelnemers gevraagd door middel van knikkers hun hand constant

opwaarts of neerwaarts te bewegen. Vervolgens werden de deelnemers gevraagd hun mening in

te vullen over deze feedback. Uit de resultaten bleek geen verschil in beoordeling van de drie

soorten feedback als gevolg van de opwaartse of neerwaartse handbewegingen.

(3)

1. Inleiding

Een groot aantal onderzoeken heeft het effect van lichaamshouding en beweging op emotie en cognitie aangetoond. Zo leidt lachen in combinatie met zitten in een rechte houding tot het beter ophalen van prettige emotionele herinneringen, en faciliteert ineengezakt zitten en fronsen het ophalen van negatieve emotionele herinneringen (Riskind, 1983). Naast het aannemen van houdingen, kunnen ook subtielere lichamelijke handelingen invloed uitoefenen op een aantal cognitieve en emotionele vaardigheden. Een studie van Li, Wei en Soman (2010) toonde bijvoorbeeld aan dat deelnemers meer mentale afsluiting van vervelende gebeurtenissen ervoeren wanneer zij de nare gebeurtenis op papier in een envelop stopte. Op deze manier voerden zij de fysieke handeling van het afsluiten uit, wat een effect had op de mentale afsluiting van de emotionele gebeurtenis. Dergelijke invloed van lichamelijke bewegingen op emotionele en cognitieve ervaringen zouden ook in meer alledaagse situaties kunnen voorkomen;

bijvoorbeeld bij het interpreteren van feedback. Het ontvangen van feedback is in zowel het bedrijfsleven als op academisch niveau een veelvoorkomend verschijnsel, en mensen kunnen op verschillende

manieren reageren op persoonlijke feedback. Het ontvangen van feedback is tevens een proces wat berust op zowel emotionele processen als processen van informatieverwerking, en word mogelijk ook beïnvloed door lichaamshouding en/of beweging.

Een veel aangehaalde verklaring voor de relatie tussen lichaam en geest, berust op het idee dat emoties mentaal gerepresenteerd zijn, waarvan deels metaforisch (Cassanto & Dijkstra, 2010). Wanneer mensen spreken over emoties worden hier vaak metaforen voor gebruikt. Een voorbeeld is dat men spreekt over het afsluiten van emoties, zich opgewekt voelen, of terneergeslagen. Het idee achter

theorieën van metaforische representatie, is dat het uiten van handelingen welke linguïstisch geassocieerd zijn met bepaalde emoties sterk met elkaar in relatie staan.

Naast de meer betekenisvolle acties zoals het fysiek afsluiten van een emotionele gebeurtenis en het aannemen van bepaalde lichaamshoudingen, blijken ook minimale, minder betekenisvolle bewegingen een effect te kunnen hebben op emoties en cognitie. Onderzoek van Cassanto & Dijkstra (2010) toonde bijvoorbeeld aan dat wanneer proefpersonen knikkers met hun handen naar boven of naar beneden bewogen, zij gemakkelijker respectievelijk positieve en negatieve emotionele herinneringen ophaalden. Ook zorgde deze motorische opwaartse bewegingen ervoor dat zij er tijdens het vrij ophalen van herinneringen ervoor kozen eerder positieve herinneringen op te halen in plaats van negatieve

(4)

herinneringen. Het tegenovergestelde effect vond plaats bij het naar beneden bewegen van de knikkers; wat het ophalen van negatieve emotionele herinneringen faciliteerde. Deze opwaartse en neerwaartse bewegingen, welke gedacht worden metaforisch gelinkt te zijn aan positieve en negatieve emoties hebben effecten op verschillende cognitieve en emotionele vaardigeden.

Naast het ophalen van autobiografische herinneringen toonde onderzoek van Freddi, Cretenet en Dru (2014) aan dat positieve stimuli die naar boven bewogen op een scherm als positiever werden beoordeeld dan positieve stimuli die naar beneden bewogen. Het tegenovergestelde effect vond plaats met negatieve stimuli die naar beneden bewogen. Zelfs neutrale objecten, zoals een mok, werden positiever beoordeeld wanneer deze fysiek hoger in een ruimte werden geplaatst in vergelijking met wanneer de mok lager werd geplaatst (Gottwald, Elsner & Pollatos (2015).

Uit de aangehaalde onderzoeken wordt duidelijk dat het proces van metaforisch denken in termen van de ‘up and down’ metafoor invloed uitoefent op een aantal emotionele processen. Een andere type proces welke in relatie staat met de ervaren emoties en gevoelens van een individu zijn processen van

informatieverwerking. Zo is het bekend dat mensen in een negatieve emotionele stemming informatie nauwkeuriger verwerken, om een inspanning te maken uit deze negatieve staat te komen. Individuen in positieve stemming zijn juist geneigd informatie minder aandachtig te verwerken (Forgas, Goldenberg, & Unkelback (2009). Daarnaast kan een negatieve stemming, door het nauwkeurig verwerken van nieuwe informatie, oordeel gerelateerde fouten reduceren zoals de fundamentele attributiefout. Ook kan een negatieve stemming ervoor zorgen dat argumenten als overtuigender worden beoordeeld. (Forgas, Goldenberg, & Unkelback (2009).

Eerder onderzoek heeft dus een relatie aangetoond tussen lichaamsbeweging en emotionele processen als emotioneel geheugen, beoordeling van objecten; eveneens als de relatie tussen stemming en

informatieverwerking. Een proces wat in relatie staat met zowel geheugen als informatieverwerking is het interpreteren van persoonlijke feedback. Ondanks het feit dat het effect opwaartse en neerwaartse motorische bewegingen op verscheidene cognitieve en emotionele vaardigheden is aangetoond, is er tot op heden nog geen onderzoek naar het effect hiervan op de interpretatie van feedback. Het ontvangen van feedback is een proces waarbij zowel cognitie als emoties komt kijken. Emoties spelen een rol in de verwerking van feedback omdat mensen tijdens het krijgen van feedback verschillende emoties ervaren. Bij positieve feedback wordt blijdschap en trots ervaren, en bij negatieve feedback wordt voornamelijk

(5)

teleurstelling en frustratie ervaren (Belschak & Den Hartog, 2009). Ook is feedback van invloed op de prestaties van mensen; bij positieve feedback gaan mensen vaak beter presteren en na het ervaren van negatieve emoties vaak juist slechter. Dit is afhankelijk van de intensiteit van de ervaren emotie. Een aantal onderzoeken bieden ondersteuning voor het idee dat lichaamshouding van invloed kan zijn op de manier waarom men persoonlijke feedback interpreteert. De houding van het lichaam heeft namelijk invloed op hoe geloofwaardig een boodschap wordt gevonden (Wells & Pety, 1980); hoe goed herinneringen worden opgehaald (Riskind, 1984); en hoe intens emoties worden ervaren (Stepper & Strack, 1993). De geloofwaardigheid van een boodschap, het ophalen van herinneringen en het ervaren van emoties zijn alle drie componenten welke een rol spelen bij het ontvangen van feedback.

Het is mogelijk dat opwaartse en neerwaartse motorische bewegingen de interpretatie van persoonlijke feedback op twee manieren beïnvloeden. De eerste manier waarop deze bewegingen de interpretatie van persoonlijke feedback zou kunnen beïnvloeden is via het faciliteren van

autobiografische herinneringen met een bepaalde valentie. De motorische opwaartse en neerwaartse bewegingen zoals in het onderzoek van Cassanto & Dijkstra (2010) zorgde namelijk voor een facilitatie van respectievelijk positieve en negatieve autobiografische herinneringen. Wanneer mensen feedback ontvangen, gebruiken zij hun geheugen om voorbeelden te zoeken waaraan zij kunnen afleiden of de feedback wel of niet correct is (Riskind, 1983). Wanneer men bijvoorbeeld positieve feedback ontvangt en zij opwaartse bewegingen maken, is het mogelijk dat zij meer toegang hebben tot positieve

autobiografische herinneringen waaruit blijkt dat de positieve feedback klopt. Via het ophalen van deze herinneringen zouden de motorische bewegingen dus een effect kunnen hebben op de interpretatie van inhoudelijke kenmerken van de feedback, zoals accuraatheid en betrouwbaarheid.

Ten tweede is het mogelijk dat motorische opwaartse en neerwaartse bewegingen de beoordeling van valentie van de positieve, negatieve en neutrale feedback beinvloedt. In een onderzoek van Sasaki, Yamara en Miura (2016) kwam namelijk naar voren dat deelnemers visuele emotionele stimuli

(afbeeldingen) positiever beoordeelden wanneer zij op een scherm een punt naar de bovenkant van het scherm bewogen. Op deze manier maakten zij met hun hand een opwaartse beweging. Het

tegenovergestelde effect vond plaats wanneer zij op deze manier een neerwaartse beweging maakten. Het gevonden effect vond plaats bij zowel positieve, neutrale als negatieve afbeeldingen. Geschreven

(6)

neutraal of negatief) worden gezien. Het is om deze reden mogelijk dat dezelfde motorische opwaartse en neerwaartse bewegingen de beoordeling van de valentie van de feedback kan op dezelfde manier kan beïnvloeden.

Afbeelding 1: schematische weergave van reeds onderzochte en veronderstelde relaties tussen lichaamsbeweging, houding en de interpretatie van feedback..

In het huidige onderzoek is onderzocht of motorische opwaartse en neerwaartse bewegingen de interpretatie van persoonlijke feedback beïnvloeden. De deelnemers werden gevraagd een test te maken, op basis waarvan zij een combinatie kregen van positieve, negatieve en neutrale feedback. Tijdens het ontvangen van deze feedback maakten zij opwaartse of neerwaartse bewegingen. Om dit te

operationaliseren is hetzelfde mechanisme gebruikt als in het onderzoek van Cassanto & Dijkstra (2010), waarbij de deelnemers knikkers naar boven of naar beneden moeten bewegen. Vervolgens werd de gegeven feedback door de deelnemers beoordeeld op serieusheid, belang, toepasselijkheid,

nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van de feedback. Daarnaast is er ook gekeken of de deelnemers de feedback intern of extern attribueerden. Al deze maten (serieusheid, belang, toepasselijkheid,

nauwkeurigheid en geloofwaardigheid, intern/externe attributie van de feedback) zullen in het verdere onderzoek beschreven worden als de ‘fit’ van de feedback. Daarnaast is er onderzocht hoe de deelnemers de richting, de mate waarin de feedback als negatief, positief of neutraal wordt ervaren, van de ontvangen

(7)

feedback beoordeelden. Op basis van de hierboven besproken onderzoeken en data worden de volgende hypotheses verwacht:

Hypothese 1: Deelnemers in de opwaartse beweging conditie zullen de richting van zowel de positieve, neutrale en negatieve feedback als meer positief beoordelen in vergelijking met deelnemers in de neerwaartse beweging conditie.

Hypothese 2a: Deelnemers in de opwaartse beweging conditie zullen hoger scoren op de fit van de positieve feedback, dan op de fit van de neutrale en negatieve feedback

Hypothese 2b: Deelnemers in de neerwaartse beweging conditie zullen hoger scoren op de fit van de negatieve feedback dan op de fit van de positieve en neutrale feedback.

2. Methode

Participanten en design

Het onderzoek heeft gebruik gemaakt van een steekproef bestaande uit 69 deelnemers op basis van vrije inschrijving vanuit het UvA LAB (waarvan 66 eerstejaars psychologiestudenten) welke meededen aan het onderzoek voor onderzoekscredit of een vergoeding van vijf euro. De deelnemers werden op willekeurige wijze verdeeld in de opwaartse beweging conditie (n = 35) en de neerwaartse beweging conditie (n = 34).

Manipulaties

Beweging. Voor de onafhankelijke variabele ‘beweging’ werd een mechanisme gebruikt bestaande uit

een kartonnen doos met twee uitstulpingen. Om mechanismen voor de twee condities werd één doos voorzien van een blauwe bovenrand en een rode onderrand, en één doos waarbij dit omgedraaid was. Deelnemers werden gevraagd knikkers van het blauwe naar het rode bakje te verplaatsen; waardoor zij zonder dit expliciet te vermelden opwaartse of neerwaartse bewegingen maakten (Cassanto & Dijkstra, 2010).

(8)

Afbeelding 2: mechanisme voor het uitvoeren van opwaartse en neerwaartse bewegingen.

Feedback. Alle deelnemers ontvingen positieve, neutrale en negatieve feedback (within-subjects

variabele). Hiervoor is gebruik gemaakt van de Belbin team role self perception inventory (Belbin, 1981). Deze test geeft naar aanleiding van een aantal vragen antwoord op welke rol iemand binnen een werkteam het beste kan aannemen; en welke vaardigheden bij deze rol passen. Na het maken van de test kregen de deelnemers de uitslag op hun test. Deze uitslag was voor elke deelnemer gelijk; en dus niet noodzakelijk accuraat. Om een geloofwaardige uitslag te creëren werden de tests aangepast om ze binnen het huidige onderzoek te laten passen. Deelnemers kregen de uitslag op hun test (teamrol) te horen en daarnaast opvallende of neutrale punten, die als een soort gevolgen van de score gepresenteerd werden. Een segment van de positieve feedback was het volgende statement:“Je brengt zeer uitgebreide kennis

op een specifiek vakgebied naar het team. Je bent doelbewust, volhardend en toegewijd. Je biedt het team zeer nuttige specialistische kennis en vaardigheden”. Voor de neutrale feedback bestond de

boodschap deels uit “Met betrekking tot uw rol in het team heeft u een score behaald van 53. Dit is een

gemiddelde score. In teamverband heeft u er behoefte aan dat andere mensen u aardig vinden en bewonderen, maar u bent wel kritisch naar uzelf toe” en voor de negatieve feedback was dit “U heeft een score behaald van 23 op het gebied van persoonlijke effectiviteit binnen teams. U behoort hiermee tot de 25% laagst scorende mensen op dit gebied. U vraagt zich vaak af of u de juiste beslissing heeft genomen en of u juist heeft gehandeld”.

Materialen

In de laatste fase van het onderzoek gaven de deelnemers aan wat ze van de positieve, negatieve en neutrale feedback vonden. De volgorde van valentie van de feedback werd counter-balanced bepaald; er werd op willekeurige wijze bepaald in welke volgorde de deelnemers de positieve, neutrale en negatieve

(9)

feedback ontvingen. Dit is gedaan om effecten van de volgorde van vragen naar feedback te vermijden.. De som van onderstaande vragen vormde het eerste deel van de fit van de drie soorten feedback. De schaal had een zeer goede interne betrouwbaarheid, α = .92.

1. Hoe serieus neemt u (positieve, neutrale, of negatieve) feedback. Schaal: 1 t/m 7 waarbij 1 stond voor helemaal niet serieus is en 7 stond voor zeer serieus. (Ditto & Lopez, 1992)

2. Hoe belangrijk vindt u de (positieve, neutrale, of negatieve) feedback. Schaal: 1 t/m 7 waarbij 1 stond voor zeer onbelangrijk en 7 stond voor zeer belangrijk. (Ditto & Lopez, 1992)

3. Hoe goed beschrijft de (positieve, neutrale, of negatieve) feedback uw persoonlijkheid. Schaal: 1 t/m 7 waarbij 1 stond voor zeer slecht en 7 stond voor zeer goed. (Ditto & Lopez, 1992)

4. Hoe nauwkeurig is de (positieve, neutrale of negatieve) feedback. Schaal: 1 t/m 7 waarbij 1 stond voor zeer onnauwkeurig en 7 stond voor zeer nauwkeurig. (Ditto & Lopez, 1992)

5. Hoe geloofwaardig is de (positieve, neutrale of negatieve) feedback. Schaal: 1 t/m 7 waarbij 1 stond voor zeer ongeloofwaardig en 7 stond voor zeer geloofwaardig.

6. Hoe goed herken je je in de uitslag? Schaal: 1 t/m 7 waarbij 1stond voor Totaal niet en 7 stond voor zeer herkenbaar.

7. Hoe goed klopt de feedback met jouw zelfbeeld? Schaal: 1 t/m 7 waarbij 1 stond voor Totaal niet en 7 stond voor zeer goed.

Voor het tweede deel van de ervaren fit van de feedback is gekeken in hoeverre de deelnemers de oorzaken van de positieve negatieve en neutrale feedback als intern of extern attribueerden. Hiervoor is de revised causal dimension scale (CDSII) (McAuley, Duncan, & Russel, 1992) gebruikt. Ook de beoordeling van de ervaring van de valentie van de feedback werd met één vraag met een 5 punt schaal gemeten, welke liep van (1) zeer negatief naar (5) zeer positief. Om te onderzoeken of de stemming van de participanten als gevolg van de opwaartse of neerwaartse bewegingen de interpretatie van feedback beïnvloed is een schaal gebruikt welke liep van zeer negatieve stemming (1) naar zeer positieve stemming (7). Om te controleren voor situationele kenmerken werd er een aantal controlerende vragen gesteld (Stepper & Strack, 1993). Deze controlerende vragen bestonden uit vragen waarbij de deelnemers gaven aan hoe comfortabel ze zaten en hun algemene stemming werd gemeten op een 7 punt schaal. Bij

(10)

comfortabelheid liep de schaal van zeer oncomfortabel (1) naar zeer comfortabel (7).

Tot slot werd per proefpersoon de behoefte aan het ontvangen van feedback gemeten. Personen met een hoge behoefte aan feedback kunnen zowel positieve als negatieve feedback als even accuraat en betrouwbaar ervaren (Ruzenne & Noller, 1989), wat de effecten van de motorische bewegingen kan verzwakken. Om dit te meten zijn vier vragen gebruikt welke ontwikkeld zijn door Roberson, Deitch, Brief & Block (2003). Een voorbeeldvraag hieruit is “hoe vaak vraag je je leeftijdsgenoten/collega’s om feedback over je werkproces?”. De vragen hadden alle vier een Likertschaal als antwoordmogelijkheid van (1) zeer infrequent tot (5) zeer frequent. De vragenlijst had een goede interne betrouwbaarheid, α = .72. Deze behoefte aan feedback is exploratief, om na afloop van het onderzoek na te gaan of er dit invloed uitoefent op de interpretatie van de persoonlijke feedback. Hierover zijn geen hypotheses

opgesteld omdat er te weinig literatuur over behoefte aan feedback aanwezig is om een verwachting op te baseren.

Procedure

Elke deelnemer nam alleen plaats in een voor onderzoek bestemde labruimte op de Universiteit van Amsterdam. De labruimte was voorzien van een computer en een mechanisme zoals gebruikt in het onderzoek van Cassanto & Dijkstra (2010); waar deelnemers 25 knikkers naar boven of naar beneden mee konden verplaatsen. De variabele ´beweging´ werd between-subjects getest. Alvorens het onderzoek begon werden deelnemers ingedeeld in een opwaartse of neerwaartse beweging conditie en waren twee labruimtes ingericht; één voor elke conditie met een apart mechanisme voor ofwel opwaartse ofwel neerwaartse bewegingen. Voor het onderzoek kregen deelnemers te horen dat zij mee deden aan een onderzoek over ruimtelijk inzicht en zelfperceptie.

Na het lezen van de uitleg tekenden de deelnemers de informed consent en begon het onderzoek. Deelnemers begonnen met het maken van de Belbin team role self perception inventory; welke gebruikt was om de feedback op te baseren. Na het invullen van deze test werden deelnemers verzocht om (op basis van de ingedeelde conditie) een aantal knikkers van ofwel het rode bakje naar het blauwe bakje te verplaatsen (omhoog conditie) of de knikkers van het blauwe bakje naar het rode bakje te verplaatsen (omlaag conditie). Op deze manier moesten de deelnemers een aantal motorische handelingen verrichten waarin zij op constante manier opwaartse of neerwaartse bewegingen met hun hand maakten. De

(11)

instructie luidde als volgt: “Je krijgt zo meteen een aantal keer feedback over de test die je aan het begin van dit onderzoek gemaakt hebt. Je krijgt feedback over de test bestaande uit drie feedback statements. Tijdens het lezen van elke feedback statement is het de bedoeling dat je 4 knikkers op een kalme en gecontroleerde wijze van de blauwe (rode) naar de rode (blauwe) bak verplaatst. Het is de bedoeling dat je de bij alle drie keer dat je een feedback statement leest vier knikkers met je hand op een rustige manier van blauwe (rode) naar de rode (blauwe) bak verplaatst. Het maakt niet uit hoeveel knikkers je verplaatst, maar probeer tijdens het lezen van de feedback constant bezig te zijn met het verplaatsen van de knikkers. Na het lezen van een feedback statement word je telkens verzocht een aantal vragen over de ontvangen feedback in te vullen”.

Terwijl de deelnemers de bewegingen maakten ontvingen zij de feedback op de gemaakte test. Om eventuele primacy- en recency effect te voorkomen werd de volgorde van de feedback (negatief, positief en neutraal) gecounterbalanced. De drie boodschappen werden apart van elkaar gepresenteerd, waarbij de deelnemers bij elke nieuwe boodschap vier knikkers naar boven of naar beneden moesten verplaatsen. Na het lezen van een feedback boodschap en het verplaatsen van de knikkers werden zij verzocht om de vragen over de boordeling van de valentie en de fit van de feedback in te vullen. Dit gebeurde in totaal drie keer, telkens na het lezen van één feedback statement. Dit is gedaan om te voorkomen dat het effect van de motorische bewegingen te veel afzwakt voordat de vragen over de interpretatie van de feedback worden ingevuld.

4. Resultaten

Van de 69 participanten die deelnamen aan het onderzoek zijn er 66 opgenomen in de analyse. Data van drie respondenten (45, 26 en 41) zijn verwijderd vanwege het ontbreken van de beooordeling van de feedback en/of het niet juist invullen van de Belbin testgegevens. Tijdens de analyse is gebruik gemaakt van gemiddelde beoordelingen van de ervaren fit (bestaande een aantal variabelen zoals de serieusheid, belang, toepasselijkheid, nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van de feedback) en mate van interne attributie van de negatieve, neutrale en positieve feedback). Een Shapiro-Wilks test voor normaliteit liet zien dat de assumptie van normaliteit voor alle variabelen behalve de globale fit (mate van

toepasselijkheid, geloofwaardigheid, etc.) van de neutrale feedback niet geschonden was (p >.05). De toepasselijk van de neutrale feedback getransformeerd in SPSS door middel van log natural

(12)

transformations; echter was deze hierna nog steeds niet normaal verdeeld (p <.05). De ervaren valentie

van de negatieve, neutrale en positieve feedback is gemeten op een enkel Likert item met vijf keuze mogelijkheden. Omdat deze drie vragen enkele items waren kon hier geen gemiddelde van genomen worden en waren deze allen niet normaal verdeeld (p <.05). Gezien de robuuste aard van de ANOVA en het feit dat de onderliggende aard van deze variabelen continue is, is er gekozen deze toch mee te nemen in de analyse.

Hypothese 1: deelnemers in de opwaartse beweging conditie zullen de richting van zowel de positieve, neutrale en negatieve feedback als meer positief beoordelen in vergelijking met deelnemers in de neerwaartse beweging conditie.

Om te analyseren of de deelnemers tijdens het maken van opwaartse en neerwaartse handbewegingen anders scoorden op de ervaren valentie van de negatieve, neutrale en positieve feedback is een

mixed-design ANOVA uitgevoerd; De ANOVA is uitgevoerd met een between-subjects factor van conditie

(opwaarts vs. neerwaarts), en een een within-subjects factor van ervaren valentie (oordeel over hoe positief de negatieve, neutrale en positieve feedback ervaren is). Mauchly’s test van sphericiteit gaf aan dat de assumptie van sphericiteit niet is geschonden voor de valentie van de negatieve, neutrale en positieve feedback, p > 0.05. De Levene’s test is voor de valentie van alle feedback niet significant gebleken op p > 0.05, wat betekend dat er voldaan is aan de assumptie van gelijke varianties. Er is een hoofdeffect gevonden van valentie, F (1, 64) = 88.78, p <.001, η2 = .57 . Deze bevinding is met name relevant als manipulatiecheck, omdat dit betekend dat positieve feedback als significant positiever werd ervaren dan de negatieve en neutrale feedback ongeacht de conditie. Er werd echter geen hoofdeffect gevonden van conditie, F (1, 64) = .14, p =.704, η2 = .002. Er is geen verschil gevonden in beoordeling van valentie van zowel de negatieve, neutrale en positieve feedback tussen de condities.

Hypothese 2a: deelnemers in de opwaartse beweging conditie zullen hoger scoren op de fit van de positieve feedback, dan op de fit van de neutrale en negatieve feedback

(13)

Hypothese 2b: deelnemers in de neerwaartse beweging conditie zullen hoger scoren op de fit van de negatieve feedback dan op de fit van de positieve en neutrale feedback.

Om te analyseren of de deelnemers tijdens het maken van opwaartse en neerwaartse

handbewegingen anders scoorden op de fit van de negatieve, neutrale en positieve feedback zijn er twee

mixed-design ANOVA’s uitgevoerd; één voor het eerste deel van de ervaren fit (de serieusheid, belang,

toepasselijkheid, nauwkeurigheid en geloofwaardigheid) en één voor de mate van interne en externe attributie van de feedback. Het eerste deel van de ervaren fit, zal in de rest van de resultatensectie worden benoemd onder de globale noemer ‘toepasselijkheid’ van de feedback; aangezien deze apart van de attributie is berekend. De ANOVA’s zijn beide uitgevoerd met een between-subjects factor van conditie (opwaarts vs. neerwaarts.), en een een within-subjects factor van toepasselijkheid (beoordeling

toepasselijkheid negatieve, neutrale en positieve feedback) en attributie (mate van intern of extern attribueren van de negatieve, neutrale en positieve feedback). Mauchly’s test van sphericiteit gaf aan dat de assumptie van sphericiteit niet is geschonden voor zowel de toepasselijkheid als de attributie, p > 0.05. De Levene’s test is voor de gemiddelden van zowel de toepasselijkheid als de attributie niet significant gebleken op p > 0.05, wat betekend dat er voldaan is aan de assumptie van gelijke varianties. De mixed ANOVA toonde een hoofeffect van fit, F (1, 64) = 33.65 p <.001, η2 = .35. Dit betekend dat de ervaren fit van de positieve feedback hoger was dan de fit van de negatieve en neutrale feedback. De analyse toonde geen significante interactie tussen de toepasselijkheid van de feedback en conditie, F (2, 128) = .65, p =.476, η2 = .01. Dit betekend dat de deelnemers in de opwaartse beweging conditie niet hoger scoorden op de toepasselijk van de positieve feedback dan op de toepasselijkheid van de neutrale en negatieve feedback; en deelnemers in de neerwaartse conditie niet hoger scoorden op toepasselijkheid van

de negatieve en neutrale feedback.

Er werd een hoofdeffect van attributie gevonden, F (2, 128) = 6.92, p <.05, η2 = .09. De positieve feedback werd ongeacht conditie meer intern geattribueerd dan de negatieve en neutrale feedback. Er bleek geen significant interactie effect tussen conditie en de mate van attributie, F (2, 128) = .86, p =.423, η2 = .01. Dit betekend dat de deelnemers in de opwaartse beweging conditie de positieve feedback niet meer intern attribueerden van de neutrale of negatieve feedback; en deelnemers in de neerwaartse conditie de de negatieve feedback niet meer intern attribueerden van de neutrale of positieve feedback.

(14)

Deze twee maten van toepasselijk en attributie, welke samen de algehele fit van de feedback vormen, bieden dus geen aanhang voor het idee dat opwaartse bewegingen leiden tot een hogere fit van positieve feedback in vergelijking met de neutrale en negatieve feedback; en vice versa.

Tabel 1. Gemiddelde scores op fit, attributie en ervaren valentie per feedback per conditie.

Exploratief is gekeken naar sekseverschillen in de interpretatie van feedback. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat mannen in vergelijking met vrouwen eerder geneigd zijn negatieve feedback extern te attribueren en positieve feedback intern te attribueren (Rochelle, 1981). Wanneer sekse als

onafhankelijke variabele werd meegenomen in de ANOVA met als afhankelijke maat de ervaren valentie van de feedback, bleek er een hoofdeffect van geslacht , F (1, 62) = 11.31, p <.001, η2 = .15. Dit

betekend dat vrouwen de richting van de feedback ongeacht conditie als hoger beoordeelden dan mannen. Ook wanneer sekse als onafhankelijke variabele werd meegenomen in de ANOVA met als afhankelijke maat de attributie van de feedback werd een hoofdeffect van geslacht gevonden, F (1, 62) = 5.20, p = .02, η2 = .07. Vrouwen attribueerden de feedback ongeacht conditie meer extern dan mannen. Tot slot werd deze analyse uitgevoerd met fit als afhankelijke maat; waarbij tevens een hoofdeffect van geslacht plaatsvond F (1, 62) = 8.02, p <.001, η2 = .12; vrouwen ervoeren gemiddeld een lagere fit van de feedback als mannen ongeacht conditie. Er werden geen significante interacties gevonden tussen conditie, geslacht en de afhankelijke maten van fit, attributie of ervaren valentie.

Conditie

Feedback

Fit

SD

Attributie

SD

Valentie

SD

Opwaarts 1. Positief 2. Negatief 3. Neutraal 4.39 2.98 4.20

.99

1.40

1.22

5.17

5.37

5.12

1.08

.87

1.02

4.00

2.21

3.41

.98

.88

.82

Neerwaarts 1.

Positief

2.

Negatief

3.

Neutraal

4.43

3.25

4.06

1.38

1.35

1.28

4.84

5.29

4.95

.95.

1.02

.98

3.91

2.22

3.31

1.0

.75

.93

(15)

Tabel 2. Gemiddelde scores op fit, attributie en ervaren valentie per feedback per geslacht.

Als laatst is er exploratief gekeken naar correlaties tussen de behoefte aan feedback (need for

feedback) en de fit, attributie en de ervaren valentie. Er werden geen significante correlaties

gevonden, p >.05.

5. Discussie

In het huidige onderzoek is gekeken naar de rol van lichaamsbewegingen bij de interpretatie van persoonlijke feedback. Na het maken van deze test kregen alle deelnemers dezelfde fictieve feedback, bestaande uit drie aparte boodschappen welke negatief, positief of neutraal waren. Tijdens het lezen van de drie soorten feedback werden de deelnemers telkens gevraagd om opwaartse of neerwaartse

handbewegingen te maken. Na elke feedback boodschap werd gevraagd hoe toepasselijk zij deze

feedback vonden en of zij de feedback intern of extern attribueerden (de fit) en wat hun ervaring was van deze feedback in termen van positief of negatief (de ervaren valentie van de feedback).

De resultaten van het onderzoek hebben geen van de hypothesen bevestigd. Hiervoor zijn een aantal mogelijke verklaringen. De manipulatie die gebruikt is tijdens dit onderzoek, is gebaseerd op het onderzoek van Cassanto en Dijkstra (2010) wat dit onderzoek een conceptuele replicatie maakt. Het effect van metaforisch denken in termen van ‘opwaarts is goed, neerwaarts is slecht’ lijkt dus niet in elke context op te gaan. Dit kan mogelijk zijn door het feit dat (1) het effect van deze bewegingen op veel andere variabelen een uitwerking heeft, maar niet op de interpretatie van feedback of (2) dat het effect van deze bewegingen mogelijk wel invloed heeft op de interpretatie van feedback, maar dat het effect tijdens het huidige onderzoek niet gevonden is. Wanneer er gekeken word naar mogelijke variabelen die anders zijn in het huidige onderzoek verschillen van soortgelijke onderzoeken waar het effect van

Geslacht

Feedback

Fit

SD

Attributie

SD

Valentie

SD

Man 4. Positief 5. Negatief 6. Neutraal 3.90 2.55 3.79 1.29

1.09

1.29

5.45

5.66

5.30

.94

1.11

1.11

3.61

1.78

3.13

1.34

.79

.87

Vrouw 4.

Positief

5.

Negatief

6.

Neutraal

4.61

3.41

3.31

1.05

1.43

1.19

4.77

5.16

4.90

.89

.80

.92

4.14

2.44

3.49

.68

.73

.86

(16)

metaforisch denken wel wordt aangetoond, lijkten er qua manipulatie en steekproef geen cruciale verschillen te zijn.

Een verklaring kan liggen in het onderzoeksdesign. Alle deelnemers kregen via Qualtrics dezelfde negatieve, neutrale en positieve feedback; welke dus niet noodzakelijk waar waren. Uit de resultaten bleek bij de aan- of opmerkingen sectie dat niet elke participant de feedback overtuigend vond; sommigen waren er zelfs compleet van overtuigd dat de feedback niet echt was. Niet elke deelnemer heeft echter wat opgeschreven bij de opmerkingen; wat het onmogelijk maakt precies te achterhalen hoeveel mensen dit vermoedde. Dit levert vanuit een theoretisch perspectief problemen op, aangezien er vanuit de argumentatie verwacht was dat wanneer de participanten feedback ontvangen, zij hun geheugen gebruiken om voorbeelden te zoeken waaraan zij kunnen afleiden of de feedback wel of niet correct is. Dat zou dus betekenen dat wanneer men positieve feedback ontvangt en zij opwaartse bewegingen maken, zij meer toegang hebben tot positieve autobiografische herinneringen, waaruit blijkt dat de positieve feedback klopt. Wanneer de feedback echter als ongeloofwaardig en fictief word beschouwd, zou het niet langer nodig zijn om vanuit autobiografische herinneringen na te gaan of de feedback klopt, omdat de deelnemers immers al gelijk besloten hebben dat de feedback niet klopt.

Een tweede verwachting was dat de drie typen geschreven feedback zouden functioneren als visuele stimuli die door het maken van opwaartse ofwel neerwaartse bewegingen positiever ofwel negatiever zouden worden beoordeeld. Deze verwachting is gebaseerd op een onderzoek van Sasaki, Yamara en Miura (2016), waaruit naar voren kwam dat deelnemers visuele emotionele stimuli (afbeeldingen) positiever beoordeelden wanneer zij op een scherm een punt naar de bovenkant van het scherm bewogen dan wanneer zij deze naar beneden bewogen. Op deze manier maakten zij met hun hand een opwaartse beweging, en het tegenovergestelde effect vond plaats wanneer zij op deze manier een neerwaartse beweging maakten. Het is mogelijk dat enkel teksten in tegenstelling tot afbeeldingen, niet anders beoordeeld word door het maken van opwaartse en neerwaartse bewegingen. Afbeeldingen zijn

doorgaans makkelijker te verwerken en te herkennen, en worden beter onthouden dan woorden (Dewan, 2015), laat staan zinnen. Ook zijn concrete woorden makkelijker te verwerken en te onthouden dan abstracte woorden. In het huidige onderzoek waren de feedback statements tamelijk abstract door de generaliserende aard van de boodschap; deze kon niet te concreet en specifiek zijn aangezien deze voor iedereen gelijk was en geloofwaardig moest overkomen. Een tweede manier waarop het huidige

(17)

onderzoek afwijkt van het onderzoek van Sasaki, Yamara en Miura (2016) is dat de beoordeling van visuele stimuli door opwaartse en neerwaartse beweging in hun onderzoek in een zeer korte tijd gebeurd. Het is mogelijk is dat het verwerken en lezen van een aantal zinnen zoals in het huidige onderzoek teveel tijd in beslag neemt voor het effect van de motorische bewegingen om op te treden. Een laatste

opvallend punt is de gevonden sekse verschillen op alle afhankelijke maten. Wanneer de analyse echter is uitgevoerd voor enkel mannen en vrouwen, werden er nog steeds geen significante hoofdeffecten

gevonden van beweging.

Richtlijnen voor vervolgonderzoek zijn om het effect te repliceren gebaseerd op authentiek gegenereerde feedback, waardoor de factor van geloofwaardigheid wordt weggenomen. Dit biedt een uitdaging, omdat het vergelijken van de interpretatie van alle individuele feedback aanzienlijk lastiger is dan het vergelijken van de interpretatie van drie vastgestelde feedback statements. Een tweede

mogelijkheid is om te feedback statements aan te vullen met een vorm van visuele stimuli in de vorm van een afbeelding of emoticons, om te achterhalen of dit invloed heeft of de interpretatie van de boodschap in termen van ervaren valentie. Tot slot is het mogelijk interessant om het onderzoek bij een andere steekproef uit te voeren dan psychologiestudenten; welke door hun sceptische aard en overmatige deelname aan onderzoeken mogelijk minder vatbaar zijn voor dergelijke subtiele effecten zoals

handbewegingen. Het huidige onderzoek bood geen aanhang voor de opgestelde hypothesen, maar geeft duidelijk over het feit dat de relatie tussen lichaamsbeweging en de interpretatie van feedback, complexer is dan werd verondersteld op basis van eerdere literatuur.

(18)

6. Literatuur

Belbin, R. M.. (1981). Management Teams-Why they succeed or fail. Butterworth Heinemann. “Proceedings of the 2005 ASEE/AaeE 4th Global Colloquium on Engineering Education.

Cassanto, D., & Dijkstra, K. (2010). Motor action and emotional memory. Cognition, 115, 179-185.

Freddi, S., Cretenet, J., & Dru, V. (2014). Vertical metaphor with motion and judgment: a valenced congruency effect with fluency. Psychological Research, 84, 736-748.

Gottwald, M., Elsner, B., & Pollatos, O. (2015). Good is up—spatial metaphors in action observation.

Frontiers in Psychology, 6, 160-180. doi:10.3389/fpsyg.2015.01605

Ditto, P. H., & Lopez, D. F. (1992). Motivated skepticism: Use of differential decision criteria for preferred and nonpreferred conclusions. Journal of Personality and Social Psychology, 63(4), 568.

Dewan, P. (20150.

Words Versus Pictures: Leveraging the Research on Visual Communication.

The Canadian Journal of Library and Information Practice and Research, 10 (1).

Kollée, J. A. J. M., Giessner, S. R., & Van Knippenberg, D. van. (2013). Leader evaluations after performance feedback: The role of follower mood. The Leadership Quarterly, 24, 203-214.

Li, X., Wei, L., & Soman, D. (2010). Sealing the Emotions Genie: The Effects of Physical Enclosure on Psychological Closure. Psychological Science, 21(8), 1047-1050.

(19)

McAuley, E., Duncan, T. E., & Russell, D. W. (1992). Measuring causal attributions: The revised causal dimension scale (CDSII). Personality and Social Psychology Bulletin, 18(5), 566-573.

Riskind, J. H. (1983). Nonverbal expressions and the accessibility of life experience memories: A congruence hypothesis. Social Cognition, 2(1), 62-86.

Riskind, J. H. (1984). They stoop to conquer: Guiding and self-regulatory functions of physical posture after success and failure. Journal of Personality and Social Psychology, 47(3), 479.

Roberson, L., Deitsch, E. A., Brief, A. P., & Block, C. J. (2003). Stereotype threat and feedback seeking in the workplace. Joural of Vocational Behavior, 62, 176-188.

Rochelle, R. (1981). Sex differences in attribution for occupational success. Journal of Research in

Personality, 15 (1), 81-92.

Ruzenne, M., & Noller, P. (1986). Feedback Motivation and Reactions to Personality Interpretations That Differ in Favorability and Accuracy. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1293-1299.

Sasaki, K. (2016). Post-determined emotion: motor action retrospectively modulates emotional valence of visual images. The Royal Society, 282, 123-145.

Seno, T., Kawabe, T., Ito, H., & Sunaga, S. (2013). Vection modulates emotional valence of autobiographical episodic memories. Cognition, 126, 115-120.

Stepper, S., & Strack, F. (1993). Proprioceptive determinants of emotional and nonemotional feelings.

(20)

Wells, G. L., & Petty, R. E. (1980). The effects of over head movements on persuasion: Compatibility and incompatibility of responses. Basic and Applied Social Psychology, 1(3), 219-230.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Cryo-EM analysis has indicated that the structural integrity of non-loaded encapsu- lins is better than that of encapsulins loaded with their natural cargo (DyP) or

Zoals je allicht weet kan een slechte werking van dit regelsysteem leiden tot suikerziekte of diabetes: als de regelaar niet meer doet wat je verlangt, zal ook het systeem

• Starre staaf (systeem met één vrijheidsgraad). • Systemen met meer dan

The national Act on Higher Education and Scientific Research (WHW article 7.3c) allows higher education institutions to establish joint degree programmes, both with Dutch

Current-phase relation in the absence of interface Rashba spin-orbit interaction (λR) for (a) the chiral p wave (Eu) in the single- band model, (b) the chiral p wave (E u ) in

Duplicate detections (detections at multiple hotspots at the same time) and static devices (Wi-Fi enabled printers) are filtered out in the work presented in [3] where the data is

In the age of “mediacracy,” government has sought to make policy communication more coherent, relying on the existing instrument of the National Information

volgens de literatuur uit moet zien om effectief te zijn, hoe feedback tijdens de colleges gegeven werd door docenten en door studenten, en omdat ik door deze twee aan elkaar