• No results found

Uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Childhood Development and Education

Anne Blijleven

Master Orthopedagoog

Masterscriptie

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam A. Blijleven Scriptiebegeleidster: mw. dr. M. Majdandzic Amsterdam, januari 2017

(2)

Samenvatting

Eerder onderzoek richtte zich voornamelijk op opvoedingsgedrag als mogelijke risicofactor in de ontwikkeling van angststoornissen. Recent wordt meer onderzoek verricht naar mogelijke protectieve factoren van opvoedingsgedrag op angststoornissen. Zo denkt men dat kinderen van uitdagend opvoedingsgedrag leren hoe ze moeten omgaan met angst. In deze studie werd onderzocht of verschillende componenten van uitdagend opvoedingsgedrag, namelijk verbaal en fysiek uitdagend opvoedingsgedrag, van invloed zijn op de ernst van angststoornissen bij 4,5-jarige kinderen. Het doel was om meer inzicht te verkrijgen in het werkingsmechanisme van uitdagend opvoedingsgedrag in relatie tot angst. Aan het onderzoek deden 111 gezinnen met hun kind mee. Uitdagend opvoedingsgedrag van de ouders werd gemeten met observaties met een vragenlijst. De ernst van de angststoornissen van het kind werd gemeten met een klinisch interview afgenomen bij vader en moeder. Uit de resultaten blijkt dat zowel fysiek als verbaal uitdagend opvoedingsgedrag niet samenhangt met de ernst van de angststoornissen bij het kind. Het type meetmethode en de sekse van de ouders blijken ook geen rol te spelen in de samenhang tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen. De resultaten uit deze studie geven dus weinig inzicht in het werkingsmechanisme van uitdagend opvoedingsgedrag in relatie tot angst.

Abstract

Previous research focused mainly on possible risk of parenting behavior on anxiety disorders. Recently, more research has focused on possible protective factors of parenting behavior in anxiety disorders. Challenging parenting is assumed to buffer against anxiety development. In this study we explored the effects of different elements of challenging parenting behavior, namely physical and verbal challenging parenting behavior, on the severity of anxiety

disorders in 4.5-year-old children. The aim was to better understand the mechanism by which challenging parenting behavior may affect child anxiety. In this study 111 families with their child participated. Challenging parenting behavior of fathers and mothers was measured using observations in the lab, and using self-report. Severity of child anxiety disorders was

measured with a clinical interview with both parents. The results showed that both physical and verbal challenging parenting behavior are not significantly associated with the severity of anxiety disorders in the child. The measurement method (questionnaires versus observations of challenging parenting behavior) and the sex of the parent did not affect the results. Thus, the present study cannot yield a better understanding of the mechanism of action between challenging parenting behavior and anxiety.

(3)

Het Effect van Uitdagend Opvoedingsgedrag op Angststoornissen

Een angststoornis is de meest voorkomende stoornis bij kinderen (Rigter, 2013). Bij 9-tot 16-jarigen is de prevalentie van angststoornissen ongeveer 10 procent (Costello, Mustillo, Erkanli, Keeler, & Angold, 2003). Angst is een alarmerende emotie die belangrijk is in bedreigende situaties, het helpt te overleven. Angst kan echter zodanig op de voorgrond treden dat het iemands functioneren in het dagelijks leven belemmert, men spreekt dan van een angststoornis (Muris, 2010). Angststoornissen kunnen een groot effect hebben op de ontwikkeling van een kind (Rapee, Schniering, & Hudson, 2009). Mensen met een angststoornis op jonge leeftijd hebben als jongvolwassenen een verhoogd risico op een depressie, gebruik van nicotine en drugs, onderpresteren op school, andere psychiatrische aandoeningen of het krijgen van kinderen op jonge leeftijd (Last, Perrin, Hersen, & Kazdin, 1996;Van Ameringen, Mancini, & Farvolden, 2003; Woodward & Fergusson, 2001). Om dit te voorkomen is het belangrijk om onderzoek te doen naar beschermende factoren met

betrekking tot angststoornissen. Bekend is dat bij angststoornissen gezinsfactoren zoals relatiekwaliteit, mishandeling en misbruik, opvoedingsgedrag en modelling een rol spelen (Rapee, 2012). In dit onderzoek wordt er gekeken naar de gezinsfactor opvoedingsgedrag.

Om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van angst bij een kind is het opvoedingsgedrag van ouders belangrijk. Tot op heden is er veel onderzoek gedaan naar mogelijke risicofactoren van opvoedingsgedrag op angst. Daaruit blijkt dat zowel

overbescherming als ouderlijke afwijzing belangrijke risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van angst (Hudson & Rapee, 2001; McLeod, Wood, & Weisz, 2007; Rapee, 2012).

Ouderlijke afwijzing wordt gekenmerkt door weinig warmte, responsiviteit en goedkeuring. Door weinig responsiviteit en goedkeuring kan een kind zijn emotieregulatie niet goed ontwikkelen. Hierdoor heeft een kind een verhoogde kans op het ontwikkelen van angst (McLeod et al., 2007). Overbescherming van ouders lijkt sterker samen te hangen met angst van het kind dan ouderlijke afwijzing (McLeod et al., 2007; Möller, Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2013; Rapee, 1997). Overbescherming van ouders wordt omschreven als het kind meer terzijde staan dan dat het kind nodig heeft. Het kind wordt hierdoor niet gestimuleerd om probleemoplossend te leren denken, te vertellen hoe het denkt en zich voelt en om zelfstandig zijn eigen activiteiten in goede banen te leiden. Door dit gedrag wordt een kind beperkt in het ontwikkelen van zijn autonomie waardoor het geen vertrouwen krijgt in zijn eigen functioneren (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006). Door de beperkte ontwikkeling van de zelfregulatie en autonomie hebben deze kinderen een verhoogd risico op angst.

(4)

Tot nog toe is er minder onderzoek gedaan naar beschermende factoren van

opvoedingsgedrag bij angststoornissen. Uit de spaarzame onderzoeken die wel gedaan zijn, is gebleken dat uitdagend opvoedingsgedrag van ouders een mogelijk beschermende factor zou kunnen zijn (Lazarus et al., 2016; Majdandžić, Möller, de Vente, Bögels, & van den Boom 2014; Möller, Majdandžić & Bögels, 2014). Met uitdagend opvoedingsgedrag wordt het fysiek-, verbaal- en sociaal-emotioneel gedrag van ouders bedoeld dat ze gebruiken om het kind op een speelse manier risicovoller gedrag te laten verrichten dat buiten de comfortzone van het kind valt. Dit moet worden gedaan in een situatie waar het kind zich veilig en

geborgen voelt. Uitdagend opvoedingsgedrag kan worden onderverdeeld in twee dimensies, te weten verbaal en fysiek. Met verbaal uitdagend opvoedingsgedrag worden de verbale

gedragingen van ouders bedoeld, die kunnen bestaan uit plagen, uitdagen voor een wedstrijd, aanmoedigen om een kind iets ongebruikelijks te laten doen of aanmoedigen om het kind iets te laten doen wat hij eng vindt (Majdandžić et al., 2014). Met fysiek uitdagend

opvoedingsgedrag worden fysieke gedragingen van ouders bedoeld, fysiek spel zoals stoeien, kietelen, laten schrikken of het voordoen van fysiek uitdagende activiteiten Majdandžić, Vente, & Bögels, 2015.

In verschillende onderzoeken zijn aanwijzingen gevonden (Lazarus et al., 2016; Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2014) dat fysiek en verbaal uitdagend

opvoedingsgedrag van ouders belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het kind, naast dat het mogelijk bescherming kan bieden tegen angststoornissen. Zo leren kinderen door uitdagend opvoedingsgedrag hun grenzen te verleggen, hun assertiviteit en zelfverzekerdheid te vergroten (Bögels & Phares, 2008; Majdandžić et al., 2015). Ook lijkt het erop dat kinderen door uitdagend opvoedingsgedrag leren hoe ze om moeten gaan met angst (Bögels & Phares, 2008). Fysiek uitdagend opvoedingsgedrag lijkt een rol te spelen in het ontwikkelen van de emotieregulatie van het kind (Flanders et al., 2010). Zo kunnen kinderen hun emoties leren reguleren door stoeien. Door stoeien leren ze namelijk controle krijgen over hun agressie en hun gedrag. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die vaker stoeien minder fysieke agressie laten zien, mits hun vader tijdens het stoeien dominant is (Flanders et al., 2010).

Gedacht wordt dat vooral uitdagend opvoedingsgedrag van vaders effectief is. Uit onderzoek blijkt dat vaders en moeders verschillen in hun manier van opvoeden (Möller et al., 2013; Paquette, 2004). Moeders brengen meer tijd door met hun baby dan vaders. Daarnaast is er ook een verschil in de manier waarop vaders en moeders tijd doorbrengen met het kind. Uit onderzoek van Lawson en Mace (2009) blijkt dat moeders meer tijd investeren in hun kind dan vaders, maar dat vaders laten meer fysiek spel zien dan moeders. Dit komt

(5)

waarschijnlijk doordat mannen competitiever zijn, meer risico’s nemen en meer bezig zijn met sociale dominantie dan vrouwen (Möller et al., 2013). Vrouwen zijn juist meer

verzorgend, empathisch en sensitief. Daarom wordt verondersteld dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertonen dan het uitdagend opvoedingsgedrag van moeders.

Er zijn tot op heden slechts enkele onderzoeken die de effecten van uitdagend

opvoedingsgedrag van ouders op angst bij het kind hebben bestudeerd. In het onderzoek van Majdandžić en collega’s (2014) is gekeken naar de effecten van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders op sociale angst bij jonge kinderen. Aan de hand van observaties werd het uitdagend opvoedingsgedrag van ouders gemeten. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders ten op zichten van 4,5-jarigen samenhangt met minder sociale gedragsinhibitie op 5-jarige leeftijd van het kind, terwijl uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder juist gepaard gaat met meer sociale gedragsinhibitie bij het kind. Er is nog een ander Nederlands onderzoek (Möller et al., 2014) waarin onderzocht is wat de invloed van uitdagend opvoedingsgedrag en overbescherming op angst is. Met behulp van de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire 1 jaar (CPBQ-1) (Majdandžić et al., 2014) is het uitdagend opvoedingsgedrag van ouders gemeten. Net als in het onderzoek van Majdandžić en collega’s (2014) blijkt dat uitdagend opvoedingsgedrag van de vader

samenhangt met minder angst bij een kind van 10 tot 15 maanden oud. Daarbij lijkt uitdagend opvoedingsgedrag van moeder op trend-niveau samen te hangen met meer angst bij het kind. Dus volgens de resultaten van deze twee onderzoeken (Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2014) is het uitdagend opvoedingsgedrag van de vader een beschermende factor voor angst terwijl het uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder een risicofactor is voor angst.

Uit Australisch onderzoek (Lazarus et al., 2016) blijkt juist dat het uitdagend

opvoedingsgedrag van de moeder zorgt voor vermindering van angst bij een 3- á 4-jarig kind. Het uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder hangt in de studie zelfs samen met zowel vermindering van angstsymptomen als vermindering van klinische angst, terwijl het uitdagend opvoedingsgedrag van de vader alleen zorgt voor symptoomvermindering van angst. Het uitdagend opvoedingsgedrag van ouders werd gemeten aan de hand van zelfrapportage met behulp van de Challenging Parenting Behavior Questionnaire: 4-6 (CPBQ4-6) (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2010) en Anxiety Disorders Interview

Schedule for Children (ADIS-C) (Silverman & Albano, 1996). Volgens deze resultaten biedt het uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder voor meer bescherming bij angst bij het kind dan het uitdagend opvoedingsgedrag van vader. Uit Vlaams onderzoek (Fliek, Daemen, Roelofs, & Muris, 2014) blijkt daarentegen dat er geen relatie is tussen het uitdagend

(6)

opvoedingsgedrag van zowel vader als moeder en angst bij het kind op 4-jarige leeftijd. In dit onderzoek werd gekeken naar zowel de effecten van fysiek uitdagend opvoedingsgedrag (stoeien) als verbaal uitdagend opvoedingsgedrag (aanmoedigen) op angst. Het uitdagend opvoedingsgedrag van de ouders werd gemeten aan de hand van een vragenlijst, namelijk met de Parental Play and Care Questionnaire (PPCQ) die speciaal voor het onderzoek was

ontworpen.

Uit bovenstaande onderzoeken komen vrij consistente aanwijzingen naar voren dat uitdagend opvoedingsgedrag van de vader gepaard gaat met minder angst bij het kind. (Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2014). De samenhang tussen uitdagend

opvoedingsgedrag van moeders en angst bij het kind is echter nog onduidelijk. In onderzoek werd namelijk gevonden dat uitdagend opvoedingsgedrag samenhangt met minder angst (Möller et al., 2014) terwijl in ander onderzoek (Majdandžić et al., 2014) werd gevonden dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeders samenhangt met juist meer angst. Gezien deze wisselde onderzoeksresultaten werd er in de huidige studie wat betreft uitdagend

opvoedingsgedrag onderscheid gemaakt tussen vaders en moeders.

Echter kunnen de verschillende resultaten in de voorgaande studies mogelijk ook zijn ontstaan doordat in sommige onderzoeken (Möller et al., 2014; Lazarus et al., 2016) geen onderscheid is gemaakt tussen fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag en dus beide zijn gemeten, terwijl in ander onderzoek (Majdandžić et al., 2014) uitsluitend verbaal uitdagend opvoedingsgedrag is gemeten. Het blijkt namelijk dat vaders enkel wat betreft fysiek uitdagends opvoedingsgedrag hoger scoren dan moeders bij hun 4-jarige kind (Majdandžić et al., 2015). Dit resultaat laat verschillen tussen ouders zien in uitdagend opvoedingsgedrag, maar dit resultaat laat ook zien dat uitdagend opvoedingsgedrag twee verschillende componenten heeft, te weten fysiek en verbaal. In de huidige studie is daarom onderscheid gemaakt tussen fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag om zo te

onderzoeken of deze componenten verschillen in de mate waarin zij samenhangen met angststoornissen.

Tot slot kan een verschil in resultaten mogelijk worden verklaard door het type meetmethode. In sommige voorgaande onderzoeken is uitsluitend gebruik gemaakt van zelfrapportages om uitdagend opvoedingsgedrag te meten (Fliek et al., 2014; Möller et al., 2014; Lazazus et al., 2016) terwijl in ander onderzoek (Majdandžić et al., 2014) gebruik werd gemaakt van observaties om uitdagend opvoedingsgedrag te meten. Uit het onderzoek dat gebruik heeft gemaakt van observaties (Majdandžić et al., 2014) blijkt dat uitdagend

(7)

et al., 2014; Lazazus et al., 2016) die gebruik maken van zelfrapportages de resultaten wisselend zijn. Uit onderzoek van Majdandžić en collega’s (2015) blijkt dat uitdagend

opvoedingsgedrag gemeten met observatie of zelfrapportage van elkaar te verschillen. Hoewel ouders op babyleeftijd wat betreft zelfrapportage en observaties niet van elkaar lijken te verschillen in uitdagend opvoedingsgedrag, verschillen ouders wat betreft fysiek uitdagend opvoedingsgedrag bij een kind op 2.5-jarige leeftijd wel van elkaar. Vaders scoren bij een kind op 2,5-jarige leeftijd namelijk hoger dan moeders (Majdandžić et al., 2015). Dit houdt in dat vaders hun fysiek uitdagend opvoedingsgedrag hoger beoordelen dan moeders. Gezien de resultaten uit dit onderzoek (Majdandžić et al., 2015) en de overwegend wisselende resultaten in de andere onderzoeken (Fliek et al., 2014; Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2014; Lazazus et al., 2016) is het van belang om te onderzoeken of het type meetmethode (observaties of zelfrapportage) van invloed is op de samenhang tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angst bij het kind.

In de huidige studie werd onderzocht welke elementen van uitdagend

opvoedingsgedrag van ouders van invloed zijn op de ernst van de angststoornissen bij kinderen van 4,5 jaar. In de huidige studie werd onderzocht of er een verschil is tussen de effecten van fysiek uitdagend en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag op de ernst van angststoornissen bij het kind. Daarnaast werd onderzocht of de meetmethode van uitdagend opvoedingsgedrag van invloed is op de resultaten. Gekeken werd of er een verschil is in de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met zelfrapportage, versus gemeten met observaties, en de ernst van de angststoornissen bij het kind. Tot slot werd onderzocht of sekse van de ouder een rol speelt in de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen bij het kind. Gezien de overwegend negatieve gevonden verbanden voor vaders in voorgaande onderzoeken werd er een negatieve relatie verwacht tussen het

uitdagend opvoedingsgedrag van vader en angststoornissen bij het kind. Voor moeders werd deze relatie exploratief onderzocht, omdat: (1) de resultaten uit eerder onderzoek over moeders zeer uiteenlopend zijn; (2) er nog geen onderzoek is gedaan naar welke component van uitdagend opvoedingsgedrag van invloed is op angststoornissen; en (3) het nog

onduidelijk is welk effect het meetinstrument heeft op de uitkomsten van uitdagend

opvoedingsgedrag. Door de huidige studie kan er mogelijk meer inzicht verkregen worden in het werkingsmechanisme van uitdagend opvoedingsgedrag in relatie met angststoornissen.

Methode Participanten

(8)

De huidige studie was onderdeel van een longitudinaal onderzoek waarbij 151 families met hun eerstgeboren kind zijn gestart. Er vonden daarbij metingen plaats op 4 maanden, 12 maanden, 2,5 jaar, 4,5 jaar en 7,5 jaar. De huidige studie heeft enkel gebruik gemaakt van de meting op 4,5 jaar. In de huidige studie participeerde 111 families met hun kind. De kinderen waren tussen de 4 jaar en 6.1 jaar oud (M = 4.93, SD = 0.47). Van de kinderen waren 59 meisjes (53,2%) en 51 jongens (46,8%). Het merendeel van de ouders was van Nederlandse afkomst (94% van de vaders en 92% van de moeders). De gemiddelde leeftijd van de vaders was 38.42 (SD = 4.23) en de gemiddelde leeftijd van de moeders was 36.10 (SD = 4.18). Het opleidingsniveau van de ouders was hoog (voor vaders: M = 6.67 SD = .15, voor moeders M = 7.09 SD = .11; lopend van 1 - basisschool tot 8- universiteit). Ook het beroepsniveau van de ouders was hoog (vaders: M = 8.29 SD = .25, voor moeders M = 8.78 SD = .2; lopend van 1 – nooit werkzaam geweest tot 11 – in loondienst, wetenschappelijke opleiding vereist).

Procedure

De huidige studie was onderdeel van een longitudinaal onderzoek waarbij 151 families meededen. De participerende families werden geworven door middel van brochures die werden verspreid binnen een straal van 50 kilometer van Amsterdam. Deze brochures werden verspreid bij zwangerschapsgym, babywinkels en daarnaast werden er advertenties in

tijdschriften en websites gezet die betrekking hadden op ouderschap. De drie inclusiecriteria voor deelname aan dit onderzoek waren als volgt: (1) ouders moesten de Nederlandse of Engelse taal voldoende beheersen; (2) het kind mocht geen neurologische afwijkingen hebben; (3) de baby moest een geboortegewicht boven de 2500 gram hebben.

Op 4,5-jarige leeftijd zijn zowel vader en kind als moeder en kind naar het Uva Family Lab gekomen om drie vrije speltaken en vijf bewegingstaken af te nemen. Al deze taken werden vastgelegd met behulp van camera’s waardoor deze taken konden worden gecodeerd. Daarnaast ontvingen de families vragenlijsten die beide ouders individueel moesten invullen. Voor deelname aan het onderzoek ontvingen de families een cadeaubon van 20 euro.

Maten

Uitdagend Opvoedingsgedrag gemeten met observaties. Fysiek en verbaal uitdagend

opvoedingsgedrag zijn op 4,5-jarige leeftijd van het kind gemeten met behulp van twee meetmethodes. Ten eerste is uitdagend opvoedingsgedrag gemeten aan de hand van observaties. Zowel vader en kind als moeder en kind hebben in het UvA Family Lab een achttal taken uitgevoerd. Er waren drie vrije speltaken, namelijk: (1) ouder en kind mochten gedurende vijf minuten met elkaar spelen. In de kamer waren enkel een mat, acht kleine kussens, een fatboy en een bank aanwezig (Vrij spel zonder speelgoed); (2) ouder en kind

(9)

mochten gedurende vijf minuten spelen met speelgoed wat in de kamer was neergelegd. Het speelgoed bestond uit: een handpop, een puzzel, een boek, kralen rijgen, Smartmax en doktersspullen (Vrij spel met speelgoed); (3) ouder en kind moesten het speelgoed van de vorige taak gedurende drie minuten opruimen in bakken (Opruimen). Daarnaast waren er nog vijf bewegingstaken, namelijk: (1) de ouder moest het kind op een skippybal paardje laten rijden (Paardje rijden); (2) de ouder moest het kind twee keer op zijn buik over de skippybal laten rollen (Rollen over skippybal); (3) de ouder moest het kind twee keer over de skippybal laten koprollen (Koprollen over skippybal); (4) de ouder moest het kind op zijn rug nemen en proberen het kind van zijn rug af te krijgen (Stiertje rijden); (5) de ouder moest het kind begeleiden bij het klimrek. Het klimrek bestond uit twee kasten die door middel van een loopplank aan elkaar waren verbonden. Aan iedere kast zat een ladder om erop of eraf te klimmen. De ouder moest het kind één keer begeleiden over het klimrek en daarna mochten de ouder en het kind samen spelen op het klimrek. In de huidige studie is uitsluitend gebruik gemaakt van de vijf bewegingstaken en de taak Vrij spel zonder speelgoed, omdat dit de taken waren waarin uitdagend opvoedingsgedrag in het bijzonder voor kwam.

Het coderen van de observaties is gedaan volgens het Meso-Analytic Behavioral Rating System for Family Interactions (MeBRF) (Mahoney, Coffield, Lewis, & Lashley, 2000). Acht studenten hebben de observaties gecodeerd volgens het MeBRF systeem, waarbij een 1 staat voor geen verbaal of fysiek uitdagend opvoedingsgedrag en een 5 voor veel of intensief verbaal of fysiek uitdagend opvoedingsgedrag. Bij verbaal uitdagend

opvoedingsgedrag ging het om verbale uitingen van de ouder, zoals spanning verhogende geluiden (‘hoehoehoe!! Hieeee!’), opmerkingen om het kind aan te moedigen (‘Laat maar eens zien of jij dat zelf kan’) of opmerkingen die het kind aansporen zijn grenzen te verleggen (‘Kan je het zonder handen?). Bij fysiek uitdagend opvoedingsgedrag ging het om de

intensiteit van de bewegingen van de ouder (hard op en neer bewegen als ze bijvoorbeeld stiertje reden), het maken van onverwachte bewegingen (het kind in de lucht gooien), modelling (iets redelijks gevaarlijks voordoen) en de wildheid van het spel (op een wilde, felle manier haai spelen en het kind proberen te pakken). Gedurende een taak werd elke minuut de mate van fysiek uitdagend opvoedingsgedrag en verbaal uitdagend

opvoedingsgedrag gescoord. Vervolgens werd de taakscore berekend door het gemiddelde van fysiek en het gemiddelde van verbaal uitdagend opvoedingsgedrag over de

tijdsintervallen te berekenen. Tot slot werd het gemiddelde over de taakscores berekend. Dit gold als eindmaat voor fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag.

(10)

Om de betrouwbaarheid voor zowel fysiek als verbaal uitdagend opvoedingsgedrag te meten is de interne consistentie (Cronbach’s alpha) berekend. Dit is apart berekend voor vaders en moeders. De interne consistentie geeft weer of de verschillende items van de schaal hetzelfde concept meten. De interne consistentie van fysiek uitdagend opvoedingsgedrag bij vaders was matig (α = .47). Het verwijderen van een taak kon niet bijdragen aan het verhogen van de interne consistentie. Verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van vaders was daarentegen wel betrouwbaar (α = .71). Ook bij moeders was de interne consistentie van fysiek uitdagend opvoedingsgedrag matig (α = .45). Het verwijderen van een taak kon ook hier geen bijdrage leveren aan het verhogen van de interne consistentie. Verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van moeders was wel betrouwbaar (α = .74).

Uitdagend opvoedingsgedrag is gescoord door 8 mensen. Deze mensen zijn van tevoren getraind om het uitdagend opvoedingsgedrag van ouders te kunnen scoren. De training startte met een uitleg over welke scores er bij gedragingen hoorde. Daarna startte iedereen met het scoren van één ouder. De toegekende scores werden toen besproken en de juiste scores werden uitgelegd. Vervolgens heeft iedereen weer één ouder gescoord en werden ook die toegekende scores besproken. Daarna is iedereen gestart met het scoren van de

ouders. Elke twee weken kreeg iedereen van twee gescoorde ouders de juiste scores, zodat ze konden zien waar ze bij het scoren nog extra aandacht aan moesten geven. Van de gescoorde ouders is 19,4% dubbel gescoord. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (intraklassecorrelatie) over de verschillende geobserveerde taken is berekend voor fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag. Over de verschillende taken was de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor fysiek uitdagend hoog te noemen (M = .85, SD = .09) en ook bij verbaal uitdagend gedrag was dit hoog (M = .82, SD = .07).

Uitdagend Opvoedingsgedrag gemeten met zelfrapportage. Ten tweede is uitdagend

opvoedingsgedrag gemeten met een zelf ontwikkelde vragenlijst voor opvoedingsgedrag (Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ) (Majdandžić, de Vente, & Bogels, 2008). In deze vragenlijst worden de dimensies uitdagend opvoedingsgedrag, overbescherming, opdringerigheid, responsiviteit, warmte, discipline, permissiviteit,

negativiteit gemeten. In dit onderzoek werd uitsluitend de schaal uitdagend opvoedingsgedrag gebruikt die bestaat uit 37 items en zes subschalen (plagen, stoeien, stimuleren tot grenzen te verleggen, sociale aspecten uitdagend opvoedingsgedrag, competitie en modelling). Om verbaal uitdagend opvoedingsgedrag te meten is voor het huidige onderzoek de subschaal plagen (bijv. “Ik plaag mijn kind regelmatig”) en de subschaal stimuleren tot grenzen

(11)

af te gaan”) gebruikt. Om fysiek uitdagend opvoedingsgedrag te meten is de subschaal stoeien (bijv. “Ik hou graag een kussengevecht met mijn kind”) gebruikt. Alle subschalen bevatten zes items. Er werd in de huidige studie enkel gebruik gemaakt van deze drie subschalen van uitdagend opvoedingsgedrag, omdat deze drie subschalen hetzelfde uitdagend

opvoedingsgedrag als de observaties lijken te meten. De CPBQ werd ingevuld aan de hand van een 5-punts Likerschaal (van 1 = helemaal niet van toepassing tot 5 = helemaal van toepassing). De vragenlijst is door middel van zelfrapportage bij zowel vader als moeder afgenomen. De betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha) bij vaders was .79 (plagen), .77 (stimuleren tot grenzen te verleggen), .80 (stoeien). Bij moeders was de betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha) .79 (plagen), .70 (stimuleren tot grenzen te verleggen), .87 (stoeien). De eindmaat van verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van de ouder is het gemiddelde van de subschalen plagen en stimuleren tot grenzen te verleggen.

Angststoornis van het kind. Bij alle kinderen is op 4,5-jarige leeftijd de ADIS-C

(Silverman & Albano, 1996) afgenomen door middel van een telefonisch interview bij vader en moeder. De ADIS-C is een instrument waarmee de angststoornissen uit de DSM-IV kunnen worden gediagnosticeerd, te weten: separatie angststoornis, sociale angststoornis, selectief mutisme, specifieke fobieën, paniekstoornis, paniekstoornis zonder agrofobie, paniekstoornis met agrofobie, agrofobie zonder paniekstoornis in voorgeschiedenis, gegeneraliseerde angststoornis, obsessief compulsief stoornis en posttraumatische

stressstoornis. Voor de huidige studie is er gekeken naar de ernst van de angststoornissen (lopend van 0 – geen mate van de ernst van de angststoornissen tot 8 – zeer hoge mate van de ernst van de angststoornissen). De uitkomstmaat is vastgesteld door de rapportages van vader en moeder bij elkaar op te tellen en de ernst van alle angststoornissen bij elkaar op te tellen. Deze keuze is gemaakt, omdat kinderen waarvan beide ouders angststoornissen zien er ernstiger aan toe zijn dan kinderen waarvan één ouder een angststoornis ziet.

Analyseplan

Met behulp van vier multipele regressieanalyses is onderzocht in welke mate

verschillende elementen van uitdagend opvoedingsgedrag van invloed zijn op de ernst van de angststoornissen bij het kind op 4,5-jarige leeftijd. In de analyses is daarom onderscheid gemaakt tussen de sekse van de ouders en het type meetmethode. De afhankelijke variabele in alle vier de multipele regressieanalyses was de ernst van de angststoornissen van het kind op 4,5-jarige leeftijd. De onafhankelijke variabelen in de verschillende multipele

regressieanalyses waren: 1) fysiek uitdagend opvoedingsgedrag van moeder en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van moeder gemeten aan de hand van zelfrapportages; 2) fysiek

(12)

uitdagend opvoedingsgedrag van moeder en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van moeder gemeten aan de hand van observaties; 3) fysiek uitdagend opvoedingsgedrag van vader en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van vader gemeten aan de hand van zelfrapportages; 4) fysiek uitdagend opvoedingsgedrag van vader en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van vader gemeten aan de hand van observaties.

Daarnaast is met behulp van een gepaarde t-toets gekeken naar de verschillen in niveau tussen vaders en moeders wat betreft fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag.

Resultaten

Beschrijvende statistieken

In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken van alle variabelen weergegeven. Bij alle variabelen is gekeken of er sprake was van eventuele uitbijters en hoe deze waren verdeeld. Een uitbijter is in de huidige studie een ruwe score die meer dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde afwijkt. Wat betreft de observaties van verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van vaders is erbij zowel fysiek uitdagend opvoedingsgedrag (3,75) als verbaal uitdagend opvoedingsgedrag (2,85) een uitbijter. Beide verdelingen kennen een scheefheid naar rechts. Bij de zelfrapportage van vaders zijn er bij fysiek uitdagend opvoedingsgedrag drie uitbijters (2,33; 2,33; 2,50), waar verbaal uitdagend opvoedingsgedrag geen uitbijters kent. Beide verdelingen kennen een scheefheid naar rechts. Wat betreft de observaties van moeders kent alleen fysiek uitdagend opvoedingsgedrag één uitbijter (3,45). Beide verdelingen kennen een scheefheid naar links. Bij de zelfrapportage van moeders, bij zowel fysiek als verbaal

uitdagend opvoedingsgedrag, zijn geen uitbijters gevonden. Fysiek uitdagend

opvoedingsgedrag is normaal verdeeld, maar verbaal uitdagend gedrag kent een scheefheid naar rechts. De uitbijters zijn wel meegenomen in de analyses, omdat de betreffende ouders alleen op één van de vier scores van uitdagend opvoedingsgedrag een uitbijter hadden.

Verder wordt in Tabel 2 weergegeven hoeveel kinderen een angststoornis hebben op basis van de ADIS-C die bij zowel vader als moeder is afgenomen. Uit de resultaten blijkt een specifieke fobie het meest voor te komen (n = 30) en dat verscheidene kinderen een sociale angststoornis (n = 13) hebben. Verder is er een enkel kind met separatieangst (n = 3), een paniekstoornis (n = 4) of een gegeneraliseerde angststoornis (n = 3).

Tabel 1

(13)

Vaders Moeders Gepaarde t-test

M SD M SD t p

Zelfrapportages (N = 101)

Fysiek uitdagend opvoedingsgedrag 4.14 0.66 3.64 0.90 0.33 .74 Verbaal uitdagend opvoedingsgedrag 3.58 0.76 3.61 0.63 -4.54 < .001

Observaties (N=110)

Fysiek uitdagend opvoedingsgedrag 2.39 0.43 2.22 0.39 3.98 < .001 Verbaal uitdagend opvoedingsgedrag 2.13 0.42 2.24 0.42 -2.10 .04

M SD

Ernst van de angststoornissen bij het kind (N=110)

6.05 11.07

Noot: Ernst van de angststoornissen bij het kind is een optelsom van de ernstscores van alle

angststoornissen beoordeeld door vader en moeder op de ADIS-C.

Tabel 2

Aantal Angststoornissen van de Kinderen

N Aantal kinderen Separatie angststoornis Sociale angststoornis Selectief mutisme Specifieke fobieën Paniekstoornis

Paniekstoornis zonder agrofobie Paniekstoornis met agrofobie

Agrofobie zonder paniekstoornis in voorgeschiedenis Gegeneraliseerde angststoornis

Obsessief compulsief stoornis Posttraumatische stressstoornis 111 111 110 111 111 110 110 110 111 110 111 4 14 0 30 3 0 0 0 3 0 0

Noot: Een optelsom van de uitkomsten van de ADIS-C van vader en moeder. De

aanwezigheid van een angststoornis is vastgesteld door de rapportages van vader en moeder bij elkaar op te tellen.

Observatie van uitdagend opvoedingsgedrag en angst

Met behulp van twee multipele regressieanalyses is onderzocht wat de effecten van uitdagend opvoedingsgedrag, gemeten met observaties, zijn op de ernst van angststoornissen

(14)

bij het kind (zie Tabel 4). Er werd een aparte regressie uitgevoerd voor vaders en voor

moeders. Uit de regressie van vaders blijkt fysiek uitdagend opvoedingsgedrag niet significant samen te hangen met de ernst van angststoornissen van het kind (β = .02 p > .05). Ditzelfde blijkt voor het verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van vaders (β = -.05, p > .05). Ook blijkt uit de regressie voor moeders dat het fysiek uitdagend opvoedingsgedrag niet significant samenhangt met de ernst van angststoornissen bij het kind (β = -.02, p > .05). Verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder blijkt eveneens niet significant samen te hangen met de ernst van angststoornissen van het kind (β = -.00, p > .05). Geconcludeerd kan worden dat uitdagend opvoedingsgedrag van zowel vaders als moeders, gemeten met observaties, niet samenhangt met de ernst van angststoornissen bij het kind.

Tabel 3

Multipele Regressieanalyses van de Effecten van Fysiek en Verbaal Uitdagend Gedrag van Ouders Gemeten met Observaties op ernst van de Angststoornissen van het Kind

b SE B β p

Vader

Fysiek uitdagend gedrag Verbaal uitdagend gedrag

0.42 -1.35 2.69 2.74 .02 -.05 .88 .63 Moeder

Fysiek uitdagend gedrag Verbaal uitdagend gedrag

-0.42 -0.02 2.78 2.64 -.02 -.00 .88 .99

Noot: Afhankelijke variabele is de ernst van de angststoornissen bij het kind

Zelfrapportage uitdagend opvoedingsgedrag en angst

Om te onderzoeken of fysiek uitdagend opvoedingsgedrag, gemeten met

zelfrapportages, effect heeft op de ernst van de angststoornissen van het kind zijn er twee multipele regressieanalyses uitgevoerd, één voor vaders en één voor moeders (zie Tabel 4). Uit de resultaten blijkt dat geobserveerd fysiek uitdagend opvoedingsgedrag van vaders niet significant samenhangt met de ernst van angststoornissen bij het kind (β = .21, p > .05). Verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van vaders hangt evenmin niet significant samen met de ernst van angststoornissen bij het kind (β = -.17, p > .05). Ook voor moeders geldt dat

geobserveerd fysiek uitdagend opvoedingsgedrag niet significant samenhangt met de ernst van angststoornissen bij het kind (β = .02, p > .05). Ditzelfde geldt voor verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van moeders (β = .03, p > .05). Op basis van deze resultaten kan

(15)

gemeten aan de hand van zelfrapportage, geen effect heeft op de ernst van de angststoornissen bij het kind.

Tabel 4

Multipele Regressieanalyses van de Effecten van Fysiek en Verbaal Uitdagend Gedrag van Ouders Gemeten met Zelfrapportage op ernst van de Angststoornissen van het Kind

b SE B β p

Vader

Fysiek uitdagend gedrag Verbaal uitdagend gedrag

3.64 -2.61 2.19 1.91 .21 -.17 .10 .18 Moeder

Fysiek uitdagend gedrag Verbaal uitdagend gedrag

0.29 0.54 1.74 2.49 .02 .03 .87 .83

Noot: Afhankelijke variabele is de ernst van de angststoornissen bij het kind.

Discussie

In de huidige studie werd onderzocht welke elementen van uitdagend

opvoedingsgedrag van ouders van invloed zijn op de ernst van de angststoornissen bij kinderen van 4,5 jaar. Uit de resultaten blijkt dat zowel verbaal als fysiek uitdagend opvoedingsgedrag niet significant samenhangt met de ernst van de angststoornissen bij het kind. Dit geldt voor zowel het uitdagend opvoedingsgedrag van vaders als van moeders. Daarbij heeft het type meetinstrument, te weten zelfrapportages of observaties, ook geen effect op deze resultaten. Er kan dus geconcludeerd worden dat naar aanleiding van de

resultaten uit het huidige onderzoek uitdagend opvoedingsgedrag niet als beschermende factor gezien kan worden voor de ernst van angststoornissen bij kinderen van 4,5 jaar.

De resultaten uit deze studie komen niet overeen met de resultaten van een aantal eerdere onderzoeken naar uitdagend opvoedingsgedrag van ouders en angst bij het kind. Uit onderzoek van Möller en collega’s (2014), bij kinderen van 10 tot 15 maanden oud, bleek namelijk dat uitdagend opvoedingsgedrag van de vader samenhangt met minder angst bij het kind. Het verschil in resultaten is misschien te wijten aan het feit dat kinderen uit de huidige studie ouder zijn dan de kinderen uit de studie van Möller en collega’s (2014). Mogelijk is het ook te wijten aan de manier waarop angst is gemeten. In de huidige studie is op basis van de DSM-IV-criteria de angst van de kinderen gemeten (Silverman & Albano, 1996), terwijl in het onderzoek van Möller en collega’s (2014) angstig temperament is gebruikt als maat voor angst bij het kind (Gartstein & Rothbart, 2003). Wellicht heeft uitdagend opvoedingsgedrag

(16)

een sterkere samenhang met temperament dan met angststoornissen. Kinderen met een angstig temperament kijken namelijk meer naar de signalen die ouders geven in angstige situaties. Die informatie gebruiken kinderen, zodat ze weten hoe ze moeten reageren in die situaties (Aktar, Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2013). Door uitdagend opvoedingsgedrag laten ouders positieve reacties zien aan hun kind in soms spannende situaties. Deze positieve reacties van de ouders kunnen ervoor zorgen dat kinderen met angstig temperament minder angstig worden.

In tegenstelling tot de resultaten van de huidige studie werd in het onderzoek van Majdandžic en collega’s (2014) wel gevonden dat uitdagend opvoedingsgedrag (van vaders) samenhangt met angst, namelijk met minder sociale angst op 5-jarige leeftijd. Ook in die studie (Majdandžić et al., 2014) is angst op een andere manier gemeten dan in de huidige studie. Om de angst van het kind te bepalen is onder andere met behulp van observatie van het kind de sociale gedragsinhibitie van de kinderen gemeten. De angst van het kind werd

gemeten door te kijken hoe een kind reageerde op een vreemde man die een vriendelijk gesprekje met het kind aanknoopte. In datzelfde onderzoek van Majdandžić en collega’s (2014) werd angst ook gemeten met vragenlijsten, namelijk met de Children’s Behavior Questionnaire (verlegenheidsschaal) (Rothbart, Ahadi, Hershey & Fisher, 2001) en de

Toddler Behavior Assessment Questionnaire (sociale angstschaal) (Goldsmith, 1996). Bij die vragenlijsten beoordeelde de ouders het temperament van het kind. Vanuit de temperament schaal is de angst van het kind bepaald. De onderzoekers vonden bij het gebruik van de vragenlijsten geen samenhang tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen. Wellicht komt het verschil in resultaten doordat kinderen zich anders gedragen in de aanwezigheid van hun ouders. Tijdens de observaties waren de ouders namelijk niet aanwezig. Een andere mogelijk is dat uitdagend opvoedingsgedrag van ouders samenhangt met angst wanneer de angst van het kind niet wordt beoordeeld door ouders zelf, maar enkel wanneer dit wordt beoordeeld door buitenstaanders. Ouders kunnen de angst van hun kind minder objectief beoordelen dan buitenstaanders waardoor de beoordeling van ouders wat vertekend kan zijn (Kagan, 1998).

Een andere mogelijke verklaring voor het verschil in resultaten met de huidige studie en het onderzoek van Majdandžić en collega’s (2014) is dat in de huidige studie het uitdagend opvoedingsgedrag van de ouders en de ernst van de angststoornissen bij het kind op hetzelfde tijdstip is gemeten terwijl in het onderzoek van Majdandžić en collega’s (2014) uitdagend opvoedingsgedrag en angst een half jaar na elkaar is gemeten. Wellicht zorgt uitdagend opvoedingsgedrag van ouders in een eerder stadium voor minder angst bij het kind in een

(17)

later stadium. Ook uit het onderzoek van (Majdandžić, De Vente, Colonessie, & Bögels, in press) blijkt namelijk dat uitdagend opvoedingsgedrag van een vader in een eerder stadium (op 2,5-jarige leeftijd van het kind) samenhangt met minder angst van het kind in een later stadium (op 4,5-jarige leeftijd van het kind).

De resultaten van de huidige studie verschillen echter ook met die van Lazarus en collega’s (2016), terwijl in beide onderzoeken de ADIS-C is gebruikt om angst bij het kind te meten. Uit onderzoek van Lazarus en collega’s (2016) blijkt namelijk dat uitdagend

opvoedingsgedrag van de moeder samenhangt met een lager risico op een angststoornis bij het kind. Zowel in studie van Lazarus en collega’s (2016) en de huidige studie is gebruik gemaakt van de ADIS-C, maar in de onderzoeken is de eindmaat voor angststoornissen verschillend. In het onderzoek van Lazarus en collega’s (2016) is voor de eindmaat een dichotome variabele (wel of geen angststoornis) gebruikt terwijl in de huidige studie een continue variabele is gebruikt, namelijk de ernst van de angststoornissen bij het kind. Deze verschillen in eindmaten van angst bij het kind zorgen mogelijk voor de verschillende

resultaten in beide onderzoeken. Wanneer in het huidige onderzoek met een post-hoc analyse ook een dichotome variabele voor angst wordt gebruikt, blijken de resultaten van de huidige studie wel overeen te komen met die van Lazarus en collega’s (2016). Ook in de huidige studie wordt dan gevonden dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeders samenhangt met minder angststoornissen bij het kind (β = -.20, p < .05). Dit geldt enkel voor verbaal uitdagend opvoedingsgedrag van moeders gemeten aan de hand van observaties. Naast de ADIC-C is er in het onderzoek van Lazarus en collega’s (2016) ook gebruik gemaakt van de PAS-R om te kijken naar de samenhang tussen uitdagend opvoedingsgedrag en

angstsymptomen. Uit de resultaten blijkt dat zowel uitdagend opvoedingsgedrag van vaders als van moeders samenhangt met minder angstsymptomen bij het kind. Wellicht hangt uitdagend opvoedingsgedrag hoofdzakelijk samen met angstsymptomen en hangt het in mindere mate samen met klinische angst.

De resultaten van de huidige studie komen wel overeen met de resultaten uit het onderzoek van Fliek en collega’s (2014), waarin ook geen samenhang werd gevonden tussen fysiek uitdagend opvoedingsgedrag en angstsymptomen bij het kind. De kinderen uit het onderzoek van Fliek en collega’s (2014) waren tussen de 2 en 6 jaar oud en met behulp van de Preschool Anxiety Scale-Revised (PAS-R) is de angst van de kinderen gemeten. Men gaf als mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten dat er in de studie weinig sociale c.q. verbale elementen van uitdagend opvoedingsgedrag waren opgenomen (Fliek et al., 2014). In de huidige studie zijn deze elementen wel meegenomen, maar ook die elementen lijken niet

(18)

samen te hangen met angststoornissen bij het kind. De aspecten plagen en stimuleren tot grenzen verleggen zijn in de huidige studie opgenomen als maat voor verbaal uitdagend opvoedingsgedrag. De sociale aspecten van uitdagend opvoedingsgedrag, competitie en moddelling zijn in de huidige studie niet meegenomen. Hier is voor gekozen zodat de observaties en de vragenlijsten dezelfde elementen van verbaal uitdagend opvoedingsgedrag trachten te meten. Het is mogelijk dat de drie aspecten die in de huidige studie niet zijn meegenomen een belangrijke rol hebben bij uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen. Mogelijk is er wel sprake van samenhang tussen verbaal uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen wanneer alle elementen van verbaal uitdagend opvoedingsgedrag worden opgenomen.

Een andere verklaring voor het feit dat uitdagend opvoedingsgedrag in de huidige studie niet samenhangt met angststoornissen is dat er onderscheid is gemaakt tussen fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag. In de onderzoeken (Möller et al., 2014; Majdandžić et al., 2014; Lazarus et al., 2016) waar de totaalscore van fysiek en verbaal uitdagend

opvoedingsgedrag is gebruikt, blijkt namelijk dat uitdagend opvoedingsgedrag wel

samenhangt met angst. Uit onderzoek van Fliek en collega’s (2014) waar vooral is gekeken naar de relatie tussen fysiek uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen werd net als in de huidige studie ook geen samenhang gevonden. Mogelijk is de combinatie van fysiek en verbaal uitdagend opvoedingsgedrag belangrijk in het verminderen van angststoornissen en is enkel één component van uitdagend opvoedingsgedrag niet genoeg om angststoornissen te verminderen.

Daarnaast werd in de huidige studie ook onderzocht of het geslacht van de ouders een rol speelt in de samenhang tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen. Uit de resultaten blijkt dat zowel uitdagend opvoedingsgedrag van vaders als van moeders niet samenhangt met angst, dus het geslacht van de ouders speelt geen rol. Dit kan mogelijk komen doordat in de huidige studie vooral ouders met hun eerstgeboren kind mee hebben gedaan aan het onderzoek. Uit onderzoek blijkt (Zajonc, 2001) dat ouders met hun eerste kind angstiger zijn en minder van elkaar verschillen in opvoedingsgedrag dan bij hun tweede kind. Mogelijk is er bij ouders met hun tweede kind wel sprake van samenhang tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angst.

Er zijn nog andere alternatieve verklaringen voor de resultaten uit de huidige studie. Mogelijk heeft uitdagend opvoedingsgedrag alleen effect op bepaalde typen angststoornissen. Uitdagend opvoedingsgedrag blijkt samen te hangen met minder sociale angst (Majdandžić, et al., 2014). Wellicht heeft uitdagend opvoedingsgedrag wel effect op sociale angst, maar niet

(19)

geen effect op een specifieke fobie. Bij een specifieke fobie is er alleen angst wanneer de persoon in aanraking komt met de specifieke situatie of het specifieke voorwerp waarvoor men angst ervaart (Choy, Fyer, & Lipsitz, 2007). Wellicht hangt uitdagend opvoedingsgedrag niet samen met specifieke fobieën, omdat het uitdagend opvoedingsgedrag van de ouder niet gericht is op die specifieke situatie of voorwerp. Daarnaast komen de resultaten uit de huidige studie mogelijk niet overeen met de verwachtingen omdat het temperament van de kinderen niet is meegenomen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat alleen kinderen met een angstig temperament minder kans hebben op angstsymptomen op 4,5-jarige leeftijd door uitdagend opvoedingsgedrag van vaders op 2,5 jarige leeftijd (Majdandžić, et al., 2016). Mogelijk was in de huidige studie wel samenhang gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen als het temperament van het kind was meegenomen.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. De Sociaal Economische Status (SES) van de onderzoeksgroep hoog te noemen en is er weinig variatie in etniciteit waardoor deze onderzoeksgroep niet representatief is voor de samenleving. Vanwege deze gebreken in de externe validiteit moet men voorzichtig zijn met het generaliseren van de resultaten. Naast beperkingen in de externe validiteit is er ook een beperking wat betreft de ecologische validiteit. De observaties van de huidige studie hebben uitsluitend plaatsgevonden in een labotorium. Observaties in het laboratorium kunnen ervoor zorgen dat mensen zich anders gedragen dan in een natuurlijke setting (Levitt & List, 2007). Verder is de interne consistentie wat betreft de observaties voor fysiek uitdagend opvoedingsgedrag niet betrouwbaar. Dit kan worden verklaard door de verschillende contexten waarin de bewegingstaken en de vrij speltaak werden uitgevoerd.

Deze beperkingen en de resultaten van dit onderzoek hebben implicaties voor vervolgonderzoek. Ten eerste zou vervolgonderzoek zich moeten richten op een bredere variatie in SES en etniciteit. Door gezinnen te selecteren met meer variatie in SES en etniciteit kan de externe validiteit van het onderzoek worden verhoogd. Ten tweede is het belangrijk om naast de observaties in het laboratorium ook observaties thuis te laten plaatsvinden. Op deze manier zou de ecologische validiteit kunnen worden vergroot. Ten derde zou het nuttig kunnen zijn om in vervolgonderzoek het temperament van het kind te meten. Er kan dan onderzocht worden of de effecten van uitdagend opvoedingsgedrag en angststoornissen verschillend zijn voor kinderen met een angstig temperament en kinderen zonder een angstig temperament. Dit vanwege het feit dat is gebleken dat uitdagend opvoedingsgedrag wel van invloed is op angst bij kinderen met een angstig temperament (Majdandžić et al., 2016). Ten vijfde zou het nuttig kunnen zijn als in vervolgonderzoek de participerende kinderen oudere

(20)

leeftijd zouden hebben. Mogelijk hebben kinderen dan te maken met andere angststoornissen dan een specifieke fobie. Vooral bij kinderen die ouder zijn dan 4,5 jaar komen andere type angststoornissen voor. Bepaalde angststoornissen komen op bepaalde leeftijden namelijk meer voor dan andere angststoornissen (Beidel & Alfano, 2011). Het is wellicht mogelijk dat uitdagend opvoedingsgedrag alleen effect heeft op bepaalde vormen van angststoornissen. Door kinderen uit een andere leeftijdsgroep te onderzoeken hebben ze mogelijk andere vormen van angststoornissen en kan het effect van uitdagend opvoedingsgedrag op die angststoornissen worden onderzocht. Ten zesde zou het ook raadzaam kunnen zijn om een andere angstmaat te gebruiken. In de huidige studie is er voor gekozen om voor de angstmaat een klinische maat te gebruiken. In voorgaande onderzoeken (Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2014; Lazarus et al., 2016) waar geen klinische maat voor angst is gebruikt, is er wel samenhang gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag en angst. Ten zevende zou het raadzaam zijn om in vervolgonderzoek gebruik te maken van een longitudinaal onderzoek. Met die onderzoeksopzet kan namelijk gekeken worden of uitdagend opvoedingsgedrag van ouders in een eerder stadium kan zorgen voor verminderen van angst in een later stadium. Ten achtste zou men in vervolgonderzoek kunnen onderzoeken of uitdagend opvoedingsgedrag als totaal (de combinatie van fysiek als verbaal uitdagend opvoedingsgedrag) samenhangt met angststoornissen of dat enkel fysiek of verbaal uitdagend opvoedingsgedrag samenhangt met angststoornissen.

Uit de huidige studie is gebleken dat uitdagend opvoedingsgedrag van de ouders geen invloed heeft op de ernst van de angststoornissen bij kinderen van 4,5 jaar. Gebleken is dat zowel fysiek als verbaal uitdagend opvoedingsgedrag geen invloed heeft op de ernst van de angststoornis evenals het type meetinstrument dat werd gebruikt om uitdagend

opvoedingsgedrag te meten (zelfrapportage of observatie). Tevens is er geen verschil

gevonden tussen de effecten van het uitdagend opvoedingsgedrag van vaders versus moeders op de ernst van de angststoornissen van het kind. Het doel van de huidige studie was om meer vat te krijgen op het werkingsmechanisme van uitdagend opvoedingsgedrag op

angststoornissen door te onderzoeken of de verschillende componenten van uitdagend

opvoedingsgedrag, geslacht van de ouder en het meetinstrument effect hadden op de ernst van de angststoornissen van het kind. De huidige resultaten geven echter weinig inzicht in het werkingsmechanisme van uitdagend opvoedingsgedrag op angststoornissen. Wellicht hangt enkel fysiek of enkel verbaal uitdagend opvoedingsgedrag niet samen met de ernst van de angststoornissen bij een kind op 4,5-jarige leeftijd. Mogelijk kunnen de suggesties voor vervolgonderzoek van de huidige studie bijdragen aan het verbeteren van het onderzoek naar

(21)

uitdagend opvoedingsgedrag in relatie tot de ontwikkeling van angst, zodat op die manier meer inzicht kan worden verkregen op het werkingsmechanisme van uitdagend

(22)

Literatuurlijst

Aktar, E., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2013). The interplay between expressed parental anxiety and infant behavioural inhibition predicts infant avoidance in a social referencing paradigm. The Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54, 144–156. doi: 10.1111/j.1469-7610.2012.02601.x

Beidel, D. C., & Alfano, C. A. (2011). Child anxiety disoders. A guide to research and

treatment. New York: Routledge.

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child anxiety: Attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology

Review, 26, 834-856. doi: 10.1016/j.cpr.2005.08.001

Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. doi: 10.1016/j.cpr.2007.07.011

Costello, E. J., Mustillo, S., Erkanli, A., Keeler, G., & Angold, A. (2003). Prevalence and development of psychiatric disorders in childhood and adolescence. Archives of

General Psychiatry, 60, 837-844. doi: 10.1001/archpsyc.60.8.837

Choy, Y., Fyer, A. J., & Lipsitz, J. D. (2007). Treatment of specific phobia in adults. Clinical

psychology review, 27, 266-286. doi: 10.1016/j.cpr.2006.10.002

Flanders, J. L., Simard, M., Paquette, D., Parent, S., Vitaro, F., Pihl, R. O., & Séguin, J. R. (2010). Rough-and-tumble play and the development of physical aggression and emotion regulation: A five-year follow-up study. Journal of Family Violence, 25, 357-367. doi: 10.1007/s10896-009-9297-5

Fliek, L., Daemen, E., Roelofs, J., & Muris, P. (2014). Rough-and-tumble play and other parental factors as correlates of anxiety symptoms in preschool children. Journal of

Child and Family Studies, 24,1-10. doi: 10.1007/s10826-014-0083-5

Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via the revised infant behavior questionnaire. Infant Behavior and Development, 26, 64–86. doi: 10.1016/s0163-6383(02)00169-8

Goldsmith, H. H. (1996). Studying temperament via construction of the toddler behavior assessment questionnaire. Child Development, 67, 218–235. doi: 10.2307/1131697 Hudson, J. L., & Rapee, R. M. (2001). Parent–child interactions and anxiety disorders: An

observational study. Behaviour Research and Therapy, 39, 1411-1427. doi: 10.1016/s0005-7967(00)00107-8

(23)

Kagan, J. (1998). Biology and the child. In W. Damon & N. Eisenberg (Eds.), Handbook of

child psychology: Vol. 3. Social, emotional and personality development (5th ed., pp.

177–235). New York: Wiley.

Last, C. G., Perrin, S., Hersen, M., & Kazdin, A. E. (1996). A prospective study of childhood anxiety disorders. Journal of the American Academy of Child & Adolescent

Psychiatry, 35, 1502-1510. doi: 10.1136/archdischild-2013-305562

Lawson, D. W., & Mace, R. (2009). Trade-offs in modern parenting: a longitudinal study of sibling competition for parental care. Evolution and Human Behavior, 30, 170-183. doi: 10.1016/j.evolhumbehav.2008.12.001

Lazarus, R. S., Dodd, H. F., Majdandžić, M., de Vente, W., Morris, T., Byrow, Y., ... & Hudson, J. L. (2016). The relationship between challenging parenting behaviour and childhood anxiety disorders. Journal of Affective Disorders, 190, 784-791. doi: 10.1016/j.jad.2015.11.032

Levitt, S. D., & List, J. A. (2007). What do laboratory experiments measuring social preferences reveal about the real world? The journal of economic perspectives, 21, 153-174. doi: 10.1093/acprof:oso/9780195328325.003.0015

McLeod, B. D., Wood, J. J., & Weisz, J. R. (2007). Examining the association between parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 27, 155-172. doi: 10.1016/j.cpr.2006.09.002

Mahoney, A., Coffield, A., Lewis, T., & Lashley, S. L. (2000). Meso-analytic behavioral rating system for family interactions: Observing play and forced-compliance tasks with young children. In P. K. Kering, & K. M. Lindahl (Eds.) Family observational

coding systems: Resources for systemic research (pp.221). Mahwah: Lawrence

Erlbauw Association.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2008). The Comprehensive Parenting

Behavior Questionnaire. Age versions: CPBQ-0, CPBQ-1, CPBQ2-3, CPBQ4-6, CPBQ7-12. Research Institute of Child Development and Education, University of

Amsterdam.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2010). Challenging Parenting Behavior

Questionnaire: 4-6 Year Version (CPBQ4-6). Research Institute of Child

Development and Education, University of Amsterdam.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2015). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 4,1-30. doi: 10.1111/infa.12125

(24)

Majdandžić, M., de Vente, W., Colonnesi, C., & Bögels, S. M. (In press). Fathers’, but not mothers’, challenging parenting behavior predicts less subsequent anxiety symptoms in fearful children.

Majdandžić, M., Möller, E. L., de Vente, W., Bögels, S. M., & van den Boom, D. C. (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old children: A longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child

Psychology, 42, 301-310. doi: 10.1007/s10802-013-9774-4

Möller, E. L., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2014). Parental anxiety, parenting behavior, and infant anxiety: Differential associations for fathers and mothers. Journal of Child

and Family Studies, 24, 2626-2637. doi: 10.1007/s10826-014-0065-7

Möller, E. L., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88-117. doi:

10.5127/jep.026912

Muris, P. E. H. M. (2010). Angststoornissen bij kinderen. Amsterdam: Hogrefe.

Paquette, D. (2004). Theorizing the father–child relationship: mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193–219. doi: 10.1159/000078723

Rapee, R. M. (1997). Potential role of childrearing practices in the development of anxiety and depression. Clinical Psychology Review, 17, 47-67. doi:

10.1016/s0272-7358(96)00040-2

Rapee, R. M. (2012). Family factors in the development and management of anxiety disorders. Clinical Child and Family Psychology Review, 15, 69-80. doi: 10.1007/s10567-011-0106-3

Rapee, R. M., Schniering, C. A., & Hudson, J. L. (2009). Anxiety disorders during childhood and adolescence: Origins and treatment. Annual Review of Clinical Psychology, 5, 311-341. doi: 10.1146/annurev.clinpsy.032408.153628

Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Coutinho: Bussum.

Rothbart, M. K., Ahadi, S. A., Hershey, K. L., & Fisher, P. (2001). Investigations of temperament at three to 7 years: the children’s behavior questionnaire. Child

Development, 72, 1394–1408. doi: 10.1111/1467-8624.00355

Silverman, W. K., & Albano, A. M. (1996). The Anxiety Disorders Interview Schedule for

(25)

Van Ameringen, M., Mancini, C., & Farvolden, P. (2003). The impact of anxiety disorders on educational achievement. Journal of Anxiety Disorders, 17, 561-571. doi:

10.1016/s0887-6185(02)00228-1

Woodward, L. J., & Fergusson, D. M. (2001). Life course outcomes of young people with anxiety disorders in adolescence. Journal of the American Academy of Child &

Adolescent Psychiatry, 40, 1086-1093. doi: 10.1097/00004583-200109000-00018

Zajonc, R. B. (2001). The family dynamics of intellectual development. American

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

In this study, we compared the transcriptome profiles of an endophytic strain and a soil strain of B. mycoides in response to potato root exudates. The aim was to

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such

HCRC MapTask corpus: For the HCRC MapTask corpus, we only find one significant difference: an initiating laugh ap- pears to be longer in duration than its paired responding laugh.. ( Z

There will be an ingroup bias in using feedback on the estimation task. I hypothesize that subjects will change their answer more in the direction of the feedback if it is from

start with a step back. A century of research has been conducted on topics, which are crucial for affective computing. Understanding this vast amount of research will accelerate

T = 2TtVf. am een duidelijk verschil in responsie te kunnen krijgen is het dus wenselijk om een massa van ongeveer 10 kg aan de zuigerstang te kunnen

Proposed are applicative and qualitative requirements and a development schedule for a personal and professional information management system.. Special attention 1s