• No results found

Verhoogde agent detection in bedreigende situaties als ondersteuning voor het Hyperactive Agency Detection Device

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verhoogde agent detection in bedreigende situaties als ondersteuning voor het Hyperactive Agency Detection Device"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verhoogde Agent Detection in Bedreigende Situaties als Ondersteuning voor het Hyperactive Agency Detection Device

Naomi Zwart

Vak: Bachelor scriptie Sociale Psychologie Naam: Naomi Zwart

Studentnummer: 10725393 Begeleider: D. Maij

Aantal woorden: 4.282 Inleverdatum: 02-06-2017

(2)

Inhoudsopgave

Abstract p.3

De invloed van bedreigende situaties op agent detection. P.4

Methode p.7 deelnemers p.7 materialen p.8 metingen p.9 manipulatiechecks p.9 vragenlijsten p.10 procedure p.10 analyse p.11 Resultaten p.12 Discussie p.15 Literatuurlijst p.19

(3)

Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van bedreigende situaties op agent detection, als ondersteuning voor het bestaan van het Hyperactive Agency Detection Device (HADD). Daarnaast is er gekeken of variabelen; geloof in het bovennatuurlijke, bekendheid met bossen en algemene angstigheid covarieerden met dit effect. Deelnemers (N=100) doorliepen twee Virtual Reality (VR) scenario’s. Dit waren een bedreigend bos en een

normaal bos. In het scenario werden agency cues gegeven. Uit de resultaten kwam naar voren dat bedreigende situaties een positieve invloed hebben op agent detection. Geloof in het bovennatuurlijke en bekendheid met bossen hing niet significant samen met agent detection. Voor algemene angstigheid werd er wel een significante samenhang aangetoond met agent detection. Deze resultaten ondersteunen de theorie van het HADD.

(4)

De Invloed van Bedreigende Situaties op Agent Detection.

Iedereen heeft het vast wel een keer meegemaakt. Je fietst ’s avonds in het donker naar huis en je hebt telkens het gevoel dat er iets of iemand achter je fietst. Elk waargenomen geluid of beweging lijkt dit gevoel te bevestigen, maar als je omkijkt zie je geen andere aanwezigheid. Een mogelijke verklaring voor dit gevoel komt vanuit de theorie over het Hyperactive Agency Detection Device (HADD) (Barret, 2000). Dit is een hypothetisch cognitief systeem wat mensen en dieren lijken te bezitten, en wat evolutionair nuttig zou zijn bij het detecteren prooien en roofdieren.

Het HADD is een overactief cognitief detectie mechanisme voor agents. Het begrip agent beschrijft mensen, dieren of andere wezens. Doordat het detectie mechanisme

overactief is kan de aanwezigheid van een agent snel gedetecteerd en geëvalueerd worden. Mocht er een gevaarlijke agent in de buurt zijn, dan kan er op tijd gevlucht worden. Dit vergoot de kans op overleving en is daarom evolutionair voordelig. Verondersteld wordt dat de drempel voor de activatie van het HADD verlaagd wordt bij dreiging. Dit is omdat mensen of dieren in een bedreigende omgeving meer op hun hoede moeten zijn voor gevaar, om zo de kans op overleven te vergroten (Barret & Johnson, 2003). Daarnaast zal in situaties waarbij de sensorische informatie ambigu is, en de daadwerkelijke aanwezigheid van een object of organisme niet direct bepaald kan worden, het detecteren van een agent gekozen worden boven het niet detecteren ervan. Daarom zal er ook vaak foutieve detectie van een agent plaatsvinden. Op basis van theorie over de HADD wordt er dus verwacht dat mensen in bedreigende situaties meer agents zullen detecteren dan in niet-bedreigende situaties. Dit is echter nog nooit aangetoond middels experimenteel onderzoek.

Tot op heden zijn er veel theoretische beschrijvingen gegeven over het bestaan van het HADD. Alleen is hier nog weinig empirisch en experimenteel onderzoek naar gedaan.

(5)

alleen nog hypothetisch gesproken worden over het bestaan van dit systeem. Door experimenteel onderzoek te doen naar het HADD kan er met meer zekerheid worden gesproken over het bestaan hiervan. In dit onderzoek hebben we daarom gekeken naar de invloed van bedreigende situaties op agent detection. Dit hebben we gedaan door de mate van agent detection van deelnemers in een virtueel bedreigend bos te vergelijken met de detectie in een neutraal bos. Deelnemers gaven de agenct detection aan door op een knop te drukken. Tijdens het virtuele scenario werden er agency cues gegeven. Meer agent detection in het bedreigende bos zou ondersteuning bieden voor het bestaan van het HADD. Het HADD is een instantie van een overkoepelende theorie over het gebruik van heuristieken.

De ‘error management theorie’ (EMT) (Haselton & Buss, 2000; Haselton & Nettle, 2006) beschrijft de neiging van mensen en dieren om te denken en te beslissen op basis van heuristieken, en hoe deze neiging zit verweven in het brein. Een van deze heuristieken is dat mensen bij het beoordelen van het gevaar van een situatie eerder kiezen voor het maken van een type 1 fout (vals alarm) dan een type 2 fout (onderschatting) (Hasselton & Buss, 2000). Dit effect wordt versterkt in bedreigende situaties omdat de kosten van het maken van een type 2 fout hoger zijn dan het maken van een type 1 fout. Concluderen dat er een slang aanwezig is, terwijl dat niet zo is, zal alleen wat onnodige energie kosten en misschien een ongemakkelijke situatie veroorzaken. Het concluderen dat er geen slang aanwezig is, terwijl dat wel zo is, kan erin resulteren dat je gebeten wordt. Daarom is het evolutionair gezien voordelig om in bedreigende situaties het maken van een type 1 fout te verkiezen boven die van een type 2 fout. Op basis hiervan wordt ook verwacht dat agent detection toe zal nemen in bedreigende situaties. Naast dat er naar verschil in agent detection tussen situaties gekeken kan worden, kan er ook gekeken worden naar het verschil in agent detection tussen mensen en de ervaring van de situatie. Zo kan er een duidelijker beeld ontstaan over de invloeden op agent detection.

(6)

Verwacht wordt dat het toenemen van het maken van type 1 fouten in bedreigende situaties verklaard kan worden door toename van de ervaring van dreiging. In bedreigende situaties neemt de ervaring van angst ook toe (Endler & Kocovski, 2001). Mensen die een hogere mate van angst ervaren, hebben een verhoogde aandacht op dreiging en zullen ambigue situatie eerder pessimistisch interpreteren in vergelijking tot mensen die weinig angst ervaren (Mathews & MacLeod, 1994; Mathews & Mackintosh, 1998). Het is daarom aannemelijk dat mensen die over het algemeen angstiger zijn, meer angst zullen ervaren in bedreigende situaties en dus meer agents zullen detecteren. Hier werd ook naar gekeken in het onderzoek. Daarnaast lijkt voor mensen die een situatie als minder bedreigend ervaren, het omgekeerde verband aannemelijk.

Mensen die een situatie als minder bedreigend ervaren, ervaren ook minder angst (Endler & Kocovski, 2001). Bij situaties die mensen als bedreigend ervaren, zal gewenning aan de situatie resulteren in vermindering van gevoelens van dreiging en dus ook angst. Dit principe ligt ten grondslag aan exposure therapieën (Myers & Davis, 2007; Hofmann, 2008). In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van twee virtuele scenario’s in het bos. Mensen die vaker in bossen komen, zijn gewend aan deze omgeving en zullen beide scenario’s als minder dreigend ervaren in vergelijking tot mensen die niet vaak in bossen komen. Door verlaagde gevoelens van angst zullen er naar verwachting minder agents gedetecteerd worden door mensen die bekend zijn met bossen. Hier werd in het onderzoek ook naar gekeken. Naast angst en dreiging wordt verwacht dat er nog andere factoren samenhangen met agent detection.

Bedreigende situaties hangen positief samen met het geloof in bovennatuurlijke krachten (Barnes & Gibson 2013). In een correlationeel onderzoek werd aan mensen, die aangaven ooit een bovennatuurlijke ervaring te hebben gehad, gevraagd in welke situatie deze had plaatsgevonden. Hieruit kwam naar voren dat deze ervaringen vaker voorkwamen in

(7)

situaties die donker, stil, afgezonderd en bedreigend waren, dan in situaties die druk, licht, luidruchtig en niet-bedreigend waren (Barnes & Gibson 2013). Verder zijn mensen die geloven in bovennatuurlijke krachten eerder geneigd illusoire agents te detecteren dan sceptici (van Elk, 2013). Omdat bovennatuurlijke ervaringen toenemen in bedreigende situaties en omdat mensen die geloven in het bovennatuurlijke meer illusoire agents detecteren, wordt verwacht dat het foutief detecteren van agents ook zal toenemen in bedreigende situaties. Hierdoor verwachten we dat geloof in het bovennatuurlijke positief samenhangt met agent detection.

In dit onderzoek werd gekeken naar de invloed van bedreigende situaties op agent detection. De eerste hypothese luidt dat bedreigende situaties een positieve invloed hebben op agent detection. Verwacht werd dat deelnemers in de bedreigende conditie vaker zouden aangeven een agent waar te nemen dan in de controle conditie, wat zich uit in het vaker drukken op een knopje. De tweede hypothese is dat geloof in het bovennatuurlijke positief samenhangt met agent detection. Verwacht werd dat deelnemers die een sterker geloof in bovennatuurlijke aspecten rapporteren vaker zullen aangeven een agent waar te nemen in vergelijking tot mensen die sceptischer zijn tegenover het bovennatuurlijke. De derde

hypothese is dat bekendheid met bossen een negatieve samenhang heeft met agent detection. Verwacht werd dat mensen die bekend zijn met bossen, minder angstig zijn in bedreigende situaties in het bos en minder vaak zullen aangeven een agent waar te nemen in vergelijking met mensen die niet bekend zijn met bossen. De vierde hypothese is dat algemene angstigheid van personen een positieve samenhang vertoond met agent detection. Verwacht werd dat deelnemers die over het algemeen angstig zijn aangelegd, meer angst zullen ervaren in bedreigende situaties en vaker zullen aangeven een agent waar te nemen.

(8)

Methode Deelnemers

In het onderzoek participeerden 100 deelnemers, tussen de 18 en de 54 jaar (Mleeftijd =

24.1 jaar). Van deze mensen waren 52 vrouw en 45 man. Deelnemers werden geselecteerd door de proefleiders vanuit eigen kringen en via een rekruteer systeem van de Universiteit van Amsterdam. De helft van de deelnemers had affiniteit met het bovennatuurlijke en de andere helft niet. Deelnemers werd verteld dat het doel van het onderzoek was om te kijken of het aanvoelen van anderen in de omgeving, zich ook vertaald naar de virtuele wereld. Exclusie criteria waren: angststoornissen, schizofrenie en epilepsie (Fornells-Ambrojo et al., 2008). Dit werd bij de aanmelding vermeld en bij aanvang van het onderzoek werd het nogmaals

gevraagd. Als beloning ontvingen deelnemers of 7.50 euro of 0.75 proefpersoon punten. De ethische commissie heeft toestemming verschaft voor het uitvoeren van dit onderzoek. Alle deelnemers tekenden een toestemmingsverklaring.

Materialen

De onafhankelijke variabele in dit onderzoek was de context. Deze werd

gemanipuleerd middels het gebruik van Virtual Reality (VR). In het onderzoek werd gebruik gemaakt van de HTC Vive VR set (HTC & Valve corporation, 2016). De scenario’s werden ontwikkeld met behulp van het programma SteamVR (HTC & Valve corporation, 2016). Elke deelnemer doorliep twee scenario’s. Dit waren de bedreigende conditie en de controle

conditie. De volgorde hiervan werd gecounterbalanced. In de bedreigende conditie liep men virtueel door een donker en spookachtig bos wat deelnemers een angstig gevoel moest geven (zie figuur 1). In de controle conditie liep men door een bos op klaarlichte dag wat in hen geen gevoelens van angst zou moeten opwekken (zie figuur 2). De lichtsterkte werd wel zo veel mogelijk constant gehouden tussen de condities. Beide condities duurden circa vijf minuten, afhankelijk van de loopsnelheid van de deelnemers. Tijdens de virtuele wandeling

(9)

door het bos werden er vier auditieve ‘agency cues’ gegeven. Dit waren geluiden van een afbrekend takje wat op de grond viel, een plons, het geluid van instortende takken en het geluid van ritselende bladeren. Daarnaast werden er vier audio-visuele ‘agency cues’

gegeven. Dit was het beeld en geluid van bliksem, een rollende struik, een vallende tak en een stofwolk die uit een passenstoel omhoog kwam.

Metingen. De afhankelijke variabele in het onderzoek was agent detection. Aan deelnemers werd gevraagd met hun wijsvinger op de knop onderaan de joystick te klikken als ze het gevoel hadden dat er een ander mens, dier of wezen aanwezig was. Hierbij werd benadrukt dat zij moesten vertrouwen op hun intuïtie, en er niet te lang over na moesten denken.

Manipulatiechecks

Er werd een manipulatiecheck uitgevoerd om te meten of de manipulatie van situatie ook daadwerkelijk bedreigend was en angst heeft opgewekt bij de deelnemers. Dit werd gedaan aan de hand van een sub-gedeelte van de ‘Positive and Negative Affect Acale’ Figuur 1. De bedreigende situatie

(10)

(PANAS) die betrekking heeft op bedreiging. De vragenlijst bestaat uit 5 items. Dit zijn woorden die een bepaald gevoel of een bepaalde emotie omschrijven. Dit waren: ontspannen, bezorgd, gespannen, tevreden, kalm en angstig. Op een 5-punts Likert schaal (1 = zeer lichtelijk tot helemaal niet, 5 = heel erg). kon men aangeven in welke mate zij deze emoties ervoeren (Crawford & Henry, 2004).

Daarnaast werd er tijdens het doorlopen van de virtuele scenario’s de hartslag van de deelnemers gemeten middels een hartslagband. Dit werd gedaan om te controleren of de manipulatie daadwerkelijk voor meer arousal zorgde bij deelnemers in de bedreigende conditie in vergelijking tot de controle conditie. Deze meting is meegenomen in een ander onderzoek.

Vragenlijsten. Gemeten werd in welke mate deelnemers affiniteit hadden met geloof in het bovennatuurlijke. Dit werd gedaan aan de hand van de ‘Supernatural Belief Scale’. De vragenlijst bestond uit 10 items. Dit waren uitspraken die het bestaan van bovennatuurlijke entiteiten bevestigden dan wel tegenspraken. Deelnemers konden aangeven op een 9-punts Likert schaal (1 = heel erg oneens, 9 = heel erg eens) in hoeverre zij het hiermee eens waren (Jong, Bluemke & Halberstadt, 2013).

Daarnaast werd er gekeken naar de samenhang tussen de bekendheid met bossen en de mate waarin deelnemers agents detecteerden. Dit werd gedaan aan de hand van één vraag die luidde: “We willen graag weten hoe bekend u (ongeveer) bent met bossen. Hoe vaak bent u gedurende uw leven, vanaf de tijd dat u ongeveer herinneringen hebt, in bossen geweest?” Deelnemers konden dit vervolgens aangeven op een 5-punts likert schaal (1 = 1 keer per jaar, 5 = 1 keer per week).

Tot slot werd er gekeken in hoeverre mensen over het algemeen angstig aangelegd waren aan de hand van de stelling: “Ik vind mezelf over het algemeen een vrij angstig

(11)

aangelegd persoon.” Deelnemers konden op een continue schaal (0 = helemaal niet en 1 = helemaal wel) aangeven in hoeverre zij het met deze stelling eens waren.

Procedure

Het onderzoek werd uitgevoerd in het lab op de Universiteit van Amsterdam. Bij aankomst werden deelnemers ingelicht aan de hand van een informed consent waarin alle implicaties en mogelijke consequenties van het onderzoek vermeld stonden. Hen werd verteld dat mensen vrij goed zijn in het aanvoelen van de aanwezigheid van anderen, en dat er in dit onderzoek interesse was of dit gevoel zich ook vertaald naar de virtuele wereld. Deelnemers doorliepen eerst allemaal dezelfde oefen-conditie. Dit was een neutraal bos zonder agency cues. Daarna doorliepen ze de beide condities. De volgorde van de experimentele condities werd gecounterbalanced. De manipulatiecheck werd steeds afgenomen na het doorlopen van een conditie. Deze was verwerkt in het virtual reality scenario. Na het doorlopen van beide condities werd deelnemers gevraagd de geselecteerde vragenlijsten in te vullen op een

computer. Tot slot kregen deelnemers in de debriefing uitleg over het doel van het onderzoek en bestond er de mogelijkheid om vragen te stellen. Het gehele onderzoek nam per deelnemer circa 40 minuten in beslag.

Analyse

De manipulatiecheck werd gedaan met een afhankelijke t-toets. Gekeken werd of er een verschil was in de scores op de PANAS tussen de twee condities. Alle analyses werden eenzijdig getoetst aan de hand van een significantieniveau van p < .05.

Het verband tussen de onafhankelijke variabele conditie en de afhankelijke variabele agent detection werd ook getoetst met een afhankelijke t-toets. Mocht de verdeling afwijken van een normaal verdeling dan zal de toets alsnog uitgevoerd worden. Door het grote aantal deelnemers (N=100) is dit geen probleem volgens de Centrale limietstelling.

(12)

De samenhang tussen het detecteren van agents en het geloof in het bovennatuurlijke zal worden getoetst worden aan de hand van een Repeated Measures Analysis of Covariance (RM-ANCOVA). Hierbij wordt er gekeken naar het verschil in button presses tussen de condities, waarbij de gemiddelde SBS score zal worden meegenomen als covariaat. Als er niet wordt voldaan aan de assumptie van gelijke regressie coëfficiënten zal er een multilevel analyse worden uitgevoerd.

De samenhang tussen de bekendheid met bossen en het aantal button presses zal ook worden getoetst aan de hand van een RM-ANCOVA. Eveneens e samenhang tussen

algemene angstigheid en het aantal button presses.

Resultaten

Er zijn drie deelnemers verwijderd wegens het ontbreken van data. Dit is

waarschijnlijk de oorzaak van het vergeten aan te klikken van de optie ‘save data to disk’ in het programma SteamVR, voor het opstarten van de virtuele scenario’s. Hierdoor werd de data van de deelnemers niet automatisch doorgestuurd naar het data bestand. De resterende 97 deelnemers zijn meegenomen in het onderzoek voor verdere analyse.

Een manipulatiecheck (afhankelijke t-toets) is uitgevoerd om te kijken of er een verschil bestond in de scores op de PANAS tussen de twee condities. De variabele angst was niet normaal verdeeld; W(97) = .96, p = .002, 95% CI [-1.17, -.84]. Uit de resultaten bleek dat er op deze variabele één outlier aanwezig was. Deze is niet uit de data verwijderd omdat deze niet voldeed aan de vooraf vastgestelde voorwaarden om deelnemers uit de data te

verwijderen. De toets wees uit dat er een significant verschil bestond in de scores op de PANAS tussen de condities. In bedreigende conditie (M = 2.56, SD = .85) werd een hogere mate van ervoeren angst gerapporteerd dan in de controle conditie (M = 1.76, SD = .63); t(96)

(13)

= -11.62, p < .001, 95% CI [-1.17, -.84], d = 1.07. Dit is een groot effect en in lijn met de verwachtingen.

Een afhankelijke t-toets is uitgevoerd om te kijken naar de invloed van de

onafhankelijke variabele conditie op de afhankelijke variabele button presses. De assumptie van normaliteit is geschonden voor de variabele button presses; W(97) = .95, p = .001. Uit de resultaten bleek dat er een aantal outliers in de data aanwezig waren op de variabele. De zijn niet uit de data verwijderd. Aan de rest van de assumpties werd voldaan. De toets wees uit dat er een significant verschil bestond in het aantal button presses tussen de condities. In de bedreigende conditie (M = 7.97, SD = 6.66) was er een gemiddeld een hoger aantal button presses dan in de controle conditie (M = 5.27, SD = 4.65); t(96) = -5.15, p < .001, 95% CI [-3.74, -1.66], d = 0.05. Dit is een verwaarloosbaar klein effect. Dit resultaat was gedeeltelijk in lijn met de verwachtingen. Het effect wordt geïllustreerd in figuur 3.

(14)

De samenhang tussen button presses en SBS scores werd gemeten aan de hand van een RM-ANCOVA. Aan alle assumpties werd voldaan. Uit de resultaten kwam naar voren dat de covariaat, SBS score, niet significant samenhangt met het aantal button presses, F(1, 94) = .14, p = .707, η2 = .001. Dit between-subjects effect heeft een kleine effectgrootte. Wanneer er gecontroleerd werd voor SBS score, werd er wel een significant hoofdeffect gevonden voor button presses, F(1, 95) = 5.26, p = .024, η2 = .053, met een kleine

effectgrootte. Verder werd er ook geen interactie-effect gevonden tussen het aantal button presses en SBS score, F(1, 95) = .15, p = .700, η2 = .002. Dit is ook een klein effect. Deze resultaten liggen niet in lijn met de verwachtingen.

De samenhang tussen het aantal button presses en bekendheid met bossen werd ook gemeten aan de hand van een RM-ANCOVA. Hier werd ook aan alle assumpties voldaan. Uit de resultaten kwam naar voren dat de covariaat, bekendheid met bossen, niet significant samenhangt met het aantal button presses, F(1, 95) = 1.88, p = .173, η2 = .019. Dit is een klein effect. Wanneer er gecontroleerd werd voor bekendheid met bossen werd er wel een

significant hoofdeffect gevonden voor button presses, F(1, 95) = 4.03, p = .048, η2 = .041. Dit is ook een klein effect. Verder werd er ook geen significant interactie effect gevonden tussen het aantal button presses en bekendheid met bossen, F(1, 95) = .05, p = .819, η2

= .001. Dit was ook een zeer klein effect. Deze resultaten waren ook niet in lijn met de verwachtingen. De samenhang tussen het aantal button presses en algemene angstigheid werd ook gemeten aan de hand van een RM-ANCOVA. Er werd aan alle assumpties voldaan. Hier bleek wel een significant verband te bestaan tussen de covariaat, algemene angstigheid, en het aantal button presses, F(1, 95) = 9.91, p = .002, η2

= .094. Dit was een klein effect. Wanneer er gecontroleerd werd voor algemene angstigheid, werd er wel een significant effect

gevonden voor button presses, F(1, 95) = 5.07, p = .027, η2 = .051. Dit was ook een klein effect. Verder werd er geen significant interactie effect gevonden tussen button presses en

(15)

algemene angstigheid, F(1, 95) = .60, p = .441, η2 = .006. Dit was ook een zeer klein effect. Dit resultaat was gedeeltelijk in lijn met de verwachtingen. Dit effect staat weergeven in Figuur 4.

Figuur 4. De samenhang tussen het aantal button presses en algemene angstigheid.

Discussie

In dit onderzoek werd er gekeken naar de invloed van bedreigende situaties op agent

detection. Een significant effect werd gevonden van bedreigende situaties op agent detection. Deze bevindingen bieden ondersteuning voor de hypothese dat bedreigende situaties een positieve invloed hebben op agent detection. Geen significant resultaat werd gevonden voor de samenhang tussen geloof in het bovennatuurlijke en agent detection. Dit resultaat verwerpt daarmee de hypothese dat geloof in het bovennatuurlijke positief samenhangt met agent

(16)

detection. Verder werd er gekeken naar de samenhang tussen agent detection en de

bekendheid met bossen. Er blijkt geen samenhang te bestaan tussen de bekendheid met bossen en agent detection. Deze bevindingen verwerpen daarmee de hypothese dat bekendheid met bossen negatief samenhangt met agent detection. Tot slot werd er gekeken naar de samenhang tussen de algemene angstigheid van personen en agents detection. Hier bleek wel een

significante samenhang te tussen te bestaan. Deze bevinden ondersteunen daarmee de hypothese dat algemene angstigheid positief samenhangt met agent detection.

Uit de resultaten is gebleken dat bedreigende situaties een positieve invloed hebben op het detecteren van agents. Deze onderzoeksresultaten bieden ondersteuning voor het bestaan van het HADD. Door de ervaren dreiging wordt de zogenaamde drempel van het HADD verlaagd wat zich uit in het vaker detecteren van agents. Er is gebleken dat personen vaak vermoeden dat er iets aanwezig is terwijl er niks aanwezig is in ambigue situaties. Daarmee bieden deze resultaten ook ondersteuning voor de EMT. Echter, kan er nog niet met volle zekerheid gesproken worden over het daadwerkelijk bestaan van dit effect in de echte wereld. Het kan namelijk het geval zijn geweest dat er andere processen in het onderzoek van invloed zijn geweest die het effect deels of geheel zouden kunnen verklaren. Het is namelijk zo dat deelnemers een duidelijke opdracht kregen om op het knopje van de joystick te drukken als zij het idee hadden dat er iets of iemand in de wereld aanwezig was. Dit stond in de instructie voordat ze aan het virtual reality scenario begonnen. Dit werd later nog eens sterk benadrukt omdat sommige mensen de opdracht nog wel eens lijken te vergeten, omdat ze overweldigd worden door het virtual reality scenario. Het kan dus zo zijn geweest dat zij tijdens de

scenario’s niet het idee hoeven hebben gehad dat er iets of iemand aanwezig was, maar dat zij het idee kregen dat er van hen werd verwacht om bepaalde momenten tijdens het experiment op het knopje te drukken. Het rollen van een struik of het vallen van het takje zouden dus voor hen aanwijzingen geweest kunnen zijn voor hen om op het knopje te moeten drukken

(17)

door de redenatie: “Er beweegt iets (een voorwerp), dat zal hoogstwaarschijnlijk komen omdat er iets of iemand aanwezig is, daarom zal ik nu wel op het knopje moeten drukken.” Het hoeft dus niet het geval te zijn dat ze ook daadwerkelijk dachten dat er iets aanwezig was. Echter, gaven deelnemers vaak aan dat ze dachten dat er dieren aanwezig waren, die ze ook vaak konden benoemen. Dit duid er op dat mensen echt dachten dat er iets aanwezig was, en niet drukten omdat ze iets zagen bewegen. De resultaten moeten om genoemde redenen met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Ik toekomstig onderzoek kan hiervoor gecontroleerd worden.

Voor vervolg onderzoek zou het een oplossing zijn om agency cues af te wisselen met de echte aanwezigheid van bepaalde agents in het scenario, zodat deelnemers weten dat er echt agents aanwezig kunnen zijn en daarom niet op basis van verwachting op het knopje drukken bij agency cues. Daarnaast is het een aanbeveling om in plaats van de gebruikte agency cues gebruik te maken van schaduwen in het virtual reality scenario. Dit soort cues zijn meer ambigu dan bewegende voorwerpen waardoor men meer op de cues reageert vanuit instinct in plaats vanuit redenatie en verwachting. Hierdoor zal de ondersteuning voor het bestaan voor het HADD sterker zijn. Naast het positieve effect van bedreigende situaties zijn er

onverwachtse resultaten gevonden.

Geen significant resultaat werd gevonden voor het verband tussen geloof in het bovennatuurlijke en agent detection. Omdat bovennatuurlijke ervaringen toenemen in

bedreigende situaties en omdat mensen die geloven in bovennatuurlijke meer illusoire agents waarnemen dan sceptici werd dit verband wel verwacht. Een mogelijke verklaring hiervoor zou komen uit de vragen van de SBS. Veel vragen uit de SBS bevatten veel woorden uit godsdienstige religies, zoals: God, Hel, Hemel, Duivel. Tegenwoordig is er in Nederland een sterke opkomst van nieuwe stromingen binnen religie (Elk, 2012). Denk hierbij aan de new-age beweging en meer boeddhistische- en spirituele stromingen. In deze stromingen wordt er

(18)

niet standvastig gesproken over het bestaan van goden, de hemel of de hel, maar er is wel een sterk geloof in bovennatuurlijke krachten. Er bestaat een grote kans dat deelnemers in het onderzoek wel geloven in het bovennatuurlijke, maar dat hun geloof niet werd omvat door de vragen uit de SBS. Hierdoor kan het zijn dat er geen verband is gevonden van het

daadwerkelijk geloof in het bovennatuurlijke van deelnemers en agent detection. Een aanbeveling voor vervolg onderzoek is om een vragenlijst te gebruiken die geloof in het bovennatuurlijke meet vanuit een meer spirituele kijk op dit geloof, zonder gebruik van woorden uit kerkelijke religies. Dit onderzoek zou relevant zijn omdat het meer zal aansluiten bij de huidige samenleving.

Het is een ook een onverwachts resultaat dat bekendheid met bossen niet negatief samenhangt met agent detection. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de bossen in het virtual reality scenario niet natuurgetrouw lijken op de bossen in Nederland. Men kan dus wel bekend zijn met bossen maar niet met het bos uit het scenario, waardoor het alsnog onbekend aanvoelt en het geen effect heeft op agent detection. In vervolg onderzoek zou gebruik gemaakt kunnen worden van realistischere bossen met voorkeur uit Nederland, om dit effect te onderzoeken.

Wel is er een significant resultaat werd gevonden voor de positieve samenhang tussen algemene angstigheid en agent detection. Dit bied extra ondersteuning voor het idee dat agent detection positief beïnvloed door een toegenomen gevoel van dreiging. Deze resultaten bieden daarmee extra ondersteuning voor de HADD theorie.

Huidig onderzoek heeft primaire experimentele ondersteuning geboden voor het HADD als ingebouwd cognitief systeem in mensen en dieren. Hoewel toekomstig onderzoek het daadwerkelijke bestaan van dit systeem zal moeten aantonen kan er nu al met meer zekerheid over gesproken worden.

(19)

Literatuur

Barnes, K., & Gibson, N. J. (2013). Supernatural agency: Individual difference predictors and situational correlates. International Journal for the Psychology of

Religion, 23(1), 42-62.

Barrett, J. L. (2000). Exploring the natural foundations of religion. Trends in cognitive sciences, 4(1), 29-34.

Barrett, J. L., & Johnson, A. H. (2003). The role of control in attributing intentional agency to inanimate objects. Journal of Cognition and Culture, 3(3), 208-217.

Crawford, J. R., & Henry, J. D. (2004). The Positive and Negative Affect Schedule (PANAS): Construct validity, measurement properties and normative data in a large

non-clinical sample. British Journal of Clinical Psychology, 43(3), 245-265.

Elk, M. van. (2012). De gelovige geest : op zoek naar de biologische en psychologische wortels van religie. Amsterdam, Nederland: Bert Bakker.

Elk, M. van. (2013). Paranormal believers are more prone to illusory agency detection than skeptics. Consciousness and cognition, 22(3), 1041-1046.

Endler, N. S., & Kocovski, N. L. (2001). State and trait anxiety revisited. Journal of anxiety disorders, 15(3), 231-245.

Eysenck, M. W. (2013). Anxiety: The cognitive perspective. Psychology Press.

Fornells-Ambrojo, M., Barker, C., Swapp, D., Slater, M., Antley, A., & Freeman, D. (2008). Virtual reality and persecutory delusions: Safety and feasibility. Schizophrenia research, 104(1), 228-236.

Gaggioli, A. (2001). Using virtual reality in experimental psychology. Towards Cyberpsychology: Mind, Cognition and Society in the Internet Age, 2, 157

(20)

Guthrie, S.E. (1997). Anthropomorphism: A Definition and a Theory. In: Mitchell, R.W., Thompson, N. & Miles, L., Anthropomorphism, anecdote and animals: The emperor’s new clothes? (p. 50-58)

Haselton, M. G., & Buss, D. M. (2000). Error management theory: a new perspective on biases in cross-sex mind reading. Journal of personality and social

psychology, 78(1), 81.

Haselton, M. G., & Nettle, D. (2006). The paranoid optimist: an integrative evolutionary model of cognitive biases. Personality and Social Psychology Review : An Official Journal of the Society for Personality and Social Psychology, Inc, 10(1), 47–66. Heider, F., and Simmel, M. 1944. An experimental study of apparent behavior. Am. J.

Psychol.57:243–259.

Hofmann, S. G. (2008). Cognitive processes during fear acquisition and extinction in animals and humans: Implications for exposure therapy of anxiety disorders. Clinical

psychology review, 28(2), 199-210.

Jong, J., Bluemke, M., & Halberstadt, J. (2013). Fear of death and supernatural beliefs: developing a new Supernatural Belief Scale to test the relationship. European Journal of Personality, 27(5), 495-506.

Kniffin, T. C., Carlson, C. R., Ellzey, A., Eisenlohr-Moul, T., Beck, K. B., McDonald, R., & Jouriles, E. N. (2014). Using virtual reality to explore self-regulation in high-risk settings. Trauma, Violence, & Abuse, 15(4), 310-321.

Mathews, A., & MacLeod, C. (1994). Cognitive approaches to emotion and emotional disorders. Annual Review of Psychology, 45, 25-50

Mathews, A., & Mackintosh, B. (1998). A cognitive model of selective processing in anxiety. Cognitive therapy and research, 22(6), 539-560.

(21)

Myers, K. M., & Davis, M. (2007). Mechanisms of fear extinction. Molecular psychiatry, 12(2), 120.

Rieth, C. A., Lee, K., Lui, J., Tian, J., & Huber, D. E. (2011). Faces in the mist: illusory face and letter detection. i-Perception, 2(5), 458-476.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de iets hogere prijzen van eieren en slachtkippen ten opzichte van het tweede kwartaal van 2007 liggen de totale opbrengsten in het tweede kwartaal van 2008 weliswaar

Variable short circuit attenuation measuring with minimum points located on the connections. This measuring was carried out on the same

Several potential sources of pheromones in lizards have been described, including epidermal and cloacal glands and the blood–skin barrier.(1) A comprehensive review of the

In de verdiepingsfase zal er naar het totale zorgtraject van patiënten met klachten vanuit de lage rug worden gekeken en zal ook aandacht zijn voor

We consider that an improved quantification of ecosystem services and disser- vices along flyways is essential to provide a more balanced assessment of the costs and benefits

It seems clear that interactions do increase environmental or social performance of both the buyer and the supplier as most articles focus on these types of relational rents and

The intrinsic redox- active properties of PFSs enable corresponding hydrogels to be used as noble metal nanoparticle foundry for the in-situ fabrication of a variety of