• No results found

De invloed van motieven voor steun op het sociaal delen van de emotie bezorgdheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van motieven voor steun op het sociaal delen van de emotie bezorgdheid"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van Motieven voor Steun op het Sociaal Delen van de Emotie Bezorgdheid Lotte Lucassen

Universiteit van Amsterdam Masterthese Sociale Psychologie

17 november 2016

Studentnummer: 10199497 Begeleidster: Lisanne Pauw Aantal woorden abstract: 246 Aantal woorden totaal: 6891

(2)

2

Abstract

Om te achterhalen of, en op welke manier, mensen verschillen in het uiten van hun zorgen wanneer zij naar socio-affectieve steun verlangen in vergelijking tot wanneer zij verlangen naar cognitieve steun is een experimenteel onderzoek (N=184) uitgevoerd waarbij

participanten voor de camera een bezorgde autobiografische herinnering moesten delen met een ingebeelde gesprekspartner. Hierbij werden drie condities gemanipuleerd (motieven voor socio-affectieve steun; motieven voor cognitieve steun; controlegroep), waarbij de

manipulatie voor socio-affectieve steundoelen echter niet geslaagd was: alle participanten ervoeren in hoge mate socio-affectieve motieven voor steun. In tegenstelling tot de hypothesen werd geen verschil gevonden tussen mensen met- en zonder motieven voor cognitieve steun in het totaal aantal woorden en de mate waarin zij emotiewoorden en

appraisals toepasten tijdens het delen van de autobiografische herinnering. Wel bleken

mensen met motieven voor cognitieve steun conform de hypothese vaker re-appraisal en emotionele uitreiking toe te passen tijdens het delen. Exploratieve bevindingen wezen daarnaast op een klein positief effect van zelfgerapporteerde motieven voor socio-affectieve steun op het uiten van hulpeloosheid en op een klein negatief effect van zelfgerapporteerde motieven voor cognitieve steun op het uiten dat men de gebeurtenis verwachtte. Tot slot bleek dat vrouwen hogere waarden rapporteerden dan mannen voor zowel socio-affectieve- als cognitieve motieven voor steun en daarnaast ook meer woorden gebruikten en een hogere mate van bezorgdheid ervoeren bij het delen van de emotionele gebeurtenis. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of onderzoek met een sterkere manipulatie en in een natuurlijkere context dezelfde bevindingen zal opleveren.

(3)

3 Index Inleiding 4 Methode 8 Participanten 8 Materialen 9 Procedure 11 Resultaten 13 Discussie 17 Referenties 23 Appendix 27

(4)

4

De invloed van Motieven voor Steun op het Sociaal Delen van de Emotie Bezorgdheid Beeldt u zich in dat een familielid een zware operatie te wachten staat. U maakt zich zorgen of de operatie wel goed zal verlopen. Of denkt u eens aan een moeder die bezorgd is om haar zoontje dat voor het eerst alleen naar school fietst. Wat deze situaties met elkaar gemeen hebben is dat er geen controle over de situatie wordt ervaren. In onzekere tijden, zoals in bovenstaande scenario’s, zoekt men vaak de nabijheid van naasten op. Zo zal de moeder misschien een vriendin opbellen om haar te vragen naar haar kijk op de situatie. En u zou wellicht uw familie opzoeken om het over de aankomende operatie te hebben. Er zijn talloze vergelijkbare impactvolle situaties te bedenken waarbij mensen steun zoeken bij anderen door te praten over de zorgen die zij ervaren. Interessant is, of we ons op verschillende manieren uiten om de steun die wij willen uit te lokken. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen op welke manier het verlangen naar een specifieke vorm van steun van invloed is op de manier waarop we over een emotionele gebeurtenis vertellen. Hierbij zal worden ingezoomd op motieven voor steun bij het uiten van bezorgdheid.

Bezorgdheid is een emotie waarbij men angstig is over het voordoen van mogelijke toekomstige probleemsituaties (Borkovec, 1985). De emotie wordt geassocieerd met een ervaren onvermogen om een situatie onder controle te houden (Barlow, 1988). Hoe angstiger een individu is, hoe groter het gebrek aan vertrouwen in het eigen probleemoplossend

vermogen zal zijn, en hoe meer zorgen het individu dus zal ervaren bij de poging tot een oplossing te komen (Davey, Hampton, Farrell, & Davidson, 1992). Er zijn verschillende vormen van bezorgdheid van elkaar te onderscheiden. Hierbij valt te denken aan financiële zorgen, gezondheidszorgen, carrièrezorgen, ouderlijke zorgen of relatiezorgen (Tallis, Davey & Bond, 1994). Voor alle vormen geldt dat zij zowel betrekking kunnen hebben op situaties of gebeurtenissen die men zelf betreft, als op die betrekking hebben op iemand anders.

In sommige gevallen kan het ervaren van bezorgdheid nuttig zijn. De emotie maakt het brein namelijk alert: mentale probleemoplossing wordt geactiveerd in een poging het optreden van de dreigende gebeurtenissen te voorkomen (Borkovec, 1985). Wanneer de emotie echter betrekking heeft op een domein waarover men weinig controle ervaart, kan deze sterke

gevoelens van hulpeloosheid met zich meebrengen (Kubzansky et al., 1997). Individuen die er in het alledaagse leven niet in slagen hun bezorgdheid onder controle te houden blijken vaker last te hebben van depressie en angstigheid (review Olatunji et al., 2010). Bovendien blijkt overmatige bezorgdheid gerelateerd te zijn aan buitensporig vertoon van risicogedrag, waaronder roken, drinken en overconsumptie (Fairburn et al., 1995; Tice et al., 2001).

(5)

5

Vanwege de mogelijke belemmerende consequenties van bezorgdheid is het dan ook van belang dat men de emotie goed reguleert.

Een in verschillende contexten succesvol gebleken emotieregulatie strategie is cognitieve re-appraisal (Carver et al., 1989; Folkman & Lazarus, 1986; Gross, 1998; Gross & Thompson, 2007). Cognitieve re-appraisal gebeurt wanneer men een interpretatie van een situatie bijstelt door een ander, positiever perspectief aan te nemen. Het zou namelijk niet de situatie zelf zijn die een bepaalde emotie oproept, maar de subjectieve interpretatie ervan: de

appraisal (Frijda, 1988). Negatieve emoties zouden hierbij ontstaan als gevolg van appraisals

waarbij situaties als belemmerend of bedreigend voor het behalen van doelen, en dus als tegenstrijdig met onze verwachtingen, perspectieven en modellen van de wereld worden ervaren (Frijda, 1988; Lazarus, 1982; Scherer, 1984; Smith & Ellsworth, 1985). Hierdoor ervaren we dat ons wereldbeeld instabiel is, wat een verontrustend gevoel oplevert dat we graag weer willen verminderen (Rimé, 2009). Middels cognitieve re-appraisal kunnen we daarom bewust of onbewust onze appraisals bijstellen, wat de intensiteit van de emotie zal doen afnemen (Gross, 1998: Bargh &Williams, 2007; Rottenberg & Gross, 2003).

Sommige mensen hebben echter grote moeite met het (zelfstandig) reguleren van hun emoties. Een groot deel zoekt hierbij dan ook hulp van anderen. Uit onderzoek van Rimé, Philippot, Boca & Mesquita (1992) bleek dat intense emotionele ervaringen in maar liefst 90% tot 96% van de gevallen met anderen werden gedeeld. Deze manifestatie waarbij mensen over een emotionele gebeurtenis en de bijbehorende gevoelens en reacties praten wordt ook wel het sociaal delen van emoties genoemd (Rimé, Mesquita, Philippot, & Boca, 1991). Vaak gebeurt het sociaal delen van emoties op korte termijn na het ervaren van de emotie, en worden de emoties meerdere keren en met meerdere personen gedeeld (Rimé et al., 1991, 2009). Bijna altijd zijn dit personen waarmee de ‘deler’ een hechte band heeft; zoals vrienden, romantische partners en familieleden (Rimé et al., 1998, 2009; Skowronski, Gibbons, Vogl, & Walker, 2004). Al op zeer jonge leeftijd zoeken kinderen contact met hun hechtingsfiguur in tijden van onzekerheid en stress (Ainsworth et al., 1978; Sroufe & Waters, 1976). Het contact met de hechtingsfiguur zou voor hen zowel een directe angstreductie als een verbeterd

cognitief inzicht teweegbrengen (Shaver and Klinnert, 1982). In de volwassenheid worden negatieve emoties nog steeds gedeeld vanuit een zoektocht naar stress-reducerende responsen van anderen (Schachter, 1959; Shaver & Klinnert, 1982; Duprez, 2015; Rime, 2009).

Uit onderzoek naar motieven voor het sociaal delen van emoties bleek dat men bij het delen van een emotie in de meeste gevallen socio-affectieve- of cognitieve steun hoopt te ontvangen (Nils & Rimé, 2012; Rimé, 2007, 2009). Met socio-affectieve steun worden sociale

(6)

6

responsen als hulp, steun, comfort, begrip, legitimatie, aandacht en empathie bedoeld. Met cognitieve steun, aan de andere kant, worden sociale responsen bedoeld die voor zowel de gesprekspartner als de ‘deler’ cognitieve inspanning vereisen, zoals afstand nemen, perspectief nemen, herkaderen, en re-appraisal van de gebeurtenis. Verschillende

zelfrapportage-studies waarbij mensen gevraagd werden naar alle mogelijke redenen waarom zij een emotionele gebeurtenis met anderen hadden gedeeld leverden zeer consistente

resultaten op (review Rimé, 2007; Duprez, 2015). De participanten rapporteerden motieven die overwegend socio-affectief van aard waren. Ook lichte vormen van cognitieve steun, zoals verheldering en betekenisgeving werden gerapporteerd, zij het in mindere mate. Cognitieve responsen die een grotere mate van mentale inspanning vereisten bleven daarentegen compleet afwezig in de zelfrapportages. Mogelijk zijn mensen zich simpelweg niet bewust van dit soort cognitieve motieven. Anderzijds is het mogelijk dat men vroeg na het ervaren van een emotie, het moment waarop het meeste delen plaatsvindt (Rimé et al., 1991), er simpelweg nog niet klaar voor is om afstand te nemen van oorspronkelijke schema’s, perspectieven en gefrustreerde doelen. Toch zijn nou juist deze cognitieve responsen van groot belang voor het bereiken van emotioneel herstel.

Uit meerdere onderzoeken blijkt namelijk dat de populaire opvatting dat het praten over negatieve emotionele ervaringen altijd tot emotioneel herstel leidt niet strookt met de werkelijkheid; de responsen van de gesprekspartners zijn daarentegen bepalend voor het al dan niet optreden van emotioneel herstel bij de ‘delers’ (Lepore et al., 2004; Nils en Rimé, 2012).Dit blijkt uit onderzoek van Lepore et al. (2004), waarbij participanten een negatieve emotie-inducerende video te zien kregen en daarna hun reactie op de film moesten geven aan ofwel (1) een cognitief uitdagende luisteraar, (2) een steunende en validerende

gesprekspartner, (3) alleen over de film moesten praten, of (4) helemaal niet moesten praten (controlegroep). Departicipanten die door hun gesprekspartner cognitief werden uitgedaagd lieten het grootste emotioneel herstel zien in vergelijking tot de andere condities. Hetzelfde bleek uit soortgelijk onderzoek van Nils en Rimé (2012) waarbij de participanten met iemand uit hun eigen intieme netwerk over de film konden praten. In dit geval brachten ook socio-affectieve responsen positieve effecten met zich mee voor de ‘delers’; er trad een tijdelijke stressreductie op, een sterker gevoel van verbondenheid met de luisteraar en verminderde gevoelens van eenzaamheid. Dit gevoel van opluchting verminderde echter weer na enkele uren, waarna de emotionele impact opnieuw optrad, samen met een hernieuwde behoefte om de emotie met iemand te delen. Uit de resultaten van de beide studies valt dus te concluderen dat cognitieve steun, middels het bieden van een tegengeluid, het meest effectief is voor het

(7)

7

bereiken van langdurig emotioneel herstel.De achterliggende gedachte hierbij is dat zolang de cognitieve appraisal over de emotionele gebeurtenis onveranderd blijft, de activatie van de herinnering aan deze gebeurtenis dezelfde emotionele beelden, gevoelens en fysiologische gewaarwordingen zal triggeren als op het moment waarop de emotie voor het eerst werd ervaren (Rimé, 2007).

Aangezien emoties op grote schaal met anderen worden gedeeld, zou het een grote meerwaarde hebben wanneer men zich bewust is van de positieve effecten van cognitieve steun, zodat men kan proberen deze specifieke steunvorm uit te lokken bij hun

gesprekspartners. De precieze wijze waarop motieven voor steun de manier waarop we onze bezorgdheid uiten beïnvloedt, en óf dit zo is, is echter nog niet bekend. Door dit te achterhalen kunnen we erachter komen of we onze bezorgdheid al op een effectieve wijze met anderen delen voor het uitlokken van cognitieve steun, of dat we hiervoor ons gedrag dus zullen moeten aanpassen.De vraag die in dit onderzoek centraal staat luidt daarom: ‘Op welke manier verschillen we in het uiten van onze zorgen wanneer we naar socio-affectieve steun verlangen (o.a. begrip en empathie) in vergelijking tot wanneer we verlangen naar cognitieve steun (o.a. perspectiefneming en re-appraisal)?’. Onderzoek toont aan dat er zowel positieve als negatieve consequenties verbonden zijn aan het gebruik van bepaalde emotionele

uitlatingen als emotiewoorden, appraisals en emotieregulatie strategieën voor het ontvangen van de twee vormen van steun. Ervan uitgaande dat men uit eerdere ervaringen leert, zijn op basis van deze onderzochte consequenties daarom verwachtingen opgesteld met betrekking tot de onderzoeksvraag.

Ten eerste wordt verwacht dat mensen die naar socio-affectieve steun verlangen, in vergelijking tot mensen die verlangen naar cognitieve steun, langer zullen praten en hierbij relatief gezien meer gebruik zullen maken van emotiewoorden. Uit een door Christophe en Rimé (1997) omschreven interpersoonlijke dynamiek, welke prototypisch zou zijn voor de socio-affectieve deelmodus (Rimé, 2009), blijkt namelijk dat intense emotie uitlatingen de kans op socio-affectieve steun vergroten maar de kans op cognitieve steun juist te verkleinen. Deze interpersoonlijke dynamiek is als volgt: Persoon A ervaart een emotie en deelt deze met persoon B. Persoon B toont interesse in de inhoud van de ervaring van persoon A, wat

persoon A stimuleert om persoon B meer over de emotionele gebeurtenis te vertellen. De gedetailleerde emotionele omschrijving activeert emotionele arousal in persoon B. Bij zowel persoon A als persoon B wordt hierdoor de betreffende emotie gestimuleerd, in andere woorden; er vindt emotionele besmetting plaats (Schoenewolf, 1990). De emotionele besmetting leidt tot een verhoogde empathie bij persoon B, die hierdoor steeds meer bereid

(8)

8

raakt om persoon A te steunen. Hoe hoger de emotionele intensiteit van de gedeelde episode, hoe meer persoon B overgaat tot non-verbale socio-affectieve steun door bijvoorbeeld een arm om persoon A te slaan. De wederzijdse affectie tussen persoon A en B wordt verhoogd en zij zullen zich uiteindelijk hechter tot elkaar verbonden voelen. Intense emotionele uitingen maken de kans op cognitieve steun dus steeds kleiner omdat zij het averechtse gevolg hebben dat de luisteraars in de situatie worden meegesleurd, emotioneel besmet raken, stiller worden en uiteindelijk zelfs steeds meer op non-verbale wijze zullen reageren, wat uiteraard niet tegemoetkomt aan de cognitieve emotieregulatie-behoeften van mensen met motieven voor cognitieve steun (Rimé, 2009).

De tweede verwachting met betrekking tot de onderzoeksvraag is dat mensen met motieven voor cognitieve steun, in meerdere mate dan mensen met motieven voor socio-affectieve steun, gebruik zullen maken van appraisals bij het delen van bezorgdheid, bijvoorbeeld door te zeggen dat de situatie ‘onverwacht’, ‘vervelend’ of ‘raar’ is; en dat zij daarnaast op het moment van het delen vaker zelf al emotieregulatie strategieën zullen toepassen, door bijvoorbeeld de gesprekspartner expliciet te vragen naar zijn/haar perspectief op de situatie of door het toepassen van re-appraisal. Deze verwachting was gebaseerd op de veronderstelling dat de cognitieve deelmodus meer kans heeft om plaats te vinden wanneer delers luisteraars op een objectieve wijze over de situatie, aanleiding, omstandigheden en context van een voorval vertellen, zodat luisteraars zullen begrijpen waarom de gebeurtenis inderdaad als ongebruikelijk en belemmerend werd door de deler ervaren (Rimé, 2009). Wanneer de deler vervolgens aan de gesprekspartner vraagt om te verhelderen wat er nou eigenlijk gebeurd is, zal de respons van de gesprekspartner ook de vorm van een verhaal aannemen, een verhaal dat erop gericht zou zijn om de ongewone omstandigheden te voorzien van een context die de omstandigheden logisch en begrijpelijk maakt, zodat voor hen een wereld wordt geschetst waarin de voorgevallen emotionele gebeurtenis weer betekenis krijgt (Bruner, 1990, als in Rimé 2009). Het verwachte gebruik van appraisals zou dus dienen ter ondersteuning van de verhaallijn en de verwachte toepassing van emotieregulatie strategieën tijdens het delen zouden dienen om de aandacht te vestigen op het meer cognitieve aspect van de emotionele gebeurtenis en hiermee het gesprek alvast de gewenste richting op te sturen.

Methode Participanten

Er namen in totaal 197 participanten deel aan huidig onderzoek, met een

responspercentage van 93.91%. Data van participanten die niet aan het volledige onderzoek deelnamen zijn verwijderd uit de dataset. Tevens is één participant uit de dataset verwijderd

(9)

9

omdat deze aangaf zich extreem ongemakkelijk te voelen tijdens het experiment. De

overgebleven steekproef (n = 184) bestond uit 141 (76.6%) vrouwen en 43 (23.4%) mannen en werd op willekeurige wijze verdeeld over drie condities. De condities waren gelijk

verdeeld wat betreft sekse (χ2 = 3.31, df = 2, p = .191) en leeftijd (F (2, 181) = 1.70, p = .183). De proefpersonen waren gemiddeld 22 jaar oud (SD = 4.6), met een minimumleeftijd van 18 en een maximumleeftijd van 59 jaar. Een groot deel van de steekproef bestond uit

psychologiestudenten (41.8%). Daarnaast waren er diverse opleidingsniveaus in de steekproef vertegenwoordigd, variërend van HAVO tot PhD. Participanten namen op vrijwillige basis deel aan het onderzoek en ontvingen een vergoeding in de vorm van proefpersoon-punten of 5 euro.

Materialen

Manipulatie uiten van bezorgdheid en motieven voor steun. Ter manipulatie van

bezorgdheid en motieven voor steun zijn twee nagenoeg identieke versies van een fictief krantenartikel ontworpen waarin een fictief onderzoek naar de effecten van responsstijlen van gesprekpartners bij het delen van emoties werd omschreven. In de artikelen werd bewust stilgestaan bij het verschil tussen socio-affectieve-en cognitieve steun en in de eerste versie werd geconcludeerd dat socio-affectieve steun het meest effectief is voor emotioneel herstel en in de tweede versie werd geconcludeerd dat cognitieve steun hiervoor het beste was, zie Bijlage 1. De artikelen werden opgevolgd door een expliciete instructie waarin de conclusie uit het artikel werd herhaald waarna participanten expliciet verzocht werden om een bezorgde autobiografische herinnering te delen en hierbij, afhankelijk van de conditie, cognitieve- dan wel socio-affectieve steun uit te lokken. Participanten kregen de opdracht om terug te denken aan een emotionele situatie waarin de participant bezorgd was en in te beelden hier weer middenin te zitten. Participanten moesten zich vervolgens inbeelden een vriend(in) aan de lijn te hebben via Skype en hen maximaal drie minuten vertellen over de autobiografische

herinnering op ‘een manier waarvan zij dachten dat de vriend(in) empathie en troost zou bieden (socio-affectieve conditie); of juist een tegengeluid en een nieuw perspectief zou bieden (cognitieve conditie); of zonder verdere toelichting (controlegroep). De exacte instructie is te zien in Bijlage 2.

Emotionele intensiteits-schaal. Er is een emotionele intensiteits-vragenlijst ontworpen

als manipulatiecheck voor de mate waarin de participant bezorgdheid voelde en uitte bij het delen van de autobiografische herinnering. De schaal bestond uit 14 items met telkens de vraag in welke mate de participant een bepaalde emotie (twijfel, angst, bezorgdheid,

(10)

10

gebeurtenis. Ditzelfde werd gevraagd voor de mate waarin zij dachten deze emoties

daadwerkelijk geuit te hebben. Items werden gescoord op een 100-punts slider (0 = helemaal niet; 100 = in zeer sterke mate).

Sociale Steun Motieven Schaal. Als manipulatiecheck voor de expliciete instructies

voor motieven voor steun werd een aangepaste versie van de Sociale Steun Motieven Schaal gebruikt (SSMS; Duprez et al., 2015). De aangepaste vragenlijst bestond uit 20 items en mat motieven voor steun op twee subschalen: socio-affectieve motieven (SA-subschaal;

oorspronkelijk 7 items) en cognitieve motieven (C-subschaal; 13 items). Participanten konden voor elk item op een 100-punts slider aangeven in hoeverre het item op hem/haar van

toepassing was (0 = helemaal niet; 100 = in zeer sterke mate). Een voorbeelditem uit de SA-subschaal is “Toen ik mijn ervaring met mijn (ingebeelde) vriend(in) deelde, wilde ik me

verbonden voelen”. Een voorbeelditem uit de C-subschaal is “Toen ik mijn ervaring met mijn (ingebeelde) vriend(in) deelde, wilde ik Zijn/haar perspectief op de situatie te weten komen”.

Een principale componenten analyse (PCA) met oblimin rotatie waarbij twee componenten werden geëxtraheerd bevestigde de verwachte itemverdeling over de twee subschalen. Eén item (“Mijn perspectief op de gebeurtenis bevestigd krijgen”) is echter uit de schaal

verwijderd, omdat deze op de verkeerde factor laadde. De nieuwe SA-subschaal (6 items) had een goede interne consistentie (α= .85). Ook de betrouwbaarheid van de C-subschaal (13 items) was goed (α = .91). Zie Tabel 1 in de appendix voor een overzicht van de items en factorladingen. De gemiddelde totaalscores op de twee subschalen werden met elkaar

vergeleken, waarbij hogere scores duidden op een hogere mate van de betreffende motieven.

Codering sociaal delen. Voor de scoring van de videobeelden werd een aangepaste

versie van het coderingsschema van Feldkamp, Sauter & Fischer (2016) gebruikt, zie bijlage 3. Het coderingsschema maakt onderscheid tussen drie overkoepelende woordcategorieën: (1) emotiewoorden, (2) appraisal-woorden en (3) emotieregulatie-woorden. De eerste

overkoepelende categorie, emotiewoorden, bevatte drie subcategorieën waarbij telkens weer een onderscheid kon worden gemaakt in of de emotie betrekking had op de persoon zelf of een ander. De drie subcategorieën betroffen: specifieke emotiewoorden, algemene

emotiewoorden en emotie gerelateerde acties. De tweede overkoepelende categorie,

appraisal-woorden, was gebaseerd op de door Scherer (1997) gedefinieerde appraisals, en

bevatte acht subcategorieën die de aard van de appraisals aanduidden: plezierig vs.

onplezierig; verwacht vs. onverwacht; eerlijk vs. oneerlijk en hoge coping vs. lage coping. De laatste categorie, emotieregulatie-woorden, bevatte tenslotte vier subcategorieën waarmee het type regulatiestrategie werd aangeduid: suppressie, re-appraisal, afleiding en emotionele

(11)

11

uitreiking, oftewel het direct om vragen van de gesprekspartner om hulp, advies of zijn/haar perspectief. Hierbij werd telkens gespecificeerd of de participant de emotieregulatie strategie tijdens het vertellen (aangeduid met: emotieregulatie heden) of tijdens de gebeurtenis zelf toepaste (aangeduid met: emotieregulatie verleden). Ook het totaal aantal gebruikte woorden was als variabele in het coderingsschema opgenomen.

Procedure

Er werd een experimenteel onderzoeksdesign gehanteerd, waarvoor de participanten op aselecte wijze door de computer werden verdeeld over drie condities: (1) de cognitieve conditie, (2) de socio-affectieve conditie en (3) controlegroep. Alle participanten namen deel aan het onderzoek via een computer in het psychologielaboratorium van de Universiteit van Amsterdam. Zij waren ervan op de hoogte gefilmd te worden. Voordat er werd gestart, werd telkens eerst een proefsessie voor de camera gedaan, waarvoor de participanten zich moesten inbeelden met een goede vriend(in) te skypen en hem/haar over hun dag vertellen. De

proefleider was bij deze proefsessie aanwezig, waarna deze positieve feedback gaf en de computerruimte weer verliet. Vervolgens kreeg de participant de manipulatie voor het uiten van bezorgdheid en de motieven voor steun. Tijdens het inspreken van de videoboodschap was de proefleider niet in de computerruimte aanwezig. Na het delen van de autobiografische gebeurtenis kregen de participanten nog enkele vragenlijsten op de computer (respectievelijk; de aangepaste SSMS-vragenlijst; de emotionele-intensiteitsvragenlijst; demografische

gegevens). Afsluitend werd gevraagd naar vermoedens omtrent de onderzoekshypothesen en ontvingen de participanten een korte debriefing.

Om de anonimiteit van de deelnemers te garanderen zijn de videobeelden door een externe partij getranscribeerd. De hieruit voortkomende teksten zijn vervolgens elk door één van de vier onafhankelijke codeurs blind voor condities gescoord, waarbij gebruik gemaakt werd van het online scoringsprogramma Catma, waarin alle teksten zijn ingevoerd. Om zoveel mogelijk op één lijn te zitten wat de coderingen betreft, hebben de vier codeurs hieraan voorafgaand een gezamenlijke codeertraining gevolgd, waarna over een subset van 20 teksten de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is getest. Deze is voor elke woordcategorie gemeten door middel van de tweezijdige intraclass coëfficiënt (ICC), op basis van absolute

overeenstemming over de gemiddelde metingen (Hallgren, 2012). Alle categorieën lieten een hoge mate van overeenstemming tussen de codeurs zien, behalve de subcategorie

“emotieregulatie-suppressie-heden”, waardoor deze uit de overkoepelende categorie emotieregulatie-woorden is verwijderd. Ook de subcategorieën “appraisal-oneerlijk”, “emotieregulatie-afleiding-heden”, “emotieregulatie-suppressie-verleden” en

(12)

12

“emotieregulatie-emotionele uitreiking-verleden” zijn vanwege een te lage frequentie verwijderd uit de overkoepelende emotieregulatie-categorie en zijn dus niet meegenomen in de analyses. Zie voor alle ICC-waarden Tabel 1 hieronder.

Tabel 1

Mate van overeenstemming tussen codeurs, uitgedrukt in intra class correlation (ICC)

Woordcategorieën ICC 95% BI

Affectieve expressie woorden .72 .56 - .84

Specifieke emotiewoorden zelf .93 .87 - .97

Specifieke emotiewoorden ander .93 .89 - .97

Algemene emotiewoorden zelf .91 .85 - .95

Algemene emotiewoorden ander .96 .93 - .98

Emotie-gerelateerde acties zelf .57 .25 - .78

Emotie-gerelateerde acties ander .86 .76 - .93

Appraisal-woorden Appraisal onplezierig .79 .96 .68 - .89 .93 - .98 Appraisal plezierig .94 .90 - .97 Appraisal onverwacht .92 .86 - .96 Appraisal verwacht .68 .45 - .84 Appraisal oneerlijk .90 .83 - .95 Appraisal eerlijk * *

Appraisal coping laag .95 .91 - .97

Appraisal coping hoog * *

Emotieregulatie (ER) woorden .72 .55 - .84

Afleiding heden * * Afleiding verleden .89 .81 - .94 Suppressie heden -.05 -.85 - .46 Suppressie verleden * * Reappraisal heden .55 .21 - .76 Reappraisal verleden .84 .73 - .92

Emotionele uitreiking heden .97 .95 - .99

(13)

13 Noot. Betrouwbare ICC waarden zijn dikgedrukt. *de schaal of een gedeelte van de schaal

heeft 0 variantie, waardoor voor deze schaal geen ICC-betrouwbaarheidscoëfficiënt kon worden berekend.

Resultaten

De data zijn geanalyseerd aan de hand van het statistiekprogramma SPSS, versie 23. Voor alle analyses werden tweezijdige statistische tests en, tenzij anders vermeld, een p-waarde van .05 gehanteerd. Er is gecontroleerd voor ruis door te checken of de mate waarin de participanten zich op hun gemak voelden en de mate waarin zij bezorgdheid ervoeren en geuit dachten te hebben gelijk was over condities. Uit een MANOVA bleek dat de mate waarin de participanten zich op hun gemak voelden tijdens het onderzoek gelijk verdeeld was over de condities (F(2, 181)=1.30, p=.276), als ook de mate waarin zij aangaven de emotie bezorgdheid tijdens het vertellen te hebben gevoeld (F(2, 181)=.21, p=.810) en de mate waarin zij dachten bezorgdheid daadwerkelijk te hebben geuit (F(2, 181)=1.15, p=.318). De variabelen dus geen ruis veroorzaken bij het vergelijken van de condities.Zie voor een overzicht van gemiddelden en standaarddeviaties Tabel 2 in de appendix.

Manipulatiecheck bezorgdheid. Om te controleren of de manipulatie voor bezorgdheid

effectief was is gecheckt of deze emotie in hogere mate werd ervaren dan andere negatieve emoties. De gevoelde en geuite bezorgdheid werd inderdaad in dezelfde of in hogere mate gerapporteerd dan de andere emoties. Er was echter een uitzondering voor verdriet: uit gepaarde t-testen bleek dat de mate waarin verdriet werd gevoeld tijdens het terugdenken (M=59.36, SD=25.84) significant hoger was dan de mate van bezorgdheid (M=46.09, SD=32.19; t(183)=-5.78, p<.001). In Figuur 1 is te zien hoe de gevoelde en geuite emoties zich tot elkaar verhielden. Een overzicht van de exacte gemiddelden en standaarddeviaties is weergegeven in Tabel 3 van de appendix. Behalve dat het niet de bedoeling was dat

participanten verdriet in hogere mate zouden voelen dan bezorgdheid, was de manipulatie dus grotendeels geslaagd: participanten dachten geen enkele emotie meer te hebben geuit dan bezorgdheid bij het praten over de emotionele gebeurtenis.

(14)

14 Figuur 1. Verhoudingen gevoelde en geuite emoties.

Manipulatiecheck motieven voor steun. Er is gecontroleerd of de manipulatie van

motieven voor steun heeft gewerkt door middel van een MANOVA waarbij werd gekeken of de drie condities inderdaad van elkaar verschilden in zelfgerapporteerde motieven. Er werd gecontroleerd voor normaliteit, lineariteit, univariate en multivariate outliers, homogeniteit van variantie-covariantie matrices, en multicollineariteit, waarbij geen serieuze schendingen werden gevonden. De toetsingsuitkomsten wezen op een significant, maar matig effect van conditie op scores op de C-subschaal (F(2, 181)=5.83, p=.004; η2=.06) en geen significant effect van conditie op de SA-subschaal (F(2, 181)=2.40, p=.094; η2=.03). Zie Tabel 2 voor de gemiddelde waarden en standaarddeviaties per conditie. Post-hoc analyses lieten zien dat participanten in de cognitieve conditie significant hogere waarden van cognitieve motieven rapporteerden dan participanten uit de socio-affectieve conditie (p=.031) en de controlegroep (p=.004), maar dat de socio-affectieve conditie en de controlegroep hierin niet significant van elkaar verschilden. De manipulatie slechts deels geslaagd en leidde zoals bedoeld tot een hogere mate van cognitieve motieven voor participanten uit de cognitieve conditie, maar niet tot een hogere mate van zelfgerapporteerde socio-affectieve motieven voor de participanten uit de socio-affectieve conditie.

0 10 20 30 40 50 60 70

(15)

15

Tabel 2.

Gemiddelde scores op de SSMS-subschalen en type woordgebruik per conditie (M en SD) Conditie Cognitief (n = 62) Socio-affectief (n = 60) Controle (n = 62) F-waarde SA-subschaal 67.70 (16.41) 66.17 (20.53) 60.50 (20.63) 2.40 C-subschaal 62.80 (14.64) 53.88 (21.52) 51.62 (20.90) 5.83* Aantal woorden 405.26 (236.29) 400.55 (130.77) 427.52 (131.10) .41 Emotiewoordena 1.31 (1.00) 1.45 (1.45) 1.37 (.95) .30 Appraisal-woordena 2.46 (1.03) 2.03 (1.01) 2.41 (1.03) 3.22 ER-hedena .34 (.49) .14 (.21) .17 (.32) 5.87*

Noot. aDe gegeven gemiddeldes zijn percentages van het totaal aantal door hen gebruikte woorden. * p < .017.

Toetsing eerste hypothese. De eerste hypothese was dat participanten met motieven

voor socio-affectieve steun in totaal meer woorden zouden gebruiken en hierbij relatief meer gebruik zouden maken van emotiewoorden dan participanten met motieven voor cognitieve steun. Een MANOVA liet echter geen significant verschil zien tussen condities in het totaal aantal gebruikte woorden en de ratio emotiewoorden/totaal (F(4,360)=.35, p=.842;

Wilks’Lambda=.99; η2=.004). Zie voor een overzicht van gemiddeldes en standaarddeviaties

Tabel 2 hierboven. Participanten uit de socio-affectieve conditie gebruikten in totaal dus niet meer woorden dan participanten uit de cognitieve conditie en gebruikten hierbij relatief gezien ook niet meer emotiewoorden, waarmee de eerste hypothese niet door de

onderzoeksresultaten kon worden bekrachtigd.

Toetsing tweede hypothese. De tweede hypothese was dat individuen met motieven

voor cognitieve steun vaker gebruik zouden maken van appraisal-woorden en van ER-heden-woorden dan individuen met motieven voor socio-affectieve steun. Om deze hypothese te onderzoeken is een MANOVA uitgevoerd. In het kader van het voorkomen van Type 1 fouten is hierbij een Bonferroni aangepaste alpha van .017 gehanteerd. De toetsingsuitkomsten wezen op een significant, maar klein effect van conditie op toepassen van emotieregulatie woorden tijdens het delen (F(2, 181)=5.87, p=.003; η2=.06), maar wegens de Bonferroni alpha van .017, niet op een significant effect van conditie op gebruik van appraisal-woorden (F(2, 181)=3.22, p=.042; η2=.03). Uit post hoc analyses bleek dat in de cognitieve conditie, conform de verwachting, significant meer emotieregulatie-woorden werden gebruikt dan in de

(16)

16

socio-affectieve conditie (M-verschil=.20, p=.006) en de controlegroep (M-verschil=.18,

p=.021), maar dat de socio-affectieve conditie en de controlegroep hierin niet significant van

elkaar verschilden. Zie Tabel 2 voor gemiddeldes en standaarddeviaties. De tweede hypothese kon dus slechts gedeeltelijk door de onderzoeksresultaten worden bekrachtigd: participanten met motieven voor cognitieve steun pasten, conform de hypothese, vaker emotieregulatie-strategieën als re-appraisal en emotionele uitreiking toe tijdens het delen dan participanten met een mindere mate van cognitieve motieven. De mate waarin gebruik werd gemaakt van

appraisals verschilde in tegenstelling tot de hypothese echter niet significant tussen

participanten met motieven voor cognitieve- en socio-affectieve steun.

Exploratieve analyses. Omdat de manipulatie voor de motieven voor steun slechts

gedeeltelijk geslaagd was, zijn ter aanvulling op de onderzoekshypothesen exploratieve analyses uitgevoerd, om naast het effect van conditie ook het effect van zelfgerapporteerde motieven te onderzoeken. Ten eerste is daarom middels herhaalde multipele regressies voor elke woord(sub)categorie de voorspellende waarde van de zelfgerapporteerde motieven voor cognitieve en socio-affectieve steun op woordgebruik onderzocht. Uit de regressieanalyses bleek dat slechts twee regressiemodellen een significant, maar klein, voorspellend effect hadden. In het eerste significante regressiemodel verklaarden de zelfgerapporteerde motieven voor cognitieve en socio-affectieve steun 6.1% van de variantie in het gebruik van appraisal-verwacht woorden (F(2, 181)=5.90, p=.003). Alleen scores op de C-subschaal bleken hierbij een significante unieke contributie te leveren aan de verklaarde variantie (beta=-.27, r=-.24,

p=.001). In andere woorden, hoe hoger de zelfgerapporteerde scores voor cognitieve

steundoelen, hoe minder men over het algemeen gebruik maakte van appraisal-verwacht-woorden bij het praten over de bezorgde autobiografische herinnering. In het tweede significante regressiemodel verklaarden de zelfgerapporteerde motieven 5.7% van de

variantie in appraisal-coping-laag (F(2, 181)=5,50, p =.005). Alleen de SA-subschaal leverde hierbij een significante unieke bijdrage aan de verklaarde variantie in het gebruik van

woorden uit de appraisal-coping-laag categorie (beta=.25, r=.22, p=.002). Kortom, hoe hoger de zelfgerapporteerde scores voor socio-affectieve steundoelen, hoe meer appraisal-coping-laag woorden men toegepaste bij het delen van bezorgdheid.

Tenslotte bleek uit een MANOVA dat vrouwen significant meer woorden gebruikten bij het delen (M=428.94, SD=185.71) dan mannen (M=353.12, SD =118.10; F(1, 182)=6.37,

p=.012, η2=.03). Zij verschilden hierbij niet significant van elkaar in het type woorden dat zij

gebruikten. Vrouwen bleken tevens significant hogere waarden van gevoelde bezorgdheid te rapporteren (M=48.73, SD=32.14) dan mannen (M=37.41, SD=31.16; F(1, 182) = 4.15,

(17)

17 p=.043; η2=.02). Ook de mate van zelfgerapporteerde motieven voor steun was bij vrouwen

significant hoger dan bij mannen, op zowel de SA-subschaal (p<.001) als op de C-subschaal (p=.028). De vrouwen rapporteerden hierbij significant hogere waarden op de SA-subschaal dan op de C-subschaal (p<.001). De door mannen zelfgerapporteerde scores voor cognitieve- en socio-affectieve steundoelen weken daarentegen niet significant van elkaar af, zie Tabel 3.

Tabel 3.

Motieven voor het sociaal delen per sekse (gemiddelde en SD)

Vrouwen (n = 141) Mannen (n = 43) F(df) Gemiddelde SA-subschaal 68.48 (17.62) 52.63 (20.30) 24.801(1, 182)*** Gemiddelde C-subschaal 57.90 (19.40) 50.33 (19.99) 4.93(1, 182)* t 6.416*** .669 Noot. *p < .05; *** p < .001. Discussie

Doel van dit onderzoek was om de invloed van motieven voor steun op het sociaal delen van bezorgdheid in kaart te brengen. De eerste hypothese dat mensen met motieven voor socio-affectieve steun meer woorden zouden gebruiken en hierbij relatief meer gebruik zouden maken van emotiewoorden dan mensen met motieven voor cognitieve steun werd niet door de onderzoeksresultaten ondersteund. Zowel de manipulatie van steundoelen als de door de participanten zelf gerapporteerde motieven voor steun bleken geen effect op het totale woordgebruik en het toepassen van emotiewoorden te hebben. Bij de interpretatie van deze bevindingen dient er wel rekening mee te worden gehouden dat de manipulatie van socio-affectieve steun motieven niet succesvol was. De manipulatie leidde namelijk niet tot de beoogde verschillen tussen condities in de zelfgerapporteerde mate van socio-affectieve steun, socio-affectieve steunmotieven werden door alle drie de condities zelfs in hogere mate

gerapporteerd dan cognitieve steunmotieven. De condities konden dus enkel vergeleken worden op basis van de mate waarin er cognitieve motieven in het spel waren, waardoor de eerste hypothese niet met veel bewijskracht kon worden getoetst. De hoge waarden voor socio-affectieve steundoelen die in dit onderzoek gevonden werden vallen te rijmen aan bevindingen uit eerdere zelfrapportage-onderzoeken, waarin motieven voor socio-affectieve steun vrijwel altijd domineerden, terwijl cognitieve motieven tot op zekere hoogte zelfs afwezig bleven (Finkenauer & Rime, 1996; Delfosse, Nils, Lassere, & Rimé, 2004; Nils, Delfosse, & Rimé, 2005; Wetzer, Zeelenberg, & Pieters, 2005, als in Rime, 2009). Mogelijk

(18)

18

is de behoefte aan socio-affectieve steun dus zo sterk dat deze behoefte niet te manipuleren valt met een instructie. Toekomstig onderzoek kan hierop inspelen door natuurlijke motieven voor steun als predictor voor het uiten van de emotie te gebruiken of door wederom een experimenteel design toe te passen waarbij de focus in het specifiek ligt op de verschillen in de mate van cognitieve steunmotieven.

De manipulatie van cognitieve steunmotieven bleek wel geslaagd, waarmee de tweede hypothese met meer bewijskracht kon worden getoetst. Deze hypothese dat mensen met motieven voor een meer cognitieve vorm van steun vaker gebruik zouden maken van appraisal-woorden en emotieregulatie-woorden werd gedeeltelijk door de

onderzoeksresultaten bekrachtigd. Participanten met motieven voor cognitieve steun

gebruikten conform de verwachting significant meer emotieregulatie-woorden in de vorm van

re-appraisal en emotionele uitreiking. De mate waarin zij appraisal-woorden toepasten bleek

daarentegen niet significant te verschillen van de mate waarin de participanten met motieven voor socio-affectieve steun en participanten uit de controlegroep dit deden. Deze bevindingen indiceren dat emotionele gebeurtenissen altijd gedeeld waarbij appraisals worden geuit maar dat mensen met motieven voor cognitieve steun hierbij vaker zelf al re-appraisal en

emotionele uitreiking toepassen, om zo het gesprek alvast de gewenste richting op te sturen. De gesprekspartners kunnen het cognitieve werk van de delers vervolgens stimuleren door de omstandigheden van een context te voorzien die de omstandigheden voor de deler logisch en begrijpelijk maakt.

Achteraf gezien is het niet heel verrassend dat mensen met verschillende steundoelen niet verschilden in de mate waarin zij tijdens het delen appraisals toepasten. Onder het sociaal delen van emoties wordt namelijk, zoals ook in de inleiding al is besproken, het proces verstaan waarbij individuen openlijk met elkaar communiceren over emoties; over gebeurtenissen die de emoties deden ontstaan, en over de gevoelens en reacties die zij

teweegbrachten (Rimé et al., 1991). Omdat negatieve emoties ontstaan door ervaren tegenstrijdigheden met verwachtingen, perspectieven en modellen van de wereld, zal dus vertellen over waarom men de voorgevallen gebeurtenis niet verwachtte, vervelend vond, oneerlijk vond, en/of niet kon plaatsen in zijn of haar beeld van de wereld. Men verteld dus over de negatieve appraisals zodat de luisteraars zullen begrijpen waarom de gebeurtenis door als negatief werd ervaren en de delers vervolgens van steun kunnen voorzien. De effectgrootte van de manipulatie voor cognitieve motieven was echter niet zo groot, wat mogelijk verklaard waarom er tegen de verwachting in geen verschillen in appraisals werden gevonden. Uit de exploratieve bevindingen bleek echter dat ook zelfgerapporteerde motieven

(19)

19

niet voorspellend waren voor het gebruik van appraisals, emotiewoorden en totale spreekduur. Toch blijft het interessant dat in dit onderzoek, afhankelijk van steun- of communicatiedoelen, maar zo weinig verschillen werden gevonden in de gradaties waarin delers tijdens bepaalde aspecten meer of minder belichtten. Want zo zal het voor

gesprekspartners dus ambigu blijven welk type steun de delers hopen te ontvangen, wat de kans dat de reacties van deze gesprekspartners aan hun behoeften en verlangens tegemoet zullen komen uiteraard verkleint.

Toch werden er bij de exploratieve analyses twee modellen gevonden waarbij er wel sprake was van een voorspellend effect vanuit de zelfgerapporteerde motieven voor steun. Beide voorspellingen werden niet verwacht, maar vallen achteraf wel mogelijk te verklaren vanuit de literatuur. Zo bleek een hogere mate van zelfgerapporteerde motieven voor socio-affectieve steun een vermeerderd uiten hulpeloosheid te voorspellen, wat mogelijk te verklaren vanuit de hechtingstheorie van Bowlby (1969) die stelt dat kinderen genetisch 'geprogrammeerd' zijn om zorg te verkrijgen in periodes van hulpeloosheid. Zoals in de inleiding is besproken delen we negatieve emoties in de volwassenheid nog steeds vanuit een zoektocht naar stress-reducerende responsen van anderen. Aannemelijk blijft deze natuurlijke neiging vanuit uit de kindertijd om hulpeloosheid te uiten om daarmee hechtingsreacties als geruststelling en troosten uit te lokken dus nog actief in de volwassenheid. De manier waarop we deze hulpeloosheid uiten zal zich naar waarschijnlijkheid echter met ons mee ontwikkelen, waardoor we hulpeloosheid in de volwassenheid meer verbaal zullen uiten.

Het tweede voorspellingsmodel suggereerde dat zelfgerapporteerde motieven voor cognitieve steun voorspellend waren voor een verminderd uiten dat men de situatie had zien aankomen. Deze voorspelling kan mogelijk verklaard worden vanuit de appraisal-theorie van Scherer et al. (2001), die stelt dat negatieve emoties ontstaan wanneer een gebeurtenis als negatief wordt geëvalueerd. Doordat negatieve emoties ontstaan als gevolg van negatieve appraisals, dus bijvoorbeeld omdat men iets niet zag aankomen, is het dan ook logisch dat men tijdens het delen van de emotionele gebeurtenis niet zal zeggen de gebeurtenis te hebben zien aankomen. Dit gegeven, en ook gegeven het feit dat er in de toetsing van de tweede hypothese geen verschillen zijn gevonden tussen mensen met verschillende motieven voor steun in hun gebruik van appraisals, zou het dus wellicht beter zijn geweest als in de operationalisatie van de categorie appraisal-woorden enkel de negatieve appraisals waren meegenomen. Dit is aan toekomstig onderzoek om nader te onderzoeken, waarna in de toekomst te gebruiken codeerschema’s hierop herzien kunnen worden. Er dient echter wel rekening mee te worden gehouden dat de zelfgerapporteerde motieven slechts een klein

(20)

20

gedeelte van de variantie in het woordgebruik verklaarden, waarbij ervanuit werd gegaan dat de rest van de variabelen werd stilgehouden, wat in de praktijk natuurlijk niet het geval was. Tot slot wezen enkele exploratieve bevindingen naar verschillen tussen mannen en vrouwen in de richting van de eerste hypothese. Vrouwen bleken namelijk hogere waarden te rapporteren voor zowel socio-affectieve- als cognitieve motieven voor steun en bleken daarnaast meer woorden te gebruiken bij het delen van de emotionele gebeurtenis dan mannen. In overeenstemming met de literatuur bleken vrouwen echter ook de bezorgdheid intenser te hebben ervaren van mannen (Zlomke en Hahn, 2010), wat wellicht verklaart waarom vrouwen meer woorden gebruikten en überhaupt meer motieven voor het delen van de emotie aangaven. Mogelijk is deze verhoogde kwetsbaarheid van vrouwen voor

overmatige bezorgdheid te verklaren door het feit dat zij andere cognitieve emotieregulatie strategieën gebruiken dan mannen (Zlomke en Hahn, 2010). Ook dit is een interessant vraagstuk voor vervolgonderzoek.

Vanwege enkele methodologische beperkingen dienen we voorzichtig te zijn bij het trekken van conclusies op basis van de in dit onderzoek verkregen data. Zo is er voor de manipulatie van bezorgdheid gebruikgemaakt van autobiografische herinneringen. Deze kunnen kwetsbaar geweest zijn voor vertekeningen in de reconstructie (Brewer, 1986). Bezorgdheid gaat namelijk over het onvermogen om een toekomstige situatie onder controle te houden. In het geval de situatie inmiddels een positieve draai heeft gekregen ervoeren de participanten bij het terugdenken aan deze situatie dus wellicht eerder opluchting dan bezorgdheid, en in het geval de situatie slecht is afgelopen wellicht eerder verdriet. Verdriet bleek in dit onderzoek bij het terugdenken aan de emotionele gebeurtenis inderdaad

significant meer te worden ervaren dan bezorgdheid. Niettemin werd met betrekking tot de emotie die de participanten dachten het meest te hebben geuit de hoogste score gevonden voor bezorgdheid, en het uiten van bezorgdheid was immers ook waar dit onderzoek om draaide. Bovendien bracht de manipulatie van bezorgdheid aan de hand van autobiografische

herinneringen de meerwaarde met zich mee dat de door de participanten ervaren bezorgdheid van voldoende intensiteit was, wat de representativiteit van de uitingen verhoogd.

Toekomstige onderzoeken kunnen de valkuil van mogelijke vertekeningen in de reconstructie ondervangen door participanten de opdracht te geven om niet terug te denken aan een situatie waarover zij in het verleden bezorgd waren, maar juist om te denken aan een situatie of gebeurtenis waarover zij ten tijde van het onderzoek zelf bezorgd zijn.

Een andere methodologische limitatie heeft betrekking op de kunstmatige setting waarin het onderzoek zich afspeelde. Om de manier van het uiten van bezorgdheid zo

(21)

21

gedetailleerd mogelijk te kunnen onderzoeken was er namelijk voor gekozen de participanten gericht aan een camera in het laboratorium te laten praten. Mogelijk heeft een aantal

participanten zich niet op zijn gemak gevoeld omdat zij geen fysieke gesprekspartner hadden, en/of zich sociaal wenselijk gedragen omdat zij zich bewust waren van de camera die op hen gericht stond. De zelfgerapporteerde mate waarin participanten zich tijdens het onderzoek op hun gemak voelden was inderdaad vrij laag. Vervolgonderzoek zou hierop kunnen inspelen door een natuurlijkere setting te hanteren. Bijvoorbeeld door participanten een situatie waarover zij op dat moment bezorgd zijn te laten delen met een ‘echte’ fysieke

gesprekspartner en hierbij gebruik te maken van verborgen camera’s. Aangezien emotionele gebeurtenissen in het echte leven voornamelijk gedeeld worden met personen waarmee delers een hechte band hebben, wordt aangeraden deze gesprekspartners door de participanten zelf gekozen vriend(in)en te laten zijn. Deze opzet zal dichter bij de realiteit staan en daarmee de representativiteit van de bevindingen verhogen. Tevens zal deze onderzoeksopzet het

mogelijk maken om tegelijkertijd daadwerkelijk de reacties die de verschillende typen woorden bij de gesprekspartners uitlokken te meten.

Ondanks dat de resultaten uit het huidige onderzoek dus wellicht nog niet het pure effect van motieven voor steun op het uiten van bezorgdheid weergeven, kan er toch in zekere mate antwoord gegeven worden op de centrale vraag op welke manier men verschilt in het uiten van bezorgdheid wanneer men verlangt naar socio-affectieve steun in vergelijking tot wanneer men verlangt naar cognitieve steun. Zo blijkt uit de resultaten dat men over het algemeen een hoge mate van motieven voor socio-affectieve steun heeft die moeilijk te manipuleren valt, maar dat wanneer men naast motieven voor socio-affectieve steun ook motieven voor cognitieve steun heeft, men tijdens het delen van bezorgdheid meer

emotieregulatie-strategieën toepast dan wanneer men enkel motieven voor socio-affectieve steun heeft. Mensen die een hogere mate van motieven voor socio-affectieve steun hebben lijken daarnaast vaker hulpeloosheid te uiten, terwijl mensen met hogere motieven voor cognitieve steun minder vaak zullen zeggen emotionele gebeurtenissen te hebben zien aankomen. Tot slot blijkt dat vrouwen bezorgdheid intenser ervoeren dan mannen en daarnaast hogere doelen tot zowel cognitieve als socio-affectieve steun hadden en meer woorden gebruikten bij het delen van bezorgdheid. Dit onderzoek suggereert dat men, ongeacht of men motieven heeft voor cognitieve steun, afgezien van het gebruik van emotieregulatie-woorden dus niet verschilt in emotionele uitlatingen. Dit wijst erop dat er over het algemeen nog ruimte is voor verbetering in de manier waarop men specifieke steunvormen probeert uit te lokken. Vermoedelijk is het momenteel dus nog ambigu voor

(22)

22

luisteraars wat de precieze motieven voor steun van de delers zijn, waardoor het voor hen moeilijk zal zijn om in hun reactie tegemoet te komen aan de cognitieve- dan wel socio-affectieve behoeften en verlangens van de delers. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of de in dit onderzoek gevonden effecten hetzelfde zijn bij een sterkere manipulatie en in een natuurlijkere context. Ook kan toekomstig onderzoek de hierboven omschreven speculaties nader onderzoeken om het algemene inzicht in interpersoonlijke emotieregulatie te vergroten, zodat uiteindelijk zowel luisteraars als delers effectief op elkaar in kunnen spelen bij het komen tot emotioneel herstel.

(23)

23 Referenties

Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., & Waters, E. Wall. s. (1978). Patterns of attachment: A

psychological study of the strange situation. Via website:

https://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=zUMBCgAAQBAJ&oi=fnd&pg=PP1&dq=Ain sworth,+M.+D.+S.,+Blehar,+M.+C.,+%26+Waters,+E.+Wall.+s.+(1978).+Patterns+of+attach ment:+A++%09psychological+study+of+the+strange+situation.&ots=jciSzfDYDR&sig=V8 wwmscsrAZXkZvrgHececEetfo#v=onepage&q&f=false.

Bargh, J. A., & Williams, L. E. (2007). The case for nonconscious emotion regulation. In J. J.Gross (Ed.), Handbook of emotion regulation (pp. 429–445). New York: Guilford Press. Via website:

https://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=Jh81lZKqFH8C&oi=fnd&pg=PA429&dq=Barg h,+J.+A.,+%26+Williams,+L.+E.+(2007).+The+case+for+nonconscious+emotion+regulation. +In+J.++J.Gross+(Ed.),+Handbook+&ots=6geRpfUodB&sig=lD3Wk7qKxoCrIvAj2CWQfg hb5sY#v=onepage&q&f=false.

Borkovec, T. D. (1985). Worry: A potentially valuable concept. Behaviour Research and

Therapy, 23(4), 481-482.

Bretherton, I. (1992). The origins of attachment theory: John Bowlby and Mary Ainsworth.

Developmental psychology, 28(5), 759. doi.org/10.1037/0012-1649.28.5.759.

Brewer, W. F., Rubin, D. C. (1986). What is autobiographical memory?. Cambridge

University Press, 298, 25-49. doi.org/10.1017/CBO9780511558313.006.

Carver, C.S., Scheier, M.F., & Weintraub, J.K. (1989). Assessing coping strategies: A theoretically based approach. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 267– 283. doi.org/10.1037/0022-3514.56.2.267.

Christophe, V., & Rimé, B. (1997). Exposure to the social sharing of emotion: Emotional impact, listener responses and secondary social sharing. European Journal of Social

Psychology, 27(1), 37-54. doi: 10.1002/(SICI)1099-0992(199701)27:1<37::AID-

EJSP806>3.0.CO;2-1.

Davey, G. C., Hampton, J., Farrell, J., & Davidson, S. (1992). Some characteristics of worrying: Evidence for worrying and anxiety as separate constructs. Personality and

Individual Differences, 13(2), 133-147. doi:10.1016/0191-8869(92)90036-O. Duprez, C., Christophe, V., Rimé, B., Congard, A., & Antoine, P. (2015). Motives for the

social sharing of an emotional experience. Journal of Social and Personal

Relationships, 32(6), 757-787. doi:10.1177/0265407514548393.

(24)

24

(1995). A prospective study of outcome in bulimia nervosa and the long-term effects of three psychological treatments. Archives of General Psychiatry, 52(4), 304-312. doi:10.1001/archpsyc.1995.03950160054010.

Feldkamp, M.J., Sauter, D.A., & Fischer, A.F. (2016). Coding affective communication across cultures. Manuscript in preparation.

Folkman, S., & Lazarus, R. S. (1986). Stress processes and depressive symptomatology.

Journal of abnormal psychology, 95(2), 107. doi: 10.1037/0021-843X.95.2.107

Frijda, N. H. (1988). The laws of emotion. American psychologist, 43(5), 349. doi.org/10.1037/0003-066X.43.5.349.

Gross, J. J. (1998). Antecedent-and response-focused emotion regulation: Divergent

consequences for experience, expression, and physiology. Journal of Personality and

Social Psychology, 74, 224–237. doi: 10.1037/0022-3514.74.1.224.

Gross, J. J., & Thompson, R. (2007). Emotion regulation: Conceptual foundations. In J. J. Gross (Ed.), Handbook of Emotion Regulation (pp. 3–24). New York: Guilford Press. Hallgren, K. A. (2012). Computing Inter-Rater Reliability for Observational Data: An

Overview and Tutorial. Tutor Quant Methods Psychol, 8(1), 23–34.

Kring, A. M., & Gordon, A. H. (1998). Sex differences in emotion: expression, experience, and physiology. Journal of personality and social psychology,74(3), 686.

doi.org/10.1037/0022-3514.74.3.686.

Kubzansky, L. D., Kawachi, I., Spiro, A., Weiss, S. T., Vokonas, P. S., & Sparrow, D. (1997). Is worrying bad for your heart? A prospective study of worry and coronary heart disease in the Normative Aging Study. Circulation,95(4), 818-824. doi:

10.1161/01.CIR.95.4.818

Lazarus, R. S. (1982). Thoughts on the relations between emotion and cognition. American

psychologist, 37(9), 1019. doi: 10.1037/0003-066X.37.9.1019

Lepore, S. J., Fernandez-Berrocal, P., Ragan, J., & Ramos, N. (2004). It's not that bad: Social challenges to emotional disclosure enhance adjustment to stress. Anxiety, Stress &

Coping, 17(4), 341-361. Doi: 10.1080/10615800412331318625

Nils, F., & Rimé, B. (2012). Beyond the myth of venting: social sharing modes determine the benefits of emotional disclosure. European Journal of Social Psychology, 42, 672- 681. doi: 10.1002/ejsp.1880

Olatunji, B. O., Wolitzky-Taylor, K. B., Sawchuk, C. N., & Ciesielski, B. G. (2010). Worry and the anxiety disorders: A meta-analytic synthesis of specificity to GAD. Applied

(25)

25

Rimé, B., Finkenauer, C., Luminet, O., Zech, E., & Philippot, P. (1998). Social sharing of emotion: New evidence and new questions. European Review of Social Psychology,

9(1), 145-189. doi: 10.1080/14792779843000072.

Rimé, B. (2007). Interpersonal emotion regulation. Handbook of Emotion Regulation, 1, 466- 468. Via website:

https://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=Jh81lZKqFH8C&oi=fnd&pg=PA466&dq=Rim %C3%A9,+B.+(2007).+Interpersonal+emotion+regulation.+Handbook+of+Emotion+Regulat

ion,+1,+466-&ots=6gdPokUq7B&sig=YJWa4O6o47uEMIamtfKftGd4TtI#v=onepage&q&f=false Rimé, B. (2009). Emotion elicits the social sharing of emotion: Theory and empirical review.

Emotion Review, 1, 60-85. doi: 10.1177/1754073908097189.

Rime, B., Mesquita, B., Boca, S., & Philippot, P. (1991). Beyond the emotional event: Six studies on the social sharing of emotion. Cognition & Emotion, 5(5-6), 435-465. doi: 10.1080/02699939108411052.

Rimé, B., Philippot, P., Boca, S., & Mesquita, B. (1992). Long-lasting cognitive and social consequences of emotion: Social sharing and rumination. European Review of Social

Psychology, 3(1), 225-258. doi: 10.1080/14792779243000078.

Rottenberg, J., & Gross, J. J. (2003). When emotion goes wrong: Realizing the promise of affective science. Clinical Psychology: Science and Practice, 10(2), 227-232. doi: 10.1093/clipsy.bpg012.

Schachter, S. (1959). The psychology of affiliation. Standford University Press. Via website:

https://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=pG2mAAAAIAAJ&oi=fnd&pg=PA20&dq=Sc hachter,+S.+(1959).+The+psychology+&ots=vL2OBJE8Dx&sig=JJLLhRyQE_tOMFZmLO

WxU-cEL_I#v=onepage&q=Schachter%2C%20S.%20(1959).%20The%20psychology&f=false.

Scherer, K. R. (1984). Emotion as a multicomponent process: A model and some cross- cultural data. Review of Personality & Social Psychology, 5, 37-63.

Scherer, K. R. (1997). The role of culture in emotion-antecedent appraisal. Journal of

personality and social psychology, 73(5), 902. doi.org/10.1037/0022-3514.73.5.902.

Scherer, K. R. (2001). Appraisal considered as a process of multilevel sequential checking. Appraisal processes in emotion: Theory, methods, research, 92, 120. Schoenewolf, G. (1990). Emotional contagion: Behavioral induction in individuals and

groups. Modern Psychoanalysis, 15(1), 49-61.

(26)

26

Implications of developmental research. Review of Personality and Social Psychology,

3, 37-71.

Skowronski J. J., Gibbons J. A., Vogl R. J., Walker W. R. (2004). The effect of social disclosure on the intensity of affect provoked by autobiographical memories. Self and

Identity, 3, 285–309. doi.org/10.1080/13576500444000065

Smith, C. A., & Ellsworth, P. C. (1985). Patterns of cognitive appraisal in emotion. Journal of

Personality and Social psychology, 48(4), 813. doi: 10.1037/0022-3514.48.4.813

Srofe, L. A., & Waters, E. (1976). The ontogenesis of smiling and laughter: A perspective on the organization of development in infancy. Psychological Review, 83(3), 173. doi: 10.1037/0033-295X.83.3.173

Starreveld, P.A. (2009). Verslaglegging van psychologisch onderzoek (2e druk). Den Haag: Uitgeverij BOOM.

Tallis F, Davey GCL, Bond A. The worry domains questionnaire. In: Davey G, Tallis F, eds. Worrying: Perspectives on Theory, Assessment, and Treatment. New York, NY: John Wiley & Sons; 1994:285-299.

Tice, D. M., Bratslavsky, E., & Baumeister, R. F. (2001). Emotional distress regulation takes precedence over impulse control: If you feel bad, do it!.Journal of Personality and

Social Psychology, 80(1), 53. doi: 10.1037/0022-3514.80.1.53

Zlomke K. R., Hahn K. S. (2010). Cognitive emotion regulation strategies: Gender differences and associations to worry. Personality and Individual Differences, 48, 408–413. doi.org/10.1016/j.paid.2009.11.007.

(27)

27 Appendix

Noot. N = 182, extractie: principale componenten analyse, rotatie: omblimin methode.

Ladingen zijn dikgedrukt. * item laadde op verkeerde factor en is daarom uit schaal verwijderd.

Tabel 1.

Aangepaste SSMS vragenlijst: motieven voor steun subschalen met factorladingen

Motieven voor steun

Component Cognitief

a =

Socio-affectief

a =

Een perspectief van buitenaf verkrijgen .82 .14

Erachter komen wat zijn/haar mening is .79 .15

Zijn/haar perspectief op de situatie te weten komen .78 .15

Een ander perspectief op de situatie verkrijgen .78 .07

Erachter komen hoe hij/zij gereageerd zou hebben .76 .06

Suggesties ontvangen .72 .14

Weten hoe zij gereageerd zouden hebben .72 .15

Beter begrijpen wat er gebeurd is .64 .25

De gebeurtenis in perspectief plaatsen .60 .04

Analyseren wat er gebeurd is .58 .17

Mijn perspectief op de gebeurtenis bevestigd krijgen* .55 .19

Betekenis vinden in wat er gebeurd is .54 .31

Mijn gevoelens over wat er gebeurd is helder krijgen .51 .33

Een positievere kijk op de situatie verkrijgen .42 .23

Steun ontvangen .03 .91

Gesteund worden .04 .90

Het gevoel hebben dat ik op iemand kan steunen .12 .87

Me verbonden voelen .23 .61

Geholpen worden .3 .60

(28)

28

Tabel 2

Vergelijking van de gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen gemak onderzoek, de gevoelde mate van bezorgdheid en de geuite mate van bezorgdheid tussen de condities

Conditie Cognitief (n = 62) Socio-affectief (n = 60) Controlegroep (n = 62) Gemak onderzoek1 178.66 (57.18) 166.21 (52.85) 181.65 (57.80)

Geuitte mate bezorgdheid2

Gevoelde mate bezorgdheid2

46.47 (33.10) 45.63 (31.69) 43.87 (34.28) 48,21 (34.12) 37,90 (28.95) 44,50 (31.15) Noot. 1De gemiddelde score betreft een somscore van de gemiddeldes op vier items, die elk gemeten zijn op een 100-puntsschaal. Gemiddelde scores kunnen variëren van 0-400, waarbij hogere scores duiden op meer gemak. 2De gemiddelde scores konden variëren van 0-100, met

(29)

29

Tabel 3

Overzicht van gemiddelden van alle geuite en gevoelde emoties, waarbij alle gemiddelde waarden steeds zijn vergeleken met die van bezorgdheid.

Emoties Gevoeld Geuit

M SD t M SD t Bezorgdheid 46.09 32.19 42.73 32.19 Angst 33.25 29.15 6.27*** 25.36 26.88 7.91*** Boosheid 33.96 31.43 3.74*** 19.66 26.45 7.73*** Verdriet 59.36 25.84 -5.78*** 42.33 26.99 .15 Twijfel 40.34 30.74 2.47* 39.84 31.36 1.17 Frustratie 45.09 32.19 .32 33.80 29.37 2.86**

Noot. Gemiddelde scores konden variëren van 0-100, waarbij hogere scores duiden op meer

intensiteit van de betreffende emotie. N = 184. Er werd bij het toetsen gecontroleerd voor multipele testen door middel van Bonferroni. *p < .05; ** p < .01; *** p < .001.

(30)

30

Bijlage 1.

Fictieve krantenartikelen voor het manipuleren van motieven voor steun

Manipulatie voor cognitieve steun motieven.

(31)

31

Bijlage 2.

Expliciete instructie voor het delen van bezorgdheid voor de camera

Je gaat nu beginnen met het delen van je verhaal voor de camera. Lees de onderstaande instructies goed door en neem je tijd.

1. Neem alsjeblieft de tijd om terug te denken aan een situatie in je leven waarin je je zorgen maakte dat een relatie kapot zou gaan, of je iemand zou verliezen. Je kunt denken aan een slechte periode in een romantische relatie, een goede vriend(in) of familielid met wie je ruzie had, of een dierbare die ging verhuizen, etc. Ga terug in de tijd en probeer je weer even in te leven in deze situatie door deze goed terug te halen.

2. Beeld je nu in dat je hier weer midden in zit, en je je vriend(in) aan de lijn hebt over Skype. Je hebt allebei al globaal verteld hoe je dag was, en je staat nu op het punt om te vertellen over de betreffende situatie. Je hebt heel erg behoefte aan iemand die een tegengeluid biedt en je kan overtuigen dat je er ook anders tegenaan kunt kijken.

3. Draai als je er straks klaar voor bent de zandloper om, kijk naar de camera en vertel je vriend(in) in maximaal 3 minuten over de betreffende situatie. Probeer de situatie op zo'n manier te vertellen dat je vriend(in) een tegengeluid zal laten horen en je een ander perspectief zal bieden. Begin de videoboodschap door naar de camera te kijken en je

vriend(in) bij naam te noemen. Roep voor je begint met delen de proefleider hiernaast (L2.22) om de camera te starten!

(32)

32

Bijlage 3.

Coderingsschema verbale affectieve communicatie.

Variabele Omschrijving Instructie

Totaal aantal woorden Hoeveel woorden gebruikt participant voor het delen? Eerste woord tot het laatste

woord Aantal gebruikte specifieke

emotie termen die verwijzen naar de zelf

Hoeveel specifieke emotiewoorden gebruikt de participant die naar hem/haar zelf verwijzen?

Definitie:

Woorden die direct verwijzen naar specifieke affectieve staten.  Ik was blij/verdrietig, bezorgd/zelfverzekerd, boos/

tevreden, nieuwsgierig/ongeïnteresseerd.

Inclusief omschreven absentie van een specifieke emotionele staat:

 Ik voelde me helemaal niet verdrietig

Tel aantal specifieke emotiewoorden dat naar de participant zelf verwijst.

Aantal gebruikte specifieke emotie termen die verwijzen naar de ander

Hoeveel specifieke emotiewoorden gebruikt de participant die naar een ander verwijzen?

Definitie:

Woorden die direct verwijzen naar specifieke affectieve staten.  Hij was blij/verdrietig, bezorgd/zelfverzekerd, boos/

tevreden, nieuwsgierig/ongeïnteresseerd.  Zijn angst was duidelijk te zien.

Inclusief omschreven absentie van een specifieke emotionele staat:

Hij voelde zich helemaal niet verdrietig

Tel aantal specifieke

emotiewoorden dat naar ander verwijst.

Aantal gebruikte algemene emotietermen die verwijzen naar de participant zelf

Hoeveel algemene emotietermen gebruikt de participant die naar hem/haar zelf verwijzen?

Definitie:

Woorden die direct verwijzen naar algemene affectieve staten.  Ik voelde me goed, ik voelde me down.

Inclusief omschreven absentie van een algemene emotionele staat:

 Ik voelde helemaal niks

Tel aantal algemene emotietermen dat naar de participant zelf verwijst.

Aantal gebruikte algemene emotietermen die verwijzen naar de ander

Hoeveel algemene emotietermen gebruikt de participant die naar een ander verwijzen?

Definitie:

Woorden die direct verwijzen naar algemene affectieve staten.  Hij voelde zich goed, hij voelde zich down. Inclusief omschreven absentie van een specifieke emotionele staat:

 Hij toonde helemaal geen emotie

Tel aantal algemene emotietermen dat naar ander verwijst.

Aantal emotie-gerelateerde acties die verwijzen naar de participant zelf

Hoeveel emotie-gerelateerde acties die verwijzen naar de participant zelf

Definitie:

Acties en emotionele responsen die indirect verijzen naar

Tel aantal emotie-gerelateerde acties die verwijzen naar de participant zelf

(33)

33 affectieve staten, bijv. fysiologische reacties, motor expressies,

actietendensen.

 Ik bloosde, ik wilde iemand slaan, ik wilde wegrennen Aantal emotie-gerelateerde

acties die verwijzen naar de ander

Hoeveel emotie-gerelateerde acties die verwijzen naar de ander Definitie:

Acties en emotionele responsen die indirect verijzen naar affectieve staten, bijv. fysiologische reacties, motor expressies, actietendensen.

• Hij bloosde/lachte/huilde, hij sloeg iemand, hij rende weg

Tel aantal emotie-gerelateerde acties die verwijzen naar de ander

Overkoepelend aantal gebruikte emotiewoorden

Hoeveel emotiewoorden heeft participant in totaal gebruikt? Tel alle subcategorieën emotiewoorden bij elkaar op. Relatief aantal

emotiewoorden

Hoeveel emotiewoorden heeft participant in totaal gebruikt, waarbij gecontroleerd wordt voor het totaal aantal door hem/haar gebruikte woorden?

Deel het aantal overkoepelend door de participant gebruikte emotiewoorden door totaal aantal door hem/haar gebruikte woorden.

Emotieregulatie eigen emoties: Suppressie (HEDEN vs. VERLEDEN)

Hoeveel pogingen doet de participant om via suppressie de eigen emoties of expressies van deze emoties te reguleren?

Definitie:

Omschrijving dat participant probeert emotionele expressie te onderdrukken. Dit kan ook een evaluatie zijn van ongepastheid van een emotie.

• wie ben ik om boos op hem te zijn?, Ik hield mijn tranen in, wie ben ik om er wat van te zeggen?

Hierbij wordt onderscheid gemaakt in of de participant suppressie toepast tijdens het onderzoek bij het delen van de emotie (heden) of dat de participant dit ten tijde van de emotionele gebeurtenis al deed (verleden)

Tel het aantal uitingen van suppressie en maak hierbij onderscheid in of de participant nu suppressie toepast (HEDEN) of dit tijdens de emotionele gebeurtenis zelf al deed (VERLEDEN).

Emotieregulatie eigen emoties: Re-appraisal (HEDEN vs. VERLEDEN)

Hoeveel pogingen doet de participant om via re-appraisal de eigen emoties of expressies van deze emoties te reguleren? Definitie:

Omschrijving dat participant probeert om de emotionele gebeurtenis in breder perspectief te plaatsen en een andere kant van de situatie te belichtten, zoekt naar een andere betekenis.

 Dat was heel naar, mar misschien komt het we gewoon omdat we ouder worden.

 Ik vind hem heel leuk, maar misschien komt dat gewoon omdat ik iemand wil hebben en dus niet specifiek hem.

 Aan de andere kant geeft me dit wel weer extra tijd om mijn werk af te krijgen

Hierbij wordt onderscheid gemaakt in of de participant

re-appraisal toepast tijdens het onderzoek bij het delen van de

emotie (heden) of dat de participant dit ten tijde van de emotionele gebeurtenis al deed (verleden)

Tel het aantal uitingen van

re-appraisal en maak hierbij

onderscheid in of de participant nu re-appraisal toepast (HEDEN) of dit tijdens de emotionele gebeurtenis zelf al deed (VERLEDEN).

Emotieregulatie eigen emoties: Afleiding (HEDEN vs. VERLEDEN)

Hoeveel pogingen doet de participant om via afleiding de eigen emoties of expressies van deze emoties te reguleren?

Definitie:

Omschrijving dat participant probeert zijn/haar aandacht op iets anders te vestigen.

Tel het aantal uitingen van afleiding en maak hierbij onderscheid in of de participant nu afleiding toepast (HEDEN) of dit tijdens de emotionele gebeurtenis zelf al deed

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

...AND REVIEWERS Specify a license Use a data repository providing a DOI Publish data description Publish with discipline - specific metadata Publish in discipline - specific

Despite the need of knowledge on precipitation dis- crepancy between urban and nonurban areas, efforts to investigate the extreme precipitation variations and its relationship

However, for designs with higher NF, thus potentially lower power consumption (and noise correlation), using multiple chains can be a very useful alternative to improve sensitivity..

Vrouwen die vijf jaar geleden een risico-reducerende salpingo-oophorectomie hebben ondergaan, hebben als groep geen lagere botdichtheid dan hun leeftijds- genoten in de

Therefore, we investigated the relationship of three frequent SP-D single nucleotide polymorphisms, Met11Thr, Ala160Thr or Ser270Thr, with primary graft dysfunction and mortality in

Some of the positive effects associated with multiple identity in the intergroup context, such as intergroup bias reduction, have been found to only take place among minority groups

On the one hand, in the political realm, the self is deemed to be free, and “free” is frequently understood as being autonomous, disem- bodied, rational, well-informed